Regeling vervallen per 01-01-2010

Algemene subsidie verordening Dronten 2003

Geldend van 17-10-2003 t/m 31-12-2009

Intitulé

Algemene subsidie verordening Dronten 2003

De raad van de gemeente Dronten,gelezen het voorstel van het college van 22 juli 2003, no. 541875FK.RV;gezien het advies van de raadscommissie Algemene Zaken van 18 augustus 2003;gelet op de artikelen 108 juncto 147, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 4:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat het ter afsluiting van de overgangsfase in het subsidiebeleid belangrijk is per 1 september 2003 een nieuwe subsidie verordening in werking te laten treden, zodat deze als basis kan worden genomen voor het beoordelen van subsidie aanvragen voor 2004;

B E S L U I T:

  • I.

    de Algemene subsidie verordening, vastgesteld bij raadsbesluit van februari 2001, in te trekken;

  • II.

    vast te stellen de navolgende Algemene subsidie verordening Dronten 2003

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    activiteit:

    de activiteit die door de instelling zal worden uitgevoerd en die door het gemeentebestuur kan worden gesubsidieerd.

  • b.

    activiteitenplan:

    een overzicht van de activiteiten overeenkomstig artikel 4:62 van de wet.

  • c.

    beleidsterrein:

    een door de raad als zodanig aangemerkt geheel van samenhangende activiteiten;

  • d.

    bestemmingsreserve:

    bestanddeel uit eigen vermogen dat bestemd is om in de toekomst beoogde specifieke uitgaven te kunnen bekostigen.

  • e.

    college:

    het college van de gemeente Dronten.

  • f.

    deelterrein:

    een door de raad als zodanig aangemerkt geheel van activiteiten binnen een bepaald beleidsterrein.

  • g.

    egalisatiereserve:

    vermogensbestanddelen die worden opgenomen om in de toekomst fluctuaties in de (exploitatie)kosten op te vangen.

  • h.

    gemeente:

    de gemeente Dronten.

  • i.

    instelling:

    subsidieaanvrager.

  • j.

    prestatie:

    in meetbare eenheden omschreven resultaten.

  • k.

    professionele instelling:

    een instelling waarvan de activiteiten voornamelijk worden uitgevoerd door één of meer personen in dienst op grond van een landelijke CAO of een anderszins centraal dan wel decentraal gereguleerde arbeidsovereenkomst, en die als zodanig door het college is aangewezen.

  • l.

    niet-professionele instelling:

    een instelling waarvan de activiteiten voornamelijk uitgevoerd worden door vrijwilligers en die als zodanig is aangewezen door het college.

  • m.

    raad:

    de gemeenteraad van de gemeente Dronten.

  • n.

    rechtspersoon:

    een rechtspersoon als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die zich, zonder winstoogmerk, de behartiging van de belangen van ideële en / of materiële aard van (een deel van) de bevolking van Dronten ten doel stelt.

  • o.

    subsidieplafonds:

    door het college vast te stellen maximum bedrag dat ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies. Het college stelt jaarlijks een overzicht vast.

  • p.

    subsidiebeleidskader:

    het door de Raad vast te stellen overzicht van subsidiecriteria per beleidsterrein, dan wel deelterrein, naar de professionele en niet-professionele instellingen, een en ander in samenhang met de activiteitenplannen.

  • q.

    subsidiejaarprogramma:

    in december door het college vast te stellen, na vaststelling van de begroting door de Raad, overzicht van de subsidieplafonds, de activiteiten die in dat jaar voor subsidie in aanmerking komen en het daarvoor maximaal ter beschikking staande budget per instelling, dan wel beleidsterrein.

  • r.

    subsidieperiode:

    het in de subsidieverleningsbeschikking en / of de uitvoeringsovereenkomst bepaalde respectievelijk overeengekomen tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt. Dit tijdvak is gelijk aan een kalenderjaar.

  • s.

    uitvoeringsovereenkomst:

    de overeenkomst die in de zin van artikel 4:36 van de Wet tussen de instelling en het gemeentebestuur wordt gesloten ter uitwerking van de subsidieverleningsbeschikking.

    In een uitvoeringsovereenkomst worden in ieder geval aangegeven:

    • 1.

      de looptijd van de subsidie

    • 2.

      de beoogde prestaties

    • 3.

      de doelgroep(en) met betrekking tot de te ontwikkelen activiteiten en te verrichten prestaties.

  • t.

    voorziening:

    vermogensbestanddelen die worden gevormd voor toekomstige kosten die een periode van twee of meer jaren omvatten en die niet binnen de jaarlijkse exploitatie opgevangen kunnen worden, nu reeds te voorzien zijn, onvermijdelijk zijn, hun oorzaak in het verleden hebben en kwantificeerbaar en / of berekenbaar zijn.

  • u.

    vrijwilliger:

    een persoon die niet op grond van een arbeidsovereenkomst en anders dan beroepsmatig actief is ten behoeve van een instelling.

