Regeling vervallen per 01-01-2012

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2009

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Ede;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van d.d. 2 maart 2010, kenmerk 615220;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering voor levensonderhoud ingevolge de WWB, de Ioaw of de Ioaz;

    • e.

      Anw-er: de persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, die ingeschreven is bij het Centrale organisatie werk en inkomen;

    • f.

      nugger: niet-uitkeringsgerechtigde persoon als bedoeld in artikel 6, onder a van de wet;

    • g.

      voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet en hoofdstuk 2 van deze verordening;

    • h.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ;

    • i.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente ;

    • j.

      doelgroep: de personen, in de gemeente Ede woonachtig, die een uitkering voor levensonderhoud ingevolge de WWB, de Ioaw of de Ioaz ontvangen, anw-ers, nuggers en personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet aan wie door de gemeente ondersteuning kan worden geboden op grond van artikel 7 eerste lid onder a. van de wet, alsmede overige personen, in de gemeente Ede woonachtig, ten aanzien van wie naar de mening van het college een voorziening noodzakelijk is voor, of bij kan dragen tot, verbetering van de arbeidsmarktpositie of levensomstandigheden;

    • k.

      loonkostensubsidie: een (gedeeltelijke) vergoeding voor de bruto loonkosten die de werkgever maakt voor de werknemer die in dienst is op grond van een tijdelijke arbeidsovereenkomst.

    • l.

      belanghebbende: de persoon behorende tot de doelgroep die aanspraak maakt op of gebruik maakt van de ondersteuning bedoeld in artikel 10 van de wet;

    • m.

      arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht; met een arbeidsovereenkomst wordt gelijk gesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan leden van de doelgroep ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod van ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidskader

  • 1. Deze verordening sluit aan op het door de raad vastgestelde beleidskader Wet werk en bijstand, waarin prioriteiten worden aangegeven.

  • 2. In dit beleidskader komen onder meer de volgende zaken aan de orde:

    • een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende categorieën binnen de doelgroep, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • een overzicht van de voorzieningen die het college in elk geval dient aan te bieden en een indicatie voor wie een voorziening bedoeld is;

    • de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

    • het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening;

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Leden van de doelgroep hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 genoemde beleidskader.

Artikel 5 Verplichtingen van de belanghebbende en sancties

Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

  • a.

    Een persoon aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • b.

    Een persoon die gebruik maakt, gebruik moet maken of gebruik wenst te maken van een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Ioaw, de Ioaz en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen en deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • c.

    Een persoon die gebruik maakt, gebruik moet maken of gebruik wenst te maken van een voorziening is verplicht aan het college alle inlichtingen te verstrekken die van invloed kunnen zijn op het bepalen van de geschikte voorziening of op zijn deelname aan de voorziening.

  • d.

    Indien een uitkeringsgerechtigde gebruik maakt, gebruik moet maken of gebruik wenst te maken van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde onder a tot en met c, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand .

  • e.

    Indien een persoon gebruik maakt, gebruik moet maken of gebruik wenst te maken van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde onder a tot en met c, het college de reeds gemaakte kosten van de voorziening, waaronder begrepen de reeds verschuldigd geworden loonkostensubsidie aan een werkgever, geheel of gedeeltelijk terugvorderen van die persoon.

Artikel 6 Sluitende aanpak

  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde ontvangt, indien het college dit noodzakelijk acht, na inschrijving bij het CWI een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 van de verordening.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor de uitkerings-gerechtigde een (al dan niet tijdelijke) gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college , rekening houdende met de door de raad ter beschikking gestelde middelen en het door de raad vastgestelde beleidskader Wet werk en bijstand, bij besluit een of meer loonkostensubsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld loonkostensubsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college , rekening houdende met de door de raad ter beschikking gestelde middelen en het door de raad vastgestelde beleidskader Wet werk en bijstand, een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college , in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2. Het college de uitvoering van voorzieningen geheel of gedeeltelijk uitbesteden aan derden, waaronder reïntegratiebedrijven.

  • 3. Het college stelt de belanghebbende bij beschikking op de hoogte over diens rechten en verplichtingen met betrekking tot een voorziening. Het college de verplichtingen daarnaast nader uitwerken in een met de belanghebbende te sluiten overeenkomst.

