Regeling vervallen per 13-06-2008

Provinciale monumentenverordening 2007

Geldend van 24-03-2007 t/m 12-06-2008

Intitulé

Provinciale monumentenverordening 2007

Inhoud

HOOFDSTUK I, ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1, Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a.   de wet: de Monumentenwet 1988 (Staatsblad 1988, nummer 638);

b.   monument: voor ten minste 40 jaar vervaardigde onroerende zaak die van belang is voor de provincie Drenthe wegens haar schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

c.   kerkelijke monumenten: onroerende monumenten die eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en die uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

d.   beschermd monument: monument ten aanzien waarvan is besloten tot plaatsing op de monumentenlijst;

e.   monumentenlijst: de lijst die ingevolge artikel 4 door gedeputeerde staten wordt bijgehouden;

f.    Monumentencommissie: de commissie die door gedeputeerde staten wordt ingesteld om te adviseren over het besluit als bedoeld in artikel 4;

g.   bevoegd gezag: het overheidsorgaan dat bevoegd is tot het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 11;

h.   (gereserveerd: archeologie);

i.    (gereserveerd: historisch-geografische elementen);

j.    (gereserveerd: gebieden).

Artikel 2

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK II, BESCHERMDE MONUMENTEN

Artikel 3

De bescherming van een monument door plaatsing ervan op de monumentenlijst betreft het uitwendige van het monument, tenzij het besluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, anders aangeeft.

Monumentenlijst en plaatsing

Artikel 4

1.   Gedeputeerde staten kunnen, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, besluiten een monument op een daartoe door hen bij te houden lijst te plaatsen.

2.   Gedeputeerde staten nemen een besluit als bedoeld in het eerste lid niet eerder dan nadat de Monumentencommissie daaromtrent advies heeft uitgebracht. Zij kunnen besluiten van de advisering af te zien.

3.   Gedeputeerde staten doen mededeling van hun voornemen tot plaatsing als bedoeld in het eerste lid aan de eigenaar, degene die anderszins als zakelijk gerechtigde in de kadastrale legger bekend staat, de ingeschreven hypothecaire schuldeiser, de gebruiker, de betrokken gemeente en eventuele andere belanghebbenden.

4.   De in het derde lid genoemde belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen binnen 9 weken na verzending van de in dat lid bedoelde mededeling.

5.   Gedeputeerde staten nemen een besluit binnen 20 weken na ontvangst van een aanvraag tot plaatsing dan wel, indien geen aanvraag is ingediend, binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de Monumentencommissie of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Gedeputeerde staten kunnen deze termijnen met ten hoogste 8 weken verlengen. Zij stellen de eventuele aanvrager, de andere belanghebbenden en de Monumentencommissie hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.

6.   Indien het advies van de Monumentencommissie luidt dat nader onderzoek noodzakelijk is, wordt de beslistermijn als bedoeld in het vijfde lid opgeschort met de duur van het onderzoek.

7.   Gedeputeerde staten maken de plaatsing op de monumentenlijst openbaar door publicatie van het daartoe strekkende besluit in het Provinciaal blad.

Artikel 5

1.   Gedeputeerde staten doen mededeling van hun besluit bedoeld in artikel 4, eerste lid, aan de Monumentencommissie, aan belanghebbenden, aan het betrokken gemeentebestuur en aan de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap.

2.   Gedeputeerde staten doen iedere plaatsing van een registergoed op de monumentenlijst onverwijld inschrijven in de openbare registers bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

3.   Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op het afvoeren van een monument dat door sloop of op andere wijze geheel teniet is gedaan, alsmede in het geval bedoeld in artikel 8, tweede lid.

Artikel 6

1.   De monumentenlijst geeft de plaatselijke aanduiding aan, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling, een beschrijving van de beschermde onderdelen van het monument, de waardestelling en eventuele bijzonderheden.

2.   Gedeputeerde staten kunnen ambtshalve of op aanvraag in de monumentenlijst wijzigingen aanbrengen. Hierbij is het gestelde in artikel 4 overeenkomstig van toepassing.

3.   Indien de wijziging naar het oordeel van gedeputeerde staten van ondergeschikte betekenis is of indien de wijziging betreft het doorhalen van de inschrijving van een monument dat is teniet gedaan, blijft overeenkomstige toepassing bedoeld in het tweede lid achterwege.

Artikel 7

1.   Gedeputeerde staten nemen een besluit tot plaatsing of afvoeren onverwijld op in de monumentenlijst.

2.   De monumentenlijst ligt voor eenieder ter inzage in het provinciehuis.

Artikel 8

1.   Een monument ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 6 van de wet wordt niet door gedeputeerde staten op de monumentenlijst geplaatst.

