Regeling vervallen per 08-10-2009

Verordening secundaire voorzieningen raadsleden

Geldend van 02-02-2006 t/m 07-10-2009 met terugwerkende kracht vanaf 01-02-2006

Intitulé

Verordening secundaire voorzieningen raadsleden

De raad van de gemeente Ede;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 9 april 1996,

nr. POI 96/267 N;

gelet op het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden (Koninklijk besluit van 22 maart 1994, staatsblad 244);

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    raadslid:

    een lid van de raad, dat niet tevens lid van het college van burgemeester en wethouders is;

  • b.

    raadsjaar:

    een jaar, gedurende welke een raadslid, lid van de raad is, waarbij hij niet tevens lid van het college van burgemeester en wethouders is;

  • c.

    tijdstip van beëindiging van het raadslidmaatschap:

    het tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap, bedoeld in de artikelen X1, eerste lid, X2 en X6 van de Kieswet;

  • d.

    belanghebbende:

    het gewezen lid van de raad.

Recht op uitkering na beeindiging raadslidmaatschap

Artikel 2

Hij die ophoudt raadslid te zijn, op het tijdstip als in artikel 1 bedoeld, heeft tenzij hij zonder onderbreking weer als zodanig optreedt met ingang van de dag van aftreding gedurende twee jaren recht op uitkering, voor zover hij alsdan niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Als onderbreking wordt niet beschouwd de tijd, gedurende welke het raadslid tevens lid van het college van burgemeester en wethouders is, met dien verstande dat deze tijd niet meetelt voor de berekening van de uitkering. In afwijking hiervan bestaat geen recht op uitkering, indien belanghebbende korter dan één jaar raadslid is geweest.

Artikel 3 Bedrag van de uitkering

  • 1. Voor de berekening van de uitkering telt mee de tijd doorgebracht als raadslid, die is vervuld na 31 december 1990.

  • 2. De uitkering bedraagt over het eerste jaar 4% van de laatstelijk als raadslid genoten jaarvergoeding per vervuld volledig raadsjaar en over het tweede jaar 2% van de laatstelijk als raadslid genoten jaarvergoeding per vervuld volledig raadsjaar.

  • 3. De uitkering als vermeld in het vorige lid bedraagt in het eerste jaar ten hoogste 80% van de laatstelijk genoten vergoeding als raadslid en in het tweede jaar ten hoogste 40% van de laatstelijk genoten vergoeding als raadslid.

  • 4. Indien een lid van de raad een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, kan hij een verzoek indienen tot verlaging van de vergoeding bedoeld in het tweede lid. Dit verzoek moet worden ingediend binnen 4 weken na aanvang van het raadslidmaatschap danwel de datum van toekenning c.q. wijziging van een in de vorige zin bedoelde uitkering.

  • 5. Indien een lid van de raad een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de vergoeding voor de werkzaamheden die dit lid van de raad ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

  • 6. Indien een lid van de raad een uitkering ontvangt op grond van het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel en de na toepassing van artikel 6, vierde lid van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de vergoeding voor de werkzaamheden die dit lid van de raad ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

Artikel 4 Betaling uitkering

De betaling van de uitkering geschiedt in maandelijkse termijnen. In afwijking hiervan kunnen burgemeester en wethouders uitkeringen, van minder dan € 600,-- per jaar, jaarlijks ineens uitbetalen.

Artikel 5 Einde uitkering

De uitkering eindigt:

  • a.

    met ingang van de dag, volgende op die waarop de belanghebbende is overleden;

  • b.

    met ingang van de dag, waarop de belanghebbende de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

Artikel 6 Opschorting uitkering

Indien de belanghebbende na zijn aftreden, voor de beëindiging van het recht op uitkering, weer als raadslid van de gemeente optreedt, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling opgeschort tot de datum, waarop de belanghebbende weer als raadslid van de gemeente aftreedt.

Artikel 7 Uitkering bij overlijden

  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een raadslid, dan wel indien een raadslid het raadslidmaatschap binnen één jaar voor diens overlijden heeft beëindigd, wordt aan de weduwe of weduwnaar dan wel partner een bedrag uitgekeerd, gelijk aan 1/4 deel van de jaarvergoeding voor de werkzaamheden als raadslid op de dag van overlijden van het raadslid.

    Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar dan wel partner nalaat geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige, natuurlijke en pleegkinderen.

    Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.

  • 2. Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in lid 1 nalaat, kan het daar bedoelde bedrag geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de begrafenis of crematie, indien de nalatenschap daartoe ontoereikend is.

Artikel 8

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening secundaire voorzieningen raadsleden”.

De verordening treedt in werking op 1 juli 1996 en werkt terug tot en met 1 mei 1994.

Ondertekening

Vastgesteld bij raadsbesluit van 6 juni 1996, nr. V.R. 1996/49.
Gewijzigd vastgesteld bij het raadsbesluit van 20 december 2001, nr. V.R. 2001/96.
Laatstelijk gewijzigd vastgesteld bij het raadsbesluit van 2 februari 2006, nr. V.R. 2006/13. Dit besluit treedt in werking met ingang van heden, maar werkt terug tot 1 februari 2006.