Welstandsnota 2013

Geldend van 23-05-2013 t/m heden

Intitulé

Welstandsnota 2013

de gemeenteraad van de gemeente Eersel

gelet op het artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t

vast te stellen de volgende beleidsregel:

Welstandsnota 2013

1 Inleiding

De gemeente Eersel hecht grote waarde aan de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Bij de vaststelling van voorgaande welstandsnota was het volgende uitgangspunt de basis: ‘Vrijheid waar kan, bescherming waar nodig en ambitie waar gewenst’. De vrijheid is vorm gegeven door het welstandsvrij maken van veel gebieden en het formuleren van sneltoetscriteria voor veel voorkomende bouwwerken.

De ambitie van de gemeente ten aanzien van de ontwikkeling en bescherming van diverse gebieden is vastgelegd in beeldkwaliteitplannen. Deze beeldkwaliteitplannen prevaleren boven de gebiedsgerichte criteria uit deze welstandsnota. De beeldkwaliteitplannen hebben betrekking op zowel de bebouwde als onbebouwde omgeving en dienen als een integrale toekomstvisie voor het ruimtelijk beleid.

De gemeente Eersel heeft een reclamebeleid. Dit beleid kent een afwijkende systematiek voor de beoordeling van reclame en uitstallingen. Dit reclamebeleid is het toetsingskader voor reclame en maakt juridisch onderdeel uit van deze welstandsnota. De actuele versie van dit beleid is beschikbaar op de website van de gemeente.

De voorgaande welstandsnota’s, het reclamebeleid en de beeldkwaliteitplannen zijn de nadere motivering op deze welstandsnota en geeft inzicht in de historie en ontwikkeling van het ruimtelijk beleid in deze gemeente.

Deze welstandsnota is de nota als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet en wordt aangehaald als ‘Welstandsnota 2013’ (identificatienummer NL.IMWE.0770.WNGwelstandsnota2013.VAST).

2 Opbouw welstandsnota en welstandstoezicht

Het door de gemeenteraad vastgestelde beleid is geconcretiseerd en geobjectiveerd door het formuleren van criteria. Deze criteria zijn zoveel mogelijk toegesneden op categorieën bouwwerken en standplaatsen. Criteria kunnen ook verschillen naar de plaats waar een bouwwerk of standplaats is gelegen.

In de regels van deze nota zijn de volgende criteria onderscheiden:

  • Gebiedsgerichte criteria;

  • Algemene welstandscriteria;

  • Sneltoetscriteria voor veel voorkomende bouwwerken;

  • Excessenregelingen

De organisatorische aspecten van het welstandstoezicht zijn opgenomen in bijlage 2: het ‘Reglement van orde van de welstandscommissie’.

2.1 Gebiedsgerichte criteria

Het welstandstoezicht is gekoppeld aan gebiedsgerichte criteria. Het uitgangspunt bij deze criteria is dat toetsing aan redelijke eisen van welstand afhankelijk wordt gesteld van waar een bouwwerk binnen de gemeente is gelegen. Met andere woorden, plannen in een bepaald gebied worden met behulp van een beschreven gebiedskarakteristiek of de beeldkwaliteitseisen van een gebied en op basis van een bij een gebied vastgestelde toetsingstabel beoordeeld. Als door het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan of wijziging van een bestemming, de gebiedsbeschrijving niet overeenkomt met de toelichting van een bestemmingsplan, een beeldkwaliteitplan of ruimtelijke onderbouwing, is de gebiedsbeschrijving in de welstandsnota hieraan ondergeschikt. Bij een eerstvolgende herziening van de welstandsnota zullen deze gebieden worden opgenomen, waarbij de beeldkwaliteitplannen als toetsingskader dienen.

Achter de toelichting zijn de regels opgenomen. Voor diverse veelvoorkomende plannen zijn sneltoetscriteria opgenomen. In paragraaf 2.4 gaan we hier verder op in.

De systematiek van de gebiedscriteria is als volgt opgebouwd:

  • 1.

    Het grondgebied van de gemeente is onderverdeeld in een aantal logisch samenhangende gebieden waarbij de karakteristieken van deze gebieden zijn beschreven.

  • 2.

    Het ambitieniveau dat de gemeente nastreeft voor het betreffende gebied is vastgesteld in toetsingstabellen.

De onderverdeling van het grondgebied heeft geresulteerd in het bij deze nota behorende kaartmateriaal: de verbeeldingen. Het ambitieniveau per gebied is bepaald bij de vaststelling van de ‘Nota van uitgangspunten welstandsnota 2009’. Bij de vaststelling van deze Welstandsnota 2013 zijn de ambities voor de gebieden niet gewijzigd. Tekstueel en in opbouw is de welstandsnota herzien. Inhoudelijk is de nota gewijzigd doordat de beeldkwaliteitplannen die de laatste jaren zijn vastgesteld, zijn opgenomen. Daarnaast zijn de sneltoetscriteria voor aan- en bijgebouwen en voor (agrarische) bedrijfsgebouwen enigszins verruimd.

De gebiedsgerichte criteria zijn onderscheiden op basis van

  • Ontstaansgeschiedenis.

  • Ruimtelijke verschijningsvorm.

  • Bouwperiode.

  • Functie.

  • Invloed van bebouwing op het openbaar gebied

De volgende gebieden zijn onderscheiden:

H Historische kernen en bebouwingslinten

G Gemengde bebouwing

W Woonwijk

WW Woonwijk welstandsvrij

BT Bedrijventerreinen

SR Sport-, recreatie- en zorgterrein

BU Buitengebied

BN Bos- en natuurgebied

BKP<nr.> Beeldkwaliteitplan <nummer>

In de regels zijn de gebiedsgerichte criteria uitgewerkt.

2.2 Algemene welstandscriteria

In bijzondere situaties wanneer de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op algemene welstandscriteria. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een bouwplan de gebiedsgerichte beschrijvingen en gebiedsgerichte welstandscriteria volgt zonder daar enige inspiratie aan te ontlenen. Een dergelijk bouwplan voegt weinig toe aan die omgeving. Het is alleen meer van hetzelfde en het bouwwerk zelf blijft zo onder de maat dat het zijn omgeving mogelijk negatief zal beïnvloeden. Ook wanneer een bouwplan afwijkt van de bestaande of toekomstige omgeving maar door bijzondere vormgeving en schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet, kan worden teruggegrepen op de algemene welstandscriteria. De welstandscommissie kan burgemeester en wethouders in zo’n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren af te wijken van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In praktijk betekent dit dat het betreffende plan dan alleen op grond van de algemene welstandscriteria wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze criteria overtuigend kan worden aangetoond. Het niveau van 'redelijke eisen van welstand' ligt dan uiteraard hoog, het is immers redelijk dat hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.

Ook voor de advisering van specifieke bouwwerken, zoals antennemasten, kan op basis van de algemene welstandscriteria worden geadviseerd. Het is vrijwel onmogelijk welstandscriteria voor dergelijke specifieke bouwwerken te formuleren. De situering en uitvoering zal per geval beoordeeld worden waarbij vooral de relatie met de omgeving een belangrijke rol speelt.

2.3 Sneltoetscriteria

De Woningwet geeft de kaders waarbinnen het welstandstoezicht plaats moet vinden. Een van die kaders is de verplichting tot het opstellen van een welstandsnota met onder meer objectgerichte welstandscriteria. De sneltoetscriteria zijn ook de bedoelde objectgerichte criteria. Op grond van het Besluit omgevingsrecht kan (binnenkort) het college advies vragen aan de welstandscommissie, maar is dit niet verplicht. De toetsing mag ook plaatsvinden door het college of de door haar aangewezen medewerkers. Beoordeling van plannen aan de sneltoetscriteria wordt ambtelijk uitgevoerd.

De opzet van de sneltoetscriteria voor het beoordelen van aanvragen vergunning/meldingen zijn terug te vinden in de regels. Voor de volgende categorieën bouwwerken zijn sneltoetscriteria opgesteld:

  • Aan- en uitbouwen (niet zijnde erkers)

  • Bijgebouwen en overkappingen

  • Kozijn- en gevelwijzigingen

  • Erkers en/of luifels

  • Dakkapellen

  • Dakopbouwen

  • Erfafscheidingen

  • Antennes

  • Rolhekken, luiken en rolluiken

  • Mestplaten en sleufsilo’s

  • Agrarische bedrijfsgebouwen

  • Uitbreidingen overige gebouwen

Per categorie bouwwerken zijn in regels sneltoetscriteria opgenomen. Deze criteria zijn opgesteld met als doel de kwaliteit en uitstraling voor zover zichtbaar vanaf het publieke domein te waarborgen. De criteria zeggen nauwelijks iets over de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing op het eigen (achter)erf. Dit is hiermee de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar. De gemeente gaat er daarbij van uit dat initiatiefnemers zich bewust zijn kwaliteit van de eigen leefomgeving en de mogelijke waardevermindering van het onroerend goed wanneer zij onvoldoende aandacht besteden aan het uiterlijk van een bouwwerk.

2.4 Excessenregelingen

In deze nota zijn excessenregelingen opgenomen die vooral dienen voor de wijze waarop de gemeente Eersel omgaat met bestaande, tijdelijke en vergunningvrije bouwwerken. De mogelijkheid om achteraf bij excessen in te grijpen is daarom altijd mogelijk.

Voor de beoordeling of bouwwerken in ernstige mate strijdig zijn met redelijke eisen van welstand is in de regels een algemene excessenregeling opgenomen: ‘Excessenregeling 1’.

Behalve de hiervoor genoemde regeling, zijn voor bouwwerken aan achterkanten en zijkanten die met betrekking tot hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten, andere regels opgenomen: ‘Excessenregeling 2’. In beginsel is bebouwing aan achterkanten tot vijf meter hoogte welstandsvrij. Deze excessenregeling is niet van toepassing bij monumenten, bij in het geldende bestemmingsplan aangeduide ‘cultuurhistorische waardevolle bebouwing’ of ‘beeldbepalend pand’ en/of is gelegen in het door de minister aangewezen beschermd dorpsgezicht ‘Markt-Hint-Vlierbos’.

3 Toezicht en handhaving

De gemeente geeft met deze welstandsnota regels voor het welstandstoezicht. Toezicht en handhaving speelt een belangrijke rol. Tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden zal de gemeente toezicht houden op de uitvoering van vergunningen, meldingen en vergunningvrije werken. Het door de gemeente vastgestelde handhavingsbeleid is leidend.

Bij bouwen in afwijking van een vergunning zal als volgt te werk worden gegaan.

  • 1.

    Kleine wijzigingen gedurende het werk worden door de toezichthouder van de gemeente op tekening aangegeven of laat dit aangeven op de tekeningen. Onder kleine aanpassingen worden verstaan aanpassingen die vallen binnen de richtlijnen, met andere woorden: bij aanvragen zouden de aanpassingen niet leiden tot problemen. Uitbreiding van de bebouwde oppervlakte of inhoud wordt niet als kleine wijziging aangemerkt;

  • 2.

    Onder voorwaarden kan sprake zijn van legalisering van afwijkingen door het indienen van gewijzigde tekeningen of het indienen van een gewijzigde aanvraag om vergunning. Een gewijzigde aanvraag kan alleen worden ingediend als de wijzigingen ondergeschikt zijn (niet wezenlijk anders van verschijningsvorm (massavorm, uiterlijk). Om dit vast te stellen kan advies worden gevraagd aan de welstandscommissie. Wanneer niet wordt voldaan aan de eisen moet een nieuwe vergunning worden aangevraagd. Als deze vergunning niet kan worden verleend wegens strijd met redelijke eisen van welstand, moet de situatie worden verandert;

  • 3.

