Regeling vervallen per 14-10-2010

Verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm Dronten

Geldend van 13-10-2007 t/m 13-10-2010

Intitulé

Verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm Dronten

De raad van de gemeente Dronten,

gelezen het voorstel van het college van 18 november 2003, No. 420452KO.R;

gelet op de Wet werk en bijstand;

gezien het advies van de Raadscommissie Algemene Zaken van 8 december 2003;

overwegende dat op grond van artikel 8, lid 1, onder c van de Wet werk en bijstand de gemeente bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

B E S L U I T:

Onder intrekking van de Verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm (zoals vastgesteld bij besluit van de raad van 17 december 1998 en nadien gewijzigd bij besluiten van de raad van 30 september 1999 en 29 maart 2001) vast te stellen de hierna volgende "Verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm Dronten"

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet:

      de Wet werk en bijstand;

    • b.

      het college:

      het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      alleenstaande:

      de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

    • d.

      alleenstaande ouder:

      de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

    • e.

      gehuwde:

      een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 die gehuwd is met een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar;

    • f.

      kind:

      het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

    • g.

      ten laste komend kind:

      het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

    • h.

      belanghebbende:

      degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • i.

      woning:

      een woning, een woonwagen en een woonschip;

    • j.

      woonkosten:

      • 1.

        indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet (stb. 1997, 197);

      • 2.

        indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten;

    • k.

      netto minimumloon:

      het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie en de loonbelasting worden berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 37 van de wet.

  • 2. Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die met een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar een geregistreerd partnerschap heeft of een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

  • 3. Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a.

      zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

    • b.

      uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de één door de ander;

    • c.

      zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d.

      zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het vierde lid.

Artikel 2. Gemeentelijke bijstandsnorm (toeslagen)

  • 1. De gemeentelijke bijstandsnorm voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar bestaat uit de in artikel 21 van de wet genoemde landelijke norm die voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder door het college verhoogd wordt met de toeslag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bestaat de gemeentelijke bijstandsnorm voor de alleenstaande van 21 jaar uit de in artikel 21 van de wet genoemde landelijke norm verhoogd met de helft van de toeslag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet.

  • 3. Het bepaalde in artikel 18, artikel 23 en artikel 24 van de wet blijft onverminderd van toepassing.

  • 4. De gemeentelijke bijstandsnorm wordt verlaagd indien de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm en de toeslag voorzien als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander of als gevolg van de woonsituatie van belanghebbende, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

Artikel 3. Criteria voor het verlagen van de gemeentelijke bijstandsnorm voor gehuwden

  • 1. De gemeentelijke bijstandsnorm voor gehuwden wordt verlaagd met de helft van de toeslag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet indien:

    • a.

      de gehuwden het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als één ander niet zijnde kind en niet zijnde ouder, tenzij die ander geïndiceerd verzorgingsbehoeftig is;

    • b.

      het hoofdverblijf van de gehuwden tevens het hoofdverblijf is van één of meer van hun ouder(s);

    • c.

      de woning van de gehuwden tevens het hoofdverblijf is van één of meer kinderen:

      • -

        van 21 jaar of ouder of

      • -

        van 18 tot 21 jaar van wie het inkomen gelijk is aan of hoger is dan het wettelijk minimumloon van een negentienjarige;

    • d.

      het vermelde onder c. is niet van toepassing indien er sprake is van studerende kinderen met een WSF18+ toelage.