  • v.

    wet:

    Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte van de verordening / bevoegdheid

  • 1. Deze verordening is van toepassing op alle subsidieaanvragen aan en subsidiebesluiten van het college die betrekking hebben op professionele en niet-professionele instellingen, werkzaam op de door de raad bepaalde beleidsterreinen.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover de raad de benodigde gelden heeft toegekend. Het begrotingsvoorbehoud als genoemd in artikel 4:34 van de wet is daarbij van toepassing. Subsidie wordt tevens slechts verstrekt indien de activiteiten gericht zijn op, dan wel ten goede komen aan (een deel van de) inwoners van de gemeente Dronten.

  • 3. Het college is belast met de uitvoering van deze verordening.

  • 4. Tot de in lid 1 genoemde beleidsterreinen behoren:

    • a.

      Welzijn

    • b.

      Onderwijs

    • c.

      Sport

    • d.

      Cultuur

    • e.

      Jaarlijks door de Raad nader te benoemen beleidsterreinen.

  • 5. Onder de 'nader te benoemen beleidsterreinen' worden die beleidsterreinen en instellingen verstaan die als zodanig expliciet zijn vermeld in het Subsidiebeleidskader en / of in de gemeentebegroting, betrekking hebbende op het onderhavige jaar.

  • 6. Deze verordening is ook van toepassing op bedragen die als zodanig zijn opgenomen in de door de raad vastgestelde begroting.

Artikel 3. Rechtspersoonlijkheid / rechtsbevoegdheid

  • 1. Subsidie kan slechts worden verstrekt aan rechtspersonen met een volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, incidentele subsidie verlenen aan instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid of (een groep van) natuurlijke personen.

  • 3. De in deze verordening opgenomen bepalingen vinden, voor zover mogelijk, overeenkomstige toepassing op de in artikel 3 lid 2 genoemde instellingen en natuurlijke personen.

  • 4. Een aanvraag door een niet volledige rechtsbevoegdheid bezittende instelling dient ondertekend te zijn door ten minste twee, van deze instelling deel uitmakende, natuurlijke personen.

  • 5. De beslissing op de aanvraag zoals genoemd in lid 4, wordt ten naam gesteld van de personen die de aanvraag om subsidie hebben ondertekend.

  • 6. De personen op wier naam een beslissing tot het geheel of gedeeltelijk toekennen van de subsidieaanvraag is gesteld, zijn persoonlijk en hoofdelijk verantwoordelijk en aansprakelijk voor de aan de naleving van de aan het subsidiebesluit verbonden verplichtingen. Zij ondertekenen hiertoe een door het college voor te leggen verklaring voor akkoord.

Artikel 4. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. In het subsidiebeleidskader stelt de Raad jaarlijks vast waarvoor subsidie kan worden verstrekt, alsmede andere criteria die voor die verstrekking gelden.

  • 2. Op de beleidsterreinen welzijn, onderwijs, sport, cultuur en nader te benoemen beleidsterreinen kan de Raad nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 5.

  • 1. Subsidiëring van activiteiten vindt slechts plaats voor zover deze (naar de mening van het college) in voldoende mate in een direct aanwijsbaar belang voor de gemeente voorzien en past binnen het door de raad geformuleerde beleid. Bovendien dienen deze activiteiten door de raad als subsidiabel te zijn aangemerkt.

  • 2. Niet subsidiabel zijn activiteiten die - in welke mate dan ook - partijpolitiek, godsdienstig en / of levensbeschouwelijk van aard zijn, voortvloeien vanuit partijpolitieke, godsdienstige en / of levensbeschouwelijke motieven, dan wel een vorming en / of een verspreiding terzake tot doel hebben.

  • 3. In beginsel worden slechts die activiteiten gesubsidieerd die georganiseerd worden door instellingen die statutair, dan wel volgens artikel 3 lid 2, gevestigd zijn in de gemeente.

  • 4. Subsidieverstrekking aan instellingen die niet gevestigd zijn in de gemeente kan geschieden als:

    • a.

      het activiteiten betreft waaraan inwoners van de gemeente deelnemen, èn

    • b.

      de activiteiten niet door een reeds gesubsidieerde instelling (zouden kunnen) worden ondernomen, èn

    • c.

      de activiteiten niet reeds (toereikend) worden gesubsidieerd door een ander overheidsorgaan dan wel

    • d.

      de activiteiten zijn gericht op uitwerking van gemeentelijke beleidsdoelstellingen die een regionaal draagvlak vereisen en niet door een in de gemeente gevestigde instelling (kunnen) worden uitgevoerd.

  • 5. Subsidiëring van activiteiten vindt in ieder geval niet plaats indien de instelling zelf in de kosten daarvan kan voorzien, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden of een combinatie daarvan.

  • 6. Ten aanzien van subsidies van zowel structurele als incidentele aard worden jaarlijks door het college, aansluitend aan de vaststelling van de begroting door de raad, per functie / product subsidieplafonds vastgesteld en bekend gemaakt. Aanvragen om een incidentele subsidie geschieden met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.

  • 7. Alleen die wachtgeldverplichtingen kunnen voor subsidiëring in aanmerking komen die rechtstreeks voortvloeien uit een besluit tot vermindering en / of beëindiging van subsidie door het college.

  • 8. Wachtgelden uit een arbeidsconflict worden nooit vergoed en / of gesubsidieerd.

  • 9. Het niet, dan wel niet volledig compenseren van loon- en prijsontwikkeling wordt niet beschouwd als vermindering van subsidie.