    In andere dan voormelde gevallen, namelijk wanneer gedurende het werk het aanzien van het bouwwerk wezenlijk verandert dan waarvoor vergunning is verleend, kunnen afwijkingen leiden de verplichte staking van de bouwwerkzaamheden. De stillegging blijft van kracht tot een nieuwe vergunning is verleend dan wel tot de bouw in overeenstemming is gebracht met de verleende vergunning.

Als voor een vergunningplichtig bouwwerk geen vergunning is aangevraagd dan wel het bouw¬werk na realisering afwijkt van de tekeningen waarop de vergun¬ning werd verleend, krijgt de eigenaar/overtreder de gelegenheid om (alsnog of opnieuw) vergunning aan te vragen voor het gerealiseerde bouwwerk. Als deze vergun¬ning niet kan worden verleend, bijvoorbeeld vanwege een negatief welstands¬advies, dan moet de situatie worden aangepast.

Veel bouwwerken mogen ¬vergunningvrij worden opgericht. Dat betekent dat deze bouwplannen niet vooraf wordt getoetst aan redelijke eisen van welstand. Wel kan door de gemeente achter¬af worden ingegrepen, als een bouwplan op zichzelf, maar vooral ook in relatie tot de omgeving, ernstig in strijd is met redelijke eisen van welstand, als bedoeld in artikel 12 Woningwet en beoordeeld naar de criteria bedoeld in artikel 12a van de Woningwet. Wanneer sprake is van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand, zoals om¬schreven in de excessenregelingen, kan het bevoegd gezag hiertegen optreden.

4 Overig welstandstoezicht

Het welstandstoezicht kan ook bij een aantal andere producten aan de orde komen, zoals het vooroverleg (schetsplan), plannen bij en aan monumenten en bij vergunningvrije bouwwerken.

4.1 Vooroverleg (schetsplan)

Bij een vooroverleg is geen sprake van een wettelijk product. Vooroverleg kan bij de gemeente

voorafgaand aan een officiële aanvraag worden ingediend om een voorlopig oordeel te krijgen over de haalbaarheid op planologische en welstandaspecten. Bij een positief advies op een vooroverleg kan de verdere uitwerking van het plan plaats vinden en worden ingediend voor de wettelijke procedure. Het vooroverleg is een product waarbij klant en gemeente met elkaar in overleg treden om, zonder druk van wettelijke termijnen en alle indieningvereisten voor een aanvraag om vergunning, het plan vooral op de ruimtelijke aspecten te beoordelen. De initiatiefnemer kan tussentijdse aanpassingen doorvoeren en opnieuw aan de gemeente voorleggen. Deze werkwijze kan de initiatiefnemer kosten besparen, omdat bij strijd met de welstandscriteria een formele weigering wordt voorkomen en nog geen volledig plan met bestektekeningen en diverse rapportages behoeven te worden ingediend.

Ten aanzien van het welstandstoezicht biedt de gemeente via het vooroverleg dus de mogelijkheid om, voorafgaand aan de formele aanvraag om omgevingsvergunning, vooroverleg te plegen met de welstandscommissie over de interpretatie van de welstandscriteria. Het vooroverleg met de welstandscommissie kan echter pas starten nadat duidelijkheid bestaat over de planologische aanvaardbaarheid van het plan. In beginsel betekent dit dat alleen plannen worden beoordeeld die voldoen aan de regels van het bestemmingsplan, een collegebesluit is genomen waarin is besloten dat meegewerkt wordt aan een concreet plan, een (voor)ontwerp bestemmingsplan, of een vastgesteld beeldkwaliteitplan.

4.2 Monumenten/ beschermd dorpsgezicht

De advisering van plannen bij of aan monumenten vindt plaats door de Ruimtelijke Kwaliteitscommissie. Deze commissie is naast welstandscommissie ook aangewezen als monumentencommissie zoals bedoeld in de erfgoedverordening.

Bij de inrichting is ook aandacht besteed aan de advisering van plannen gelegen in het beschermd dorpsgezicht waarbij het geen gemeentelijk- of rijksmonument betreft. Deze aanvragen worden ook getoetst aan de welstandsnota, dan wel het van toepassing zijnde beeldkwaliteitplan. Het toetsingsniveau is streng. Alleen indien in het bestemmingplan bepaald is dat het bouwplan geen afbreuk mag doen aan de cultuurhistorische waarde van het beschermd dorpsgezicht wordt voor deze afweging advies gevraagd aan de monumentencommissie.

Als een plan betrekking heeft op een rijksmonument wordt naast de welstandscommissie/ monumentencommissie, wanneer dit wettelijk is vereist, advies gevraagd aan de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

4.3 Vergunningvrije bouwwerken

Vergunningvrije bouwwerken worden niet vooraf getoetst aan relevante wet- en regelgeving. In het beleid moet echter conform artikel 12a van de Woningwet aandacht worden geschonken aan een excessenregeling: de wijze waarop de gemeente omgaat met vergunningvrije bouwwerken die in ernstige mate strijdig zijn met redelijke eisen van welstand. De wet biedt de mogelijkheid om repressief in te grijpen bij vergunningvrije bouwwerken. De excessenregeling is gebaseerd op de algemene welstandscriteria en is uitgewerkt in de regels van deze nota. Door de gemeente geconstateerde vermeende excessen zullen aan de welstandscommissie worden voorgelegd. De welstandscommissie zal daarbij gevraagd worden het vermeende exces op basis van de excessenregeling en de algemene criteria en de uitgangspunten van het welstandstoezicht te beoordelen.

4.4 Reclame

Reclame bepaalt in belangrijke mate de verschijningsvorm van een pand en kan veel invloed hebben op een volledig straatbeeld. Voor reclame wordt in verschillende gebieden onderscheid gemaakt naar functies die in de gebouwen en op de terreinen zijn ondergebracht. Aan deze verschillende functies in een diversiteit van gebieden is geen duidelijke verdeling te maken van criteria voor reclame. Door deze afwijkende systematiek is gekozen om reclame en uitstallingen in een aparte nota op te nemen. Voor de criteria voor reclame en uitstallingen verwijst deze nota naar de laatste versie van het reclamebeleid van de gemeente. Dit reclamebeleid maakt juridisch onderdeel uit van deze welstandsnota. Mogelijke vergunningvrije reclamevoeringen kunnen aan de hand van de excessenregeling worden beoordeeld.

5 Procedureschema welstandstoets (informatief)

De welstandsbeoordeling van projecten vindt op de volgende wijze plaats.

Beoordeling gebied (ambtelijk)

afbeelding binnen de regeling

Regels

1. Inleiding

1.1 Systematiek gebiedsgerichte criteria

In toetsingstabellen zijn het ambitieniveau voor specifieke gebieden (het zogenaamde welstandsniveau) vastgesteld. Dit ambitieniveau bepaalt de aard en de intensiteit waarmee de bouwplannen worden getoetst. Afhankelijk van de gewenste kwaliteiten van het gebied en de betekenis voor het aanzien vanaf de openbare ruimte is voor dat gebied een streng, kritisch, licht of welstandsvrij met een excessenregeling. Een geheel welstandsvrij niveau is niet meer aanwezig. Bij excessen kan de gemeente altijd adequaat ingrijpen. In het algemeen geldt: hoe waardevoller de gebiedskarakteristiek, hoe hoger het niveau. Per toetsniveau volgt een korte toelichting.

Welstandsvrij met excessenregeling

Geen toets aan welstand. Op verzoek kan vooraf advies aan de welstandscommissie worden gevraagd door toetsing aan ‘Excessenregeling 1’ zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van deze nota.

Welstandstoets licht

Een marginale toets op diverse aspecten aan de uitgangspunten. Een basiskwaliteit wordt gevraagd. Afwijkingen van de criteria zijn mogelijk wanneer deze bijdragen aan de beeldkwaliteit van het plan en de directe omgeving.

Welstandstoets kritisch

Een inhoudelijke toets, met een zorgvuldige afweging. Afwijkingen van de criteria zijn slechts mogelijk indien goed gemotiveerd en geen afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de omgeving.

Welstandstoets streng

Een volledige toets met uitgebreide beoordeling tot op detailniveau. Afwijkingen van de criteria zijn slechts mogelijk wanneer een plan een overduidelijke meerwaarde voor de omgeving krijgt. Een afwijking behoeft een zorgvuldige motivering. Voor individuele monumenten wordt ook dit niveau gehanteerd, ongeacht het niveau van het gebied waarin ze liggen. Dit niveau wordt ook toegekend aan nieuw te ontwikkelen gebieden waarvoor een hoog ambitieniveau is vastgelegd in het stedenbouwkundig plan of het beeldkwaliteitplan.

Onderstaand de voorbeeldtabel. Per gebied is het geldende niveau aangegeven. De beoordeling van alle aspecten zoals hierna beschreven, vindt plaats aan de hand van het vastgestelde niveau.

afbeelding binnen de regeling

1.2 Toepassing welstandsniveaus

De toetsniveaus worden herleid naar beoordelingsaspecten. Er is een onderscheid gemaakt tussen hoofd-, deel- en detailaspecten. Afhankelijk van het gebied waarin een bouwwerk is gelegen, zijn afwijkingen van de criteria meer of minder mogelijk, maar altijd voorzien van een deugdelijke motivering. Afwijkingen moeten een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

Hoofdaspecten

Plaatsing / situering

  • afstemming van de plaats van het object op de gebiedskarakteristiek of de beeldkwaliteitseisen;

  • afstemming van de plaats van het object op die van de belendingen;

  • overeenstemming van de plaats van het object op de kavel met de ruimtelijk-functionele en architectonische opzet van het object;

  • wanneer sprake is van meerdere bouwdelen: overeenstemming van de situering van de bouwdelen onderling met de ruimtelijk-functionele en architectonische opzet van het object.

Massavorm

  • afstemming van de massavorm van het object op de gebiedskarakteristiek of de beeldkwaliteiteisen;

  • afstemming van de massavorm van het object op die van de belendingen;

  • een evenwichtige compositie van de massavorm van het object;

  • wanneer sprake is van meerdere bouwdelen: een evenwichtige en samenhangende compositie van de bouwdelen onderling (aandachtspunten: schaal en maatverhoudingen (bijv. tussen gevelvlak en dakvlak), horizontaliteit-verticaliteit, nokrichting en oriëntatie, kapvorm en dakhellingshoek, profielvorm).

Gevelopbouw

  • afstemming van de gevelopbouw van het object op de gebiedskarakteristiek of de beeldkwaliteitseisen;

  • afstemming van de gevelopbouw van het object op die van de belendingen;

  • een evenwichtige compositie van de gevelopbouw. Aandachtspunten: verhouding tussen verschillende gevelvlakken, open-dicht-verhouding.

Materialen en kleuren hoofdvlakken

  • afstemming van de materialen en kleuren van de hoofdvlakken op de gebiedskarakteristiek of de beeldkwaliteitseisen;

  • afstemming van de materialen en kleuren van de hoofdvlakken op die van de belendingen;

  • consistente toepassing van materialen en kleuren van de hoofdvlakken in dienst van de architectonische expressie van massavorm en gevelopbouw;

  • evenwicht en samenhang in de materiaal- en kleurtoepassing op zich.