2.   Een monument dat na plaatsing op de monumentenlijst wordt ingeschreven in een register als bedoeld in het eerste lid, wordt door gedeputeerde staten van de monumentenlijst afgevoerd.

3.   Het bepaalde in artikel 4 is niet van toepassing op het afvoeren van een monument als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 9

De eigenaar van een beschermd monument is verplicht calamiteiten die het monument betreffen onmiddellijk ter kennis te brengen van gedeputeerde staten.

Voorbescherming

Artikel 10

Met ingang van de datum waarop de in artikel 4, derde lid, bedoelde mededeling is gedaan tot aan het moment waarop dat besluit onherroepelijk is geworden, is het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 13 overeenkomstig van toepassing.

Verbodsbepalingen en vergunningverlening

Artikel 11

1.   Het is verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen of in zo geringe mate te onderhouden dat daardoor de instandhouding van het monument gevaar loopt.

2.   Het is verboden zonder vergunning van het daartoe bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a.   een beschermd monument af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b.   een beschermd monument te herstellen of te (laten) gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht;

c.   werkzaamheden aan de fundering of riolering van een beschermd monument te verrichten zonder voorafgaand archeologisch onderzoek.

3.   Tenzij de aanvrager zelf eigenaar is, behoeft hij voor het doen van een aanvraag schriftelijke toestemming van de eigenaar.

4.   Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

5.   De vergunning kan voor bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 12

1.   Het bevoegd gezag beslist op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 niet eerder dan nadat de Monumentencommissie daaromtrent advies heeft uitgebracht. Het kan besluiten van de advisering af te zien.

2.   Het bevoegd gezag beslist binnen 20 weken na ontvangst van de aanvraag.

Deze termijn kan met ten hoogste 8 weken verlengd worden. Het stelt de eventuele aanvrager, de andere belanghebbenden en de Monumentencommissie hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.

3.   Indien het advies van de Monumentencommissie luidt dat nader onderzoek noodzakelijk is, wordt de beslistermijn als bedoeld in het tweede lid opgeschort met de duur van het onderzoek.

Artikel 13

De werking van een vergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, totdat op het beroep is beslist.

Artikel 14

Met betrekking tot een kerkelijk monument wordt geen beslissing ingevolge artikel 12 genomen dan na overeenstemming met de eigenaar en gebruiker, indien en voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstoefening in dat monument in het geding zijn.

Artikel 15

1.   De vergunning kan worden ingetrokken indien:

a.   blijkt dat de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens is verleend;

b.   blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften, bedoeld in artikel 11, niet naleeft;

c.   de omstandigheden van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

2.   De vergunninghouder wordt van het voornemen tot intrekking in kennis gesteld en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Monumentencommissie.

HOOFDSTUK III (GERESERVEERD: BESCHERMDE STRUCTUREN)

Gereserveerd: beschermde structuren

HOOFDSTUK IV, SCHADEVERGOEDING

Artikel 16

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

a.   de weigering van gedeputeerde staten wijziging aan te brengen in de monumen-tenlijst;

b.   de weigering van het vergunningverlenende gezag een vergunning op grond van deze verordening te verlenen;

c.   voorschriften verbonden aan een vergunning op grond van deze verordening,

schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, wordt op verzoek een naar redelijkheid en billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend.

Artikel 17

1.   Een verzoek om schadevergoeding wordt zo spoedig mogelijk ingediend, doch uiterlijk binnen 6 maanden nadat degene die schade lijdt kennis heeft kunnen nemen van het schadeveroorzakende besluit.

2.   Verzoeker wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 2 weken na ontvangst van het verzoek op de hoogte gesteld van de te volgen procedure.

Artikel 18

1.   Het verzoek om schadevergoeding kan zonder nader onderzoek worden afgewezen indien het kennelijk ongegrond is. Een verzoek is in elk geval kennelijk ongegrond indien naar het oordeel van het tot vergunningverlening bevoegd gezag:

a.   het causale verband ontbreekt tussen de gestelde schade en het genomen besluit;

b.   de vergoeding van de schade anderszins is gewaarborgd;

c.   niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 16.

2.   Een besluit om het verzoek wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen wordt aan de verzoeker medegedeeld binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen 8 weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de verzoeker het verzoek kon aanvullen.

