Regeling vervallen per 01-01-2012

Beleidsregel inzake de verstrekking van bijzondere bijstand en leenbijstand 2008/2

Geldend van 01-04-2008 t/m 31-12-2011

Intitulé

Beleidsregel inzake de verstrekking van bijzondere bijstand en leenbijstand 2008/2

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      inkomen: het inkomen zoals omschreven in artikel 32 Wet werk en bijstand, onder aftrek van hetgeen op grond van artikel 31 Wet werk en bijstand niet tot de middelen wordt gerekend en van hetgeen op grond van artikel 33 lid 5 Wet werk en bijstand buiten beschouwing wordt gelaten;

    • b.

      draagkrachtruimte: het inkomen exclusief vakantietoeslag voor zover dit uitstijgt boven 120% van de voor de aanvrager geldende bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag;

    • c.

      bijstandsnorm: het ingevolge de artikelen 20 tot en met 29 van de Wet werk en bijstand in combinatie met de Verordening verhoging en verlaging algemene bijstand van toepassing zijnde bedrag.

  • 2. De inhoud van de overige in deze beleidsregel gebezigde begrippen is gelijkluidend aan die in de Wet werk en bijstand, tenzij daarvan expliciet wordt afgeweken.

  • 3. Als de inhoud van een begrip bij de toepassing van deze beleidsregel niet eenduidig blijkt te zijn, bepalen burgemeester en wethouders de nadere invulling c.q. interpretatie van dit begrip.

Artikel 2 Individualiseren

  • 1. Van de bepalingen en criteria in deze beleidsregel kan gemotiveerd worden afgeweken als de individuele situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft:

    • a.

      in het voordeel van de belanghebbende als zijn individuele omstandigheden dit rechtvaardigen;

    • b.

      in het nadeel van de belanghebbende als er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 2. Het toe te kennen bedrag aan bijzondere bijstand kan, al dan niet gedurende een bepaalde periode, worden verlaagd indien de belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont of heeft betoond.

Hoofdstuk II Bijzondere bijstand algemeen en draagkrachtcriteria

Artikel 3 Draagkracht

  • 1. Voor de vaststelling van de draagkracht, zoals bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en bijstand, wordt al het vermogen dat uitstijgt boven het vrij te laten vermogen overeenkomstig artikel 34 Wet werk en bijstand in aanmerking genomen.

  • 2. Voor de vaststelling van de draagkracht in het inkomen, zoals bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en bijstand, wordt de draagkrachtruimte van de draagkrachtperiode volledig in aanmerking genomen.

Artikel 4 Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht in het inkomen wordt vastgesteld voor een periode van één kalenderjaar.

  • 2. Als de aanvraag om bijzondere bijstand betrekking heeft op een voorafgaand kalenderjaar, wordt de draagkracht van dat kalenderjaar in aanmerking genomen.

  • 3. Als er periodieke bijzondere bijstand wordt verstrekt, wordt de draagkrachtperiode afgestemd op de duur van die bijstand en wordt de hoogte van de draagkracht in het inkomen naar evenredigheid vastgesteld.

Artikel 5 Draagkracht en eigen huis

  • 1. Als de belanghebbende eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, heeft belanghebbende recht op bijzondere bijstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd. Artikel 11, eerste lid van deze beleidsregel is van toepassing.

  • 2. De artikelen 3 en 4 van deze beleidsregel zijn van toepassing.

Artikel 6 Terugwerkende kracht

  • 1. Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor kosten gemaakt in het lopende kalenderjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de eerste twee maanden van een kalenderjaar nog aanvragen in behandeling worden genomen die betrekking hebben op het voorafgaande kalenderjaar.

Hoofdstuk III Specifieke vormen van bijzondere bijstand

Artikel 7 Categoriale bijstand voor personen van 65 jaar en ouder

  • 1. Aan de belanghebbende die op 1 januari van een kalenderjaar 65 jaar of ouder is, kan in dat kalenderjaar, zonder dat wordt vastgesteld of de kosten in zijn individuele geval noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, bijstand worden verleend voor onder meer de kosten van:

    • a.

      Alarmeringssystemen

    • b.

      Meerkosten warme maaltijden of dieet

    • c.

      Overige door burgemeester en wethouders te bepalen kostensoorten

  • 2. De bijstand bedoeld in het eerste lid bedraagt € 200,00 per persoon per kalenderjaar.

  • 3. Behalve in geval van zeer bijzondere omstandigheden wordt voor de kosten genoemd in het eerste lid geen verdere bijzondere bijstand verstrekt.

  • 4. Hoofdstuk II is van toepassing.

Artikel 8 Bijzondere bijstand voor indirecte schoolkosten

  • 1. Als tegemoetkoming in de indirecte schoolkosten wordt aan een belanghebbende op aanvraag bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van een bedrag van € 69,00 per schooljaar per ten laste komend kind dat basisonderwijs volgt.

  • 2. De aanvraag moet worden ingediend gedurende het schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 3. Hoofdstuk II van deze beleidsregel is van toepassing.

  • 4. De bijstand bedoeld in het eerste lid kan ten behoeve van het kind worden overgemaakt naar de school waar het kind basisonderwijs volgt, als het college daartoe aanleiding ziet.

Artikel 9 Bijzondere bijstand bij inkomensafhankelijke regelingen

  • 1. Geen bijstand wordt verleend voor kosten die voortvloeien uit inkomensafhankelijke regelingen, als deze regelingen ook bij een inkomen op of onder bijstandsniveau een eigen bijdrage opleggen.

  • 2. In afwijking van het vorige lid kan er voor deze kosten wel bijstand worden verleend, indien en voor zover deze kosten een bedrag van € 100,00 per kalenderjaar overschrijden.

  • 3. In afwijking van Hoofdstuk II wordt het inkomen exclusief vakantietoeslag van betrokkene boven de voor hem geldende bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

Hoofdstuk IV Leenbijstand en aflossingscriteria

Artikel 10 Duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Als bijzondere omstandigheden in het individuele geval daartoe aanleiding geven, kan bijstand worden verstrekt voor de kosten van aanschaf, vervanging of reparatie van noodzakelijke, duurzame gebruiksgoederen.

  • 2. Bijstand overeenkomstig het eerste lid wordt in beginsel verstrekt in de vorm van leenbijstand, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, vierde lid en artikel 12 van deze beleidsregel.

Artikel 11 Leenbijstand

  • 1. De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een lening indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op termijn over voldoende middelen zal beschikken om de desbetreffende noodzakelijke bijzondere kosten te voldoen, of indien de belanghebbende wel over in aanmerking te nemen vermogen beschikt, maar dit binnen een redelijke termijn niet of bezwaarlijk liquide kan maken.

  • 2. De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een lening indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een lening indien de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom of een vooruit te betalen huur betreft.

  • 4. Leenbijstand wordt niet verstrekt als de belanghebbende zelf over liquide, of eenvoudig liquide te maken middelen beschikt; de vrijlatingen van artikel 34 WWB zijn daarbij niet van toepassing.

Artikel 12 Aflossing leenbijstand

  • 1. Als leenbijstand wordt verstrekt is hierover geen rentevergoeding verschuldigd, tenzij individuele omstandigheden het vaststellen van een rentepercentage rechtvaardigen.

  • 2. De maandelijkse aflossing van verleende leenbijstand wordt bij een inkomen op bijstandsniveau vastgesteld op:

    • a.

      5% van de algemene bijstand per maand inclusief vakantietoeslag, respectievelijk

    • b.

      10% van de algemene bijstand per maand inclusief vakantietoeslag voor personen die in een inrichting verblijven.

