Beleidsregels delegatiebesluit 2006

Artikel 1.

Het college maakt slechts gebruik van de in het Delegatiebesluit 2006 overgedragen bevoegdheid als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op basis van een ruimtelijke onderbouwing die duidelijkheid verschaft over:

• a.

  de verhouding van het project tot het gemeentelijk structuurplan;

• b.

  de verhouding van het project tot het geldende bestemmingsplan;

• c.

  de aard en omvang van het project en het gebied waarin het is gelegen;

• d.

  de mate van strijdigheid met het geldende bestemmingsplan;

• e.

  de ruimtelijke planologische effecten van uitvoering van het project op lange en korte termijn;

• f.

  de relatie van het project tot milieuwetgeving en andere ruimtelijk relevante wetgeving;

• g.

  de mate van duurzaamheid van het project in stedenbouwkundig en bouwtechnische zin;

• h.

  inpasbaarheid van het project in overige bestaand gemeentelijk ruimtelijk beleid dat ruimtelijk relevant is, waar in relatie met het aspect water;

• i.

  relevante onderzoeksrapporten;

• j.

  de economische uitvoerbaarheid van het project, mede aan de hand van een deskundige risicoanalyse aangaande planschade.

Artikel 2.

De inhoudelijke eisen waaraan de ruimtelijke onderbouwing moet voldoen, zijn afhankelijk van de aard en omvang van het voorgenomen project, de stedenbouwkundige aspecten, de actualiteit van het ruimtelijk beleid en de relevantie voor het beleid van de gemeente en andere overheden.

Artikel 3.

Dit besluit treedt in werking op de dag volgend op die van zijn bekendmaking.

Artikel 4.

Dit besluit wodt aangehaald als Beleidsregels delegatiebesluit 2006.