  • 4. Het college een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9, 17, 55, 56 of 57 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 5. Bij uitvoeringsbesluit het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in dit hoofdstuk, met inachtneming van wat daarover in het beleidskader is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de beoordeling van de noodzakelijkheid en arbeidsrelevantie van een voorziening;

    • b.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • c.

      de duur van voorzieningen;

    • d.

      de maximale kosten van een voorziening;

    • e.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • f.

      de duur, hoogte, en uitbetaling van een loonkostensubsidie, alsmede de voorwaarden verbonden aan de subsidie;

    • g.

      de hoogte en de duur van, en de nadere voorwaarden aangaande, het recht op inkomstenvrijlating;

    • h.

      de hoogte en de duur van, en de nadere voorwaarden aangaande, het recht op premies;

    • i.

      de hoogte en de duur van, en de nadere voorwaarden aangaande, vergoedingen;

    • j.

      het opleggen en incasseren van een eigen bijdrage aan nuggers op basis van het gezinsinkomen.

Artikel 9 Onderzoek

  • 1. Het college een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van belanghebbende.

  • 2. Het doel van onderzoek is het vaststellen van de meest geschikte voorziening. Het onderzoek mede gericht zijn op het vaststellen van de capaciteiten en de belastbaarheid van de klant.

Artikel 10 Work first

  • 1. Het college biedt een vorm van productieve arbeid aan gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het aanbod tot arbeid heeft tot doel de afstand tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te verkleinen of te overbruggen.

  • 3. De arbeid wordt aangeboden aan leden van de doelgroep die geen volledige vrijstelling hebben van de plicht tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 van de wet

  • 4. De arbeid worden gecombineerd met andere reïntegratieactiviteiten zoals onderzoek, training of scholing.

Artikel 11 Integraal reïntegratietraject

  • 1. Het college kan een integraal reïntegratietraject aanbieden, dat uit diagnostiek, aanbodsversterking waaronder begrepen scholing, bemiddeling, plaatsing en plaatsingsondersteuning bestaan.

  • 2. Het doel van het reïntegratietraject is zo snel mogelijk de afstand van belanghebbende naar algemeen geaccepteerde arbeid te overbruggen.

  • 3. Een reïntegratietraject neemt in beginsel minimaal 20 uur per week in beslag.

Artikel 12 Scholing

  • 1. Het college , ook als er geen sprake is van een integraal reïntegratietraject, een vorm van beroepsgerichte scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of verhoging van de startkwalificatie.

  • 2. De scholing heeft tot doel de afstand tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te verkleinen of te overbruggen.

  • 3. De scholing worden ingekocht voor personen die (nog) geen integraal reïntegratietraject hebben, maar scholing nodig hebben voor het bereiken van een betere kwalificatie voor de arbeidsmarkt. Het gaat hier om drie doelgroepen:

    • a.

      personen jonger dan 21 jaar die ingeschreven staan bij het CWI en (nog) geen uitkering hebben;

    • b.

      alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5 jaar;

    • c.

      nuggers voor de vervulling van moeilijk vervulbare vacatures.

  • 4. Het college kan in individuele gevallen toestaan dat een uitkeringsgerechtigde een door hem zelf aangevangen opleiding afmaakt, indien de opleiding nog maximaal 1 jaar duurt, naar verwachting leidt tot arbeidsinschakeling direct aansluitend op de opleiding, en er geen concrete andere mogelijkheden tot arbeidsinschakeling voor de belanghebbende zijn. Het college beoordeelt de noodzaak van het voortzetten van de opleiding.

Artikel 13 Bemiddeling

  • 1. Het college een vorm van bemiddeling aanbieden ten behoeve van de belanghebbende die direct bemiddelbaar naar reguliere arbeid wordt geacht.

  • 2. Deze bemiddeling heeft als doel een belanghebbende zo snel mogelijk toe te naar een dienstbetrekking.

  • 3. De bemiddeling worden gecombineerd met het volgen van een kortdurende cursus of training.

Artikel 14 Werken met behoud van uitkering

  • 1. Het college de belanghebbende onbetaalde arbeid laten verrichten met behoud van uitkering.

  • 2. Werken met behoud van uitkering heeft als doel de belanghebbende kennis en vaardigheden op te laten doen. Werken met behoud van uitkering vindt plaats onder begeleiding.

  • 3. Werken met behoud van uitkering is bedoeld voor de leden van de doelgroep die een uitkering hebben ingevolge de wet, Ioaw of Ioaz.

Artikel 15 Werkervaringsaanbod bij derden

  • 1. Het college aan een belanghebbende een werkervaringsaanbod doen, inhoudende een arbeidsovereenkomst (als bedoeld in artikel 16 en 17 van deze verordening) met een werkgever.

  • 2. Werkervaring worden gecombineerd met andere activiteiten die gericht zijn op uitstroom, zoals sollicitatietraining en scholing.