  • 3. Als leenbijstand is toegekend aan een belanghebbende die een inkomen inclusief vakantietoeslag per maand ontvangt, of nadien gaat ontvangen, dat hoger is dan de voor hem geldende bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, dan kan de in het vorige lid aangegeven aflossingsverplichting per maand worden verhoogd met de helft van het verschil.

  • 4. Als een belanghebbende op een leenbijstand ten minste 36 maanden naar draagkracht heeft afgelost, kan op diens verzoek kwijtschelding worden verleend voor het restant van de lening.

Artikel 13 Gewijzigde omstandigheden

Het overeenkomstig artikel 12 van deze beleidsregel vastgestelde aflossingsbedrag bij leenbijstand kan worden herzien als een wijziging in de omstandigheden van de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk V Bijzondere bijstand voor woonkosten

Artikel 14 Woonkostentoeslag bij koopwoning

  • 1. Als een eigen woning wordt bewoond waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan het van toepassing zijnde bedrag, genoemd in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag, dan kan een toeslag worden verstrekt. De toeslag is gelijk aan de huurtoeslag die volgens de Wet op de huurtoeslag zou worden ontvangen bij het bewonen van een huurwoning met een rekenhuur gelijk aan de woonkosten. De toeslag wordt alleen verstrekt, indien van belanghebbende in redelijkheid niet verlangd kan worden dat hij de woning verkoopt en een huurwoning betrekt. Als van belanghebbende in redelijkheid wel verlangd kan worden dat hij de woning verkoopt en een huurwoning betrekt, kan tijdelijk een toeslag worden verstrekt.

  • 2. Onder woonkosten genoemd in het eerste lid wordt verstaan de tot een bedrag per maand herleide kosten die de eigenaar verschuldigd is voor:

    • a.

      hypotheekrente;

    • b.

      eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting;

    • c.

      waterschapslasten;

    • d.

      rioolrecht;

    • e.

      brand- en opstalverzekering;

    • f.

      een forfaitair bedrag per jaar voor de normale periodieke onderhoudskosten die bij een huurwoning voor rekening van de verhuurder komen;

    • g.

      erfpachtcanon;

    • h.

      eventuele servicekosten; te verminderen met alle tegemoetkomingen voor deze kosten uit enige andere bron.

  • 3. Op de te verstrekken toeslag wordt de draagkracht in mindering gebracht. In afwijking van artikel 3 lid 2 van deze beleidsregel wordt bij de vaststelling van de woonkostentoeslag het inkomen van betrokkene boven de voor hem geldende bijstandsnorm volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 4. Geen woonkostentoeslag wordt verstrekt indien de belanghebbende bij het aangaan van de woonlasten een dusdanig inkomen had, of te verwachten had, dat hij wist of kon weten dat hij de woonlasten niet volledig zou kunnen gaan opbrengen.

Artikel 15 Kosten van verhuizing en inrichting

  • 1. Als een verhuizing noodzakelijk is omdat de woonkosten niet langer kunnen worden voldaan kan voor aantoonbare, noodzakelijke kosten van verhuizing en herinrichting bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. De bijstand op grond van het eerste lid wordt slechts verstrekt als de hoogte van de woonkosten na verhuizing niet meer bedraagt dan het huurbedrag dat is gekoppeld aan de maximale huurtoeslag.

  • 3. De bijstand bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de kosten van verhuizing en herinrichting in totaal maximaal € 2.500,00 per huishouden.

Artikel 16 Kosten van verhuizing en inrichting (ouder dan 65 jaar)

  • 1. Als een belanghebbende die ouder is dan 65 jaar door omstandigheden genoodzaakt is te verhuizen naar een andere, zelfstandige woning die hem in staat stelt langer zelfstandig te blijven wonen, kan hem een tegemoetkoming worden verstrekt in de daaraan verbonden kosten van verhuizing en herinrichting.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming bedraagt in totaal maximaal € 2.500,00 per huishouden.

  • 3. Bij verhuizing naar een woning in eigendom wordt geen tegemoetkoming verstrekt.

Hoofdstuk VI Periodieke bijzondere bijstand als aanvulling op algemene bijstand

Artikel 17 Verblijf in een inrichting jongeren beneden de 21 jaar

  • 1. Bij verblijf in een inrichting van een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar die geen beroep kan doen op zijn ouders om redenen zoals genoemd in artikel 12 van de Wet werk en bijstand, kan bijzondere bijstand worden verstrekt overeenkomstig de bijstandsnormen genoemd in artikel 20 Wet werk en bijstand.

  • 2. Op de te verstrekken bijzondere bijstand wordt de draagkracht in mindering gebracht. In afwijking van artikel 3 lid 2 van deze beleidsregel wordt het inkomen inclusief vakantietoeslag van betrokkene boven de voor hem geldende bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

Artikel 18 Levensonderhoud jongeren beneden de 21 jaar

  • 1. Een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op bijzondere bijstand voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en hij geen beroep kan doen op zijn ouders om redenen zoals genoemd in artikel 12 van de Wet werk en bijstand. De algemene bijstand wordt aangevuld tot de bijstandsnorm van een 21-jarige in dezelfde situatie; de Verordening verhoging en verlaging algemene bijstand is daarbij van toepassing.

  • 2. Op de te verstrekken bijzondere bijstand wordt de draagkracht in mindering gebracht. In afwijking van artikel 3 lid 2 van deze beleidsregel wordt het inkomen inclusief vakantietoeslag van betrokkene boven de voor hem geldende bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

Hoofdstuk VII Bijzondere bijstand voor reïntegratie-activiteiten

Artikel 19 Kosten reïntegratie-activiteiten

  • 1. Voor aantoonbare, noodzakelijke kosten die een belanghebbende maakt om te kunnen deelnemen aan activiteiten die noodzakelijk zijn om zijn kansen op reïntegratie in het arbeidsproces te vergroten en die niet op grond van een andere regeling kunnen worden vergoed, kan bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2. Of de in het eerste lid bedoelde activiteiten noodzakelijk worden geacht om de kansen van de belanghebbende op reïntegratie in het arbeidsproces te vergroten, wordt bepaald door burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk VIII Bijzondere bijstand computervoorziening

Artikel 20

  • 1. Aan een belanghebbende die een inkomen exclusief vakantietoeslag heeft van ten hoogste 120% van de voor hem geldende bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag en die een gezin vormt met tenminste één kind in de leeftijd van 10 tot en met 14 jaar dat een vorm van dagonderwijs volgt, kan eenmalig als bijzondere bijstand een computer plus randapparatuur worden verstrekt.

  • 2. De bijstand kan ook als geldbedrag worden verstrekt, indien het College daartoe aanleiding ziet.

  • 3. Deze bijstand wordt niet verstrekt als

    • a.

      het gezin beschikt of kan beschikken over een vermogen boven het vrij te laten vermogen overeenkomstig artikel 34 Wet werk en bijstand; of

    • b.

      er een computer jonger dan 5 jaar in het gezin aanwezig is; of

    • c.

      er ten behoeve van het gezin reeds eerder een computer, dan wel een geldbedrag voor een computer, beschikbaar is gesteld door de gemeente Ede of via het Van Lagenfonds.

Hoofdstuk IX Bijzondere bijstand witgoed

Artikel 21

  • 1. Aan een belanghebbende die gedurende tenminste 5 jaar een inkomen exclusief vakantietoeslag heeft van ten hoogste 120% van de voor hem geldende bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag, van wie een noodzakelijk huishoudelijk apparaat stuk is gegaan en niet meer gerepareerd kan worden, kan bijzondere bijstand voor een vervangend apparaat worden verstrekt.

  • 2. Per apparaat geldt een maximaal te vergoeden bedrag, te verhogen met de verwijderingsbijdrage en bezorgkosten.