Artikel 6. Algemene voorwaarden

  • 1. De instelling dient:

    • a.

      zich te onthouden van handelingen die in strijd zijn met de wet of de beleidsuitgangspunten van de gemeente, tenzij het gaat om de uitoefening van door de Grondwet beschermde rechten.

    • b.

      geen winst te beogen.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen inzake:

    • a.

      het werken met vrijwilligers.

    • b.

      de toegankelijkheid van gesubsidieerde activiteiten.

    • c.

      het betrekken van deelnemers en gebruikers, alsmede vrijwilligers en beroepskrachten bij het beleid van de instelling.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake het gebruik van gemeentelijke dan wel door de gemeente gesubsidieerde accommodaties ten behoeve van door de gemeente gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 7. Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de rijks- en / of provinciale gelden die op het moment van de vaststelling van de gemeentebegroting als bijdrage in de kosten van uitvoering van het beleid verwacht mochten worden ook daadwerkelijk worden verkregen;

    • b.

      de instelling kan aantonen dat er behoefte is aan de door de instelling georganiseerde dan wel voorgenomen activiteiten. Met betrekking tot deze voorwaarden kan door het college ontheffing worden verleend ten aanzien van incidentele subsidies.

  • 2. Subsidieverlening kan naast de in artikel 4:35 van de wet genoemde gronden geweigerd worden indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      De activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede zullen komen aan de ingezetenen van de gemeente.

    • b.

      De gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden aan het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld.

    • c.

      De aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde.

    • d.

      De aanvrager naar het oordeel van het college ook zonder de gevraagde subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan of heeft kunnen beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken,

    • e.

      De instelling niet en / of niet tijdig alle wettelijk voorgeschreven dan wel door het college gevraagde informatie verstrekt die naar het oordeel van het college nodig is voor de beoordeling van het subsidieverzoek.

    • f.

      Door verlening van de subsidie een subsidieplafond zou worden overschreden.

  • 3. De structurele subsidieverlening aan een instelling kan op grond van algemene financiële en / of beleidsinhoudelijke overwegingen worden beëindigd of verminderd op grond van een door de raad te nemen besluit bij vaststelling van het subsidiebeleidskader.

  • 4. Het college stelt de instelling schriftelijk in kennis van het voornemen zoals genoemd in artikel 7 lid 3, tenminste negen maanden voorafgaand aan de het jaar waarop de beschikking betrekking heeft.

  • 5. De subsidieverlening aan een instelling wordt in ieder geval beëindigd wanneer:

    • a.

      de instelling bij rechterlijk vonnis wordt ontbonden;

    • b.

      bij de instelling conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel ervan;

    • c.

      aan de instelling surséance van betaling is verleend;

    • d.

      het faillissement over de instelling is uitgesproken.

Artikel 8. Vaststelling maximaal te verlenen subsidie

  • 1. Het college stelt jaarlijks, in het kader van de voorbereiding van de begrotingsbehandelingen en in het verlengde van de jaarlijks door de raad vast te stellen Subsidie Beleidskaders, vóór 1 april voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie aanvragen betrekking hebben, de maximaal te verlenen subsidiebedragen vast die voor de onderscheidene beleidsterreinen beschikbaar zijn en maakt deze voor de genoemde datum bekend. Deze subsidiabele maxima bevatten tevens de vastgestelde verdelingscriteria in het geval de raad deze maxima per beleidsterrein heeft vastgesteld. Een en ander geschiedt op basis van de volgende uitgangspunten:

    • a.

      Het door de raad vastgestelde beleid.

    • b.

      De doelstellingen zoals opgenomen in het Subsidie Beleidskader van het lopende boekjaar.

    • c.

      De in de meerjarenbegroting opgenomen financiële middelen per beleidsterrein.

  • 2. De instellingen dienen de inhoud van hun activiteitenplan en het daaruit voortvloeiende subsidiebedrag af te stemmen op het gestelde in artikel 8 lid 1.

  • 3. Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan is artikel 13 lid 2 van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De raad kan deze subsidiabele maxima wijzigen bij de vaststelling van de Begroting van het jaar waarop deze subsidiabele maxima betrekking hebben en bij tussentijdse begrotingswijziging.

  • 5. In beginsel kunnen de subsidiabele maxima jaarlijks worden aangepast aan de ontwikkelingen betreffende lonen en prijzen. De grondslag voor de aanpassing wordt jaarlijks vastgesteld door de Raad.

Artikel 9. Vaststelling Subsidie Jaarprogramma Welzijn, Onderwijs, Sport en Cultuur

  • 1. Het college stelt na vaststelling van de begroting door de raad het Subsidiejaarprogramma voor het desbetreffende begrotingsjaar per beleidsterrein de subsidieplafonds naar (deel)beleidsterreinen of instellingen vast.

  • 2. Dit onder lid 1 genoemde programma bevat een overzicht van de subsidieplafonds per beleidsterrein en/of professionele instelling:

    • a.

      De activiteiten die in dat jaar voor subsidie in aanmerking komen en het daarvoor maximaal ter beschikking staande budget per instelling.

    • b.

      De doelen die door middel van de subsidie dienen te worden nagestreefd.

    • c.

      De doelgroepen waarop de activiteiten gericht zijn.