Deelaspecten

Compositie massaonderdelen (geledingen)

  • afstemming van de compositie van de massaonderdelen op de gebiedskarakteristiek of de beeldkwaliteitseisen;

  • afstemming van de compositie van de massa-onderdelen op de belendingen;

  • evenwichtige verhouding van massa-onderdelen tot de hoofdmassavorm(en);

  • evenwicht en samenhang in de compositie van de massa-onderdelen op zich, aandachtspunten: structurele verwantschap (kenmerkende massaverhoudingen en hiërarchie), schaal en maat.

Gevelindeling

  • afstemming van de gevelindeling op de gebiedskarakteristiek of de beeldkwaliteitseisen;

  • afstemming van de gevelindeling op de belendingen;

  • evenwicht en samenhang in de gevelindeling op zich (aandachtspunten: plaatsing gevelelementen in het vlak, open-dicht verhouding, verticaliteit - horizontaliteit hiërarchische verhoudingen tussen gevelelementen onderling).

Vormgeving gevelelementen

  • afstemming van de vormgeving van de gevelelementen op de gebiedskarakteristiek of de beeldkwaliteitseisen;

  • afstemming van de vormgeving van de gevelelementen op de belendingen;

  • vormgeving van de gevelelementen in dienst van de architectonische expressie van het gevelvlak;

  • evenwicht en samenhang in de vormgeving van de gevelelementen op zich.

Detailaspecten

Materialen onderdelen

  • afstemming van de materiaalkeuze voor onderdelen op de gebiedskarakteristiek of de beeldkwaliteitseisen;

  • afstemming van de materiaalkeuze voor onderdelen op die van de belendingen;

  • consistente materiaalkeuze voor onderdelen in dienst van de architectonische expressie van het object;

  • evenwicht en samenhang in de materiaalkeuze voor onderdelen op zich.

Kleuren onderdelen

  • afstemming van de kleurkeuze voor onderdelen op de gebiedskarakteristiek of de beeldkwaliteitseisen;

  • afstemming van de kleurkeuze voor onderdelen op die van de belendingen;

  • consistente kleurkeuze voor onderdelen in dienst van de architectonische expressie van het object;

  • evenwicht en samenhang in de kleurkeuze voor onderdelen op zich.

Detaillering onderdelen

  • afstemming van de detaillering van onderdelen op de gebiedskarakteristiek of de beeldkwaliteitseisen;

  • afstemming van de detaillering van onderdelen op die van de belendingen;

  • consistente detaillering van onderdelen in dienst van de architectonische expressie van het object;

  • evenwicht en samenhang in de detaillering van onderdelen op zich.

2 Historische kernen en bebouwingslinten (H)

afbeelding binnen de regeling

Ligging

  • het dorpse en historische karakter van de gebieden behouden en versterken

  • de rooilijnen verspringen ten opzichte van elkaar

  • tussen de hoofdmassa’s is het overwegend groen en open

  • hoofdgebouwen zijn georiënteerd op de belangrijkste openbare ruimte

Massa

  • gebouwen zijn in het algemeen individueel en afwisselend

  • de bouwmassa’s en gevelopbouw harmoniëren met het dorpse karakter van het gebied

  • gebouwen hebben overwegend één bouwlaag met kap

  • de begane grondlaag van het gebouw is afgestemd op de geleding, ritmiek en stijl van de gevel

  • de gevel van de bovenbouw is afgestemd op de hoofdmassa

  • aan-, op- en uitbouwen zijn ondergeschikt en vormgegeven als toegevoegd element of opgenomen in de hoofdmassa

  • bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig

  • fijne detaillering wordt benadrukt in kleine elementen als gootklossen, belijning en baksteenpatronen in het gevelvlak

  • gevels hebben een verticale geleding

  • gevels zijn bij voorkeur voorzien van een stenen plint

  • daken hebben een houten overstek of een gemetselde beëindiging

  • dakkapellen, lijsten en dergelijke zijn zelfstandige ondergeschikte elementen en in maatvoering en architectuur afgestemd op de hoofdmassa

Materiaal- en kleurgebruik

  • materiaalgebruik is traditioneel

  • gevels zijn in principe van rode of bruine baksteen

  • hellende daken zijn gedekt met keramische pannen

  • traditioneel Hollandse houten kozijnen en profileringen vormen het uitgangspunt

  • het kleurgebruik is traditioneel en terughoudend

2 Historische kernen en bebouwingslinten (H)

Voor bouwplannen in de historische kernen en bebouwingslinten van de gemeente Eersel wordt hier de beschrijving en de welstandscriteria gegeven. Voor veelvoorkomende plannen, zoals dakkapellen, aan- en uitbouwen, erfafscheidingen en zijn sneltoetscriteria opgenomen. Sneltoetscriteria gelden niet voor het beschermd dorpsgebied en niet voor monumenten. Achterkanten en zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten, zijn welstandsvrij met de ‘Excessenregeling 2’ zoals omschreven in paragraaf 12.3. Deze regeling is niet van toepassing bij monumenten en in bestemmingsplannen aangeduide cultuurhistorische gebouwen en niet voor gebouwen gelegen in het beschermde dorpsgebied.

Gebiedsbeschrijving

De historische gedeelten hebben bebouwing met dorpsachtige kenmerken en afwisselende gevelwanden waarbij de begane grondlaag veelal gebruikt kan worden voor winkels. Doordat de Markt in Eersel als toeristisch centrum fungeert is in deze kern een groot deel van de bebouwing ingrijpend gewijzigd voor horeca en winkelfuncties. In dit gebied overheerst de kleinschalige historische bebouwing. Het gaat daarbij om de bebouwing in omgeving van de Markt en het Hint. Panden zijn grotendeels aaneen gebouwd en gericht op de straat. De rooilijnen volgen de weg en zijn in principe aaneen gesloten met kleine verspringingen. Kerken en enkele grotere panden zijn vrijstaand.

Gevelwanden bestaan uit gevarieerde oudere bebouwing met een opbouw van één tot twee lagen met een hellende kap of plat dak. Ook enkele nieuwere panden maken deel uit van de gevelwanden. Deze hebben in het algemeen een afwijkende opbouw en een sobere detaillering. Er komen verschillende kapvormen voor. Klassiek opgebouwde panden hebben een begane grondlaag die hoger is dan de laag erboven. Door de met verticale stijlen gelede ramen en door staande ramen hebben de gevels een verticale belijning. De begane grond is voorzien van een gemetselde of natuurstenen plint. De detaillering is zorgvuldig met aandacht voor alle details. Het houtwerk als kozijnen, deuren, gootklossen en lijsten hebben vaak een fijne detaillering. Gevels zijn in het algemeen representatief en in hoofdzaak van rode of bruine baksteen en voorzien van decoratieve sierbanden, rollagen en/of metselwerkverbanden. Ze zijn soms geschilderd of gepleisterd in een lichte tint. Houtwerk is in het algemeen geschilderd in traditionele kleuren. Winkels, bedrijven en voorzieningen hebben veelal een afwijkende grotere gevelopeningen op de begane grondlaag. Deze is veelal voorzien van puien die soms gedeeltelijk open kunnen. Door luifels, zonwering en etalages is er een horizontale scheiding met de bovenbouw ontstaan. Het materiaal- en kleurgebruik wijkt vrijwel niet af met dat van de bovenbouw. Gevelreclame komt voor in het gebied, maar de terughoudendheid zoals in de reclame- en uitstallingenbeleid is omschreven is duidelijk waarneembaar.

Waardebepalingen, ontwikkelingen en beleid

Bijzondere en pittoreske historische bebouwing staat in de directe omgeving van de Markt en het Hint, maar ook de aangegeven oude kernen in Vessem, Duizel en Steensel zijn noemenswaardig. Met name deze delen van de historische kernen van Eersel zijn cultuurhistorisch waardevol. In de gebieden komen veel aanvragen voor reclame en gevelwijzigingen voor bij winkelpanden. Nieuwe ontwikkelingen en (ver-)bouwplannen dienen te passen in het historische en kleinschalige karakter van het gebied. Dat betekent dat aansluiting moet worden gezocht bij de maat, schaal, detaillering van met name de oudere bebouwing. Voor de gemeentelijke- en rijksmonumenten is een beschrijving voorhanden, waarin de specifieke kenmerken en waarden van het betreffende pand is beschreven.

Aanvullend beleid

Inpassen van nieuwe architectuur in deze gebieden is ongewenst maar niet onmogelijk. Nieuwe ontwikkelingen dienen zich in te passen in de kleinschaligheid van de bestaande bebouwing en zullen een zelfde gradatie van detaillering moeten hebben. Ontwikkelingen in het beschermd dorpsgezicht mogen niet contrasteren en/of afbreuk doen aan de beschrijving van dit gebied, zoals in de hiernavolgende aanwijzing.

Om het historisch karakter en de kleinschaligheid te behouden geldt voor deze gebieden een bijzonder welstandsregime. Bij de welstandsbeoordeling is de individualiteit, maat, schaal, geleding en detaillering van belang. Een strenge toetsing vindt plaats.

Beschermd dorpsgezicht Markt-Hint-Vlierbos

Bij besluit van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk d.d. 19 oktober 1967 is aangewezen het beschermd dorpsgebied te Eersel.

Het marktplein in Eersel heeft, in tegenstelling tot de meeste andere Kempische nederzettingen, een langgerekte vorm. Gelegen op een zandrug tussen de riviertjes de Run en Beerse, lijkt de ruimte, die is samengesteld uit twee delen, het Hint en de Markt, een verbrede zuid-noord gerichte straat, met een grootste breedte van ongeveer 45 meter. Door de vroegere hoofdweg Eindhoven-Turnhout, die thans Duizelseweg en Nieuwstraat heet, wordt de fraai begroeide ruimte in twee delen gesplitst.

De kenmerkende lindebeplanting , vanouds het symbool van Brabants vrijheden, is op de Markt (het zuidelijk gedeelte ) het best bewaard gebleven. Drie rijen linden verdelen het marktveld in een aantal banen, waardoor de lengte-indeling nog wordt geaccentueerd. Op het Hint vindt men nog een gedeeltelijke bomenrij vlak langs de huizen.

De aan weerszijden van dit plein gelegen boerderijen en dorpswoningen, hoewel niet van bijzondere kwaliteit, zijn door hun onderlinge samenhang als totaal beeld van belang. Opmerkelijk is de eenvoudige bakstenen buurtkapel, gesticht in 1464, gelegen op de Markt terzijde van het eerdergenoemde kruispunt, een der oudste die men thans in Brabant nog aantreft. De kapel, dienend voor persoonlijk gebed van de omwonenden, kwam eertijds veelvuldig in de kleinere Brabantse dorpen voor.

Slechts een klein aantal is hiervan overgebleven. Uit de situering van het bescheiden bedehuis blijkt duidelijk de grote betekenis, die het voorde gemeenschap had.

Aan de oostzijde van de Markt treft men een Nederlands Hervormd kerkje aan, dat in 1812 werd gebouwd. De uit 1869 daterende hartstenen pomp, voorzien van het dorpswapen, staande op de Markt terzijde van de buurtkapel, draagt mede bij tot het schilderachtige dorpsbeeld.

Samenvattend kan gesteld worden dat door de hierboven genoemde onderdelen een dorpsbeeld wordt gevormd, dat zowel historisch als stedenbouwkundig van betekenis is.

De aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht beoogt evenwel niet een algehele bevriezing, maar heeft tot doel het treffen van zodanige stedenbouwkundige maatregelen als noodzakelijk om het behoud en het voortbestaan van deze karakteristieke situatie te waarborgen.