  • 3. In een schriftelijke overeenkomst tussen de gemeente en de werkgever worden tenminste vastgelegd het doel van de werkervaring, de duur ervan alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 4. Het college draagt zorg voor, danwel laat zorg dragen voor de bemiddeling naar een werkervaringsplaats, voor de begeleiding tijdens de werkervaring en voor de uitstroom.

Artikel 16 Doorstroombaan

  • 1. Het college een belanghebbende een doorstroombaan aanbieden, inhoudende een tijdelijke arbeidsovereenkomst met een werkgever.

  • 2. De doorstroombaan heeft als doel de belanghebbende, door middel van werkervaring, vaardigheden en kennis op te laten doen en/of de productiviteit van de werknemer te verhogen teneinde de op doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt te vergroten.

  • 3. De doorstroombaan is beschikbaar voor leden van de doelgroep, waarvan het college verwacht dat zij door kunnen stromen naar reguliere arbeid.

  • 4. De doorstroombaan in elke sector worden gerealiseerd.

Artikel 17 Vangnetbaan

  • 1. Het college een belanghebbende een vangnetbaan aanbieden, inhoudende een arbeidsovereenkomst met een werkgever.

  • 2. De vangnetbaan heeft als doel de belanghebbende, door middel van werkervaring, vaardigheden en kennis op te laten doen.

  • 3. De vangnetbaan is beschikbaar voor leden van de doelgroep, waarvan het college verwacht dat zij langdurig zijn aangewezen op gesubsidieerde arbeid.

  • 4. De vangnetbaan in de non-profit sector worden gerealiseerd, met als speerpunt de door de gemeente gesubsidieerde instellingen binnen de sectoren Sport, Welzijn en Zorg.

Artikel 18 Sociale activering

  • 1. Het college aan uitkeringsgerechtigden activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2. Doel van sociale activering is a. het verrichten van onbetaalde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling voor personen, die binnen één jaar na de start van de activering, toegeleid kunnen worden naar een integraal reïntegratietraject, bemiddeling, een werkervaringsaanbod of scholing; of b. zelfstandige maatschappelijke participatie, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk of blijvend onmogelijk is

Artikel 19 Loonkostensubsidie gericht op reïntegratie

  • 1. Het college een loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die op grond van de artikelen 16 of 17 een arbeidsovereenkomst sluiten met een belanghebbende. De loonkostensubsidie wordt in duur en hoogte toegesneden op de aard van de voorziening.

  • 2. De loonkostensubsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.

Artikel 20 Voorbereiding zelfstandig beroep

  • 1. Het college aan een uitkeringsgerechtigde die voornemens is een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stelt voor arbeid in dienstbetrekking een voorbereidingsperiode van ten hoogste 12 maanden toekennen.

  • 2. Het doel van deze voorbereidingsperiode is de belanghebbende de mogelijkheid te geven algemeen geaccepteerde arbeid te verwerven middels het eigen bedrijf of het zelfstandig beroep.

  • 3. De bepalingen van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen 2004 zijn van toepassing.

Artikel 21 Inkomstenvrijlating

Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, kan gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet waarbij het percentage wordt bepaald op 25% en het maximumbedrag wordt bepaald op het maximumbedrag dat in genoemd artikel van de wet is opgenomen.

Artikel 22 Premie

  • 1. Het college aan uitkeringsgerechtigden een premie toekennen.

  • 2. Deze premie wordt verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      Aan de uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder met tenminste een kind onder de 12 jaar of met tenminste een gehandicapte kind onder de 18 jaar, die parttime regulier werk heeft naast de bijstandsuitkering, na afloop van de periode van inkomstenvrijlating, bedoeld in artikel 31 lid 2 onder o van de wet en artikel 21 van deze verordening.

    • b.

      Aan de uitkeringsgerechtigde die een sociaal activeringstraject volgt, ingevolge artikel 18 van deze verordening. Het recht op deze premie bestaat slechts indien de activiteiten in het kader van sociale activering verricht worden op indicatie van het college.

Artikel 23 Overige vergoedingen

Het college een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het bijvoorbeeld gaan om:

  • a.

    reiskosten

  • b.

    kosten voor kinderopvang, conform het bepaalde in de Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente .

Artikel 23a

Het college kan voor een belanghebbende een schuldhulpregeling opzetten en daar de kosten van dragen.

