Regeling vervallen per 31-12-2011

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004

Geldend van 01-07-2004 t/m 30-12-2011

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004

DE RAAD VAN DE GEMEENTE DRUTEN,

gezien het advies van de Commissie Welzijn, Onderwijs en Sociale Zaken,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Druten d.d. ,

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

BESLUIT:

vast te stellen de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand; b. gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet; c. zorgbehoeftige: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingshuis.

Artikel 2

  • 1 De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2 De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1 De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder, met zijn ten laste komende kinderen, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2 De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder, met zijn ten laste komende kinderen, in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben;

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft: a. eigen of pleegkinderen van 18 jaar en ouder met een inkomen lager dan 50% van de gehuwdennorm. Onder inkomen wordt mede begrepen een toelage voor levensonderhoud op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. b. zorgbehoeftigen die door belanghebbende worden verzorgd.

  • 4 De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder, met zijn ten laste komende kinderen, die zorgbehoeftig is en de zorg ontvangt van een ander die - evenals de zorgbehoeftige - zijn hoofdverblijf heeft in de woning;

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wier woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 2 Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet blijft achterwege indien beide gehuwden zorgbehoeftig zijn en de zorg ontvangen van een ander die - evenals de zorgbehoeftigen - zijn hoofdverblijf heeft in de woning;

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 18 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende, als hoofdbewoner van de woning, geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn;

Artikel 6 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:a. 10 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

b. 5 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijkebijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt:a. 35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

b. 55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

c. 65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 8 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 9 Overgangsregeling

Indien door toepassing van deze verordening belanghebbende in een slechtere situatie komt te verkeren, dan zal de wijziging van de toeslag of verlaging pas plaatsvinden een half jaar na inwerkingtreding van de verordening.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Toeslagenverordening gemeente Druten’.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking zes weken na bekendmaking in weekblad De Waalkanter, zulks op grond van de Tijdelijke referendumwet. Dit besluit is referendabel op grond van de Tijdelijke referendumwet.

  • 2 De Verordening toeslagen en verlagingen Algemene bijstandswet wordt ingetrokken per de datum dat de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004 in werking treedt.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van .
De voorzitter, De griffier,
A.P.M. Aelberts. G. Gnodde

1

ALGEMENE BEPALINGEN

1. Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan eensysteem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de WWB maakt het voor de financieringdoor het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB.Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van demogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB),te weten:1. gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

2. alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

3. alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien dealgemene noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. Demogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffendebelanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dankunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaalbedraagt voor:?? alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm?? alleenstaanden: 70% van de gehuwdennormDe toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van degehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit isuitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij hetvaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij deverlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft demogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, demaximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53.)VerlagingenDe WWB noemt de volgende verlagingen:?? verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeennoodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);?? verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);?? verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);?? verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 6 van de verordening. Daarbij is geen gebruik gemaakt van de verlaging, genoemd in artikel 28 WWB (schholverlaters).

2. De Toeslagenverordening

In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegdin de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.categorieënArtikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bijhet afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanterencriteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.In deze model Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alleverlagingen die de WWB mogelijk maakt, behoudens de schoolverlatersverlaging. In de praktijkblijkt bijstandsbehoeftigheid van schoolverlaters voornamelijk veroorzaakt te worden door deeconomische omstandigheden. Bovendien kan niet zonder meer gesteld worden dat denoodzakelijke algemene kosten van het bestaan voor de schoolverlater lager liggen dan voor deniet-schoolverlater. Studenten hebben immers vaak een baantje gehad tijdens de studie hebbendaar hun bestaanskosten dan op afgestemd. Weliswaar wordt in de toelichting op artikel 28 WWBgesteld dat daarmee geen rekening mag worden gehouden, maar dat is in strijd met de opvattingvan de CRvB ten aanzien van het met artikel 28 WWB overeenkomstige artikel 36 Abw. (Zie CRvB07-12-1999, nr. 98/1937 NABW.)Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. Inniet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht omde bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast testellen.Verder is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. Verhoging is deze uitkeringen door middel van een toeslag is namelijk ook niet mogelijk.

3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is - in tegenstelling tot in de Abw - niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toéslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten.Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:1. Basisnorm

2a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) of

2b. Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

3. Korten met verlaging wegens woonsituatie (bij voorrang op de toeslag)

4. Korten met verlaging 21 en 22-jarigealleenstaanden op (het restant van) de toeslag

De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van debijstand bij wijze van individualisering onverlet.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk tedefiniëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB ook de Verordening moet worden gewijzigd.Voor het hanteren van de gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in deWWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het nettominimumloon.Om een persoon als zorgbehoeftige in de zin van de Toeslagenverordening aan te kunnen merken, moet aannemelijk worden gemaakt dat de zorgbehoeftige, bij het ontbreken van de verzorging, zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingshuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de zorgbehoeftigheid kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts. Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een zorgbehoeftige is aan te merken isoverigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden.