  • 2. De gemeentelijke bijstandsnorm voor gehuwden wordt verlaagd met de toeslag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet indien:

    • a.

      de gehuwden het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als meer dan één ander, niet zijnde kind en niet zijnde ouder, tenzij al deze anderen geïndiceerd verzorgingsbehoeftig zijn;

    • b.

      de woning van de gehuwden tevens het hoofdverblijf is van één of meer kinderen van wie het inkomen gelijk is aan of hoger is dan het wettelijk minimumloon van een negentienjarige en één of meer anderen, niet zijnde kind en niet zijnde ouder;

    • c.

      de woning van de gehuwden tevens het hoofdverblijf is van één of meer van hun ouders en één of meer anderen, niet zijnde kind;

    • d.

      de woning van de gehuwden tevens het hoofdverblijf is van één of meer van hun ouders en van één of meer kinderen:

      • -

        van 21 jaar of ouder of

      • -

        van 18 tot 21 jaar van wie het inkomen gelijk is aan of hoger is dan het wettelijk minimumloon van een negentienjarige;

    • e.

      het vermelde onder d is niet van toepassing indien er sprake is van studerende kinderen met een WSF18+ toelage;

    • f.

      de gehuwden geen woning bewonen of voor de woning die het hoofdverblijf is geen woonkosten verschuldigd zijn of de woonkosten door een al dan niet inwonende derde worden betaald.

Artikel 4. Criteria voor het verlagen van de gemeentelijke bijstandsnorm voor alleenstaande ouders

  • 1. De gemeentelijke bijstandsnorm voor de alleenstaande ouder wordt verlaagd met de helft van de toeslag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet indien:

    • a.

      het hoofdverblijf van de alleenstaande ouder tevens het hoofdverblijf is van zijn of haar ouders;

    • b.

      het hoofdverblijf van de alleenstaande ouder tevens het hoofdverblijf is van één of meer kinderen:

      • -

        van 21 jaar of ouder of

      • -

        van 18 tot 21 jaar van wie het inkomen gelijk is aan of hoger is dan het wettelijk minimumloon van een negentienjarige;

    • c.

      het vermelde onder b. is niet van toepassing indien er sprake is van studerende kinderen met een WSF18+ toelage;

    • d.

      het hoofdverblijf van de alleenstaande ouder tevens het hoofdverblijf is van één ander, niet zijnde kind en niet zijnde ouder, tenzij deze ander geïndiceerd verzorgingsbehoeftig is.

  • 2. De gemeentelijke bijstandsnorm voor de alleenstaande ouder wordt verlaagd met de toeslag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet indien:

    • a.

      het hoofdverblijf van de alleenstaande ouder tevens het hoofdverblijf is van meer dan één ander, niet zijnde kind en niet zijnde ouder, tenzij al deze anderen geïndiceerd verzorgingsbehoeftig zijn;

    • b.

      de woning van de alleenstaande ouder tevens het hoofdverblijf is van één of meer kinderen:

      • -

        van 21 jaar of ouder of

      • -

        van 18 tot 21 jaar van wie het inkomen gelijk is aan of hoger is dan het wettelijk minimumloon van een negentienjarige en één of meer anderen, niet zijnde kind en niet zijnde ouder;

    • c.

      [als volgt: ]het vermelde onder b. is niet van toepassing indien er sprake is van studerende kinderen met een WSF18+ toelage;

    • d.

      de woning van de alleenstaande ouder tevens het hoofdverblijf is van één of meer van zijn of haar ouders en van één of meer anderen, niet zijnde kind;

    • e.

      de woning van de alleenstaande ouder tevens het hoofdverblijf is van één of meer van zijn of haar ouders en van één of meer kinderen van wie het inkomen gelijk is aan of hoger is dan het wettelijk minimumloon van een negentienjarige;

    • f.

      de alleenstaande ouder geen woning bewoont of voor de woning die het hoofdverblijf is geen woonkosten verschuldigd is of de woonkosten door een al dan niet inwonende derde worden betaald.