  • 3. Het Jaarprogramma wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de door de instellingen ingediende activiteitenprogramma's, de door de raad vastgestelde begroting en de door het college vastgestelde budgetten.

Artikel 10. Subsidiesoorten

  • 1. Als soorten van subsidie worden onderscheiden:

    • a.

      basissubsidie:

      een subsidie die gericht is op het voortbestaan en stimuleren van een instelling door middel van een basissubsidiebedrag dat dient als tegemoetkoming in de bestuurlijke kosten.

    • b.

      structurele activiteiten subsidie:

      een subsidie om activiteiten van structurele aard uit te voeren.

    • c.

      incidentele activiteiten subsidie:

      een subsidie om activiteiten van incidentele aard uit te voeren.

    • d.

      budgetsubsidie:

      een subsidie waarbij een instelling een tevoren overeengekomen takenpakket uitvoert.

    • e.

      investeringssubsidie:

      een subsidie als tegemoetkoming in de kosten die gepaard gaan met het doen van investeringen.

  • 2. De voorwaarden waaronder de verschillende soorten subsidie wordt verleend worden vooraf vastgelegd in de Beleidsregels, het jaarlijkse Subsidie Beleidskader en / of het Subsidie Jaarprogramma.

Artikel 11. Subsidiabele kosten

  • 1. Met betrekking tot de in artikel 10 lid b, c en d genoemde subsidiesoorten worden de volgende subsidiabele kosten onderscheiden:

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      huisvestingskosten;

    • c.

      organisatie- / materiële kosten;

    • d.

      activiteitenkosten;

    • e.

      afschrijvingskosten;

    • f.

      gemeentelijke belastingen en heffingen;

    • g.

      accountantskosten.

  • 2. Geen subsidiabele kosten zijn:

    • a.

      kosten van acties en dergelijke ter verwerving van inkomsten;

    • b.

      kosten van consumpties, traktaties, rookwaren, geschenken en attenties voor zover deze geen directe relatie hebben met de organisatie van de instellingen en dier activiteiten;

    • c.

      kosten verbonden aan festiviteiten ter gelegenheid van jubilea en dergelijke;

    • d.

      specifieke door ouders gemaakte kosten van aan activiteiten deelnemende kinderen en dergelijke;

    • e.

      materiële en financiële ondersteuning van derden;

    • f.

      kosten van barexploitatie;

    • g.

      kosten van levering van goederen en diensten aan derden, tenzij het college hiervoor vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend en het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

  • 3. Op de subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid worden de volgende baten in mindering gebracht;

    • a.

      eigen bijdragen van leden / deelnemers;

    • b.

      opbrengsten uit financiële tegoeden en / of beleggingen;

    • c.

      ontvangsten van derden voor verrichte diensten;

    • d.

      uitkeringen van verzekeringen.

    • e.

      andere inkomsten waaronder sponsoring/ donaties.

    De baten worden in mindering gebracht op de kostensoorten waarop zij betrekking hebben.

Artikel 12. Van toepassingverklaring afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht

  • 1. Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing op budgetsubsidies en op overige subsidies, indien en voor zover bedragen van meer dan € 50.000 worden verleend. Het college kan bepalen dat afdeling 4.2.8 ook voor andere aanvragen geldt.

  • 2. De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor de handelingen, bedoeld in artikel 4:71 van de wet.

  • 3. Artikel 4:76 is van toepassing op het financiële verslag.

  • 4.

    • a.

      Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 4:78 van de wet, onderzoekt de accountant tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • b.

      Het college stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, als bedoeld in artikel 4:78, tweede lid van de wet, vast.

HOOFDSTUK 2. DE AANVRAAG OM SUBSIDIE

Artikel 13. Tijdstip indiening aanvraag

  • 1.

    • a.

      Een aanvraag om incidentele activiteiten subsidie wordt ten minste twaalf weken, voordat met de activiteiten zal worden aangevangen, ingediend.

    • b.

      Aanvragen om een basis- of structurele activiteiten subsidie worden ingediend vóór 1 september voorafgaand aan het boekjaar.

    • c.

      Aanvragen om een budget subsidie worden ingediend vóór 1 juli voorafgaand aan het boekjaar.

  • 2. Indien een aanvraag niet op het in lid 1 genoemde tijdstip is ingediend kan het college besluiten deze aanvraag niet in behandeling te nemen.

Artikel 14. Vereisten aanvraag

  • 1. Een aanvraag om een incidentele activiteiten subsidie bevat naast de in artikel 4:2, eerste lid van de wet en - indien van toepassing - artikel 4:61 van de wet genoemde gegevens, ter uitwerking van artikel 4:2, tweede lid van de wet:

    • a.

      naam en adres van de instelling;

    • b.

      samenstelling van het bestuur en de wijzigingen daarin ten opzichte van de vorige subsidieaanvraag;

    • c.

      het aangevraagde bedrag en het bankrekeningnummer waarop dit bedrag zou moeten worden overgemaakt;

    • d.

      voorgenomen en doorgevoerde wijzigingen van de statuten;

    • e.

      een activiteitenplan;

    • f.

      een raming van de met de in het activiteitenplan vermelde activiteiten samenhangende inkomsten en uitgaven;

    • g.

      een inhoudelijk en financieel verslag van het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend;

    • h.

      gegevens over de aard en omvang van het eigen vermogen van de instelling;

    • i.

      een opgave van de subsidiemogelijkheden die de instelling bij de gemeente of bij derden heeft openstaan en van de mate waarin hiervan gebruik is of zal worden gemaakt;

    • j.

      een opgave van de met de instelling gelieerde instellingen, alsmede van de aard van die betrekkingen met die instellingen, waarbij onder gelieerde instellingen in ieder geval wordt verstaan:

      • i.1

        instellingen waaraan de instelling die subsidie aanvraagt in het verleden om niet een bedrag van meer dan € 5.000 ter beschikking heeft gesteld en waarover de instelling op enig moment weer de beschikking kan krijgen.