  • 3. In afwijking van artikel 10 van deze beleidsregel wordt deze bijstand verstrekt om niet.

  • 4. Deze bijstand wordt niet verstrekt als de belanghebbende beschikt of kan beschikken over een vermogen boven het vrij te laten vermogen overeenkomstig artikel 34 Wet werk en bijstand.

  • 5. De bijstand kan in voorkomende gevallen, indien het College daartoe aanleiding ziet, ook in natura worden verstrekt.

  • 6. Onder een huishoudelijk apparaat, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een wasmachine, een koelkast, een kooktoestel en een kachel.

Hoofdstuk X Bijzondere bijstand collectieve ziektekostenverzekering

Artikel 22

  • 1. De gemeente Ede zet ten behoeve van inwoners met een laag inkomen in samenwerking met een ziektekostenverzekeraar een collectieve ziektekostenverzekering met een of meer aanvullende pakketten op,

  • 2. De voorwaarden voor toetreding tot deze collectieve ziektekostenverzekering en de verstrekkingen die deze verzekering biedt worden nader uitgewerkt in uitvoeringsregels.

Hoofdstuk XI Betaling, intrekking en terugvordering van de bijstand

Artikel 23 Betaling van de bijzondere bijstand

  • 1. De periodieke bijzondere bijstand die met toepassing van deze beleidsregel wordt verstrekt, wordt maandelijks uitbetaald overeenkomstig artikel 45 van de Wet werk en bijstand.

  • 2. Eenmalige bijzondere bijstand die met toepassing van deze beleidsregel wordt verstrekt wordt betaald op het eerste betalingsmoment volgend op de datum van toekenning.

  • 3. Bijzondere bijstand kan, als dat doelmatig wordt geacht, rechtstreeks worden uitbetaald aan een derde.

Artikel 24 Intrekking en terugvordering

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een besluit op grond van deze beleidsregel geheel of gedeeltelijk intrekken als:

    • a.

      het besluit is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens, feiten of omstandigheden;

    • b.

      toegekende bijzondere bijstand niet is aangewend voor de bestemming waarvoor deze werd aangevraagd; of

    • c.

      de bijstand is toegekend tot een te hoog bedrag;

  • 2. Bijzondere bijstand, die als gevolg van een besluit als bedoeld in het eerste lid ten onrechte is uitbetaald, kan worden teruggevorderd, evenals bijzondere bijstand die is uitbetaald tot een te hoog bedrag.

Hoofdstuk XII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 25 Overgangsbepalingen

Aanvragen die worden gedaan op of na 1 januari 2008 worden beoordeeld conform het beleid dat gold voor 1 januari 2008, indien de bijzondere bijstand betrekking heeft op een periode gelegen vóór 1 januari 2008. Aanvragen die zijn gedaan voor 1 april 2008 worden beoordeeld conform deze beleidsregel, indien er nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden.

Artikel 26 Slotbepalingen

  • 1. De Beleidsregel inzake de verstrekking van bijzondere bijstand en leenbijstand 2008/2 vervangt de Beleidsregel inzake de verstrekking van bijzondere bijstand 2008, in werking getreden op 1 januari 2008.

  • 2. Deze Beleidsregel treedt in werking op 1 april 2008.

Ondertekening

Laatstelijk gewijzigd door het college van burgemeester en wethouders d.d. 21 december 2010, kenmerk 646401.

Toelichting

Algemeen

Het recht op bijzondere bijstand is vastgelegd in artikel 35 WWB. Voor de verstrekking van bijzondere bijstand is het niet noodzakelijk dat de belanghebbende algemene bijstand ontvangt. Ook hij die beschikt over een ander inkomen, dat niet toereikend is om bepaalde uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan te voldoen, kan een beroep doen op bijzondere bijstand. Zijn draagkracht is dan van belang. Draagkracht kan zitten in het inkomen, maar ook in het vermogen. De bijstandsnorm in combinatie met de eventuele gemeentelijke toeslag of verlaging is in principe voldoende voor de algemene noodzakelijke bestaanskosten. Als een belanghebbende in bijzondere omstandigheden verkeert waardoor hij hogere kosten heeft dan waarin de algemene bijstand voorziet, kunnen burgemeester en wethouders bijzondere bijstand verstrekken, rekening houdend met de draagkracht. Geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. De beleidsregel geeft een aantal algemene kaders aan, zoals de draagkrachtsystematiek en de aanvraagtermijn. Daarnaast worden enkele veel voorkomende vormen van bijzondere bijstand behandeld. Ook wordt (niet limitatief) aangegeven in welke gevallen bijstand in de vorm van een lening wordt verstrekt. De beleidsregel geeft middels artikel 2 de ruimte om te individualiseren. Daarnaast geeft artikel 16 WWB zelfs de mogelijkheid om, als er sprake is van zeer dringende redenen, bijstand (daaronder begrepen bijzondere bijstand) te verlenen aan een belanghebbende, terwijl er eigenlijk sprake is van een uitsluitingsgrond.

Artikel 1

Er wordt voor wat betreft het begrippenkader en de achterliggende ideeën zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wet werk en bijstand (WWB). Dit vereenvoudigt de uitvoering. Het inkomensbegrip kan voor de uitvoering van de bijzondere bijstand gelijk zijn aan het inkomensbegrip voor de beoordeling van de algemene bijstand. In artikel 32 WWB is omschreven wat inkomsten zijn. In artikel 31 WWB wordt omschreven welke inkomsten voor de vaststelling van de algemene bijstand niet meetellen. Het gaat dan bijvoorbeeld om kinderbijslag, huurtoeslag, bepaalde belastingkortingen, gemeentelijke premies voor arbeidsinschakeling en inkomsten van minderjarige kinderen. Het is consequent om in het geval van bijzondere bijstand dezelfde lijn te volgen. Hierdoor wordt tevens voorkomen, dat de fiscale jonggehandicaptenkorting draagkrachtverhogend zou gaan werken. Een opmerking moet echter worden gemaakt bij de inkomstenvrijlating van maximaal € 181,00 (bedrag per 1 januari 2008; het bedrag wordt regelmatig aangepast) per maand gedurende maximaal zes aaneengesloten maanden bij deeltijdarbeid door een bijstandsgerechtigde (artikel 31 lid 2 onder o WWB). Deze vrijlating is nadrukkelijk gekoppeld aan het ontvangen van algemene bijstand en de veronderstelling dat deze premie bijdraagt aan uitstroom uit de algemene bijstand. Bij het verlenen van bijzondere bijstand aan een persoon die algemene bijstand (met deze vrijlating) ontvangt, kan deze vrijlating wel buiten beschouwing blijven. Bij het verlenen van bijzondere bijstand aan een persoon die géén algemene bijstand ontvangt, is dit echter niet aan de orde. De inkomsten uit arbeid zijn dan volledig in aanmerking te nemen. In artikel 33 lid 5 WWB is bepaald, dat bij de algemene bijstand aan personen van 65 jaar en ouder een gering bedrag aan pensioenuitkering buiten beschouwing wordt gelaten (per 1 januari 2008 is dat € 17,60 voor een alleenstaande). Bij de draagkrachtbepaling voor de bijzondere bijstand blijft dit bedrag eveneens buiten beschouwing. Het begrip vermogen kan eveneens op dezelfde manier worden behandeld als bij de verstrekking van de algemene bijstand. Zie hiervoor de toelichting op artikel 3. Ter bepaling van de draagkrachtruimte moet het inkomen van de belanghebbende worden afgezet tegen het bijstandsniveau. De bijstandsnorm is inclusief vakantietoeslag terwijl de belanghebbende zijn inkomen maandelijks zonder vakantietoeslag ontvangt. Het inkomen zou daarom herberekend moeten worden naar een inkomen inclusief vakantietoeslag. Dit is echter niet steeds eenvoudig, en voor de belanghebbende ook niet op voorhand duidelijk. Er is ten behoeve van de uitvoeringspraktijk dan ook (met ingang van de wijziging per 1 april 2008) ervoor gekozen om het inkomen exclusief vakantietoeslag te vergelijken met de bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.