Artikel 5. Criteria voor het verlagen van de gemeentelijke bijstandsnorm voor alleenstaanden

  • 1. De gemeentelijke bijstandsnorm voor de alleenstaande wordt verlaagd met de helft van de toeslag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet indien:

    • a.

      het hoofdverblijf van de alleenstaande tevens het hoofdverblijf is van zijn of haar ouders;

    • b.

      het hoofdverblijf van de alleenstaande tevens het hoofdverblijf is van één of meer kinderen:

      • -

        van 21 jaar of ouder of

      • -

        van 18 tot 21 jaar van wie het inkomen gelijk is aan of hoger is dan het wettelijk minimumloon van een negentienjarige;

    • c.

      [als volgt: ]het vermelde onder b. is niet van toepassing indien er sprake is van studerende kinderen met een WSF18+ toelage;

    • d.

      het hoofdverblijf van de alleenstaande tevens het hoofdverblijf is van één ander, niet zijnde kind en niet zijnde ouder, tenzij deze ander geïndiceerd verzorgingsbehoeftig is.

  • 2. De gemeentelijke bijstandsnorm voor de alleenstaande wordt verlaagd met de toeslag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet indien:

    • a.

      het hoofdverblijf van de alleenstaande tevens het hoofdverblijf is van meer dan één ander, niet zijnde kind en niet zijnde ouder, tenzij al deze anderen geïndiceerd verzorgingsbehoeftig zijn;

    • b.

      de woning van de alleenstaande tevens het hoofdverblijf is van één of meer kinderen:

      • -

        van 21 jaar of ouder of

      • -

        van 18 tot 21 jaar van wie het inkomen gelijk is aan of hoger is dan het wettelijk minimumloon van een negentienjarige en één of meer anderen, niet zijnde kind en niet zijnde ouder;

    • c.

      het vermelde onder b. is niet van toepassing indien er sprake is van studerende kinderen met een WSF18+ toelage;

    • d.

      de woning van de alleenstaande tevens het hoofdverblijf is van één of meer van zijn of haar ouders en één of meer anderen, niet zijnde kind;

    • e.

      het hoofdverblijf van de alleenstaande tevens het hoofdverblijf is van één of meer van zijn of haar ouders en van één of meer kinderen van wie het inkomen gelijk is aan of hoger is dan het wettelijk minimumloon voor een negentienjarige;

    • f.

      de alleenstaande geen woning bewoont of voor de woning die het hoofdverblijf is geen woonkosten verschuldigd is of de woonkosten door een al dan niet inwonende derde worden betaald.

  • 3. In afwijking van lid 2 wordt voor alleenstaanden van 21 jaar de gemeentelijke bijstandsnorm, indien het gestelde in lid 2, onder a tot en met d van toepassing is, verlaagd met de helft van de toeslag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet.

Artikel 6. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm".

Artikel 8. Datum inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag dat de wet in werking treedt.

Ondertekening

Dronten, 18-12-2003

De raad van Dronten,

voorzitter

mr. A.M.G. Gresel

griffier

E.J. Morren

Toelichting bij de Verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm

Algemeen

Artikel 8 van de wet draagt de gemeente op bij verordening vast te stellen welke regels zij hanteert bij het verhogen en verlagen van de bijstandsnorm. In de verordening moet zijn opgenomen voor welke categorieën belanghebbenden de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. Voor belanghebbenden uit andere leeftijdscategorieën geeft de wet zelf aan wat de van toepassing zijnde bijstandsnorm is. Zie artikel 20 tot en met artikel 24 van de wet.

De werking van de verordening is beperkt tot personen van 21 tot 65 jaar. Voorkomen moet worden dat gehuwden waarbij de ene persoon 20 jaar is en de ander 21 jaar beter af zijn dan gehuwden waarbij beide personen 22 jaar zijn in dezelfde situatie, vanwege het ontbreken van een verlagingsgrond in de verordening. In dergelijke gevallen is het logisch dat het college op grond van artikel 18, lid 1 van de wet de bijstand van de eerstgenoemde gehuwden lager vaststelt.