      • i.2

        instellingen ten aanzien waarvan de instelling die subsidie aanvraagt een beslissende invloed heeft op de besteding van middelen dan wel invloed op de benoeming van één of meer bestuursleden.

      • i.3

        instellingen die statutaire bepalingen kennen op grond waarvan liquidatiegelden aan de instelling die subsidie aanvraagt kunnen toevloeien.

      • i.4

        instellingen ten aanzien waarvan statutair is bepaald dat deze (mede) tot doel hebben de instelling die subsidie aanvraagt financieel te ondersteunen.

      • i.5

        instellingen waaraan de instelling die subsidie aanvraagt diensten beschikbaar stelt.

  • 2. Extra gegevens:

    Naast de in het eerste lid genoemde gegevens bevat een aanvraag voor een basis-, budget- en structurele activiteiten subsidie een beschrijving van bestuurlijke, organisatorische dan wel andersoortige verhoudingen met andere instellingen.

    Het in het eerste lid onder g. bedoelde financiële verslag bevat een verslag van het meest recente boekjaar. Dit verslag bevat ten minste een door het bestuur van de instelling gewaarmerkte jaarrekening. De jaarrekening bestaat uit een balans, een staat van baten en lasten en een toelichting daarop.

  • 3. Verdere extra gegevens:

    Naast de in het eerste en tweede lid genoemde gegevens bevat een aanvraag om een budgetsubsidie tevens:

    • a.

      een beschrijving van het beoogde resultaat van de activiteiten in relatie tot de gestelde doelen, uitgedrukt in meetbare resultaten;

    • b.

      een begroting van de baten en lasten van het lopende boekjaar en het volgende boekjaar en een toelichting daarop;

    • c.

      een globaal inhoudelijk en financieel plan voor de volgende drie boekjaren;

    • d.

      een beschrijving van bestuurlijke, organisatorische dan wel andersoortige verhoudingen met andere instellingen en de wijze van samenwerking daarbij.

  • 4. Eerste subsidieaanvraag:

    Indien een instelling voor de eerste keer subsidie aanvraagt, wordt naast de gegevens die worden genoemd in het eerste en - voor zover van toepassing - tweede tot en met derde lid, een exemplaar van de oprichtingsakte, statuten en / of reglement overgelegd.

  • 5. Instellingen die slechts een basissubsidie ontvangen kunnen volstaan met een globale omschrijving van de activiteiten en een eenvoudig ingerichte begroting, exploitatierekening en balans.

  • 6. Het college kan met betrekking tot de subsidieaanvraag nadere regels vaststellen.

  • 7. Het college kan met betrekking tot de verschillende subsidiesoorten aanvraagformulieren vaststellen waarin de bij lid 1 van dit artikel onder a, b en c genoemde vereisten voor een aanvraag worden uitgewerkt.

Artikel 15. Hersteltermijn

Wanneer de aanvraag niet voldoet aan de vereisten zoals die gesteld zijn in deze verordening kan het college besluiten deze aanvraag niet in behandeling te nemen en wordt in beginsel een hersteltermijn gehanteerd van vier weken na dagtekening van het verzoek om de aanvraag aan te vullen.

HOOFDSTUK 3. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 16. Administratie en verzekering

  • 1. Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:37 van de wet heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      De instelling verleent aan het college of de door hen aangewezen personen desgevraagd inzage in de administratie en verstrekt inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie en / of voor het naleven van de voorschriften die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden.

    • b.

      De instelling volgt de aanwijzingen op die het college in het belang van een doelmatig beheer en goede administratie kan geven.

  • 2. De administratie van de instelling wordt op een overzichtelijke wijze gevoerd en is zodanig ingericht dat op eenvoudige wijze inzicht wordt verkregen in de bezittingen, reserves, voorzieningen, vorderingen, schulden en exploitatieresultaten van de instelling.

  • 3. De instelling is verplicht de navolgende verzekeringen af te sluiten:

    • a.

      Een verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid ten aanzien van derden.

    • b.

      Een opstalverzekering, op basis van nieuwwaarde, ten aanzien van gebouwen die eigendom zijn van de instelling.

    • c.

      Een inboedelverzekering, op basis van nieuwwaarde, ten aanzien van roerende goederen die eigendom zijn van de instelling.

    • d.

      Een aanvullende ongevallenverzekering, betrekking hebbende op de vrijwilligers die betrokken zijn bij door de gemeente gesubsidieerde activiteiten.

    • e.

      Andere door het college aan te wijzen verzekeringen.

Artikel 17. Overige verplichtingen

Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 van de wet legt het college subsidieontvangers in ieder geval de volgende verplichtingen op:

  • 1.