3 Gemengde bebouwing (G)

afbeelding binnen de regeling

Ligging

  • het dorpse karakter van de traditionele bebouwing in principe behouden en versterken

  • de rooilijnen van de hoofdmassa’s kunnen verspringen ten opzichte van elkaar

  • hoofdgebouwen zijn georiënteerd op de belangrijkste openbare ruimte

  • bijgebouwen staan uit het zicht en achter de voorgevelrooilijn

  • vervangende nieuwbouw sluit aan op ritme, oriëntatie en ontsluiting van bestaande bebouwing in de omgeving

Massa

  • gebouwen zijn in het algemeen individueel en afwisselend

  • de individuele woning binnen een rij is deel van het geheel

  • gebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm

  • gebouwen zijn gevarieerd van opbouw en bestaan bij voorkeur uit een onderbouw van twee of drie lagen met kap

  • de begane grondlaag van het gebouw is in principe afgestemd op de geleding, ritmiek en stijl van de gevel

  • op- en aanbouwen zijn ondergeschikt en vormgegeven als toegevoegd element of opgenomen in de hoofdmassa

  • bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig en gevarieerd

  • de hoofdmassa is duidelijk geleed

  • de onderste bouwlaag van het gebouw is afgestemd op de geleding, ritmiek en stijl van de gevel

  • winkelfuncties inclusief hun reclame oriënteren zich alleen op de begane grond

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking zijn afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • gevels zijn in principe van baksteen of vergelijkbare steenachtige materialen en een enkele keer gepleisterd of geschilderd in een lichte tint

  • hellende daken zijn gedekt met keramische pannen, leien of zink

  • kleurgebruik is traditioneel of terughoudend

  • kleuren contrasteren niet sterk met de omliggende bebouwing

3 Gemengde bebouwing (G)

Voor bouwplannen voor de als ‘gemengde bebouwing’ aangeduide gebieden worden hier de beschrijving en de welstandscriteria gegeven. Voor veelvoorkomende plannen, zoals dakkapellen, aan- en uitbouwen, erfafscheidingen en zijn sneltoetscriteria opgenomen. Sneltoetscriteria gelden niet voor het beschermd dorpsgebied en niet voor monumenten. Achterkanten en zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten, zijn welstandsvrij met de ‘Excessenregeling 2’ zoals omschreven in paragraaf 12.3. Deze regeling is niet van toepassing bij monumenten en in bestemmingsplannen aangeduide cultuurhistorische gebouwen en niet voor gebouwen gelegen in het beschermde dorpsgebied.

Gebiedsbeschrijving

De bebouwing in deze gebieden zijn gevarieerd. Pandsgewijze dorpsachtige bebouwing wordt afgewisseld met grootschalige bebouwing. Diverse gebruiksfuncties vinden in deze gebieden plaats, zoals detailhandel, (kleinschalige) bedrijvigheid en wonen. De traditionele panden zijn veelal aaneen gebouwd, grootschalige panden en blokken staan in het algemeen vrij. De rooilijn van de hoofdmassa’s heeft verspringingen en volgen de wegen. De top- of langsgevel is veelal gericht naar de weg. De architectuur varieert. Bij blokken wordt de basiseenheid herhaald. De panden zijn in het algemeen individueel en afwisselend. Gevelwanden bestaan uit gevarieerde oudere pandsgewijze bebouwing van één tot twee lagen met kap, afgewisseld met nieuwere gebouwen met meerdere bouwlagen. Zadeldaken, soms met wolfseind en schildkappen komen voor. Klassiek opgebouwde panden hebben een begane grondlaag die hoger is dan de laag erboven. Gevels zijn voorzien van staande ramen hetgeen zorgt voor een verticale geleding. Nieuwere panden hebben soms een plat dak. De nokrichting loopt evenwijdig aan de weg of staat er haaks op. Gevels zijn vaak representatief en hebben verticaal gelede raampartijen die horizontaal zijn gelijnd. Bedrijven en voorzieningen hebben veelal een afwijkende gevel op de begane grond. Door luifels, zonwering en etalageruimte is er een horizontale scheiding met de bovenbouw. Gevelreclame komt veel voor in het gebied en maakt een opvallend onderdeel uit van het straatbeeld. Detaillering is zorgvuldig en varieert van eenvoudig tot rijk. Bij traditionele panden komen siermetselwerk, fijn gedetailleerde kroonlijsten en dakkapellen voor. Grootschalige panden hebben veelal herhaling in opbouw en gevels. De detaillering is in het algemeen sober. Het materiaal- en kleurgebruik is terughoudend en traditioneel.

Waardebepalingen, ontwikkelingen en beleid

De gevarieerde bebouwing in een heldere structuur heeft deels waardevolle bebouwing. Nieuwe ontwikkelingen en (ver-)bouwplannen dienen te passen in het dorpsachtige karakter. Het beleid is gericht op een variatie van oud en nieuw in een historisch sterke structuur.

Voor deze gebieden met de afwisselende bebouwing geldt een bijzonder welstandsregime. Individualiteit en afwisseling naast grotere elementen zijn kenmerkend. Behoud van de kleinschalige individuele panden is van belang. Omwille van de invloed voor een ieder in deze gebieden, geldt een strenge welstandstoets. Voor gebouwdelen die niet zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied wordt een laag toetsingsniveau gevraagd.

4 Woonwijk (W)

afbeelding binnen de regeling

Ligging

  • per erf of kavel is één hoofdmassa

  • gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundig patroon

  • gebouwen zijn met hun voorgevel gericht op de belangrijkste openbare ruimte

  • de individuele woning binnen een rij is een deel van het geheel

  • rooilijnen aan de voorzijde van rijen behouden

  • bijgebouwen staan bij voorkeur achter het hoofdgebouw

Massa

  • clusters, rijen en gestapelde woningen kennen een sterke onderlinge samenhang maar kunnen gedifferentieerd zijn

  • vrijstaande woningen hebben een individuele uitstraling en kunnen afwisselend zijn

  • woonhuizen bestaan uit een onderbouw van één of twee lagen met bij voorkeur een zadeldak. Afwijkende kapvormen of platte daken zijn niet uitgesloten en zijn mogelijk op ruimere kavels

  • gestapelde woningen kunnen een onderbouw tot drie lagen hebben

  • op- en aanbouwen als erkers en dakkapellen zijn ondergeschikt en vormgegeven als toegevoegd element of opgenomen in de hoofdmassa

  • op- en aanbouwen zijn bij voorkeur per woningtype van hetzelfde model

  • bijzondere functies zoals (sport-)scholen, gemeenschapshuizen, gymzalen en het gemeentehuis mogen afwijken van gebruikelijke massa, opbouw en vorm

Architectonische uitwerking

  • er wordt aansluiting gezocht bij het architectonisch tijdsbeeld van de wijk

  • er is ontwerpaandacht voor basis details en bij niet traditionele vormgeving is de detaillering zorgvuldig

  • bij rijenwoningen in de uitvoering de herhaling benadrukken

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking zijn afgestemd op het hoofdvolume of ensemble

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is in samenhang

  • gevels zijn in hoofdzaak van baksteen of vergelijkbare steenachtige materialen, soms geschilderd of in lichte tint gestuct

  • plaatmateriaal alleen gebruiken als invulling van een kozijn of hekwerk

  • hellende daken van woningen zijn voorzien van pannen

  • het kleurgebruik is terughoudend en samenhangend

4 Woonwijk (W)

Voor bouwplannen in woonwijken worden hier de beschrijving en de welstandscriteria gegeven. De onderstaande gebiedsbeschrijving en criteria moeten in samenhang worden gelezen. Voor veelvoorkomende plannen, zoals dakkapellen, aan- en uitbouwen, erfafscheidingen en zijn sneltoetscriteria opgenomen. Sneltoetscriteria gelden niet voor het beschermd dorpsgebied en niet voor monumenten. Achterkanten en zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten, zijn welstandsvrij met de ‘Excessenregeling 2’ zoals omschreven in paragraaf 12.3. Deze regeling is niet van toepassing bij monumenten en in bestemmingsplannen aangeduide cultuurhistorische gebouwen en niet voor gebouwen gelegen in het beschermde dorpsgebied.

Gebiedsbeschrijving

De bebouwing in deze gebieden betreft woonwijken uit diverse tijden. Deze beschrijving betreft alle reguliere woonwijken vanaf de jaren 50 tot heden. Oudere wijken zijn veelal opgenomen in de gebieden ‘Historische kernen en bebouwingslinten’. De kenmerken van de bebouwing van de verschillende tijden zijn hierna beschreven. Bij de ontwikkeling van plannen zal aansluiting gezocht moeten worden bij het architectonisch tijdsbeeld van de wijk waarin wordt gebouwd.

Woonwijken van jaren '50-'60 zijn planmatig en kenmerken zich door een zakelijke opzet. Herhaling van dezelfde woning is uitgangspunt. Rijen en blokken worden zelf ook herhaald en vormen een samenhangende compositie. Op enkele plekken komen vrijstaande woningen die door hun massa, opbouw en vorm een individuele uitstraling hebben. In detaillering, materiaal- en kleurgebruik komen ze overeen met de rijwoningen. Naast woningen komen ook enkele geclusterde voorzieningen voor. Deze zijn ondergebracht in de begane grondlaag van gestapelde woonblokken of in een eigen gebouw. Woonwijken uit de jaren '50-'60 zijn in het algemeen op zichzelf staande wijken.

Woningen zijn met hun voorgevel georiënteerd op de belangrijkste openbare ruimte. De rooilijn is daarbij per rij in samenhang en verspringt niet.

Het grootste deel van de woningen maakt deel uit van rijen en blokken. De woningen hebben een eenvoudige opbouw van twee lagen met zadeldak. Gestapelde woningen zijn veelal tot drie lagen hoog met een hellend zadeldak. De nokrichting is evenwijdig aan de weg. Binnen rijen zijn er weinig accenten. Hoekwoningen zijn op een raam of deur in de zijgevel na merendeels gelijk aan de tussenwoning.

De detaillering is zorgvuldig en soms fijn. Rijwoningen hebben weinig accenten. Siermetselwerk als accent en gootklossen komen voor. Bij gestapelde woningbouw is de entree in de gevel veelal verbijzonderd. Op- en aanbouwen komen weinig voor.

De meeste rijwoningen hebben een stenen onderbouw met een zadeldak. Raampartijen soms in combinatie met plaatmateriaal beslaan een groot deel van het gevelvlak. Daken zijn in principe gedekt met rode of gesmoorde keramische pannen. Kozijnen zijn vaak oorspronkelijk van hout en geschilderd in een lichte tint. Kunststof en stalen kozijnen komen ook voor. Het kleurgebruik is terughoudend.

