Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Ede

Geldend van 15-12-2005 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Ede

De raad van de gemeente ;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 september 2004,

nummer. WIZ 2004 1966 en 25 oktober 2005, nummer WIZ 2005/1489;

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

HOOFDSTUK 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ;

    • b.

      de wet: de Wet kinderopvang;

    • c.

      kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

    • d.

      gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5 van de Wet Kinderopvang aanspraak kan maken op een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft;

    • e.

      kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

    • f.

      gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt;

    • g.

      gastouder: de natuurlijke persoon die gastouderopvang biedt;

    • h.

      ouder: een persoon die een huishouding voert waartoe het kind behoort op wie de kinderopvang betrekking heeft, welk kind in belangrijke mate door hem wordt onderhouden in de zin van artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en op hetzelfde adres als het kind staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, dan wel een persoon die een huishouding voert waartoe het kind behoort op wie de kinderopvang betrekking heeft, waarvoor die persoon een pleegvergoeding in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening ontvangt;

    • i.

      partner: een persoon als bedoeld in artikel 2 van de wet;

    • j.

      tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang door de gemeente;

    • k.

      berekeningsjaar: het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en waarover aanspraak op een tegemoetkoming van de gemeente bestaat.

  • 2. Tot kinderopvang wordt niet gerekend:

    • a.

      het toezichthouden op schoolgaande kinderen dat zich beperkt tot het toezicht tijdens de middagpauze;

    • b.

      verzorging en opvoeding in een peuterspeelzaal, waaronder wordt verstaan: een voorziening waarin uitsluitend kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop zij kunnen deelnemen aan het basisonderwijs, verblijven in een speelgroep;

    • c.

      verzorging en opvoeding die plaatsvindt in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening;

    • d.

      verzorging en opvoeding van kinderen, anders dan gastouderopvang, die geschiedt op een plaats waar het kind zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. De in het eerste lid, onderdeel h opgenomen voorwaarde van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldt niet gedurende de periode waarin het kind tegelijkertijd tot twee huishoudens behoort en op het adres van een van die huishoudens staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Voor de toepassing van de eerste volzin behoort een kind tegelijkertijd tot twee huishoudens indien het kind doorgaans drie dagen per week van het ene huishouden deel uitmaakt en voor de overige tijd van het andere huishouden.

HOOFDSTUK 2 – Gemeentelijke doelgroepen

Artikel 2 Omschrijving doelgroepen

  • 1. Een ouder heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een tegemoetkoming van de gemeente indien de ouder in dat jaar:

    • a.

      algemene bijstand of een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen of de Algemene nabestaandenwet, en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand, artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen, die de noodzaak tot kinderopvang met zich meebrengt;

    • b.

      een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars;

    • c.

      de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, scholing of een opleiding volgt en met toepassing van artikel 16 of 18, eerste en vierde lid, van de Wet werk en bijstand algemene bijstand ontvangt of kan ontvangen;

    • d.

      als niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekende is geregistreerd bij de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand;

    • e.

      nieuwkomer is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet inburgering nieuwkomers, en een inburgeringsprogramma volgt als bedoeld in artikel 6, eerste lid van die wet;

    • f.

      is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten dan wel is bedoeld in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000.

HOOFDSTUK 3 - Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en sofi-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2 Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

HOOFDSTUK 4 - Verlening van de tegemoetkoming

Artikel 4 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 5 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

Artikel 6 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. Als de tegemoetkoming wordt verleend geldt deze met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar.

  • 2. Als de belanghebbende op deze datum nog niet voldoet aan de voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, wordt de tegemoetkoming verleend vanaf de datum dat de belanghebbende wel aan deze voorwaarden voldoet.

  • 3. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang van start gaat.

