Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Geldend van 03-08-2013 t/m heden

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive

De raad van de gemeente Eemnes;

gelezen het voorstel d.d. 7 mei 2013 van burgemeester en wethouders;

gelet op gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel i, van de Wet werk en bijstand;

B E S L U I T :

vast te stellen de VERORDENING VERREKENING BESTUURLIJKE BOETE BIJ RECIDIVE

Deel

Artikel 1. Definitiebepaling

In deze verordening wordt onder:

beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand; verrekenen:verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 2. De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening

Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen.

Artikel 3. Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht

In afwijking van artikel 2 verrekent het college de openstaande recidiveboete met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor zover:

toepassing van artikel 2 onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele minderjarige belanghebbende(n), dan wel dat huisuitzetting dreigt ten gevolge van verrekening van de boete. De gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren.

Artikel 4. Verzoek tot aanpassen verrekening bestuurlijke boete:

Belanghebbende kan het college verzoeken indien sprake is van het bepaalde in artikel 3 lid a en /of b de buitenwerking stelling van de beslagvrije voet niet toe te passen. Het is aan belanghebbende(n) om aan te tonen dat de situatie van artikel 3 lid a of b zich voordoet. Een verzoek zoals bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan verwerven. Indien het college van oordeel is dat er sprake is van het bepaalde in het eerste lid wordt de beslagvrije voet toegepast met inachtneming van de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking.

Artikel 6. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive.

Ondertekening

Vastgesteld door de raad in zijn openbare vergadering van 24 juni 2013.
J.A. de Bruijn R. van Benthem RA
griffier voorzitter

Nota-toelichting

Algemene Toelichting: Verordening bestuurlijke boete bij recidive

Per 1 januari 2013 treedt de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking. Met deze wet krijgt het college de plicht om een boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De plicht een boete op te leggen is geregeld in artikel 18a van de WWB. De eerdere bevoegdheid om een maatregel in deze situatie op te leggen verdwijnt. De hoogte van de boete is daarbij in beginsel gelijk aan het bedrag dat belanghebbende te veel aan bijstand heeft ontvangen.

Is sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (recidive) dan wordt deze boete in beginsel verhoogd tot 150% van het te veel ontvangen bedrag. Naast deze verhoging krijgt het college daarbij ook de bevoegdheid om in de eerste drie maanden na oplegging van de boete de bijstand volledig te verrekenen met de openstaande boetevordering.

In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige verrekening van de boetevordering. Bij amendement is deze verplichting echter omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft om daar waar volledige verrekening onwenselijke effecten heeft (denk b.v. aan hogere maatschappelijke kosten vanwege uithuisplaatsing) de verrekening aan te passen, dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet volledig te respecteren. Artikel 8 lid 1 onderdeel i van de Wet werk en bijstand verplicht de gemeenteraad in dit kader bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot het gebruik van deze bevoegdheid.

Opgemerkt zij nog dat de verordening enkel de verrekening regelt van bijstandsafhankelijken die te maken krijgen met een door het college zelf opgelegde recidiveboete. Is de recidiveboete opgelegd op het moment dat belanghebbende elders bijstand ontvangt, dan kan het boete opleggende college het bijstandsverstrekkende college verzoeken om conform de regels van het boete opleggende college tot verrekening over te gaan. Mocht belanghebbende tussentijds het bijstandsverstrekkende college verzoeken de beslagvrije voet alsnog te respecteren, dan is dit college bij de verrekening daaraan gehouden.

Artikelsgewijze toelichting: Verordening bestuurlijke boete bij recidive

Artikel 1

Behoeft geen nadere toelichting

Artikel 2

Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voorzover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals reeds aangegeven geeft de Wet werk en bijstand het college de bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het college mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen.

In eerste instantie was deze verrekening – zoals nog steeds in de IOAW en IOAZ – als een verplichting opgenomen in de wet. De Kamer achtte echter - juist bij bijstandsverlening – het risico reëel dat zich situaties zouden kunnen voordoen waarbij de uiteindelijke totale maatschappelijke kosten beduidend hoger lagen dan het met deze invorderingsmethodiek bereikte resultaat. Reden voor de Kamer om de gemeente in dit kader meer handelingsvrijheid te geven, om juist in deze individuele situaties af te kunnen wijken van het principe. Vandaar dat bij de verrekening met de bijstand niet gesproken wordt over een plicht, maar over een bij verordening nader in te kaderen bevoegdheid.