Artikel 19

1.   Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 18, eerste lid, wordt binnen 6 weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 18, tweede lid, een onafhankelijk deskundige benoemd, die tot taak heeft het bevoegd gezag te adviseren over de hoogte van de schadevergoeding.

2.   In complexe gevallen kunnen 3 deskundigen benoemd worden. Het bevoegd gezag wijst de voorzitter aan.

3.   De deskundige, dan wel de commissie van deskundigen, stelt een onderzoek in naar de omvang van de schade en brengt aan het bevoegd gezag rapport uit over zijn bevindingen en adviseert het bevoegd gezag over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding.

4.   Aan de commissie worden door het bevoegd gezag en verzoeker alle gegevens en bescheiden verschaft die nodig zijn voor een goede vervulling van zijn taak.

5.   De deskundige of de commissie kan een plaatsopneming houden indien hij dit

nodig acht.

Artikel 20

1.   De deskundige of de commissie stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

2.   De deskundige of de commissie stelt de verzoeker in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting.

3.   Alvorens de deskundige of de commissie het definitieve advies opstelt, wordt een conceptadvies opgesteld. Dit conceptadvies wordt uiterlijk 6 weken nadat de deskundige of de commissie is benoemd aan de verzoeker en het bevoegd gezag toegezonden.

4.   De verzoeker maakt eventuele bedenkingen tegen het conceptadvies binnen 6 weken na verzending ervan schriftelijk aan de deskundige of de commissie kenbaar.

5.   De deskundige of de commissie stelt het advies op binnen 6 weken na het verstrijken van de in het vierde lid genoemde termijn en zendt het advies terstond aan het bevoegd gezag.

Artikel 21

1.   Het bevoegd gezag beslist binnen 6 weken na ontvangst van het definitieve

advies van de deskundige of de commissie op het verzoek om schadevergoeding en maakt dit besluit binnen deze termijn bekend aan verzoeker. Een kopie van het besluit wordt verzonden aan de deskundige of de commissie.

2.   Het besluit, bedoeld in het eerste lid, kan eenmaal voor ten hoogste 6 weken worden verdaagd.

Artikel 22

1.   Het bevoegd gezag kan op schriftelijk verzoek een voorschot toekennen op de schadevergoeding als verzoeker naar het oordeel van het bevoegd gezag naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een schadevergoeding. Het bevoegd gezag beslist op een verzoek om voorschot nadat het de deskundige of de commissie heeft gehoord.

2.   Indien een voorschot wordt verleend, wordt daarmee geen recht op schadevergoeding als bedoeld in artikel 16 erkend.

3.   Het voorschot wordt uitsluitend toegekend indien de verzoeker schriftelijk verklaard dat hij hetgeen dat ten onrechte als voorschot is uitbetaald ¿ zulks vermeerderd met de wettelijke rente over het te veel betaalde te verrekenen vanaf de datum van het voorschot ¿ geheel en onvoorwaardelijk zal terugbetalen. Het bevoegd gezag kan hiervoor zekerheidstelling verlangen.

HOOFDSTUK V, TOEZICHT EN STRAFBEPALING

Artikel 23

Hij die handelt in strijd met artikel 11, eerste en tweede lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste 2 maanden.

Artikel 24

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de door het bevoegd gezag aangewezen personen.

HOOFDSTUK VI, SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

Deze verordening treedt in werking op de dag na plaatsing daarvan in het Provinciaal blad.

TOELICHTING OP DE PROVINCIALE MONUMENTENVERORDENING 2007

Artikel 4

-     Eerste lid

Alleen onroerende zaken die voldoen aan de definitiebepaling van artikel 1a komen in aanmerking voor plaatsing op de monumentenlijst.

-     Tweede lid

Er zijn uitzonderingsgevallen denkbaar waarin geen advies aan de Monumentencommissie wordt gevraagd omtrent de plaatsing, bijvoorbeeld indien onmiddellijke bescherming van een pand noodzakelijk is of indien aanstonds duidelijk is dat een plaatsing niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het een rijksmonument betreft.

Het advies van de commissie kan inhouden dat eerst bouwhistorisch of archeologisch onderzoek wordt verricht.

Artikel 11

Met onderdeel c van het tweede lid is voorafgaand archeologisch onderzoek verplicht gesteld bij werkzaamheden aan de fundering of riolering van een beschermd monument in overeenstemming met het Verdrag van Malta.

Artikel 13

De vergunning blijft buiten werking gedurende 6 weken of, indien een bezwaar of beroepsprocedure aanhangig is, totdat daarop onherroepelijk is beslist. Dit om overhaaste sloop op grond van een vergunning tegen te gaan.