Artikel 2

Het eerste lid voorziet in de mogelijkheid om te individualiseren. De toepassing van de algemene regels kan in een individueel geval tot een ongewenst resultaat leiden. Van deze algemene regels kan dan gemotiveerd worden afgeweken. Dit kan zowel in het voordeel van de belanghebbende zijn, als in diens nadeel.

Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid om de bijzondere bijstand, die op zich wel volgens de bepalingen en criteria wordt toegekend, toch lager vast te stellen bij wijze van sanctie. Er is hier een koppeling met artikel 18 WWB en de afstemmingsverordening bedoeld in artikel 8 lid 1 onder b WWB (de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand). Als de belanghebbende bijvoorbeeld een aanzienlijke reserveringscapaciteit in zijn inkomen had, maar deze niet heeft benut en daardoor een beroep doet op bijzondere bijstand, moet dit gevolgen kunnen hebben voor de toekenning. Zie ook artikel 11, tweede lid.

Artikel 3

Bij het verstrekken van bijzondere bijstand moet rekening worden gehouden met de draagkracht van belanghebbende. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen welk deel van het vermogen en inkomen van de belanghebbende boven de bijstandsnorm bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen (artikel 35 lid 1 WWB). Daarbij zijn de vrijlatingen zoals die gelden voor de algemene bijstand niet meer verplicht van toepassing. Bij de toelichting op artikel 1 is al aangegeven, dat desalniettemin voor het inkomensbegrip zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij de algemene bijstand. Voor wat betreft het vermogen geldt eveneens, dat aangesloten wordt bij het vermogensbegrip in de WWB, alsook bij de in artikel 34 WWB geregelde vermogensvrijlatingen. Bij inkomen boven de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm (bepaald met toepassing van het gemeentelijk beleid inzake toeslagen en verlagingen) wordt de draagkrachtruimte vastgesteld. De draagkrachtruimte is ingevolge de definitie in artikel 1 het verschil tussen het werkelijke inkomen (exclusief vakantiegeld) van belanghebbende en 120% van de voor belanghebbende geldende algemene bijstandsnorm (exclusief vakantiegeld). Deze draagkrachtruimte wordt aangemerkt als draagkracht. Het is in overeenstemming met de gedachte dat de belanghebbende in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van zijn bestaan, dat hij zijn inkomen boven 120% van de bijstandsnorm ook aanwendt voor zijn kosten.

In de volgende situaties is het nodig bij de bepaling van de draagkracht af te wijken van de basisregels:

  • ·

    bij de beoordeling van het recht op een woonkostentoeslag (artikel 14 van deze beleidsregel) wordt 100% van de draagkrachtruimte in het inkomen in aanmerking genomen. Het inkomen boven het voor belanghebbende geldende bijstandsniveau moet volledig voor de betaling van de woonkosten worden aangewend. Als de draagkrachtruimte niet volledig wordt ingezet zal er ongelijkheid ontstaan. De belanghebbende met een inkomen boven bijstandsniveau zou dan een hogere woonkostentoeslag ontvangen dan de geldende huurtoeslag bij dat inkomen.

  • ·

    bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand voor personen jonger dan 21 jaar die in een inrichting verblijven (artikel 17 van deze beleidsregel).

  • ·

    bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand voor personen jonger dan 21 jaar die extra bestaanskosten hebben doordat zij zelfstandig wonen (artikel 18 van deze beleidsregel). Als dit niet gebeurt, heeft deze groep uiteindelijk meer te besteden dan personen in een vergelijkbare omstandigheden die 21 jaar of ouder zijn en die algemene bijstand ontvangen.

  • ·

    bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand voor inkomensafhankelijke eigen bijdragen (artikel 9), omdat anders wordt voorbijgegaan aan het feit dat deze bijdragen juist aan een bepaald inkomen zijn gekoppeld.

De berekening wordt gemaakt over de volgens artikel 4 van deze beleidsregel vastgestelde draagkrachtperiode.

Artikel 4

De draagkrachtperiode is de periode waarover de draagkracht wordt vastgesteld. Er wordt uitgegaan van een periode van een kalenderjaar (het jaar waarop de kosten betrekking hebben). Zijn de kosten in een eerder kalenderjaar gemaakt dan de aanvraag is gedaan, dan is dus het moment waarop de kosten zijn gemaakt relevant voor het bepalen van het kalenderjaar. In lid 3 is bepaald dat bij periodieke bijzondere bijstand (bijvoorbeeld een woonkostentoeslag totdat een andere woning kan worden betrokken) de draagkrachtperiode naar evenredigheid wordt vastgesteld. Dat kan zowel langer als korter dan een kalenderjaar zijn.

Artikel 5

Dit artikel is bedoeld te benadrukken dat belanghebbenden met een (aanzienlijk) eigen vermogen in de vorm van een eigen woning niet bij voorbaat zijn uitgesloten van het recht op bijzondere bijstand. De extra vrijlating van vermogen gebonden in de woning bedraagt (per 1 januari 2008) € 44.900 (artikel 34 lid 2 onder d WWB). Naar deze extra vrijlating wordt in artikel 5 via artikel 3 impliciet verwezen door de koppeling aan artikel 34 WWB. Als het vermogen van de belanghebbende, gebonden in de woning, lager is dan het hierboven bedoelde bedrag, brengt dit zijn aanspraak op bijzondere bijstand dus niet in gevaar. Het kan voorkomen, dat de belanghebbende die voor bijzondere kosten komt te staan, wel over vermogen boven de vrijlating beschikt in zijn woning, maar dat dit niet liquide kan worden gemaakt (als bijvoorbeeld alles vastzit in de woning). In dat geval kan artikel 11 uitkomst bieden (leenbijstand). De waarde van de woning dient te worden bepaald op de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering. Veelal zal een globale waardebepaling voldoende zijn om te beoordelen of de belanghebbende onder de vermogensvrijlating blijft, of juist ver daar over heen gaat. Een aankoopprijs, recente taxatie e.d. kan hiervoor een ijkpunt zijn. Bij hogere en/of langdurige bijzondere bijstand kan het nodig zijn om tot taxatie over te gaan. De kosten daarvan komen voor rekening van de belanghebbende en worden opgeboekt bij de te verstrekken leenbijstand. Er kan zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het gemeentelijk beleid met betrekking tot de krediethypotheek voor algemene bijstand, zij het dat vestiging van een hypotheek in veel gevallen niet doelmatig zal zijn.

Artikel 6

Bij bijzondere bijstand moet het om praktische redenen mogelijk zijn dat bijstand wordt verstrekt voor kosten die eerder zijn gemaakt. Om te voorkomen dat kosten van jaren terug nog worden aangevraagd (hetgeen nauwelijks te beoordelen is) is het wel wenselijk de periode te begrenzen. Zoals ook elders in deze beleidsregel is gekozen voor de systematiek van het kalenderjaar. Als de aanvraag wordt ingediend in het kalenderjaar waarin deze zijn gemaakt, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Om te voorkomen dat de aanvraagtermijn voor kosten die zijn gemaakt aan het einde van het kalenderjaar onevenredig kort wordt, geeft het tweede lid nog een uitloopperiode van 2 maanden. Het moment van aanvraag is bepalend. Is de aanvraag niet tijdig ingediend dan worden deze kosten niet meer vergoed. Opgemerkt zij, dat de mogelijkheid om hierin te individualiseren natuurlijk aanwezig blijft.