Toelichting bij artikel 1, lid 1

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de wet. Omdat uit de verordening moet blijken waar belanghebbenden recht op hebben, zijn de begripsbepalingen uit de wet overgenomen en in de verordening opgenomen.

c. Alleenstaande

De omschrijving van het begrip alleenstaande komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Degene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aangemerkt als alleenstaande.

Uit de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding blijkt dat twee personen die bloedverwant zijn in de eerste graad (ouder-kind) en een gezamenlijke huishouding voeren niet als gehuwden worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor een gezamenlijke huishouding met een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte.

d. Alleenstaande ouder

Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen (kind jonger dan 18 jaar), kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Indien de alleenstaande ouder een gezamenlijke huishouding voert met bloedverwanten in de eerste of tweede graad, geldt dezelfde uitzonderingsbepaling als bij de alleenstaande.

Dit betekent dat de co-ouder die niet de volledige, doch slechts de gedeeltelijk zorg voor een of meer kinderen heeft, noch als alleenstaande ouder, noch als alleenstaande kan worden aangemerkt. De gemeente dient op grond van het algemene individualiseringsbeginsel, zoals dat is vastgelegd in artikel 18, lid 1 van de wet, vast te stellen welke norm op betrokkene van toepassing is.

f. Kind

Het gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren).

Geadopteerde kinderen worden hieronder eveneens begrepen. Pleegkinderen vallen niet onder het begrip "kind"; zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand.

g. Ten laste komend kind

Onder "ten laste komend kind" wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken.

Hierbij geldt dat het kind wel in Nederland moet wonen.

h. Belanghebbende

Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende. Beiden hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van het college inzake de verlening van bijstand. De overige leden van een gezin, die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.

i. Woning

Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip.

j. Woonkosten

Deze omschrijving is ontleend aan de wet. Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de minimumhuurgrens die de Wet individuele huursubsidie hanteert.

Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn.

Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen.

k. Netto minimumloon

Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving in de wet en moet overeenkomstig worden uitgelegd.

Toelichting bij artikel 1, lid 2

De ongehuwde die met een ander een geregistreerd partnerschap heeft of een gezamenlijke huishouding voert, wordt als gehuwd aangemerkt. Dit betekent dat de belanghebbenden bij de vaststelling van het recht op uitkering en de hoogte van de uitkering worden behandeld als waren zij gehuwd.

Bloedverwanten in de eerste graad (ouder - kind) vallen niet onder het begrip gezamenlijke huishouding. Bloedverwanten in de tweede graad (bijvoorbeeld grootouder - kleinkind en broer - zus) ook niet wanneer er sprake is van een gezamenlijke huishouding met een bloedverwant in de tweede graad en er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte.

Toelichting bij artikel 1, lid 3

De gehuwde die duurzaam gescheiden leeft van degene met wie hij of zij is gehuwd, wordt als ongehuwde aangemerkt. Duurzaam houdt in dat het niet gaat om tijdelijke situaties, bijvoorbeeld waar de beide partners die willen gaan scheiden nog in dezelfde woning woonachtig zijn. Het duurzaam gescheiden wonen wordt dus aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden bezien bijvoorbeeld: is er sprake van gescheiden huisvesting, de duur van de gescheiden huisvesting, gescheiden bankrekeningen etc.

Toelichting bij artikel 1, lid 4

Dit lid geeft een nadere aanduiding van het begrip "gezamenlijke huishouding".

De reeds ontwikkelde jurisprudentie geeft aan hoe men in de praktijk met het begrip omgaat. Het woord "anderszins" doelt niet op bijdragen in financiële zin maar op bijdragen als vergoedingen in natura, het doen van de was, etc. Bepalend is welke feiten en omstandigheden zich in het concrete geval voordoen.

Toelichting bij artikel 1, lid 5

In een viertal situaties wordt in ieder geval geacht sprake te zijn van een gezamenlijke huishouding. Hebben twee personen in dezelfde woning het hoofdverblijf en doet zich een dergelijke situatie voor, dan worden zij zonder nadere bewijsvoering en zonder de mogelijkheid van tegenbewijs geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.