Artikel 2

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maaktvoor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normenvan artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders vanbelanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden.Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWBonredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van dejongerennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gehuwden meteen kind in een kraakpand wonen. De gehuwdennorm van artikel 21 onder c WWB minus deverlaging van 5 onder a van de Toeslagenverordening leidt tot een lager bedrag aan bijstand dande norm van artikel 20 lid 2 onder c WWB. In dergelijke uitzonderlijke situaties kan het collegegebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaandeof alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijkekosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is demate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is eenverantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaandat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen-verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in hetgeval één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf hebben.Het derde lid sluit bepaalde personen uit als degene die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft (in deze gevallen wordt toepassing van het tweede lid derhalve uitgesloten). Inwonende eigen of stief- kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar waarvan niet kan worden verwacht dat ze bijdragen in de kosten vallen onder deze bepaling. Zolang kinderen een inkomen hebben dat lager is dan 50% van de gehuwdennorm is een bijdrage in de kosten van het huishouden niet te verwachten.Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of onderdeel a van toepassing is. In onderdeel b van het derde lid wordt geregeld dat zorgbehoeftigen eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze zorgtaken te confronteren met een lagere toeslag. De achterliggende gedachte hierbij is dat de gemeente het mogelijk wil maken dat iemand die zorgbe-hoeftig is zolang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen, waarmee intramurale opname wordt voorkomen. In het vierde lid wordt tot uitdrukking gebracht dat ook als belanghébbende zorgbehoeftig is, er geen lagere toeslag wordt verstrekt in de situatie dat de zorg wordt verleend door een ander, niet zijnde de echtgenoot, die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 4

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten vanhun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijnhoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Evenals bij alleenstaanden wordt vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.Middels het tweede lid worden bepaalde personen uitgesloten als degene die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Inwonende kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar waarvan niet kan worden verwacht dat ze bijdragen in de kosten vallen onder deze bepaling. Zolang kinderen een inkomen hebben dat lager is dan 50% van de gehuwdennorm is een bijdrage in de kosten van het huishouden niet te verwachten.Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de gehuwden om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of onderdeel a van toepassing is.Ook wordt geregeld dat zorgbehoeftigen eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze zorgtaken te confronteren met een lagere toeslag. De achterliggende gedachte hierbij is dat de gemeente het mogelijk wil maken dat iemand die zorgbehoeftig is zolang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen, waarmee intramurale opname wordt voorkomen.In het derde lid wordt tot uitdrukking gebracht dat ook als de gehuwden zelf zorgbehoeftig zijn er geen lagere toeslag wordt verstrekt in de situatie dat de zorg wordt verleend door een ander, die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 5

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverrebelanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijnwoonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen te kunnen toepassen. Van deze mogelijkheid wordt in onze verordening echter geen gebruik gemaakt, nu personen die geen woonruimte in onze gemeente hebben (en derhalve ´zwervend´ zijn), voor de bijstand onder de centrumgemeente Nijmegen vallen.In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het gekozen percentage van 18 procent is het percentage dat algemeen geacht wordt te gelden als de component voor wonen in de bijstandsnorm. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'.Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voorbelanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen. Ditverdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan deinvulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)Dit artikel heeft derhalve betrekking op krakers en op personen die, als hoofdbewoner van de woning, zelf de kosten van huur op hypotheek niet betalen, maar deze worden betaald door een derde (denk aan de situatie waarin de ex-partner de huur nog volledig betaalt).

Artikel 6

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het vanoordeel is dat, gezien de hoogte van het minimum jeugdloon, er een drempel zou kunnen zijn omwerk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat vooreen 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen danvoor een 22-jarige.

Artikel 7

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Artikel 8

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.

Artikel 9

Conform jurisprudentie dienaangaande is in dit artikel een overgangsperiode opgenomen om belanghebbende te laten wennen aan een lagere uitkering.

Artikel 10

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, alsgebruikt in de toelichting bij artikel 3 Invoeringswet WWB (zie TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 8).

Artikel 11

De toeslagenverordening is op grond van artikel 8 Tijdelijke referendumwet referendabel. De datum van de inwerkingtreding van de Toeslagenverordening moet daarom, met inachtneming van artikel 22 Tijdelijke referendumwet, op tenminste 6 weken na datum publicatie gesteld worden.