Artikel 7

De Wet werk en bijstand laat als uitzondering de mogelijkheid open om aan personen van 65 jaar en ouder nog wel categoriale bijzondere bijstand te verstrekken, dat wil zeggen zonder dat individueel moet worden nagegaan of de concrete kosten noodzakelijk zijn of daadwerkelijk gemaakt zijn. Het is immers aannemelijk, dat deze categorie in het algemeen bepaalde leeftijdsgerelateerde extra kosten heeft. Artikel 7 geeft het gemeentelijk beleid terzake weer en somt een beperkt aantal van deze kostensoorten concreet op. De mogelijkheid is opengelaten om nog andere kosten hier onder te brengen. Het zal dan moeten gaan om kosten die eveneens onder deze categorie belanghebbenden veel voorkomend zijn. De belanghebbende komt voor de categoriale bijzondere bijstand van € 200,00 per kalenderjaar in aanmerking vanaf het jaar dat hij op 1 januari 65 jaar is. Dit voorkomt dat er met delen van jaren moet worden gerekend. Met deze uitbetaling wordt de belanghebbende geacht in elk geval de kosten genoemd in lid 1 (en vergelijkbare kosten) te kunnen bestrijden. Daarvoor wordt dus in principe geen individuele bijzondere bijstand meer verstrekt. In ogenschouw moet echter worden genomen, dat er zeer bijzondere gevallen kunnen zijn, waarin het bedrag van € 200,00 per persoon absoluut niet voldoende is om de opgesomde kosten op jaarbasis te voldoen. Het moet dan niet gaan om een relatief geringe overschrijding. In dergelijke zeer bijzondere gevallen blijft de mogelijkheid van individuele bijzondere bijstand bestaan, ook voor de genoemde kosten. Overigens is, zoals ook bij andere vormen van bijzondere bijstand, wel van belang of de belanghebbende draagkracht heeft in zijn inkomen of in zijn vermogen.

Artikel 8

Dit artikel regelt een speciale vorm van bijzondere bijstand. Ten behoeve van kinderen die basisonderwijs volgen wordt op aanvraag bijzondere bijstand verstrekt voor de indirecte schoolkosten; daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de ouderbijdrage die wordt gebruikt om de kosten van schoolreisjes te voldoen. De bijstand is bepaald op € 69,00 per schooljaar per kind. Er wordt van uitgegaan, dat een belanghebbende in deze omstandigheden deze kosten ook daadwerkelijk heeft.

Er wordt gestreefd naar een zo eenvoudig mogelijke uitvoering. Ieder gezin dat een inkomen (exclusief vakantietoeslag) heeft dat niet hoger is dan 120% van de voor dat gezin geldende bijstandsnorm,(exclusief vakantietoeslag) en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft, komt in aanmerking. Expliciet is opgenomen dat de bijstand rechtstreeks aan de desbetreffende school kan worden overgemaakt.

Dat voorkomt, dat er (zoals in het verleden is voorgekomen) wel bijstand wordt uitbetaald, maar dat de ouders deze niet aanwenden voor deze kosten, waardoor het kind mogelijk alsnog door de school moet worden uitgesloten van activiteiten.

Artikel 9

Het komt voor dat er voor specifieke regelingen ook een (relatief geringe) eigen bijdrage verschuldigd is bij een inkomen op bijstandsniveau of iets daarboven. Te denken valt aan gefinancierde rechtsbijstand of een eigen bijdrage voor thuiszorg of kraamhulp. Als de overheid die de regeling heeft ingesteld van mening is dat er bij een dergelijk inkomen ook een eigen bijdrage moet worden voldaan (omdat daarvoor ruimte is in het lage inkomen), onderschrijft de gemeente Ede dat in principe. Het gaat dan om kosten, die naar het oordeel van het college kunnen worden voldaan uit de algemene bijstandsnorm (of, indien van toepassing, het iets hogere inkomen). Ook kan soms de redenering worden gevolgd, dat het gaat om (weliswaar incidenteel voorkomende) algemene kosten. Daarvoor hoeft geen bijzondere bijstand te worden verleend. In de praktijk blijkt echter, dat dergelijke eigen bijdrage soms kunnen cumuleren tot een hoogte, waarvan niet meer in redelijkheid kan worden gesteld dat deze nog uit de algemene bijstandsnorm kunnen worden voldaan. Daarom is bepaald dat, indien dergelijke kosten een bedrag van € 100,00 per kalenderjaar te boven gaan, voor het meerdere toch bijzondere bijstand worden verstrekt. De vrijlating tot 120% van de bijstandsnorm is niet van toepassing omdat anders wordt voorbijgegaan aan het feit dat deze bijdragen juist aan een bepaald inkomen zijn gekoppeld.

Hoofdstuk IV Leenbijstand

Algemeen

Als algemene opmerking over leenbijstand kan worden gesteld, dat het niet zozeer gaat om het verschil tussen bijzondere of algemene bijstand, maar over de vorm waarin de bijstand, voor zover die toegekend kan worden, uiteindelijk gegoten wordt. De hoogte van de lening wordt concreet vastgesteld op de noodzakelijke kosten, waarbij rekening wordt gehouden met de eigen middelen voor zover die aanwezig zijn. Voor de toekenning van leenbijstand gelden zoveel mogelijk de algemene regels van bijzondere bijstand, met dien verstande dat aan een belanghebbende die over liquide, of liquide te maken middelen beschikt, uiteraard geen leningen worden verstrekt. Hiervoor komen in principe alle middelen in welke vorm dan ook in aanmerking, en met name ook het vermogen dat bij de bepaling van het recht op algemene bijstand wordt vrijgelaten. Verder geldt ook hier, dat bijstand alleen aan de orde is als er geen voorliggende voorziening is. Als de belanghebbende elders voldoende kan lenen, is er voor de gemeente geen rol weggelegd. De lening elders kan worden aangevraagd bij de Stadsbank Arnhem, maar ook bij iedere andere reguliere bank.

Artikel 10

Volgens artikel 51 WWB kan bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen worden verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht1, dan wel in de vorm van bijstand om niet. In het oog moet worden gehouden dat ook in de algemene bijstandsnorm een post begrepen is voor reservering voor duurzame gebruiksgoederen. De kosten van de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen zijn normaal gesproken algemene bestaanskosten. Tijdige reservering is in overeenstemming met de gedachte dat de belanghebbende in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van zijn bestaan. Ook is daarmee in overeenstemming dat bijstand voor duurzame gebruiksgoederen zoveel mogelijk als lening wordt verstrekt, en dat de belanghebbende deze lening ook terugbetaalt. Als betrokkene niet vooraf heeft kunnen of willen reserveren, dan moet hij dat achteraf in de vorm van de terugbetaling van de lening. Voor de verstrekking van een geldlening is de aflossing geregeld in artikel 12 van deze beleidsregel. De aflossingsbedragen worden afgestemd op de omstandigheden van de belanghebbende. Alvorens een lening voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt, dient vast te staan dat de belanghebbende niet zelf over (liquide of liquide te maken) middelen beschikt. Als iemand langdurig een inkomen op een laag niveau heeft, zal het steeds moeilijker worden om te reserveren, of een lening af te lossen, voor duurzame gebruiksgoederen.

Om hier deels rekening mee te kunnen houden is in artikel 21 van deze beleidsregel de mogelijkheid geopend om in bepaalde omstandigheden bijstand om niet te verstrekken; zie ook de toelichting bij dat artikel.