Woonwijken uit de jaren ‘70-‘80 zijn planmatig opgezet en hebben clusters en rijen woningen langs meanderende straten of gegroepeerd rond woonerven. Centraal in de wijk ligt soms een bescheiden wijk- en/of winkelcentrum. Ook komen, meestal aan de randen van de wijk vrijstaande woningen met een individuele uitstraling voor. Aan de rand van de kernen Duizel, Eersel en Vessem liggen woongebieden uit de jaren ‘70- ‘80. In de overige kernen zijn deze woningbouwlocaties zo klein van schaal dat deze opgaan in de rest van de bebouwing en niet als separate wijk worden gezien. Binnen een erf komt over het algemeen één woningtype voor. De woonerven hebben ieder hun eigen sfeer. Door wisselende plaatsing van geschakelde woningen of rijen ontstaat een gevarieerd beeld. Hierdoor is er niet altijd een duidelijke voor- of achterkant van de bebouwing. Aanbouwen en bergingen liggen vaak aan de straatzijde en een deel van de achtertuinen grenst direct aan de openbare ruimte. Woongebieden jaren ‘70-’80 maken een groene indruk door tuinen bij de woningen, meanderende singels, groenstroken en snippergroen. In principe is herhaling van dezelfde woning het uitgangspunt per rij, cluster of woonerf. Woningen zijn in het algemeen met hun voorgevel georiënteerd op de belangrijkste openbare ruimte. De rooilijn is daarbij per rij of cluster in samenhang.

De woningen zijn seriematig gebouwd. De woningen zijn vrijstaand, geschakeld of vormen rijen. De architectuur is op herhaling gebaseerd. De bebouwing kent weinig afwisseling in maat, schaal, detaillering en materiaalgebruik. Woningen hebben een simpele tot gedifferentieerde opbouw. In het algemeen zijn de woningen één tot twee lagen hoog en hebben een zadeldak. De dakvlakken zijn afwisselend en vaak voorzien van ramen en / of dakkapellen. Verlengde dakvlakken, op- en aanbouwen komen regelmatig voor. Bij rijen is de nokrichting veelal evenwijdig aan de weg. Hoekwoningen zijn soms verbijzonderd met uitbouwen. Gevels hebben afwisselende ramen. In sommige wijken staan enkele blokken met gestapelde woningen. De opbouw van deze blokken is in het algemeen twee tot drie lagen hoog met een zadeldak.

De detaillering is zorgvuldig en eenvoudig met weinig accenten. Het materiaal- en kleurgebruik is terughoudend. Gevels zijn in het algemeen opgebouwd uit baksteen en hebben soms puien, betimmering of panelen van hout of kunststof. Hellende daken zijn gedekt met (keramische) pannen. Kozijnen zijn meestal van hout. Het kleurgebruik is overwegend terughoudend en niet altijd per woonerf in samenhang.

De woonwijken jaren ‘90-’00 hebben een open karakter. Langs straten staan bomen en tussen stoep en parkeerplaatsen zijn groenstroken aangelegd. In de wijken zijn grote groenelementen aangelegd als waterlopen, parken en gazons. De architectuur van de woningen is gebaseerd op herhaling in clusters of rijen met behoud van de individualiteit. Mede door variatie tussen rijen en clusters is het beeld afwisselend. Clusters hebben veelal hun eigen sfeer.

De woningen zijn gericht op de belangrijkste openbare ruimte. Per cluster is de rooilijn in samenhang en verspringt niet. Appartementengebouwen staan in het algemeen vrij op de kavel.

De woningen zijn seriematig gebouwd. De architectuur is gebaseerd op herhaling en een afwisselend beeld. De opbouw is veelal gevarieerd en gedifferentieerd. De massa is veelal samengesteld uit rechthoekige volumes. De woningen hebben meestal een onderbouw van twee lagen. Er komen diverse kapvormen voor. Hoeken van rijen zijn vaak verbijzonderd met uitbouwen of hebben een extra laag. Het gevelbeeld is gevarieerd. Gevels hebben veelal accenten en een duidelijke horizontale of verticale geleding. De architectuur van de woningen is verzorgd. De detaillering is zorgvuldig en eenvoudig. Accenten als uitstekende dakranden, luifels en structuur in het materiaal komen veel voor.

Het materiaal- en kleurgebruik is samenhangend. Gevels zijn van baksteen of vergelijkbare steenachtige materialen, soms met houten delen of plaatmateriaal. Het metselwerk heeft vaak vlakken of banen van afwijkende kleur. Hellende daken zijn gedekt met pannen, zink of leien. Kozijnen zijn van hout of kunststof.

De overgang tussen openbaar en privé is vaak zorgvuldig vormgegeven door luifels en / of lage tuinmuurtjes.

Naast seriematige woningbouw hebben veel kernen ook uitbreidingen met individuele huizen en / of twee onder één kap woningen in korte rijen. Het gaat daarbij om dorpsachtige bebouwing, variërend van eenvoudige (semi)vrijstaande huizen tot villa’s. Meestal gaat het om een planmatige opzet met een wat vrijere structuur. De openbare ruimte is meestal beperkt tot een weg met trottoir, waaraan de ruime tuinen van de privékavels grenzen, ontsloten door inritten.

De kleinschalige bebouwing is georiënteerd op de weg waarbij de rooilijn vaak enigszins verspringt. De panden zijn individueel, gedifferentieerd en representatief, maar ook beperkte herhalingen van eenzelfde woning komen voor. De opbouw is meestal vrij traditioneel. De huizen bestaan uit een onderbouw van één tot twee lagen met een kap. Er komen verschillende kapvormen voor als een zadel, schild- en piramidedak. Vaak zijn de dakvlakken voorzien van dakkapellen of ramen. Ook komen woningen met balkons voor, die meestal aan de achterzijde zijn geplaatst. De woningen hebben veel mee ontworpen op-, aan- en uitbouwen waaronder erkers en carports.

De detaillering is meestal van gemiddeld niveau, maar er zijn uitschieters naar boven met zeer zorgvuldig ontworpen en rijke uitvoering. De materialisering is vaak traditioneel met eigentijdse accenten en enkele versieringen. Daken zijn voorzien van rode of donkere pannen en een enkele keer van riet. De gemetselde gevels hebben soms een (houten) pui of betimmering. Naast baksteen komen ook houten rabatdelen en plaatmateriaal als gevelmateriaal voor. Het kleurgebruik is veelal traditioneel en terughoudend, hoewel vooral bij villabebouwing ook minder terughoudende tinten worden gebruikt.

Waardebepalingen, ontwikkelingen en beleid

Evenals de kenmerken van de bebouwing van de verschillende tijden zijn hierna de waardebepalingen beschreven. Bij de beoordeling van plannen zal worden aangesloten bij de van toepassing zijnde waardebepalingen in zijn omgeving.

De naoorlogse uitbreidingswijk uit de jaren '50-'60 kenmerkt zich door zijn ruime opzet, met veel openbaar groen en herhaling van de woning als basiseenheid. Er zijn in het algemeen geen cultuurhistorische waarden

Het grootste deel van de woningen is in bezit van corporaties. Verkoop van de woningen komt voor. De verwachting is dat de komende jaren aanvragen zullen komen voor opbouwen, aanbouwen en dakkapellen. Deze moeten worden ingepast in de op herhaling gebaseerde architectuur van de woningen.

Woonwijken uit de jaren ‘70-‘80 zijn planmatig opgezet en hebben clusters en rijen woningen langs meanderende straten of gegroepeerd rond woonerven. In het algemeen zijn er geen cultuurhistorische waarden.

De dynamiek is gemiddeld. Wijzigingen als dakkapellen, aan- en uitbouwen komen voor.

Bij bebouwing rond woonerven hebben aan- en opbouwen door de afwisseling in ligging van de woningen en hun gedifferentieerde opbouw in het algemeen weinig invloed op het beeld. Individuele wijzigingen bij rijen moeten echter ingepast worden in de op herhaling gebaseerde architectuur.

De woonwijken uit de jaren ’90-‘00 zijn planmatig opgezet en hebben herhaalde woningen in clusters in een heldere stedenbouwkundige structuur. Vaak is de ruimtelijk visuele kwaliteit vastgelegd in een beeldkwaliteitplan. In het algemeen zijn er geen bijzondere cultuurhistorische waarden in deze wijken.

De dynamiek van deze uitbreidingen is gemiddeld.

De individuele dorpsuitbreidingen kenmerken zich door een heldere opzet met individuele dorpsachtige woningen. Er zijn in het algemeen geen bijzondere cultuurhistorische waarden. De dynamiek van deze uitbreidingen is gemiddeld en bestaat vooral uit op- en aanbouwen.

Voor alle reguliere woonwijken geldt een lichte welstandstoets, waarbij de welstandsbeoordeling is gericht op het handhaven van de bestaande opzet. Afwijkende vormgeving is, indien een plan een duidelijke meerwaarde heeft en op ruimere kavels is gelegen, zeker mogelijk.

5 Bedrijventerrein (BT)

afbeelding binnen de regeling

Ligging

  • gebouwen zijn georiënteerd op de weg

  • representatieve, openbare en woonfuncties zijn naar de straat gericht

  • oriëntatie van gevels op de A67 is ongewenst

  • de rooilijnen kunnen verspringen ten opzichte van elkaar

  • opslag en parkeren vindt bij voorkeur uit het zicht plaats

  • grootschalig verharding van voorerven voor bijvoorbeeld inritten en hellingsbanen is in principe ongewenst

Massa

  • gebouwen zijn in principe individueel en afwisselend

  • gebouwen zijn eenvoudig van opbouw en bestaan in principe uit blokvolumes

Architectonische uitwerking

  • gebouwen hebben een representatieve voorgevel

  • de detaillering van de voorgevels is zorgvuldig

  • accenten en geledingen ten behoeve van het onderscheiden van functies zijn wenselijk

  • wijzigingen in stijl, maat en afwerking zijn afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • voorgevels zijn van baksteen, een enkele keer gepleisterd of van een representatief plaatmateriaal

  • het kleurgebruik is terughoudend en in onderlinge samenhang

5 Bedrijventerrein (BT)

Voor bouwplannen in de bedrijventerreinen worden hier de beschrijving en de welstandscriteria gegeven. Voor veelvoorkomende plannen, zoals dakkapellen, aan- en uitbouwen, erfafscheidingen en zijn sneltoetscriteria opgenomen. Sneltoetscriteria gelden niet voor het beschermd dorpsgebied en niet voor monumenten. Achterkanten en zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten, zijn welstandsvrij met de ‘Excessenregeling 2’ zoals omschreven in paragraaf 12.3. Deze regeling is niet van toepassing bij monumenten en in bestemmingsplannen aangeduide cultuurhistorische gebouwen en niet voor gebouwen gelegen in het beschermde dorpsgebied.

Voor bebouwing op een afstand van tenminste 15 meter achter het hoofdgebouw op het perceel, vindt geen welstandstoets plaats. Voor die bebouwing is ‘Excessenregeling 1’ zoals omschreven in paragraaf 12.2 van toepassing. Indien geen hoofdgebouw op het perceel aanwezig, is geen sprake van een welstandsvrije benadering.

Voor wat betreft reclame in deze gebieden geldt dat deze aan de achterzijden niet welstandsvrij zijn. Reclame aan de achterzijden binnen deze gebieden kan namelijk wel een grote invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit, zoals bijvoorbeeld richting autowegen. Het reclamebeleid is ook hier leidend.

Gebiedsbeschrijving

Dit zijn gebieden met bedrijfshallen en kantoren. Soms wordt er op deze bedrijventerreinen gewoond. Bedrijfswoningen zijn vaak vrijstaand, maar soms ook inpandig. De bedrijfsterreinen hebben veelal een eenvoudige hoofdstructuur.