Artikel 23b

Het college kan aan een belanghebbende een voorziening aanbieden, anders dan in de artikelen 9 tot en met 23a van deze verordening genoemd, indien deze andere voorziening naar de mening van het college een zinvolle bijdrage kan leveren aan de mogelijkheden tot reïntegratie en /of participatie van de belanghebbende.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 24 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 25 Overgangsbepaling

Deze verordening heeft onmiddellijke werking. Een recht op premie, toegekend onder het premiebeleid zoals dat gold in het jaar 2004, blijft echter in stand, ook al loopt de periode waarop de premie betrekking heeft door in 2005.

Artikel 26 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 27 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Ede”.

Artikel 28 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Ondertekening

Vastgesteld bij raadsbesluit van 18 november 2004, nr. VR 2004/79.
Gewijzigd vastgesteld bij raadsbesluit van 15 december 2005, VR 2005/108.
Laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 8 april 2010, nr. VR 2010/8. Deze wijziging treedt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2009 in werking.

Toelichting Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand

I. Algemeen deel

Inleiding

Op grond van WWB krijgt het college van B&W de opdracht te zorgen voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De Ioaw en de Ioaz bevatten een vergelijkbare taakstelling. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.

De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid van de WWB.

Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting op de WWB af te welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden:

  • -

    de aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;

  • -

    het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

  • -

    het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;

  • -

    de beschikbaarheid van financiële middelen.

De verordening

Een verordening over het reïntegratiebeleid zal eerder beleidsmatig dan regelgevend georiënteerd zijn. Het is bovendien ondoenlijk om op een dergelijk divers werkterrein, dat bovendien in het tijdsverloop zo flexibel mogelijk moet blijven, alles in een verordening vast te leggen, tot en met de uitvoeringspraktijk toe. Daarom is er voor gekozen om de meest voorkomende voorzieningen en de belangrijke uitgangspunten en voorwaarden die bij bepaalde voorzieningen moeten gelden, wel kaderstellend en in overeenstemming met het door de raad vastgesteld Beleidscenario Wet werk en bijstand in een verordening vast te leggen, maar om de uitvoering verder over te laten aan het college. Het college zal in een of meerdere besluiten, gebaseerd op de verordening en het Beleidscenario, gestalte geven aan de regels met betrekking tot de uitvoering van het beleid. Meest in het oog springend daarbij is het uitgebreide Uitvoeringsbesluit.

Doelgroepenbeleid

Van gemeenten wordt verwacht dat zij op evenwichtige wijze aandacht besteden aan de verschillende doelgroepen die binnen de WWB onderscheiden kunnen worden. In de reïntegratieverordening komt dit tot uiting in de bevoegdheid die het college van de raad krijgt met betrekking tot de formulering van nadere regels ten aanzien van de voorzieningen (artikel 8 lid 5 van de verordening). Daarbij het college onder meer regelen welke voorzieningen voor de specifieke doelgroepen beschikbaar worden gesteld. Als doelgroepen kunnen bijvoorbeeld worden onderscheiden jongeren, personen ouder dan 57,5 jaar, nuggers/ANW-ers, alleenstaande ouders en personen die op 1 januari 2005 nog een dienstverband hebben die is aangegaan onder de Wiw, de Wet inschakeling werkzoekenden.

De gemeente is niet verplicht om voor iedere specifieke doelgroep dezelfde voorzieningen beschikbaar te hebben. Zo ligt het voor de hand om aan kansarmen een andere voorziening aan te bieden dan aan personen met een relatief geringe afstand tot de arbeidsmarkt. Ook de gemeente er de voorkeur aan geven om intensievere, en dus duurdere, voorzieningen wel aan te bieden aan uitkeringsgerechtigden, maar niet aan nuggers/ANW-ers. Deze laatste groep zou bediend kunnen worden met minder kostbare voorzieningen. Dit in het Uitvoeringsbesluit verder uitgewerkt worden.

De gemeente beleid ontwikkelen met betrekking tot de (al dan niet gedeeltelijke) vrijstelling van de arbeidsverplichting voor specifieke doelgroepen. Zo mag de gemeente bij ouderen (belanghebbenden van 57,5 jaar en ouder) indien al tijdens de eerste beoordeling geconcludeerd wordt dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks meer valt te overbruggen, volstaan met een ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor de resterende periode dat de oudere bijstand ontvangt. Dergelijk beleid ook in het Uitvoeringsbesluit worden uitgewerkt. Hier moet wel worden opgemerkt, dat gemeentelijk beleid met betrekking tot de vrijstelling van de arbeidsverplichting niet mag neerkomen op categoriale vrijstellingen; een individuele beoordeling is verplicht.

Staatssteun

Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het reïntegratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).

Naast de inhoudelijke regels vragen de EG-verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting Europese Commissie. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het Ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden – beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand.”