Artikel 11

Leenbijstand is ook aan de orde als de belanghebbende op termijn over middelen gaat beschikken met betrekking tot de bijstandsperiode. Die middelen kunnen bijvoorbeeld vastzitten in een onverdeelde boedel na een scheiding of in een onverdeelde nalatenschap. Het begrip “op korte termijn” hoeft niet al te krap te worden geïnterpreteerd; de verdeling van een onverdeelde boedel kan immers wat tijd in beslag nemen. Overigens dient er, ook als er in eerste instantie bijzondere bijstand om niet is verstrekt, wel steeds overgegaan te worden tot terugvordering, als blijkt dat de belanghebbende nadien alsnog over middelen beschikt met betrekking tot de bijstandsperiode (artikel 58 WWB). Lid 1 biedt ook de mogelijkheid om aan de eigenaar van een eigen woning leenbijstand te verstrekken. Als de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de eigen voorziening in het bestaan, wordt bijstand als lening toegekend.

Omdat de belanghebbende een waarborgsom weer terug zal ontvangen, wordt bijstand hiervoor als lening verstrekt. Als betrokkene huur vooruit moet betalen en hij daar zelf niet toe is staat is, kan bijstand worden verleend (als de noodzaak vaststaat). Deze bijstand heeft ook de vorm van een lening, omdat de belanghebbende nadien alsnog over inkomen gaat beschikken met betrekking tot de periode waarop ook de huur betrekking heeft.

Artikel 12

De aflossingscriteria worden toegepast op alle vormen van leenbijstand. Bij de bepaling van de aflossingscriteria is aangesloten bij het advies van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Dit leidt vanaf 2008 voor belanghebbenden met een inkomen op bijstandsniveau tot vaststelling van het aflossingspercentage op 5% van de toepasselijke maandelijkse bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag). Voor belanghebbenden die in een inrichting verblijven wordt de aflossingsruimte op 10% gesteld. Bij een inkomen boven bijstandsniveau ontstaat al snel een aanmerkelijk hogere aflossingscapaciteit, welke als uitgangspunt ook deels (voor de helft) gebruikt moet worden (derde lid). Hetgeen aan inkomensbestanddelen bij de beoordeling van de draagkrachtruimte voor bijzondere bijstand buiten beschouwing blijft, blijft ook bij de beoordeling van de aflossingscapaciteit buiten beschouwing. Uitgangspunt is verder, dat leningen steeds volledig moeten worden terugbetaald. Er wordt zo ook een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende, om een lening zo laag mogelijk te houden. Toch kan het voorkomen, dat er omstandigheden zijn dat het niet wenselijk is om een belanghebbende met een laag inkomen gedurende zeer lange tijd te laten aflossen. Daarom moet het mogelijk zijn om na verloop van tijd kwijtschelding te verlenen voor een restant. Dit mag echter geen automatisme zijn. Kwijtschelding kan alleen aan de orde zijn als er tenminste 36 maanden correct en naar draagkracht, conform de systematiek van deze beleidsregel, is afgelost. De belanghebbende dient hier zelf om te verzoeken. Voor de toekenning van een verzoek is van belang, in hoeverre de belanghebbende een verwijt te maken was ten aanzien van het ontstaan van de noodzaak van de lening; leenbijstand voor huurachterstanden, achterstallige energienota’s e.d. die zijn ontstaan terwijl de belanghebbende wel inkomen had, zijn als verwijtbaar te beschouwen. Ook is van belang in hoeverre de belanghebbende een verwijt te maken is ten aanzien van het langdurig blijven hebben van een lage aflossings-capaciteit. Van de belanghebbende mag immers worden verwacht, dat hij alles in het werk stelt om een dusdanig inkomen te verwerven dat hij zijn verplichtingen kan nakomen. Het niet effectief meewerken aan uitstroom en daardoor bijstandsafhankelijk blijven maakt, dat kwijtschelding van een restant van een leenbijstand niet aan de orde is. Als aan de belanghebbende uitstel van aflossing is verleend, telt de periode van uitstel niet mee om tot de termijn van 36 maanden te komen. Als de belanghebbende eerst nog elders moet aflossen, bijvoorbeeld bij de Stadsbank, moet hij daarna alsnog de volledige termijn op de leenbijstand aflossen. Als er meerdere malen leenbijstand is toegekend, worden deze afzonderlijk behandeld.

Artikel 13

De omstandigheden van de belanghebbende zijn een momentopname. Het is gerechtvaardigd om, als de situatie van de belanghebbende verandert, tot herziening van het aflossingsbedrag over te kunnen gaan. Onder een wijziging kan ook worden verstaan een wijziging van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 14

Woonkostentoeslag voor de woonlasten van een eigen woning is soms mogelijk. Hiervoor bestaat immers de voorliggende voorziening van de huurtoeslag niet. Alvorens over gegaan kan worden tot het toekennen van bijzondere bijstand, moet wel de noodzaak van de kosten vaststaan. Het is niet vanzelfsprekend, dat de gemeente via langdurige (extra) bijstand de gelegenheid geeft om een eigen woning aan te houden. Als de belanghebbende naar een huurwoning kan verhuizen, waarvan hij de huur kan betalen of waarvoor hij een huurtoeslag kan krijgen, is er immers geen noodzaak. Vandaar dat is bepaald dat er alleen recht op deze woonkostentoeslag bestaat, indien in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de belanghebbende verhuisd. Als dit wel kan worden verlangd, is tijdelijk een toeslag mogelijk. De woonkostentoeslag voor een eigen woning wordt berekend volgens de systematiek van de huurtoeslag. Het verschil met een huurwoning is de bepaling van de woonkosten.

Het forfaitaire bedragen per jaar voor normaal periodieke onderhoudskosten die bij een huurwoning voor rekening van de verhuurder komen is € 460,00 per jaar. Voor eventuele servicekosten gelden dezelfde normen als bij de subsidiabele servicekosten van huurwoningen. De aflossing van de hypotheek en daarmee vergelijkbare betalingen worden niet als woonkosten meegenomen omdat de aflossing leidt tot vermogensvorming. Als voor de woning enige andere tegemoetkoming wordt ontvangen dan wordt deze van de woonkosten afgetrokken. Het totaal bedrag aan subsidiabele woonkosten is dan uitgangspunt voor de bepaling van de woonkostentoeslag. De draagkracht in het inkomen boven de bijstandsnorm wordt voor 100% in aanmerking genomen. Indien in de woning meer vermogen zit dan de vrijlating genoemd in artikel 34 lid 2 onder d WWB (per januari 2008 € 44.900) wordt de bijzondere bijstand als lening verstrekt met toepassing van artikel 12, eerste lid. Opgemerkt zij, dat de belanghebbende over de betaalde hypotheekrente veelal een belastingteruggaaf ontvangt of kan ontvangen. Als de belanghebbende de teruggaaf maandelijks ontvangt, moet hier bij de vaststelling van de bijzondere bijstand al rekening worden gehouden. Wel moet aan de hand van de belastingaangifte en de belastingaanslag achteraf nog worden bepaald, of met het juiste bedrag rekening is gehouden. Zonodig dient er correctie (en terugvordering) plaats te vinden. Als de belanghebbende de teruggaaf in zijn geheel pas achteraf regelt met zijn belastingaangifte, dient er eveneens correctie (en terugvordering) plaats te vinden. Geen woonkostentoeslag wordt verstrekt indien de belanghebbende een woning koopt terwijl hij een dusdanig inkomen heeft, of te verwachten heeft, dat hij weet of kan weten dat hij de woonlasten niet volledig zal kunnen gaan opbrengen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het door middel van uitkoop van de ex-partner blijven wonen in een eigen woning na echtscheiding.