    Een accommodatie dient naar aard, omvang, inrichting, situering, tariefstelling en openstellingsuren rechtmatig en doelmatig gebruikt te kunnen worden voor het laten plaatsvinden van subsidiabele activiteiten.

  • 2.

    De instelling dient er zorg voor te dragen, dat waar de activiteiten plaatsvinden in een accommodatie:

    • a.

      deze waar mogelijk en nodig geschikt is voor de in zijn bewegingen beperkte mens;

    • b.

      de openstellingen zo veel mogelijk afgestemd zijn op de wensen en behoeften van de doelgroep(en) en organisatoren van activiteiten.

  • 3.

    Opheffing en liquidatie:

    • a.

      Indien een instelling wordt opgeheven dient het bestuur daarvan onmiddellijk schriftelijk kennis te geven aan het college. Hetzelfde geldt ingeval van het door de instelling geheel of gedeeltelijk staken van door de gemeente te subsidiëren dan wel gesubsidieerde activiteiten.

    • b.

      Bij liquidatie zijn de voorschriften omtrent de verantwoording alsmede die betreffende de vaststelling van de subsidie van overeenkomstige toepassing.

    • c.

      Een met subsidie verworven batig liquidatiesaldo dient, met toepassing van het bepaalde in artikel 4:41 van de wet, zo spoedig mogelijk aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het bedrag dat in totaliteit over de laatste vijf jaren aan subsidie is verstrekt.

Artikel 18. Goedkeuring

Instellingen waarbij de personeelsformatie een van de subsidiegrondslagen is, hebben voor de subsidiabele personeelsformatie, alsmede wijziging daarin, vooraf schriftelijke goedkeuring van het college nodig.

HOOFDSTUK 4. RESERVES, VOORZIENINGEN EN AFSCHRIJVINGEN

Artikel 19. Egalisatiereserve

Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. De hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 4:41 lid 1 sub b. wordt met toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 van de wet door het college vastgesteld.

Artikel 20.

  • 1. Een instelling die in structurele zin subsidie ontvangt kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een egalisatiereserve vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2. Het vormen, dan wel het voeden van een egalisatiereserve met gemeentelijke subsidiegelden is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde instelling sprake is van een positief jaarresultaat, voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de voorlopige subsidie is verkregen.

  • 3. Het toevoegen van gemeentelijke subsidiegelden aan de egalisatiereserve, alsmede het onttrekken van gemeentelijke subsidiemiddelen daaruit kan uitsluitend gebeuren met voorafgaande schriftelijke toestemming van het college.

  • 4. De maximale hoogte van de egalisatiereserve bedraagt 10% van de structurele subsidiegelden die de instelling in het betreffende boekjaar van de gemeente heeft ontvangen, vermeerderd met dat deel van de egalisatiereserve dat gevormd is door andere inkomsten.

  • 5. Bij de berekening van dit met andere inkomsten gevormde deel van de egalisatiereserve wordt de volgende verdeelsleutel gebruikt: de netto inkomsten die de instelling in het betreffende boekjaar heeft ontvangen buiten de gemeentelijke subsidiegelden, worden gedeeld door de totale inkomsten in het betreffende boekjaar.

  • 6. De raad en het college kunnen met betrekking tot de hoogte van de egalisatie- / risicoreserve, voor zover opgebouwd uit subsidiegelden, nadere regels stellen.

Artikel 21. Bestemmingsreserve

  • 1. Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. Een instelling die in structurele zin subsidie ontvangt kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een bestemmingsreserve vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2. Het verzoek om toestemming voor het vormen van een in lid 1 genoemde reserve bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      het doel van de reserve;

    • b.

      een onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de reserve;

    • c.

      een motivatie van het tijdstip waarop de organisatie de middelen nodig heeft.

    Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 3. Het vormen van, dan wel het doen van toevoegingen aan een bestemmingsreserve met gemeentelijke subsidiegelden is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde instelling sprake is van een positief jaarresultaat, voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 4. Voor het toevoegen van subsidiegelden of de onttrekking van subsidiegelden, anders dan voor dit doel bestemd, aan de bestemmingsreserve is voorafgaande schriftelijke toestemming nodig van het college.

Artikel 22. Voorzieningen

  • 1. Een instelling die in structurele zin subsidie ontvangt kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een voorziening vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2. Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. De hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 4:41 lid 1 sub b. wordt met toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 van de wet door het college vastgesteld.

  • 3. Een voorziening kan gevormd worden voor toekomstige kosten die een periode van minimaal twee jaar omvat en:

    • a.

      niet binnen de jaarlijkse exploitatie of via de egalisatiereserve opgevangen kunnen worden, én

    • b.

      nu reeds te voorzien zijn, én

    • c.

      onvermijdelijk zijn, én

    • d.

      hun oorzaak in het verleden hebben, én

    • e.

      kwantificeerbaar / berekenbaar zijn.

  • 4. Een voorziening kan in ieder geval niet worden gevormd voor:

    • a.

      de kosten samenhangend met ziekte van werknemers.

    • b.

      reeds ontvangen maar nog niet volledig bestede subsidiegelden.