De beperking van de informatieverplichtingen wordt alleen effectief, als gemeenten een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opnemen in hun reïntegratieverordening. Er is voor gekozen deze verwijzing op te nemen in de aanhef van de verordening|. Hiermee wordt aangegeven dat alle bepalingen uit de verordening in overeenstemming zijn met deze beleidsaanbeveling.

Overigens wordt er in de beleidsaanbeveling van uitgegaan dat de gemeentelijke verordening voldoet aan de EG-verordeningen terzake. Daarom is ervoor gekozen om ook deze EG-verordeningen in de aanhef op te nemen.

Relatie met andere verordeningen

De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de reïntegratieverordening: afstemming (maatregelen) en cliëntenparticipatie.

Maatregelenverordening

De WWB draagt tevens aan gemeenten op een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld. Daarin verwerkt is de fraudeverordening.

De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit pleit ervoor om een duidelijke verwijzing aan te brengen (artikel 5 onder d).

Verordening cliëntenparticipatie

De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een (nieuwe) verordening cliëntenparticipatie op te stellen.

De maatregelenverordening en de (nieuwe) verordening cliëntenparticipatie zullen tegelijk met de reïntegratieverordening in werking treden.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In de nadere besluiten van het college komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Beleidskader

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Er is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van uitvoeringsbesluiten.

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidskader Wet werk en bijstand opstelt, waar de verordening op dient aan te sluiten. Het tweede lid benoemt enige specifieke beleidsonderwerpen die in het beleidskader aan de orde dienen te komen.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is er ook hiervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van belanghebbende en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar de documenten waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, te weten deze verordening (en daarmee impliciet ook naar de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten) en het beleidskader.

Artikel 5 Verplichtingen van de belanghebbende en sancties

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn onder a, b en c de verplichtingen expliciet geformuleerd. Duidelijk is uitgedrukt dat de verplichtingen in elk stadium gelden.

Punt d biedt de verbinding met de maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. De maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen (maar ook bij uitkeringsgerechtigden) de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug vorderen.

Artikel 6 Sluitende aanpak

De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.

Desondanks is het zinvol dat de gemeente het uitgangspunt van een sluitende aanpak vastlegt voor de uitkeringsgerechtigden, echter onder voorbehoud van de beoordeling van de noodzakelijkheid door het college. Het eerste lid geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen.

Artikel 7 Budget- en subsidie- en plafonds

De gemeente , om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit vindt plaats middels het beleidskader Wet werk en bijstand en worden uitgewerkt in een nader uitvoeringsbesluit van het college. Het is de raad die de middelen beschikbaar stelt; het college verdeelt, rekening houdend met de wensen van de raad, de beschikbare middelen over de diverse voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken de gemeente bij of krachtens verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld worden. Wat wel is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Via dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om plafonds vast te stellen.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Ook het college vastleggen dat slechts een bepaald aantal personen (per jaar) in aanmerking komt voor een specifieke voorziening (lid twee). Ook hiervoor geldt, dat dit geschiedt met inachtneming van de wensen van de raad.

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

Dit artikel regelt enkele zaken die te maken hebben met alle voorzieningen.

Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening aanvullende verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn.

Het tweede lid benoemt de algemene bevoegdheid tot uitbesteding van de uitvoering van alle voorzieningen, bijvoorbeeld aan gespecialiseerde reïntegratiebedrijven. Vaak is deze uitbesteding al wettelijk verplicht. In andere gevallen is er meer vrijheid. Het college dan kiezen wanneer eigen uitvoering het meest efficiënt wordt geacht.

Het derde lid benadrukt dat de besluitvorming ten aanzien van de belanghebbende een (voor bezwaar en beroep vatbare) beschikking inhoudt. Naast deze beschikking er met de belanghebbende,als dat zinvol wordt geacht, een meer gedetailleerde overeenkomst worden aangegaan, waarin de belanghebbende zich nadrukkelijk vastlegt op concrete afspraken.

Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever.

Het vijfde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om bij uitvoeringsbesluit voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om de concrete uitwerking van het algemene kader en de praktische uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. De opsomming onder punt a tot en met j is niet limitatief bedoeld.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage (punt j) heeft betrekking op de doelgroep nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, dan op zijn plaats zijn.

Voor alle hieronder geconcretiseerde voorzieningen (artikel 9 tot en met 23) geldt dus, dat het college nadere regels stellen in een Uitvoeringsbesluit.