Artikel 15

Dit artikel geeft de mogelijkheid om een belanghebbende die een huurwoning of koopwoning verplicht moet verlaten omdat de woonkosten gemeten naar zijn inkomen te hoog zijn (bijvoorbeeld bij een tijdelijke toeslag ex artikel 14 van deze beleidsregel, of indien de woonkosten boven de huurtoeslaggrens liggen), een tegemoetkoming te verlenen in de kosten van verhuizing en herinrichting. Voorwaarde is dat bij het betrekken van de dure woning de bijstandsafhankelijkheid redelijkerwijs niet voorzienbaar moet zijn geweest. Voorwaarde is ook dat de nieuwe huur niet meer bedraagt dan het huurbedrag dat is gekoppeld aan de maximale huurtoeslag. Pas in een dergelijke situatie zijn de woonkosten tot een aanvaardbaar niveau teruggebracht. Ook bestaat dan recht op een huurtoeslag. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding is wel de draagkracht (op jaarbasis) van belang; die wordt in mindering gebracht op het totaal van het uit te keren bedrag.

Artikel 16

Deze regeling voorziet in de mogelijkheid om ouderen in individuele gevallen een tegemoetkoming te verschaffen in de kosten van verhuizing en (her)inrichting. Uitgangspunt is dan wel dat de oudere daardoor langer zelfstandig kan blijven wonen. Dit past in het totale ouderenbeleid van de gemeente Ede. Ook de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning kent een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten. Bij de beoordeling van de bijstand zal moeten worden bezien of deze voorliggende voorziening van toepassing is. Voor het in dit artikel genoemde bedrag aan maximale bijstandverlening van € 2.500 is aansluiting gezocht bij de regelingen voor gehandicapten. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding is wel de draagkracht (op jaarbasis) van belang; die wordt in mindering gebracht op het totaal van het uit te keren bedrag. Bij verhuizing naar een eigen woning (koopwoning) wordt geen tegemoetkoming verstrekt. Veelal zal de belanghebbende dan vanuit de verkoop van de te verlaten woning middelen beschikbaar hebben (gehad).

Artikel 17

Jongeren van 18, 19 en 20 jaar die in een inrichting verblijven zijn volgens artikel 13 lid 2 WWB uitgesloten van het recht op algemene bijstand. In principe moeten zij voor zak- en kleedgeld een beroep doen op de ouders. Als op de onderhoudsplicht van de ouders geen beroep kan worden gedaan om redenen zoals genoemd in artikel 12 WWB is het mogelijk bijzondere bijstand te verstrekken. De hoogte van de bijstand wordt afgestemd op de bijstandsnorm voor belanghebbenden beneden de 21 jaar, genoemd in artikel 20 WWB. Alleen jongeren waarvan de ouders niet in staat zijn om bij te dragen in het onderhoud van het kind of niet wensen bij te dragen vanwege bijvoorbeeld een verstoorde relatie kunnen in aanmerking komen voor deze vorm van bijzondere bijstand. Zo mogelijk wordt deze bijstand op de ouders verhaald (artikel 61 lid 1 onder a WWB). De eventuele draagkracht in het inkomen wordt volledig in aanmerking genomen (alles boven de bijstandsnorm). Omdat het in deze gevallen gaat om een verstrekking die naar haar aard en doel overeenkomt met algemene bijstand, dient hierbij ook eenzelfde berekeningssystematiek te worden gevolgd. Daarom dient het inkomen inclusief vakantietoeslag in aanmerking te worden genomen en in mindering te worden gebracht op de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

Artikel 18

De landelijke bijstandsnormen voor jongeren beneden de 21 jaar (artikel 20 WWB) zijn gelijkgesteld aan kinderbijslag. Dit betekent dat de jongere met een bijstandsuitkering in dezelfde mate een beroep op de onderhoudsplicht van de ouders moet doen als de jongere die geen recht op bijstand heeft en waarvan de ouders voor hem kinderbijslag ontvangen. Als de jongere aantoonbare hogere kosten heeft (bijvoorbeeld kosten van zelfstandige huisvesting, als die noodzakelijk is) moet hij ook daarvoor een beroep doen op de onderhoudsplicht van de ouders. Als op de onderhoudsplicht van de ouders geen beroep kan worden gedaan om redenen zoals genoemd in artikel 12 WWB is het mogelijk bijzondere bijstand te verlenen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor aanvullende bijzondere bijstand door een jongere zal dus allereerst beoordeeld moeten worden of de meerkosten inderdaad noodzakelijk zijn en in hoeverre de ouders een bijdrage kunnen leveren. Als de jongere hogere bestaanskosten heeft die niet noodzakelijk zijn is er geen reden om aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken. Niet iedere jongere die ervoor kiest om zelfstandig te gaan wonen kan een recht op (bijzondere) bijstand claimen. Als de ouders financieel niet in staat zijn om bij te dragen in de noodzakelijke bestaanskosten van de jongere, bijvoorbeeld omdat zij zelf bijstandsafhankelijk zijn, is bijzondere bijstand mogelijk. Hetzelfde geldt als de ouders hun onderhoudsplicht weigeren na te komen en de relatie zodanig verstoord is dat de jongere redelijkerwijs de onderhoudsplicht niet kan effectueren. In dit geval kan de bijzondere bijstand wel op de ouders worden verhaald. Bijzondere bijstand zal in zijn algemeenheid dus worden verstrekt wanneer jongeren wegens een verstoorde relatie met de ouders niet meer thuis kunnen wonen en daardoor hogere noodzakelijke bestaanskosten hebben dan andere jongeren. Aangenomen moet worden dat de jongere in deze situatie dezelfde noodzakelijke bestaanskosten heeft als iemand van 21 jaar, die overigens in dezelfde omstandigheden verkeert. De bijzondere bijstand wordt daarom bepaald op het verschil tussen de hoogte van de algemene bijstand (inclusief toepassing van het gemeentelijk toeslagenbeleid) die de jongere in zijn situatie zou hebben ontvangen als hij 21 jaar zou zijn geweest, en de bijstandsnorm voor een 18, 19 of 20-jarige. In overeenstemming met het gemeentelijke toeslagenbeleid is bij een alleenstaande een toeslag op de norm niet aan de orde (aan alleenstaanden van 21 en 22 jaar wordt geen toeslag verstrekt). Bij een alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar kan een toeslag wel aan de orde zijn. Bij gehuwden kan een verlaging aan de orde zijn. Het kan zijn, dat de jongere wel eigen inkomsten heeft hoger dan zijn jongerennorm voor de algemene bijstand. Deze eventuele draagkracht in het inkomen wordt volledig in aanmerking genomen (alles boven de bijstandsnorm). Als dit niet gebeurt, verkeert deze jongere immers in een voordeliger situatie dan een persoon van 21 of 22 jaar met algemene bijstand. Omdat het in deze gevallen gaat om een verstrekking die naar haar aard en doel overeenkomt met algemene bijstand, dient hierbij ook eenzelfde berekeningssystematiek te worden gevolgd. Daarom dient het inkomen inclusief vakantietoeslag in aanmerking te worden genomen en in mindering te worden gebracht op de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

Artikel 19

De hier omschreven vergoeding van kosten verbonden aan reïntegratie-activiteiten heeft tot doel om eventuele leemten in reeds bestaande onkostenvergoedingen voor dergelijke activiteiten op te vullen. Voor veel vormen van scholing en werkervaring bestaan onkostenvergoedingen op grond van verschillende regelingen. Toepassing van de bijzondere bijstand is pas aan de orde als een voorliggende voorziening ontbreekt. De regeling via de bijzondere bijstand kan worden gezien als een vangnetvoorziening. Noodzakelijke kosten die de belanghebbende voor noodzakelijke reïntegratie-activiteiten zelf moet betalen, kunnen via de bijzondere bijstand worden vergoed.