De panden zijn vrijstaand of tegen elkaar aangebouwd. Gebouwen zijn georiënteerd op de weg. De rooilijn verspringt. Opslag vindt deels in het zicht plaats. De bedrijfshallen, kantoren en de bedrijfswoningen zijn in het algemeen individueel en afwisselend. Gebouwen zijn eenvoudig van opzet. De opbouw is tot drie lagen hoog met een plat dak of flauw hellend zadeldak. Woningen hebben veelal een opbouw van één tot twee lagen met hellende kap of plat dak. Hallen en loodsen hebben een eenvoudige opbouw. Gevels van de bedrijfsgebouwen zijn veelal gesloten. Entreepartijen, woon- en kantoorgedeeltes zijn soms vormgegeven met accenten. De detaillering is in het algemeen sober. Het materiaal- en kleurgebruik is overwegend traditioneel. De gevels zijn van baksteen een enkele keer gepleisterd of van plaatmateriaal. Het kleurgebruik is modern, maar toch terughoudende. Felle kleuren komen niet voor. De inrichting van de openbare ruimte is doelmatig, eenvoudig en sober. Groenelementen komen incidenteel voor. Opslag in het zicht geeft soms een onverzorgd beeld.

Waardebepalingen, ontwikkelingen en beleid

Traditionele bedrijventerreinen hebben een heldere opzet en eenvoudige bebouwing. De bebouwing geeft hun functie weer. Afhankelijk van de ouderdom van de bestaande bebouwing en de behoefte van de daarin gevestigde bedrijven zullen er veranderingen gewenst zijn. Daarbij zal het voornamelijk gaan om het plaatsen van bijgebouwen en de vervanging van oudere hallen door gebouwen die aan de huidige eisen voldoen. Het goed functioneren van de bedrijventerreinen is van belang. Het beleid is erop gericht dat het terrein er goed uit blijft zien en dat hinder en overlast in de hand worden gehouden.

Voor de representatieve gevels geldt een licht toetsingsniveau. Voor bebouwing op een afstand van tenminste 15 meter achter het hoofdgebouw op het perceel, vindt geen welstandstoets plaats. Voor die bebouwing is ‘Excessenregeling 1’ zoals opschreven in hoofdstuk 4 van deel 1 van deze welstandsnota van toepassing.

Indien geen hoofdgebouw op het perceel aanwezig, is er geen sprake van een welstandsvrije benadering.

Parkeren en opslag op de achtererven en groen op eigen terrein versterken de kwaliteit van de bedrijventerreinen.

6 Sport-, recreatie- en zorgterrein (SR)

afbeelding binnen de regeling

Ligging

  • het individuele gebouw binnen een cluster is deel van het geheel en voegt zich hier naar

  • bijgebouwen zijn ondergeschikt

Massa

  • gebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm

  • gebouwen hebben per cluster samenhang

  • er zijn zo min mogelijk dichte gevels aan de straat

  • aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt en maken deel uit van de totale compositie van het gebouw

  • geledingen in massa zijn wenselijk

Architectonische uitwerking

  • accenten en geledingen ten behoeve van het onderscheiden van functies zijn wenselijk

  • bijgebouwen zijn eenvoudiger maar net zo zorgvuldig gedetailleerd als de hoofdmassa

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • gevels zijn bij voorkeur van baksteen of vergelijkbare steenachtige materialen

  • grote vlakken bestaan uit materialen met een structuur zoals baksteen, houten betimmering of gevouwen staalplaat

  • het kleurgebruik is terughoudend en in onderlinge samenhang

6 Sport-, recreatie- en zorgterrein (SR)

Voor bouwplannen op de sport-, recreatie- en zorgterreinen wordt hier de beschrijving gegeven. Gezien de zeer beperkte invloed van de bebouwing op het openbaar gebied zijn deze gebieden welstandsvrij met een excessenregeling. De excessenregeling is ‘Excessenregeling 1’ zoals omschreven in paragraaf 12.2. Deze gebiedsbeschrijving is bedoeld als extra toelichting op de beleidskeuze en hier kan bij de interpretatie van de excessenregeling naar worden verwezen.

Voor wat betreft reclame in deze gebieden geldt dat deze niet welstandsvrij zijn. Reclame binnen deze gebieden kan namelijk wel een grote invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit. Het reclamebeleid is ook hier leidend.

Uitgangspunt hierbij is dat reclame hier niet naar het openbaar gebied maar naar de binnenzijde van het terrein dan wel naar de sportvelden is gericht. Alleen naamaanduidingen van de ter plaatse gevestigde bedrijven en verenigingen zijn richting het openbaar gebied toegestaan.

Gebiedsbeschrijving

Dit zijn gebieden met een recreatieve, sport- of zorgfunctie met bebouwing en een groen karakter. De sport-, recreatie- en zorgterreinen bevinden zich meestal aan de randen van de kernen of op enige afstand daarvan. Naast sport-, recreatie- en zorgterreinen vallen ook campings in deze categorie. Deze terreinen zijn verschillend van grootte. Ook de bijbehorende bebouwing is verschillend in grootte en vormgeving. In het algemeen bestaat de bebouwing uit één of meerdere hoofdgebouwen met meerdere bijgebouwen, die meestal vrij op het terrein staan. Een hoofdgebouw heeft de functie van zorgwoning, clubhuis, kantine, kantoor, kleedruimte en dergelijke. Op campings zijn veel stacaravans, bijgebouwen en sanitairvoorzieningen.

De gebouwen staan vrij op het maaiveld. Gebouwen zijn meestal geclusterd waarbij hoofdgebouwen zijn gericht op de belangrijkste openbare ruimte of het hoofdsportveld. De gebouwen hebben een eenvoudige opbouw. Ze bestaan in hoofdzaak uit een onderbouw van één laag met een flauw hellende kap of plat dak.

Hoewel de gebouwen vaak verschillen van uiterlijk is de hoofdvorm vaak helder en de architectuur eenvoudig.

Grote vlakken bestaan uit materiaal met een structuur zoals baksteen, houten betimmering.

Het kleurgebruik is terughoudend.

Waardebepalingen, ontwikkelingen en beleid

De sport- en recreatieterreinen zijn eenvoudig qua opzet en bebouwing en hebben een groen karakter. De architectuur is terughoudend. Er zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Gezien de zeer beperkte invloed van de bebouwing op het openbaar gebied zijn deze gebieden geheel welstandsvrij. Met name bij sport- en recreatieterreinen buiten de kern is een goede inpassing in het landschap van belang. Door situering van de bebouwingsmogelijkheden in het bestemmingsplan kunnen deze gebouwen als individueel worden beschouwd. Voor sport- en recreatieterreinen met de veelal heldere indeling wordt uitgegaan van een vrijwel solitaire bebouwing die in de meeste gevallen aan het zicht van het openbaar gebied is onttrokken door groen. Met name campings hebben een groot eigen belang om een representatieve uitstraling na te streven. Gekozen is om voor deze gebieden geen welstandstoetsing meer toe te passen.

7 Buitengebied (BU)

afbeelding binnen de regeling

Ligging

  • hoofdbebouwing staat aan de straatzijde, bijgebouwen en stallen hebben een ondergeschikte terug liggende positie

  • de rooilijnen van de hoofdmassa’s verspringen ten opzichte van elkaar en de woning is georiënteerd op de weg

  • De bebouwing in het buitengebied is een harmonisch ensemble met de omgeving welk robuust is ingepast met singels en/of bosjes in het landschap

  • Voersilo’s, mestplaten en opslagtanks staan uit het zicht van de openbare weg

  • grootschalige verharding van voorerven voor bijvoorbeeld inritten en hellingbanen is ongewenst

Massa

  • gebouwen zijn individueel en afwisselend

  • gebouwen bestaan uit een onderbouw van één laag met een flauw hellend zadeldak

  • woningen bestaan overwegend uit één bouwlaag met kap

  • op-, aan- en uitbouwen aan woningen zijn ondergeschikt en vormgegeven als toegevoegd element of opgenomen in de hoofdmassa

  • bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa en hebben een eenvoudige vorm

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig en afwisselend

  • bedrijfsgebouwen zijn eenvoudig gedetailleerd

  • zeer grote lengtes zijn door middel van geleding van de wand (in materiaal of vorm) doorbroken

  • In het geval van traditionele boerderijen dient bij een aanpassing of wijziging zorgvuldig te worden omgegaan met de cultuurhistorische kenmerken.

  • Het verschil tussen het woon- en bedrijfsgedeelte dient uitwendig zichtbaar te blijven

  • De karakteristieke aspecten, de bouwmassa en de geveloriëntatie dienen te worden gehandhaafd

  • Dakkapellen bij (langgevel-)boerderijen zijn zeer ondergeschikt en zorgvuldig ontworpen

  • Dakramen zijn op de scheiding van riet en dakpannen niet toegestaan

  • Schoorstenen van (langgevel-)boerderijen dienen op de oorspronkelijke plaats te worden gehandhaafd

  • De gevelopeningen van stal- deel- en mestdeuren in hoofd en bijgebouw dienen te worden gehandhaafd

Materiaal- en kleurgebruik

  • de kleuren zijn traditioneel en terughoudend

  • gevels van de woningen zijn van baksteen en hellende daken zijn gedekt met pannen en/of riet

  • bestaand ‘bijzonder’ metselwerk in karakteristieke bebouwing moet gehandhaafd worden

  • daken van bedrijfsgebouwen worden niet met overwegend vlakke damwandprofielen afgedekt maar met platen met een (traditioneel) golfplaatprofiel. Toepassing van damwandpanelen (sandwichpanelen, ecopanelen etc.) alleen toegestaan indien de frequentie en hoogte van de profilering hetzelfde is als van golfplaten

  • de kleuren van de daken van bedrijfsgebouwen zijn donker van kleur, bij voorkeur grijs, zwart of rood

  • topgevels en zijwanden van gebouwen (niet zijnde woningen) met een maximale hoogte van 3,5 meter kunnen bestaan uit damwandprofielen

  • gevels van gebouwen die hoger zijn dan 3,5 meter bestaan aan de straatzijdes uit overwegend metselwerk en zijn aan de straatzijde niet meer dan 50% van de gevelhoogte uitgevoerd in damwandprofielen.

  • damwandprofielen bestaan uit een donkere kleur, bij voorkeur groen

  • aanbouwen en bijgebouwen zijn in materiaal- en kleurgebruik afgestemd op de hoofdmassa

  • bij woningen wordt het gebruik van (vlakke) kunststof panelen en kozijnen vermeden

  • de kleurstelling van luiken dient bij (langgevel-)boerderijen oorspronkelijk te zijn

7 Buitengebied (BU)

Voor bouwplannen in het agrarisch buitengebied worden hier de beschrijving en de welstandscriteria gegeven. Voor veelvoorkomende plannen, zoals dakkapellen, aan- en uitbouwen, erfafscheidingen en zijn sneltoetscriteria opgenomen. Sneltoetscriteria gelden niet voor het beschermd dorpsgebied en niet voor monumenten. Achterkanten en zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten, zijn welstandsvrij met de ‘Excessenregeling 2’ zoals omschreven in paragraaf 12.3. Deze regeling is niet van toepassing bij monumenten en in bestemmingsplannen aangeduide cultuurhistorische gebouwen en niet voor gebouwen gelegen in het beschermde dorpsgebied.

Gebiedsbeschrijving

Er is een rijke verzameling van gebieden die zijn ontstaan uit verschillend agrarisch grondgebruik. Diverse methoden van akkerbouw en veeteelt zijn in de loop der eeuwen in de vorming van het landschap tot uitdrukking gekomen en worden nu als cultuurhistorische gebieden beschermd.