Artikel 9 Onderzoek

Dit artikel beschrijft het logische beginpunt van een voorziening. Alvorens een voorziening toe te kennen dient immers aan de hand van de situatie van de belanghebbende te worden beoordeeld, of een voorziening noodzakelijk is en welke voorziening het meest geschikt is om te komen tot een zo snel mogelijke arbeidsinschakeling. Het onderzoek zal gericht zijn op het vaststellen van de capaciteiten en de belastbaarheid van de belanghebbende. Daarbij zal, indien van toepassing, ook de psychische en medische situatie van de belanghebbende in ogenschouw moeten worden genomen, om aldus te komen tot een oordeel over de mogelijkheden van de belanghebbende.

Artikel 10 Work first

De uitkeringsgerechtigde heeft de plicht om alles in het werk te stellen om in zijn eigen bestaan te voorzien. Als de situatie van de belanghebbende dat toelaat (als hij “kansrijk” wordt geacht) wordt aan hem al snel na de aanvraag van een uitkering een vorm van productieve arbeid aangeboden. Het doel daarvan is om zo snel mogelijk de reïntegratie naar de arbeidsmarkt te starten. Combinatie met andere voorzieningen is mogelijk, om daarmee de positie op de arbeidsmarkt te versterken. Uiteraard heeft het geen zin om deze voorziening (die in feite verplichting tot werk op een werkplaats o.d. zal inhouden) op te leggen aan personen die volledige vrijstelling van de arbeidsplicht hebben.

Artikel 11 Integraal reïntegratietraject

Als het college dat noodzakelijk acht, aan een belanghebbende een reïntegratietraject worden aangeboden dat uit diverse deelaspecten bestaat. Het doel is om juist de concrete beperkingen van de belanghebbende aan te pakken om hem zo snel mogelijk naar de arbeidsmarkt te kunnen toeleiden.

Een dergelijk traject zal in de regel intensief zijn (20 uur per week).

Artikel 12 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Wel spreekt voor zich, dat vastgelegd wordt dat het steeds moet gaan om scholing die beroepsgericht is met concreet uitzicht op arbeidsinschakeling of op een verhoging van de startkwalificatie (eerste en tweede lid). Normaal gesproken zal de scholing deel uitmaken van een integraal reïntegratietraject. Voor beperkte categorieën wordt het zinvol geacht om ook al los van een traject scholing aan te bieden, zoals voor alleenstaande ouders met kinderen onder de vijf jaar, die geen arbeidsverplichting hebben maar die vooruitlopend op de aankomende arbeidsverplichting hun startkwalificatie willen verhogen (derde lid). Vanuit economisch perspectief bezien het ook zinvol zijn om scholing voor moeilijk vervulbare vacatures aan te kunnen bieden (derde lid).

In uitzonderlijke gevallen het juist het meest efficiënt zijn om een reeds aangevangen (en al bijna voltooide) opleiding door de uitkeringsgerechtigde te laten afmaken (vierde lid). De noodzaak wordt door het college bepaald, rekening houdende met de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling op meer directe wijze (zoals direct solliciteren naar regulier werk). Het is niet zo, dat de belanghebbende zelf het recht heeft om deze keuze te maken. Doet hij dit toch, tegen de beoordeling van het college in, dan brengt hij zijn recht op uitkering in gevaar. Dit lid is ook nadrukkelijk niet bedoeld om studenten in het eindstadium van een studie met behoud van een uitkering nog een scriptie, een stage o.d. te laten voltooien. Deze voorziening dient alleen te worden aangeboden, indien de resterende opleidingsduur beperkt is; daarom is een maximale periode van 1 jaar genoemd.

Artikel 13 Bemiddeling

De bemiddeling voor direct bemiddelbare personen is in eerste aanleg een taak van het CWI. Daarover worden met het CWI afspraken gemaakt in de Service Niveau Overeenkomst (SNO). Gelijktijdig aan (of aansluitend op) deze bemiddeling door het CWI, het college de belanghebbende naar reguliere arbeid bemiddelen als hij nog wel snel bemiddelbaar wordt geacht naar de arbeidsmarkt. In de regel zal dat door tussenkomst van een reïntegratiebedrijf en/of een uitzendorganisatie gaan. Eventueel de bemiddeling gepaard gaan met een korte cursus of training.