Burgemeester en wethouders bepalen de noodzakelijkheid van een reïntegratie-activiteit. Voorbeelden van kosten kunnen zijn: vergoeding cursusgeld, aanschaf studiemateriaal, reiskosten.

Artikel 20

Gezinnen met schoolgaande kinderen hebben als bijzondere omstandigheid te maken met een cumulatie van allerlei kosten die direct of indirect samenhangen met de schoolverplichtingen van de kinderen. Vooral de aanschaf van een computer betekent een grote aanslag op het gezinsbudget. Het gebruik van een computer is tegenwoordig niet meer weg te denken uit de maatschappij. Gekozen is voor de doelgroep kinderen vanaf 10 tot en met 14 jaar (globaal groep 6 lager onderwijs tot en met klas 2 voortgezet onderwijs). Vooral bij het voorgezet onderwijs, maar in de praktijk ook daarvoor al, is het gebruik van computer noodzakelijk. Leerlingen worden geacht informatie te verzamelen van het Internet en dit te verwerken in werkstukken. Maar ook gewijzigde lesroosters worden digitaal beschikbaar gesteld. De noodzaak staat daarmee bij voorbaat vast. De computer plus de noodzakelijke randapparatuur (beeldscherm, toetsenbord, printer) wordt als uitgangspunt in natura beschikbaar gesteld. De mogelijkheid tot het verstrekken van een geldbedrag, indien daartoe volgens het College aanleiding is, blijft echter bestaan. Een gezin kan via de gemeente slechts één keer in aanmerking komen voor een computer. Als het gezin reeds eerder een computer (of een bedrag voor de aanschaf daarvan) heeft gehad via deze vorm van bijzondere bijstand, via een eerder gemeentelijk project, of via het Van Lagenfonds, wordt niet nog eens een computer verstrekt. Evenmin wordt er een computer verstrekt als er binnen het gezin al een computer van minder dan 5 jaar oud aanwezig is; dan ontbreekt immers de noodzaak die een voorwaarde is voor het verstrekken van elke vorm van bijzondere bijstand. Als men beschikt over meer dan het vrij te laten vermogen, kan deze bijstand niet worden verstrekt. Het gezinsinkomen (exclusief vakantietoeslag) mag ten hoogste gelijk zijn aan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag).

Artikel 21

Duurzame gebruiksgoederen dienen uit de bijstandsnorm (of het reguliere inkomen uit andere bron) te worden betaald, door te reserveren of door een lening af te lossen. Dat is ook het uitgangspunt van artikel 10 van deze beleidsregel. Maar als mensen langere tijd (hier is een tijdvak van 5 jaar gekozen) een laag inkomen hebben is de mogelijkheid om te reserveren voor vervanging van noodzakelijke huishoudelijke apparatuur vaak niet meer aanwezig. Wasmachine, koelkast, kooktoestel en kachel zijn algemeen noodzakelijke voorzieningen die niet weg te denken zijn uit een huishouden. Als een apparaat vervangen moet worden, kan de gemeente hiervoor bijstand verlenen.

De volgende maximaal te vergoeden bedragen zijn van toepassing:

  • -

    koelkast/koelvriescombinatie: € 320,00

  • -

    kooktoestel (al dan niet met oven) € 290,00; indien alleen elektrisch koken mogelijk is: € 500,00

  • -

    kachel: € 850,00

  • -

    wasmachine: € 350,00

Deze bedragen kunnen nog worden verhoogd met de verwijderingsbijdrage en de bezorgkosten.

Deze bijstand kan, indien daartoe noodzaak aanwezig lijkt, ook plaatsvinden in de vorm van een verstrekking in natura van het bewuste apparaat.

Bijkomend voordeel is het beperken/voorkomen van schulden. In verband met de noodzaak van huishoudelijke apparatuur zullen mensen anders immers een lening afsluiten of op krediet kopen.

Als men beschikt over meer dan het vrij te laten vermogen, kan deze bijstand niet worden verstrekt. Het gezinsinkomen (exclusief vakantietoeslag) mag in de 5 jaar voorafgaand aan de aanvraag ten hoogste gelijk zijn geweest aan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag). Deze regeling is nadrukkelijk niet bedoeld voor personen die voor het eerst (of: weer) zelfstandig gaan wonen en in verband daarmee apparaten zouden willen aanschaffen. Normaalgesproken is het dan de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om in deze kosten te voorzien.

Artikel 22

Het is toegestaan om vanuit de bijzondere bijstand een collectieve ziektekostenverzekering, c.q. de deelname daaraan, te bekostigen. Deze collectieve ziektekostenverzekering bestaat in de gemeente Ede ook al enige tijd. Er is nu voor gekozen om deze faciliteit expliciet te vermelden in de beleidsregel. De specifieke regeling is voor wat betreft de toegang en de verzekerde kosten zo uitgebreid, dat een volledige weergave binnen deze beleidsregel niet zinvol is. Daarenboven kan de inhoud ook jaarlijks wijzigen.

Artikel 23

De periodieke bijzondere bijstand wordt (zo mogelijk) gelijk met de algemene bijstand maandelijks verstrekt. De eenmalige bijzondere bijstand kan met een tussentijdse betaling worden verstrekt. Als het zinvol is, kan de bijzondere bijstand ook rechtstreeks aan derden worden overgemaakt. Dit kan het geval zijn als de bijstand bedoeld is voor een concrete aanschaf bij die derde, of als het om enigerlei reden handiger is om de betaling niet eerst via de belanghebbende te laten lopen. Ook kan hiermee worden voorkomen, dat de bijzondere bijstand uiteindelijk niet wordt besteed om de bijzondere kosten te voldoen waarvoor hij is aangevraagd en toegekend.

Artikel 24

Indien bijzondere bijstand om enige reden ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, moet de mogelijkheid bestaan de toekenning aan te passen of in te trekken. Eveneens, als bijzondere bijstand niet blijkt te zijn aangewend voor het doel waarvoor deze is toegekend. Het logische gevolg daarvan is, dat hetgeen ten onrechte of teveel is uitbetaald, wordt teruggevorderd. Dit is ook aan de orde als het toekenningsbesluit wel juist was, maar er om enigerlei reden toch teveel is uitbetaald.

Artikel 25

De overgangsregeling voorziet erin dat het beleid van 2007 toegepast dient te worden op aanvragen die betrekking hebben op dat jaar, ook als deze pas in 2008 zijn ingediend. Verder voorziet de overgangsregeling erin dat de aanpassingen per 1 april 2008 ook op eerdere aanvragen van toepassing zijn, indien er terzake nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden.

Artikel 26

De ingangsdatum van het nieuwe beleid dient te worden aangegeven. De geldigheid van het beleid hoeft niet naar de toekomst formeel te worden begrensd. Het huidige college of het opvolgende college kan immers desgewenst op elk moment de uitgangspunten voor de bijzondere bijstand en daarmee het beleid anders vaststellen. Omdat de middelen voor het in deze Beleidsregel geformuleerde beleid beschikbaar zijn gesteld tot en met 2010, is er toch een einddatum opgenomen.

Eind 2010 was gepland om de inkomensondersteunende regelingen te evalueren en het beleid bij te stellen. Evaluatie van de regelingen vindt echter plaats in 2011, vandaar dat er een technische wijziging plaats moet vinden van artikel 26. Concreet betekent dit dat de huidige einddatum komt te vervallen en het beleid ongewijzigd wordt voortgezet, tot dat er nieuw beleid is geformuleerd. Zonodig zal hierop worden teruggekomen bij de perspectiefnota.


Noot
1

Borgstellingen worden overigens alleen in uitzonderlijke gevallen afgegeven. Het hieraan verbonden risico is in het verleden aanzienlijk gebleken.