Artikel 7 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een berekeningsjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 8 Omvang van de kinderopvang

  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat de ouder heeft aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a van de wet, de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of het gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 10 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

HOOFDSTUK 5 - Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 11 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 12 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

HOOFDSTUK 6 - Verplichtingen van de ouder

Artikel 13 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan, uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Artikel 14 Bewaarplicht

De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen tenminste gedurende drie jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

HOOFDSTUK 7 - Slotbepalingen

Artikel 15 Inwerkingtreding

Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze verordening in werking op

1 november 2004.

Artikel 16 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente .

Ondertekening

Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 14 oktober 2004, nr. V.R. 2004/76.
Bekendgemaakt d.d. 15 december 2004
Gewijzigd vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 15 december 2005, nr. V.R. 2005/108.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening.

Artikel 2 Omschrijving doelgroepen

In dit artikel staan de gemeentelijke doelgroepen omschreven. De doelgroepen zijn:

  • 1.

    Ouders met een uitkering die een re?ntegratietraject volgen.

  • 2.

    Herintredende ouders die een re?ntegratietraject volgen.

  • 3.

    Studenten

  • 4.

    Tienermoeders

  • 5.

    Ouders die een verplicht inburgeringstraject volgen

Voor alle doelgroepen geldt dat de ouder in moet wonen.

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De ouder vraagt de tegemoetkoming aan bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt moet de ouder deze elk jaar opnieuw aanvragen. De ouder zal een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren kinderopvang ook moeten aanvragen. Een verlaging van de tegemoetkoming door een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft de ouder niet aan te vragen. De ouder moet dit wel onmiddellijk melden aan het college (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang en artikel 16, eerste lid).

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract moet worden gevoegd van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen. De ouder kan de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente indienen als hij een offerte of contract heeft. Op basis van de offerte of het contract stelt de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vast. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerste lid, Wet kinderopvang). Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat de ouder bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens moet voegen waaruit blijkt, dat hij behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:

  • -

    de ouder of de partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI

    én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt.

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars.

Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeente.

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo'n uitkering ontvangen.

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.

De ouder of diens partner is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000.

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.

De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Trajectplan van het UWV.

De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapt en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Trajectplan van het UWV.

Het derde lid bepaalt dat, als de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting staat al in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang.

Artikel 4 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.

De beslistermijn van vier weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden gedaan. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal vier weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.

Artikel 5 Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Deze zijn ook van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening verder in elk geval kan worden geweigerd wanneer de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 6 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

  • 1.

    De datum waarop de gemeente de aanvraag in ontvangst heeft genomen (eerste lid).

  • 2.

    De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat het college geen tegemoetkoming verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt vóórdat de ouder een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente heeft ingediend.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het college het besluit tot verlening van de tegemoetkoming heeft genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De bepaling dat een tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend, geldt ook voor aanvragen voor een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

(gewijzigde toelichting n.a.v. raadsbesluit d.d. 15 december 2005, nr. V.R. 2005/108)

Lid 1 zal de rechterlijke toetsing niet kunnen doorstaan. Net als bij vele andere subsidies geldt bij de tegemoetkoming voor kinderopvang een tegemoetkomingsjaar, c.q. berekeningsjaar

(1 januari tot en met 31 december), ongeacht de datum van aanvraag. Van belang is alleen, of iemand tot de doelgroep behoort (aan de voorwaarden voor toekenning voldoet), en of hij vanaf enig moment in het subsidiejaar kosten heeft gemaakt die voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komen. Het recht ontstaat niet pas op het moment van aanvraag.

Artikel 6 is daardoor gewijzigd.

Artikel 7 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot en met 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Bijvoorbeeld wanneer de aanvrager een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 8 Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. De ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen geldt geen eigen bijdrage. De gemeente betaalt voor hen de inkomensafhankelijke eigen bijdrage (artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). In theorie kunnen deze ouders onbeperkt kinderopvang aanvragen. Dit in tegenstelling tot ouders die wèl een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen, waarbij zij de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Artikel 8 geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken. Bij het bepalen daarvan zal het college rekening moeten houden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. Het college hoeft voor deze beoordeling geen medisch advies aan te vragen.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder staan, bijvoorbeeld:

  • -

    dat de ouder verplicht is om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend, aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • -

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met vierde lid, Wet kinderopvang;

  • -

    de verplichting om alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen tenminste gedurende drie jaar na de vaststelling te bewaren en deze op verzoek ter beschikking te stellen aan het college voor controledoeleinden.