Onder punt d wordt verwezen naar de situatie waarin betrokkenen elders staan geregistreerd als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de omschrijving in artikel 1, lid 4.

Toelichting bij artikel 2, lid 1 en lid 2

Uit artikel 2 blijkt welke keuzes zijn gemaakt in het bepalen van de bijstandsnorm voor de drie categorieën van belanghebbenden: gehuwden, alleenstaande ouders en alleenstaanden. De categorie-indeling is gebaseerd op de wet. Voor alleenstaanden van 21 jaar is een afwijkende norm gekozen omdat anders de bijstandsuitkering hoger uit kan vallen dan het loon van een 21-jarige.

Toelichting bij artikel 2, lid 3

In artikel 2, lid 3 wordt bepaald dat een aantal artikelen van de wet onverminderd van toepassing blijft. Artikel 18 van de wet formuleert een algemene bevoegdheid tot individualiseren en de verplichting om een maatregel (verlaging van de uitkering) op te leggen bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid van belanghebbende.

Artikel 23 van de wet bepaalt dat er een afwijkende bijstandsnorm is wanneer belanghebbende in een inrichting verblijft.

Artikel 24 van de wet bepaalt dat er een afwijkende norm is voor gehuwden wanneer één van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft. Dit komt bijvoorbeeld voor wanneer één van de gehuwden in detentie zit of langer dan vier weken buiten Nederland verblijft (zie ook artikel 13 van de wet).

Toelichting bij artikel 3, lid 1

De hoogte van de uitkering van gehuwden is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten kunnen delen. Gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten omdat zij de kosten van het bestaan kunnen delen als zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de gehuwdenuitkering (de gemeentelijke bijstandsnorm) wordt verlaagd. De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt de hoogte van de verlaging.

Bij de beoordeling of belanghebbenden kosten delen is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten delen maar of het, gegeven de omstandigheden, redelijk is er van uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld.

Er vindt geen verlaging van de gemeentelijke bijstandsnorm plaats als in de woning van de gehuwden een geïndiceerde verzorgingsbehoeftige mede zijn of haar hoofdverblijf heeft. Van hulpbehoevendheid (zorgbehoefte) is sprake als betrokkene, zo deze niet een woning met een ander zou delen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp, zoals verzorging in een verzorgingshuis of een verpleeginrichting. De verzorging is er niet op gericht dat hiermee de reguliere thuiszorg kan vervallen en ontheft de bijstandsgerechtigde niet van de verplichting te streven naar het zelfstandig voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De hulpbehoevendheid wordt vastgesteld door een deskundige welke betrokkene heeft geïndiceerd voor opname in een verzorgings- of verpleeghuis.

Wanneer er naast de verzorgingsbehoeftige nog meer mensen in de woning van de gehuwden wonen, dan kan er wel sprake zijn van het delen van kosten welke leidt tot een verlaging van de gemeentelijke bijstandsnorm.

Bij het beoordelen van de inkomsten van een inwonend kind worden de inkomsten per maand afgezet tegen het wettelijk minimumloon van een negentienjarige per maand.

Toelichting bij artikel 3, lid 2

In artikel 27 van de wet is bepaald dat het college de bijstandsnorm of de toeslag lager kunnen vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de toeslag of de bijstandsnorm voorziet als gevolg van bewoning van een woning waarvoor geen woonkosten zijn verschuldigd.

Artikel 3, lid 2 onder c van de verordening heeft betrekking op de situatie waarin de belanghebbende geen woonkosten heeft. Om met de hieruit voortvloeiende lagere bestaanskosten rekening te houden is dit artikel een specifiek op het ontbreken van woonkosten gerichte rechtsgrond geformuleerd. In deze situaties is er namelijk geen sprake van het kunnen delen van de kosten met een ander omdat de (woon)kosten ontbreken.