Artikel 14 Werken met behoud van uitkering

Dit artikel biedt de mogelijkheid om een (verplichte) werkstage (werken met behoud van uitkering) aan te bieden aan personen die een uitkering ten laste van de gemeente ontvangen. Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Het gaat niet om de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

Het eerste lid van artikel 14 artikel geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage met behoud van uitkering.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de belanghebbende claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage twee doelen hebben. Op de eerste plaats het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring, waarbij belanghebbende de gelegenheid krijgt om zich te oriënteren op de functie of het soort werk. Op de tweede plaats het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage de belanghebbende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Omdat met name de uitkeringsgerechtigden die ten laste van de gemeente komen, en die vaak relatief ver van de arbeidsmarkt afstaan, zwaar op het gemeentelijk budget drukken, dient juist deze categorie zoveel mogelijk met arbeid in aanraking te worden gebracht (derde lid).

Artikel 15 Werkervaringsaanbod bij derden

Dit artikel benoemt geen zelfstandige voorziening, maar is een paraplu-artikel voor de artikelen 16 (doorstroombaan) en 17 (vangnetbaan). Het college heeft de mogelijkheid om (bijvoorbeeld door inschaling van een reïntegratiebedrijf) te bevorderen dat de belanghebbende een (al dan niet tijdelijke) arbeidsovereenkomst aangaat met een werkgever. Deze werkgever ontvangt hiervoor een (tijdelijke) loonkostensubsidie (nader uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit). Het uiteindelijke doel is in wezen steeds uitstroom naar reguliere arbeid, al zal dat bij toepassing van artikel 17 in een verder verschiet liggen dan bij toepassing van artikel 16. Uiteraard kan de arbeid gecombineerd worden met andere activiteiten (scholing, sollicitatietraining) als deze noodzakelijk worden geacht voor de uiteindelijke uitstroom naar regulier werk.

Door de gemeente worden contractuele afspraken gemaakt met de desbetreffende werkgevers over onder andere het doel van de werkervaring en de begeleiding van de belanghebbende.

Artikel 16 Doorstroombaan

Een doorstroombaan is een tijdelijke arbeidsovereenkomst met een werkgever, bestemd voor leden van de doelgroep waarvan wordt verwacht dat zij, juist door het opdoen van concrete werkervaring, kunnen doorstromen naar reguliere arbeid. Die verwachting komt ook naar voren in de tijdelijkheid. De werkgever ontvangt een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 19. De doorstroombaan in elke sector (profit of non-profit) worden gerealiseerd.

Artikel 17 Vangnetbaan

Een vangnetbaan is een arbeidsovereenkomst met een werkgever, bestemd voor leden van de doelgroep waarvan wordt verwacht dat zij langdurig(er) zijn aangewezen op gesubsidieerde arbeid. Hier is de arbeidsovereenkomst ook niet noodzakelijkerwijs tijdelijk. Toch is ook nu het streven om daar waar mogelijk toe te werken naar uitstroom naar reguliere arbeid. De werkgever ontvangt ook hier een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 19.

Vangnetbanen worden gerealiseerd in de non-profitsector. Van het totale budget dat uitgetrokken wordt voor de financiering van gesubsidieerde banen vanuit het werkdeel Fonds Werk en Inkomen wordt 35% gereserveerd voor de (door de gemeente) gesubsidieerde instellingen in de sectoren Sport, Welzijn en Zorg.

Artikel 18 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop.

Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, is het zinvol onderscheid te maken tussen sociale activering vooruitlopend op een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het laten participeren van de persoon in de maatschappij. De kosten die gemaakt worden voor de laatste activiteit worden bij voorkeur niet betaald uit het werkdeel van de WWB, maar uit additionele middelen.

Bovengenoemd onderscheid komt terug in de bepalingen over sociale activering in het tweede lid onder a en b. Voor wie na een jaar activiteiten zicht is op het starten van een kansrijk traject richting arbeidsmarkt, is de sociale activering wel gericht op arbeidsinschakeling. Bij anderen is de sociale activering alleen nog gericht op maatschappelijke participatie (voorkomen van isolement).

Uiteraard is het mogelijk dat de situatie van belanghebbende dusdanig verbetert, dat de sociale activering op een gegeven moment van karakter verandert en toch op arbeidsinschaling gericht kan worden.

Artikel 19 Loonkostensubsidie gericht op reïntegratie

De werkgever die met een belanghebbende een arbeidsovereenkomst afsluit als bedoeld in artikel 16 en 17 komt in aanmerking voor een loonkostensubsidie. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Dit beleid wordt nader geconcretiseerd in het uitvoeringsbesluit.

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij door verwijzing naar artikel 16 en 17 wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening (al is dat bij de doorstroombaan nadrukkelijker zo dan bij de vangnetbaan).

Het tweede lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats mag vinden, alsook dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Het college dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet (alleen maar) productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden. Een verklaring van geen bezwaar van een medezeggenschapsorgaan hierbij zinvol zijn.