De oudere erven nemen een eigen positie in binnen het landschap. Meestal liggen ze op de overgang van hoge naar lage gronden. Het zijn clusters van relatief forse bouwmassa’s; onregelmatig ten opzichte van elkaar geplaatst. Veel oude erven zijn daarnaast belangrijke schakels in de landschappelijke structuur. De oude gebouwen vormen een waardevol cultuurhistorisch erfgoed. De ‘jongere’ erven liggen langs een weg. Meestal is het voorhuis naar de weg gekeerd en liggen daarachter de schuren in een rechthoekig patroon. Deze tezamen dienen een ensemble te vormen. De bebouwing sluit in schaal en karakter aan op het omliggende landschap. Sommige erven maken deel uit van een bebouwingslint.

Waardebepalingen, ontwikkelingen en beleid

De laatste jaren vindt er een ingrijpende schaalvergroting plaats in de agrarische bebouwing. De oudere schuren maken plaats voor grote loodsen. Deze verhouden zich vaak moeizaam met de schaal van het landschap. Ook vindt er op voormalige boerenerven een functieverschuiving plaats naar wonen en andersoortige bedrijvigheid. Voor alle aanpassingen of wijzigingen van de bebouwing moet zorgvuldig worden omgegaan met de historische en cultuurhistorische bebouwing. De oorspronkelijke karakteristiek van de erven staat hierdoor eveneens onder druk. De bebouwing bestaat overwegend uit één bouwlaag met een kap. De oudere agrarische bebouwing bestaat uit bakstenen boerderijen en schuren. De boerderijen zijn in sommige gevallen rijk aan details. De oudere, bakstenen schuren hebben in een aantal gevallen plaats gemaakt voor grote damwand loodsen. Deze loodsen zijn vaak in grijs, groen of bruintinten uitgevoerd.

Deze gebieden vormen de ruggengraat van het buitengebied. De van oudsher over het algemeen goed bewaard gebleven boerderijen zijn onderleggers voor de cultuurhistorische waarde van grote delen van het buitengebied. Inpassing van modernere bedrijfsbebouwing voor deze beroepsgroepen is noodzakelijk. Deze vernieuwing van bedrijfsgebouwen mag echter geen afbreuk doen aan de cultuurhistorische opbouw van het buitengebied. Het beleid is er op gericht de bestaande karakteristieken te behouden en nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Uitgangspunt is een aantrekkelijk buitengebied, voor te leven, te ondernemen en te recreëren. In beginsel geldt een kritisch toetsniveau. Bij nieuwe ontwikkelingen waarbij een planologische procedure is vereist, kunnen of moeten soms privaatrechterlijke overeenkomsten worden gesloten waarbij een goede inplanting wordt geregeld en gewaarborgd. Indien een dergelijke overeenkomst is gesloten, geldt een licht toetsingsniveau.

8 Bos- en natuurgebied (BN)

afbeelding binnen de regeling

Ligging

  • bebouwing staat solitair in het groen

  • de samenhang met het aangrenzende landschap wordt verkregen door een zorgvuldige inpassing van het gebouw

Massa

  • gebouwen zijn individueel en afwisselend

  • bebouwing sluit qua schaal maat en schaal aan op de directe omgeving

  • woningen bestaan overwegend uit één bouwlaag met kap

  • op-, aan- en uitbouwen aan woningen zijn ondergeschikt en vormgegeven als toegevoegd element of opgenomen in de hoofdmassa

  • bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa en hebben een eenvoudige vorm

Architectonische uitwerking

  • gebouwen zijn eenvoudig gedetailleerd

Materiaal- en kleurgebruik

  • de kleuren zijn traditioneel en terughoudend en zijn in harmonie met de natuur

  • gevels en daken van gebouwen worden niet met damwandprofielen afgewerkt

8 Bos- en natuurgebied (BN)

Gebiedsbeschrijving

Bos- en natuurgebieden worden gekenmerkt door groene uitstraling. Nieuwe grootschalige ontwikkelingen is op veel plaatsen niet mogelijk en vaak zijn de gebieden beschermd. Bij eventuele bebouwing dient het karakter van het omliggende natuurgebied niet te domineren. Gezien de zeer beperkte invloed van de bebouwing op het openbaar gebied zijn deze gebieden welstandsvrij met een excessenregeling. De excessenregeling is ‘Excessenregeling 1’ zoals omschreven in paragraaf 12.2. Deze gebiedsbeschrijving is bedoeld als extra toelichting op de beleidskeuze en hier kan bij de interpretatie van de excessenregeling naar worden verwezen.

Waardebepalingen, ontwikkelingen en beleid

In deze gebieden komt niet veel bebouwing voor. De bebouwing heeft vaak de verschijningsvorm van een boerderij bestaande uit één laag met een kap. Ook zijn er vaak enkele gebouwen aanwezig ten behoeve van natuureducatie, voorlichting en onderhoud. Deze gebouwen hebben vaak een zeer duidelijk natuurvriendelijk en ecologisch verantwoord karakter. Vaak zijn de gevels opgetrokken van steen en bestaat de bebouwing uit één laag met een kap. De bebouwing die geplaatst is ten behoeve van het bos- en natuurgebied (bebouwing ten behoeve van natuureducatie, voorlichting en onderhoud) is vaak opgetrokken van hout en bestaat uit één laag. Bij wijzigingen of aanpassingen van de gebouwen is het bestaande materiaal- en kleurgebruik het uitgangspunt. Het kleur- gebruik mag niet confronteren met de omgeving.

De incidenteel voorkomende bebouwing mag geen afbreuk doen aan de rust en het natuurschoon dat dit gebied kenmerkt. Vorm en detaillering zijn niet van belang. Bedrijfsmatige uitstraling moet worden voorkomen. Hekwerken mogen niet de boventoon voeren. Open afscheidingen in de vorm van schrikdraad, greppels of houten hekwerken hebben de voorkeur. Gezien de zeer beperkte invloed van de bebouwing op het openbaar gebied zijn deze gebieden welstandsvrij met een excessenregeling. De excessenregeling is ‘Excessenregeling 1’ zoals opschreven in hoofdstuk 4 van deel 1 van deze welstandsnota.

9 Beeldkwaliteitplannen

9.1 Beeldkwaliteitplan van toepassing

Voor diverse gebieden en locaties zijn of worden beeldkwaliteitplannen opgesteld. Deze beeldkwaliteitplannen prevaleren boven de gebiedsgerichte criteria uit deze welstandsnota. Voor zover ten tijde van het schrijven van deze nota beeldkwaliteitplannen zijn vastgesteld of in ontwerp bekend zijn, zijn als gebied op de verbeeldingen aangegeven. Beeldkwaliteitplannen die later worden vastgesteld, zullen bij een eerstvolgende herziening van de welstandsnota worden opgenomen. Een actueel overzicht van de geldende beeldkwaliteitplannen is op de website van de gemeente Eersel beschikbaar.

De sneltoetscriteria en de beoordeling van de ‘achterkanten’ vindt op de zelfde wijze plaats als bij bouwplannen in alle gebieden (sneltoetscriteria en de achterkantbenadering van ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota).

afbeelding binnen de regeling

Het toetsniveau voor alle beeldkwaliteitplannen is streng. De onderstaande beeldkwaliteitplannen zijn op het moment van opstellen van deze nota opgesteld of in ontwerp bekend en maken onderdeel uit van deze welstandsnota. Voor zover onderstaande beeldkwaliteitplannen nog niet eerder door de gemeenteraad zijn vastgesteld, heeft dit door de vaststelling van deze welstandsnota alsnog plaatsgehad.

Nummer

Naam

Plaats

BKP1

Beeldkwaliteitplan (beleidsdocument)

Hele gemeente

BKP2

Kerkebogten

Eersel

BKP3

De Mortel

Eersel

BKP4

Edriestrand

Eersel/Duizel/Knegsel

BKP5

Ruimte voor Ruimte Rosheuvel/Postelseweg

Eersel

BKP6

Steensel Noord

Steensel

BKP7

Boterbocht

Steensel

BKP9

Rosheuvel-Boksheidsedijk

Eersel

BKP10

Koemeersdijk

Wintelre

BKP11

Duizel Noord

Duizel

BKP12

Poelenloop

Knegsel

BKP13

Heike 16

Vessem

BKP14

Landgoed Landreij

Vessem

BKP15

Landgoed Zandhoef

Eersel

BKP16

Landgoed Heijbroeck

Eersel

BKP17

Agio

Duizel

BKP18

Hoogstraat Ruimte voor Ruimte

Eersel

10 Algemene welstandscriteria (vangnetregeling)

10.1 Inleiding

De algemene welstandscriteria die in dit hoofdstuk worden genoemd, richten zich op de zeggingskracht en het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en zijn terug te voeren op vrij universele kwaliteitsprincipes. De algemene welstandscriteria liggen (haast onzichtbaar) ten grondslag aan elke planbeoordeling.

De algemene criteria bestaan uit een uiteenzetting van algemene architectonische begrippen en aspecten waarmee kwaliteit (of het gebrek aan kwaliteit) kan worden omschreven. De algemene architectonische begrippen komen voort uit de notitie die de toenmalige rijksbouwmeester, dhr. Tj. Dijkstra, in 1985 heeft uitgebracht onder de titel "Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid". Ze vormen het begrippenkader en zijn als het ware het gereedschap van de welstandscommissie bij de argumentatie van het welstandsadvies.

10.2 Toepassing

In bijzondere situaties wanneer de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene welstandscriteria. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een bouwplan de gebiedsgerichte beschrijvingen en gebiedsgerichte welstandscriteria volgt zonder daar enige inspiratie aan te ontlenen. Een dergelijk bouwplan voegt weinig toe aan die omgeving. Het is alleen meer van hetzelfde en het bouwwerk zelf blijft zo onder de maat dat het zijn omgeving negatief zal beïnvloeden. Ook wanneer een bouwplan afwijkt van de bestaande of toekomstige omgeving maar door bijzondere schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet, kan worden teruggegrepen op de algemene welstandscriteria. De welstandscommissie kan burgemeester en wethouders in zo’n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren af te wijken van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In praktijk betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene welstandscriteria wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze criteria overtuigend kan worden aangetoond. Het niveau van 'redelijke eisen van welstand' ligt dan uiteraard hoog, het is immers redelijk dat hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.

Ook voor de advisering van specifieke bouwwerken, zoals antennemasten, kan op basis van de algemene welstandscriteria worden geadviseerd. Het is vrijwel onmogelijk welstandscriteria voor dergelijke specifieke bouwwerken te formuleren. De situering en uitvoering zal per geval beoordeeld worden waarbij vooral de relatie met de omgeving een belangrijke rol speelt.

10.3 Beoordelingsaspecten en criteria

10.3.1 Relatie tussen vorm, gebruik en constructie

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.

Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm. Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong. Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context.

Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.

10.3.2 Relatie tussen bouwwerk en omgeving

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.

Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan.

10.3.3 Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.

Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verdraaid of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd.

Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang.

In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd kan worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden.

Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te 'begrijpen' als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.

10.3.4 Evenwicht tussen helderheid en complexiteit

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.

Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld.

Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in een evenwichtige en spanningsvolle relatie.

10.3.5 Schaal en maatverhoudingen

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.

Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken.

De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, naar vorm de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen.

Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben.

De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.

10.3.6 Materiaal, textuur, kleur en licht

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, Kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.

Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is.

Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan de materiaal- en kleurkeuze afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.