In dit kader wordt er van uitgegaan dat een zwervende of een woning krakende bijstandsgerechtigde geen woonkosten heeft, tenzij de belanghebbende het tegengestelde kan aantonen.

Toelichting bij artikel 4, lid 1

Ook de alleenstaande ouder kan in een situatie verkeren dat hij of zij de kosten van het bestaan kan delen met anderen. Bij de vaststelling van de bijstandsnorm wordt hiermee rekening gehouden. Als er een verzorgingsbehoeftige inwoont bij de alleenstaande ouder, dan wordt de gemeentelijk bijstandsnorm niet verlaagd.

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Bij het bepalen van de verlaging van de gemeentelijke bijstandsnorm wordt hiermee rekening gehouden. Wanneer een bijstandsgerechtigde inwoont bij zijn of haar ouder(s) is er niet altijd sprake van een vrije keuze. Daarom wordt in een dergelijk geval een beperkte verlaging toegepast.

De feitelijke mogelijkheid tot het delen van kosten is mede afhankelijk van het inkomen dat iemand verdient. Heeft een inwonende een te laag inkomen, dan kunnen de kosten niet worden gedeeld. Bij inwoning van een of meer kinderen met inkomsten hoger of gelijk aan het minimumloon voor een negentienjarige (bekeken op maandbasis) is er wel de mogelijkheid tot het delen van kosten.

Toelichting bij artikel 4, lid 2

Behalve meerderjarige kinderen kunnen er ook anderen inwonen bij de alleenstaande ouder. Denk hierbij aan familieleden zoals ooms, tantes, neven, nichten, grootouders. Ook anderen kunnen inwonen op het adres. Het kan hier gaan om mensen die zich onderhuurders of kostgangers noemen. In het algemeen zullen familieleden en onderhuurders alsmede kostgangers een redelijke bijdrage kunnen leveren aan de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de alleenstaande ouder. In dergelijke gevallen is het redelijk om de gemeentelijke bijstandsnorm te verlagen. Immers er is sprake van schaalvoordelen (bij familieleden) en sprake van inkomsten uit onderhuur en kostgeld (bij derden).

Lid 1 regelt dat de verlaging als er één ander, niet zijnde kind inwoont. Zijn er meer inwonende anderen, dan bepaalt lid 2 de verlaging.

Als er meerderjarige kinderen inwonen die het wettelijk minimumloon voor een negentienjarige verdienen (of meer) en er daarnaast nog een derde inwoont dan is het alleszins redelijk dat de toeslag geheel vervalt. Immers zowel het meerderjarige kind als de derde worden geacht bij te dragen in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de alleenstaande ouder. Zij delen de kosten.

Toelichting bij artikel 5

Voor een alleenstaande geldt dat deze een leefsituatie kan hebben waarbij hij of zij de kosten kan delen. In artikel 5 wordt geregeld onder welke voorwaarden er sprake is van een verlaging van de gemeentelijke bijstandsnorm. De bepalingen lopen in de pas met de regels voor gehuwden en alleenstaande ouders.

In lid 3 wordt bepaald dat voor 21-jarigen de verlaging niet meer kan zijn dan de helft van de toeslag. Dat komt omdat aan 21-jarigen ook nooit meer dan de helft van de toeslag wordt toegekend (zie artikel 2, lid 2).

Toelichting bij artikel 6

In dit artikel wordt een hardheidsclausule geformuleerd. Deze maakt het voor het college mogelijk om in bijzondere gevallen een afwijkende beslissing te nemen. Een wettelijke grondslag voor de bevoegdheid om in voorkomende gevallen de bijstand afwijkend vast te stellen is te vinden in artikel 18, lid 1 van de wet.

Toelichting bij artikel 8

De verordening treedt in werking op de dag dat de wet in werking treedt, dat wil zeggen op 1 januari 2004.