Artikel 20 Voorbereiding zelfstandig beroep

De Algemene bijstandswet voorzag in de mogelijkheid om een uitkeringsgerechtigde die als zelfstandige wilde starten, een periode met behoud van uitkering voorbereidingsactiviteiten te laten ontplooien. Onder de WWB is deze mogelijkheid vervallen. Onder omstandigheden kan dit echter wel een waardevol reïntegratie-instrument zijn, concreet gericht op uitstroom op korte termijn.

Dit artikel geeft dan ook de mogelijkheid om gedurende een beperkte periode aan een uitkeringsgerechtigde, aan wie het college vrijstelling van de verplichting om arbeid in dienstbetrekking heeft gegeven met het oog op zijn startersactiviteiten, een voorbereidingsperiode van 12 maanden met behoud van zijn uitkering te gunnen. Opgemerkt zij, dat de belanghebbende wel vooraf de toestemming van het college moet hebben gekregen. Het college bepaalt immers de noodzaak. Als er naar het oordeel van het college voor de belanghebbende andere reële mogelijkheden tot arbeidsinschakeling zijn, zoals kansrijk solliciteren naar een dienstbetrekking, staat het hem uiteraard niet vrij om met behoud van uitkering een bedrijf te willen starten.

Artikel 21 Inkomstenvrijlating

Met het amendement Bruls is het in de WWB mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werk in deeltijd aanvaarden of hebben eenmalig gedurende maximaal 6 aaneengesloten maanden voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt volgens de wet maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van € 165 per maand (dit bedrag zal periodiek via wetswijzigingen worden aangepast). Het maximale percentage en het maximale bedrag impliceren, dat ook uitgegaan mag worden van lagere bedragen. Gekozen is echter voor toepassing van deze maxima. Door het bedrag niet concreet te benoemen maar door te verwijzen naar het wetsartikel wordt bereikt dat de maximumbedragen van de wet van toepassing blijven zonder dat de verordening hoeft te worden gewijzigd.

Bijkomende wettelijke voorwaarde is, dat deze deeltijd naar het oordeel van het college bijdraagt aan de (volledige) arbeidsinschakeling. In het uitvoeringsbesluit zal dit nader worden geconcretiseerd. Uitgangspunt is daarbij dat iedere vorm van deeltijdarbeid tijdens de uitkeringssituatie bijdraagt tot de (verdere) arbeidsinschakeling.

Voor personen die een uitkering naar de gehuwdennorm ontvangen, ontvangen hebben of gaan ontvangen, is van belang dat het recht op de vrijlating als een individueel recht wordt beschouwd.

Artikel 22 Premie

Voor enkele doelgroepen uitkeringsgerechtigden kan het zinvol zijn om het volhouden van parttime werk verder te stimuleren. Dit artikel creëert een recht op premie voor alleenstaande ouders met een of meerdere kinderen onder de 12 jaar (of met een of meerdere gehandicapte kinderen onder de 18 jaar). Deze persoon moet dan wel eerst (onmiddellijk voorafgaand) de inkomstenvrijlating volgens artikel 21 hebben genoten. Het gaat hier om een premie, die eenmaal per jaar ineens mag worden uitbetaald. Periodieke uitbetaling is niet geoorloofd. Hoogte en duur worden nader uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit.

Artikel 23 Overige vergoedingen

Het kan wenselijk zijn dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden. Dit artikel schept daarvoor de mogelijkheid. De opsomming is niet limitatief. De noodzaak van de kosten wordt door het college beoordeeld. De kosten moeten concreet verband houden met de inspanningen tot arbeidsinschakeling. Het spreek voor zich dat een voorliggende voorziening moet ontbreken, wil er een aanspraak op de gemeente kunnen ontstaan.

Artikel 24 Onvoorziene omstandigheden

Niet iedere situatie is bij voorbaat in regelgeving te voorzien. Het college heeft de mogelijkheid om in onvoorziene situaties te beslissen. Dit artikel geeft ook de bevoegdheid, om aan een individuele belanghebbende een specifiek op hem toegesneden voorziening toe te kennen zonder dat deze voorziening in deze verordening is genoemd.

Artikel 25 Overgangsbepaling

De verordening heeft onmiddellijke werking. Onder de overgangsregelingen van 2004 zijn echter premies toegekend, waarvan de opbouw van het recht nog loopt. Deze concrete verwachtingen en toezeggingen wordt uiteraard gestand gedaan.

Artikel 26, 27 en 28

Deze artikelen spreken voor zich.