Artikel 10 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het hele berekeningsjaar betreft). De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zal zo'n voorschrift stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 11 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders moeten wel binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend, aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode verstrekken. Bij een tegemoetkoming voor een kalenderjaar, moet de ouder het kostenoverzicht uiterlijk vier weken na 31 december bij het college indienen. Het overzicht kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat het kindercentrum of gastouderbureau heeft opgesteld, als een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau te vragen.

Het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming bevat het precieze bedrag waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd, recht op heeft. De tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal. Verstrekt de aanvrager de gegevens niet dan kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 luidt: 'Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie, niet in aanmerking genomen'.

Artikel 12 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 36 Wet kinderopvang.

Artikel 13 Inlichtingenplicht

Naast de ouder is ook de houder van een kindercentrum of gastouderbureau wettelijk verplicht om op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, hen alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn.

Er zijn twee vormen van schending van de inlichtingenplicht te onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik gemaakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot een gemeentelijke doelgroep).

Schendt een ouder de inlichtingenplicht en heeft hij daardoor ten onrechte een tegemoetkoming ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen, en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook kan het college in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder opleggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (volgens de Wet kinderopvang: een tegemoetkoming) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij zijn twee situaties mogelijk:

  • a.

    de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en

  • b.

    de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb).

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel totdat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaar zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)

Als de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of in het nadeel van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het al betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet staan op welke manier dit zal gebeuren (artikel 60, eerste lid WWB).

De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in paragraaf 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid, Wet kinderopvang).

Als een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt kan het college een bestuurlijke boete opleggen. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:

  • -

    het desgevraagd aan het college verstrekken van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid, Wet kinderopvang);

  • -

    het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn (artikel 28, tweede lid, Wet kinderopvang);

  • -

    het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang).

De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal ? 2269 (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college geen bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:

  • -

    de overtreder is overleden;

  • -

    de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete opgelegd of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;

  • -

    er is vijf jaar verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.

Artikel 14 Bewaarplicht

Om voor de gemeente de mogelijkheid open te laten om ook na de vaststelling van de tegemoetkoming te controleren of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Artikel 25 van de Wet kinderopvang vormt de juridische grondslag voor de gemeentelijke verordening.

Het wetgevingstraject is echter behoorlijk vertraagd. In werkingtreding is afhankelijk van het Koninklijk Besluit (KB). In het KB staat wanneer de artikelen van de wet in werkingtreden. Vermoedelijk zal de inwerkingtreding van artikel 25 per 1 oktober 2004 zijn. Dan pas is er een wettelijke basis in de Wet kinderopvang.

In de aanhef van deze verordening is op advies van de VNG naast artikel 25 Wet kinderopvang ook artikel 149 van de Gemeentewet als grondslag voor de verordening opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat de verordening niet in werking kan treden, omdat artikel 25 van de wet nog niet geldt op het moment dat de gemeenteraad de verordening vaststelt.

Omdat ouders hun aanvraag voor 2005 al in 2004 bij de gemeente moeten doen om vanaf 1 januari 2005 verzekerd te zijn van kinderopvang, kan een gemeentelijke verordening niet wachten tot 1 januari 2005.

Zij kunnen dan toch tijdig hun aanvraag indienen, waardoor de gemeente in staat is om tijdig een besluit te nemen op de aanvraag. Het risico voor de gemeente bij deze handelwijze is beperkt omdat de materiële normen voor de aanspraken op een tegemoetkoming, in de wet kinderopvang zijn vastgelegd.

Artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet wordt van toepassing verklaard omdat de inwerkingtreding van de verordening geen uitstel kan leiden.

Artikel 16 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.