  • 5. Het verzoek om toestemming voor het vormen van een voorziening (of een onderhouds- c.q. vervangingsreserve) bevat een plan waarin in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • a.

      het doel van de voorziening (of reserve);

    • b.

      een onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de voorziening;

    • c.

      een planmatige onderbouwing van de meerjarige opbouw van en onttrekkingen uit de voorziening.

    Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 6. Het toestaan van het vormen van een voorziening, die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiemiddelen, gebeurt onder de voorwaarde dat het onderliggende plan, zoals bedoeld in lid 5, is goedgekeurd.

  • 7. Voor het in afwijking van het goedgekeurde plan toevoegen van subsidiegelden of het in afwijking van het goedgekeurde plan onttrekken van subsidiegelden aan de voorziening, is voorafgaande schriftelijke toestemming nodig van het college.

Artikel 23. Afschrijvingen

  • 1. Investeringen / aankopen met een individuele aanschafwaarde van minimaal € 1.000 moeten worden geactiveerd en over meerdere jaren afgeschreven.

  • 2. Investeringen / aankopen van minder dan € 1.000 kunnen rechtstreeks ten laste van het resultaat van het jaar van aanschaf worden gebracht.

  • 3. De vaste activa worden gewaardeerd op de aanschafwaarde.

  • 4. Afgeschreven wordt er over de aanschafwaarde van goederen, verminderd met de nog te verwachten restwaarde.

  • 5. Voor onderstaande activagroepen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

    - gebouwen

    40 jaar

    - technische installaties

    10 jaar

    - kantoormeubilair

    10 jaar

    - bedrijfsauto's

    10 jaar

    - gedrukte media

    10 jaar

    - overige inventaris

    5 jaar

    - computers

    3 jaar

  • 6. Voor het afwijken van de richtlijnen vermeld in lid 1 tot en met 5, is voorafgaande schriftelijke toestemming nodig van het college.

HOOFDSTUK 5. SUBSIDIEVERLENING

Artikel 24. Meerjarige subsidie

  • 1. Het college kan voor een periode van meer jaren subsidie verlenen.

  • 2. Deze verlening geschiedt met toepassing van begrotingsvoorbehoud.

  • 3. Indien het college gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde vorm van subsidiëring, worden nadere afspraken met de subsidieontvanger gemaakt.

  • 4. Van een uitvoeringsovereenkomst kan slechts sprake zijn bij de onder artikel 10 lid 1, onder b en d genoemde subsidiesoorten.

  • 5. Het college kan terzake nadere regels stellen.

Artikel 25. Subsidiebesluit

  • 1. Het college beslist op de aanvraag voor subsidieverlening, als bedoeld in artikel 10 lid 1 onder a, binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag en ten aanzien van de aanvragen, als bedoeld in artikel 10 lid onder b, c en d, voor 1 januari van het jaar waarin de activiteiten worden uitgevoerd. Deze beslissing houdt tevens een beoordeling in van alle door de aanvrager te overleggen bescheiden.

  • 2. In de subsidieverleningsbeschikking wordt aangegeven welk (deel van het) budget verbonden is aan welke te leveren producten en prestaties en voor welk tijdvak.

  • 3. Indien er sprake is van een uitvoeringsovereenkomst dient te worden vastgelegd dat de subsidieontvangende instelling zich verplicht de overeengekomen producten en de prestaties conform de vastgelegde kwalitatieve en kwantitatieve eisen te realiseren.

Artikel 26. Subsidieverplichtingen

Het college legt bij de subsidieverlening verplichtingen op als bedoeld in de artikelen 4:37 en 4:38. Het college kan bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen als bedoeld in art 4:39 van de wet.

Artikel 27. Uitbetaling

Het college kan met toepassing van artikel 4:55 van de wet voorschotten verlenen. In de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen of en hoe dit gebeurt.

HOOFDSTUK 6. Vaststelling van de subsidie.

Artikel 28. Aanvraag tot vaststelling

  • 1. Met toepassing van de artikelen 4:37 eerste lid sub f. en 4:44 lid 2 van de wet, legt het college subsidieontvangende instellingen de volgende verplichtingen op:

    • a.

      Instellingen die een incidentele activiteiten subsidie ontvangen, dienen binnen twaalf weken na afloop van de activiteit een financieel en inhoudelijk verslag in bij het college.

    • b.

      Instellingen die een structurele activiteiten subsidie of een basissubsidie ontvangen, dienen vóór 1 juni volgend op het boekjaar een financieel en inhoudelijk verslag in bij het college.

    • c.

      Instellingen die een budgetsubsidie of activiteitensubsidie hoger dan € 50.000 ontvangen, dienen vóór 1 juni volgend op het boekjaar een financieel en inhoudelijk verslag als bedoeld in artikel 4:75 lid van de wet in bij het college.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde financieel verslag bevat:

    • a.

      een exploitatierekening die betrekking heeft op de gehele instelling;

    • b.

      een balans die betrekking heeft op de gehele instelling;

    • c.

      bij een subsidie die een bedrag van € 50.000 of hoger betreft: een verslag uitgebracht door een Register Accountant naar aanleiding van diens onderzoek van de jaarstukken en van de administratie van de organisatie, waarvan expliciet is vermeld of de verstrekte voorschotten zijn besteed overeenkomstig het bepaalde in of krachtens de Algemene Subsidieverordening gemeente Dronten 2003 en waarin aandacht wordt besteed aan de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de middelen in relatie tot de uitgevoerde activiteiten en geleverde producten.