In deze verordening is er voor gekozen om in lijn met deze bedoeling uit te gaan van het principe van volledige verrekening, om vervolgens in artikel 3 en 4 de mogelijkheden te benoemen om van dit principe af te wijken.

Het hier gaat om een maximum bedrag. Mocht belanghebbende’s recht op bijstand beperkter zijn dan bedraagt de inhouding natuurlijk dit beperktere recht. Een bepaling zoals hier opgenomen in artikel 3 is in dit geval niet nodig.

Artikel 3

Zoals in de toelichting is aangegeven, zijn in artikel 3 en 4 de mogelijkheden om van het in artikel 2 benoemde principe af te wijken nader uitgewerkt. In artikel 3 zijn een tweetal situaties benoemd waarin het college ondanks de in de wet opgenomen bevoegdheid toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht neemt. De genoemde omstandigheden betreffen situaties die ook tijdens de parlementaire behandeling expliciet zijn benoemd.

Artikel 3 onderdeel a voorziet daarbij in de mogelijkheid voor belanghebbende om het college te verzoeken af te zien van het buiten werking stellen van de beslagvrije voet indien door verrekening van de boete uithuiszetting dreigt dan wel onaanvaardbare consequenties ontstaan voor eventuele minderjarigen binnen het huishouden.

Gedachte hierachter is dat met name moet worden gevreesd dat belanghebbende wanneer hij drie maanden van bijstand verstoken blijft het risico loopt dat hij vanwege de ontstane achterstand in de woonlasten uit huis wordt geplaatst met allerlei eventuele extra kosten voor de maatschappij. Om dit te voorkomen voorziet deze bepaling in de mogelijkheid dat het college af kan zien van het buitenwerking stellen van de beslagvrije voet.

Artikel 3b voorziet daar ook in indien de gezondheidstoestand van (een van de ) belanghebbenden naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijk medicatie of behandeling te financieren.

Artikel 4

In artikel 4, lid 1 wordt gesproken over een verzoek. Dit houdt in dat belanghebbende zelf in actie moet komen als hij de verrekening wil laten aanpassen. Dat houdt tevens in dat zo’n verzoek ook lopende de drie maanden van verrekening kan worden gedaan, mocht bijvoorbeeld plots blijken dat uithuiszetting dreigt of dat verwachte inkomsten uitblijven.

In artikel 4 lid 2 is bepaald dat een verzoek tot toepassing van de beslagvrije voet zonder meer wordt geweigerd indien belanghebbende in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven.

Gesproken wordt over gelden, niet over middelen. Van het in de Wet werk en bijstand gedefinieerde middelen begrip zijn immers een aantal posten uitgesloten. Denk dan bijvoorbeeld aan bedragen die belanghebbende heeft ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover belanghebbende wel beschikt, maar die bij saldering met de openstaande schulden geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn echter wel gelden die belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud, voor zover hij er in ieder geval in redelijkheid over kan (gaan) beschikken.

Iemand kan onder andere redelijkerwijs over gelden gaan beschikken, indien het redelijk is dat hij ofwel binnen afzienbare tijd vermogensbestanddelen te gelde weet te maken ofwel op korte termijn werk weet te aanvaarden.

Belanghebbende kan natuurlijk altijd al zijn bezittingen verkopen en op die wijze over gelden gaan beschikken, maar het is niet redelijk dat het college in deze van belanghebbende verlangt dat hij bezittingen verkoopt die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn (denk aan z’n meubels of bed). En natuurlijk kunnen inkomsten worden verworven door werk te aanvaarden, maar indien belanghebbende’s afstand tot de arbeidsmarkt heel groot is, is het niet reëel om te verwachten dat hem dit op zeer korte termijn zal lukken. In dit soort situaties kan dus niet met een beroep op het tweede lid een verzoek tot buiten werking stellen van de beslagvrije voet zonder meer worden afgewezen.

Artikel 5 en 6

Behoeven geen nadere bespreking.