  • 3. Indien de begrote kosten van de gesubsidieerde activiteiten minder bedragen dan € 50.000 bepaalt het college in de beschikking tot subsidieverlening de controle die in de plaats van de controle van de Register Accountant komt, tenzij de instelling gebruik maakt van de diensten van een accountant.

  • 4. De financiële verantwoording c.q. de jaarrekening wordt op dezelfde wijze ingericht als de begroting.

  • 5. In het inhoudelijk jaarverslag wordt, naast een weergave van de activiteiten en prestaties, verslag gedaan van de gevolgde werkwijze.

  • 6. Bij subsidies zoals bedoeld in artikel 12 van deze verordening dient de accountant een verslag uit te brengen naar aanleiding van diens onderzoek van de jaarstukken en van de administratie van de instelling, waarvan expliciet is vermeld of de verstrekte voorschotten zijn besteed overeenkomstig het bepaalde in of krachtens deze verordening en waarin aandacht wordt besteed aan de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de middelen in relatie tot de uitgevoerde activiteiten en geleverde producten.

  • 7. Het college beslist binnen 6 maanden na ontvangst op een volledige aanvraag om subsidievaststelling.

  • 8. Het college kan met betrekking tot de subsidievaststelling nadere regels stellen.

Artikel 29. Hersteltermijn

Wanneer de aanvraag tot vaststelling qua verslaglegging niet voldoet aan de vereisten zoals die gesteld zijn in de wet en het hierboven opgenomen artikel 28 wordt in beginsel een hersteltermijn gehanteerd van vier weken na dagtekening van het verzoek om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 30. Vaststelling subsidie bij onvolledige aanvraag

Indien na afloop van de termijn zoals genoemd in artikel 29 de aanvraag tot vaststelling nog steeds niet volledig is, stelt het college de subsidie ambtshalve vast.

HOOFDSTUK 7. BETALING

Artikel 31. Voorschotten

  • 1. Er kunnen voorschotten worden verleend.

  • 2. Het college beslist met betrekking tot de hoogte van en de wijze van bevoorschotting.

Artikel 32. Betaling

  • 1. Indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:46 lid 2 van de wet aanleiding geven tot een lagere vaststelling van de subsidie over het betreffende jaar, vindt verrekening zo mogelijk plaats door inhouding op de voorschotbetalingen in het jaar waarin het besluit tot subsidievaststelling wordt genomen. Indien dit niet mogelijk is gezien het tijdstip van het jaar waarin laatstgenoemd besluit wordt genomen geschiedt verrekening zo mogelijk door inhouding van het verschuldigde bedrag op de voorschotbetalingen in het eerstvolgende subsidiejaar. In de beschikking tot voorschotbetaling wordt steeds een voorbehoud gemaakt dat een terugvorderingsbesluit als bedoeld in dit artikellid kan worden genomen.

  • 2. Basis- en structurele activiteiten subsidies als vermeld in artikel 10 lid 1 onder a en b, welke kleiner zijn dan € 50.000, worden in één termijn uitbetaald op 15 januari van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 3. Incidentele activiteiten subsidies, als genoemd in artikel 10 lid 1 sub c, worden binnen vier weken na de subsidieverlening betaald, tenzij in de beschikking tot verlening anders is bepaald.

Artikel 33. Betaling in gedeelten

De subsidie wordt in gedeelten betaald indien dat door het college bij beschikking is bepaald:

  • 1.

    Verleende subsidiebedragen betreffende structurele activiteiten- en budgetsubsidies, als genoemd in artikel 10 lid 1 onder b en d, welke de € 50.000 te boven gaan worden jaarlijks in vier termijnen uitbetaald, namelijk op 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 34. Ontheffing, buiten toepassing laten van (delen van) de verordening

  • 1. Het college is bevoegd om in individuele gevallen ontheffing te verlenen van een of meer bepalingen in deze verordening en krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

  • 2. Bij overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet kan het college met de betrokken subsidieontvanger overeen komen een of meerdere gedeelten van deze verordening binnen de desbetreffende subsidierelatie buiten toepassing te laten, mits hiermee wordt gehandeld ter behartiging van het doel waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

Artikel 35. Bijzondere gevallen

In gevallen waarin deze verordening niet of niet voldoende voorziet beslist het college.

Artikel 36. Overgangs- en slotbepalingen

  • 1. Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend blijven de bepalingen van toepassing zoals die zijn opgenomen in de Algemene Subsidieverordening Dronten 2001.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 september 2003 onder gelijktijdige intrekking van de Algemene Subsidieverordening Dronten 2001 en is voor het eerst van toepassing op het subsidiejaar 2004.

  • 3. De Algemene Subsidieverordening Dronten 2001 blijft evenwel haar gelding behouden voor in 2003 aan te vragen of aangevraagde subsidies als bedoeld in artikel 10 van deze verordening.

Artikel 37. Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als 'Algemene subsidie verordening Dronten 2003'.

Ondertekening

Dronten, 28 augustus 2003.

De raad van Dronten,

voorzitter

mr. A.M.G. Gresel

griffier

E.J. Morren