11 Sneltoetscriteria

11.1 Algemeen

In dit hoofdstuk zijn sneltoetscriteria opgenomen voor veel voorkomende bouwwerken. Deze zijn opgesteld voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, kozijn- en gevelwijzigingen, erkers, dakkapellen, erfafscheidingen, antennes, rolhekken, luiken, rolluiken, mestplaten en sleufsilo’s, agrarische bedrijfsgebouwen en uitbreidingen bij overige gebouwen.

Een bouwplan is in ieder geval niet strijdig met redelijke eisen van welstand als:

  • Het bouwwerk is gelegen in een welstandsvrij gebied;

  • Het bouwwerk is gelegen aan de welstandsvrije achterkant conform ‘Excessenregeling 2’;

  • Het bouwwerk voldoet aan de door de gemeente vastgestelde sneltoetscriteria, of;

  • Het bouwwerk bij vervanging qua plaatsing en vormgeving identiek is aan het oorspronkelijke bouwwerk, mits de vervanging geen gevolg is van repressief welstandstoezicht, of;

  • Het bouwwerk qua plaatsing en vormgeving identiek is aan een in het betreffende bouwblok of straat eerder (afgelopen 3 jaar) als zodanig door de welstandscommissie goedgekeurd exemplaar (bij gelijkvormige kapvorm/woningtype), of;

  • Het bouwwerk qua plaatsing en vormgeving voldoet aan een door een architect vooraf ontworpen en door de gemeente geaccepteerde optionele toevoeging of wijziging voor een woonwijk.

Als voor een bepaald type bouwplan geen sneltoetscriteria zijn opgenomen, zal het bouwplan door de welstandscommissie getoetst worden aan redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie zal het bouwplan dan beoordelen op basis van de gebiedsgerichte en/of de algemene welstandscriteria. Het kan voorkomen dat een bouwwerk niet voldoet aan de criteria maar wel een waardevolle en/of kwalitatieve toevoeging vormt voor het hoofdgebouw of de omgeving. Daarnaast kan het voorkomen dat juist het hoofdgebouw of de omgeving zich niet leent voor het voorgestelde bouwwerk. Om dit soort situaties te voorkomen is een vangnet gebruikt door het toevoegen van de regel: “Deze criteria gelden tenzij er sprake is van een bijzondere situatie en er gerede twijfel mag bestaan aan de toepasbaarheid van de genoemde criteria”. Bij het gebruik van dit vangnet wordt door de welstandscommissie uitgebreid gemotiveerd waarom een uitzondering wordt gemaakt op de opgestelde criteria.

11.2 Voor- en achterkant benadering

De voor- en achterkant benadering houdt in dat in een verschil wordt gemaakt tussen het bouwen aan de voorkant of de achterkant van een bouwwerk. Bouwwerken aan de voorzijde hebben meer invloed op het openbaar gebied dan bouwwerken aan achterzijden.

Onder voorkant wordt in dit verband verstaan de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar groen. Onder achterkant wordt in dit verband verstaan de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen. Het begrip ‘weg’ wordt nader verklaard in de Wegenverkeerswet. Bij het begrip ‘openbaar groen’ moet worden uitgegaan van hetgeen daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan, zoals parken plantsoenen en speelveldjes, die het gehele jaar (of een groot deel van het jaar) voor het publiek toegankelijk zijn. ’Gekeerd naar de weg of het openbaar groen’ impliceert dat tussen het gebouw of het erf en de weg of het openbaar groen een directe feitelijke relatie is. Die relatie is er niet wanneer zich tussen het gebouw of het erf en de weg of het openbaar groen andere begrenzende elementen aanwezig zijn, zoals het erf van de buren, bos, (bij)gebouwen of water. Dit betekent dat bijvoorbeeld bij een sloot als scheidend element de zijkant gekeerd naar de weg of het openbaar groen een achterkant wordt in plaats van een voorkant.

Met het oog op behoud van kwaliteit worden bouwwerken aan de voorkant altijd kritischer beoordeeld. In de sneltoetscriteria is daarom voor een aantal bouwwerken onderscheid gemaakt tussen bouwwerken aan de voorkant en aan de achterkant.

Opvallend is dat er een overlap is tussen voor- en achterkant. Dit heeft met name te maken met de definities van erven (deze overlappen elkaar namelijk ook). Een plan in het overlapgebied zal dus als een plan aan de voorkant moeten worden gezien.

Het zal niet altijd duidelijk zijn welke gevels nu als voor-, achter- en/of zijgevel moet worden aangemerkt. Voor het antwoord op die vraag is bepalend welke gevel in het concrete geval als voorgevel moet worden beschouwd. Er zijn situaties denkbaar waarin discussie kan ontstaan. In dergelijke gevallen moet voor het bepalen welke gevel de voorgevel is, primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn, zoals die in het bestemmingsplan of in de bouwverordening is aangegeven. Als ook dan nog twijfel bestaat zal de feitelijke situatie doorslaggevend zijn voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt. Aan de hand van jurisprudentie kunnen daarvoor aanknopingspunten worden gezocht.

11.3 Aan- en uitbouwen aan de voorkant en naar de weg of openbaar groen gekeerde zijkant, niet zijnde erkers

Aan- en uitbouwen aan de voorkant en naar de weg of openbaar groen gekeerde zijkant, niet zijnde erkers, zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onder¬staande criteria of is er sprake van een bijzon¬dere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • de aan- of uitbouw is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

plaatsing en aantal:

  • geen aan- of uitbouw toegestaan aan de voorgevel, met uitzonder van erkers (zie afzonderlijke criteria erkers)

  • afstand van de aan- of uitbouw aan de zijgevel tot voorgevel hoofdgebouw minimaal 2.70 meter

  • er is geen andere aan- of uitbouw aan de betreffende gevel aanwezig of deze wordt in het bouwplan geïntegreerd

maatvoering:

- hoogte niet hoger dan eerste bouwlaag / vloer 1ste verdieping van hoofdgebouw + 0,35meter

- breedte maximaal 5 meter gemeten vanaf oorspronkelijke zijgevel

- hoogte niet hoger dan de gootlijn bij aansluiting op een eenlaagse hoofdbouwmassa

vormgeving:

  • vormgegeven in één bouwlaag

  • plat afgedekt of een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting, met een maximale dakhelling van 45 graden, tenzij het hoofdgebouw een grotere dakhelling heeft, dan geldt deze dakhelling als maximum (kap zonder nok, een zogenaamde afgeknotte kap, is niet toegestaan)

  • de voor- en zijgevel van de aanbouw zijn niet volledig gesloten en de bestemming van de aanbouw is uit de voorgevel afleesbaar

  • de vorm van de kozijnen en ramen aan de voorzijde en naar de weg of openbaar groen gekeerde zijde is passend bij het karakter van de woning

  • detailleringen zijn passend bij het hoofdgebouw

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik is afgestemd op het hoofdgebouw en voegen zich in de omgeving

11.4 Aan- en uitbouwen aan de achterkant en niet naar de weg of openbaar groen gekeerde zijkant

Aan- en uitbouwen aan de achterkant en niet naar de weg of openbaar groen gekeerde zijkant, zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • de aan- of uitbouw is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

plaatsing en aantal:

  • afstand van de aan- of uitbouw aan de zijgevel tot voorgevel hoofdgebouw minimaal 2.70 meter

maatvoering:

  • de goothoogte van de aan- en uitbouw in één bouwlaag niet hoger dan de hoogte van de 1ste verdiepingsvloer + 0.35 meter;

  • de goothoogte van de aan- en uitbouw in meer dan één bouwlaag niet hoger dan de goothoogte van het hoofdgebouw;

  • hoogte niet hoger dan de gootlijn bij aansluiting op een eenlaagse hoofdbouwmassa

  • de nokhoogte niet hoger dan de nokhoogte van het hoofdgebouw

  • breedte aanbouw aan de zijkant maximaal 5 meter gemeten vanaf de oorspronkelijke zijgevel

vormgeving:

  • een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting, met een maximale dakhelling van 50 graden, tenzij het hoofdgebouw een grotere dakhelling heeft, dan geldt deze dakhelling als maximum (kap zonder nok, een zogenaamde afgeknotte kap, is niet toegestaan en een aan- en uitbouw in 2 bouwlagen voorzien van plat dak is niet toegestaan). Een aan- en uitbouw in één bouwlaag kan zijn voorzien van een plat dak. Bij een serre met glasdak is niet meer dan één bouwlaag andere dakhelling toegestaan

  • de voorgevel van de aanbouw aan de zijkant van het hoofdgebouw is niet volledig gesloten en de bestemming van de aanbouw is uit de voorgevel afleesbaar

  • de vorm van de kozijnen en ramen aan de voorgevel is passend bij het karakter van de woning

  • detailleringen zijn passend bij het hoofdgebouw

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik is afgestemd op het hoofdgebouw en voegen zich in de omgeving

11.5 Bijgebouwen en overkappingen algemeen

Omschrijving en uitgangspunten

Een bijgebouw of overkapping is een grondgebonden gebouw van één bouwlaag. Een bijgebouw staat veelal los op het erf van het hoofdgebouw en is meestal bedoeld als schuur, tuinhuis, of garage. De overkapping staat los op het erf of tegen het hoofdgebouw aan en is meestal bedoeld als carport of luifel boven een deur of raampartij. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld bepalend. De voorkeur gaat daarom uit naar een bijgebouw of overkapping aan de achterkant (achtererf of zij erf als deze niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen).

De gemeente streeft in principe naar een bescheiden uiterlijk van de bijgebouwen en overkappingen: materialen en kleuren van gevels en dakvlakken afgestemd op die van het hoofdgebouw, eenvoudige kapvorm en geen onnodig grote dakoverstekken of versieringen. Bijgebouwen moeten qua uitstraling en volume ondergeschikt zijn aan het oorspronkelijke hoofdgebouw en afgestemd worden op het karakter van het hoofdgebouw of de erf inrichting.

11.6 Bijgebouwen en overkappingen aan de voorkant en naar de weg of openbaar groen gekeerde zijkant

Bijgebouwen en overkappingen aan de voorkant en naar de weg of openbaar groen gekeerde zijkant, zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • het bijgebouw of de overkapping is een ondergeschikte toevoeging aan of bij het hoofdgebouw

plaatsing en aantal:

  • geen bijgebouw of overkapping toegestaan aan de voorgevel, met uitzondering van luifeltjes boven de entree (zie sneltoetscriteria erkers)

  • afstand van het bijgebouw of de overkapping aan de zijgevel tot voorgevel hoofdgebouw minimaal 2.70 meter

  • er is geen andere aan- of uitbouw aan de betreffende gevel aanwezig of deze wordt in het bouwplan geïntegreerd

maatvoering:

  • aangebouwd bijgebouw: de goothoogte niet hoger dan de hoogte van de 1ste verdiepingsvloer + 0.35 meter;

  • hoogte niet hoger dan de gootlijn bij aansluiting op een eenlaagse hoofdbouwmassa voor aangebouwde bijgebouwen en overkappingen

vormgeving:

  • vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond of een op de situatie afgestemde plattegrond

  • een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting, met een maximale dakhelling van 50 graden, tenzij het hoofdgebouw een grotere dakhelling heeft, dan geldt deze dakhelling als maximum (kap zonder nok, een zogenaamde afgeknotte kap, is niet toegestaan en een aan- en uitbouw in 2 bouwlagen voorzien van plat dak is niet toegestaan).

  • de voorgevel van het bijgebouw of de overkapping is niet volledig gesloten

  • de vorm van de kozijnen en ramen aan de voorzijde en naar de weg of openbaar groen gekeerde zijde is passend bij het karakter van de woning

  • detailleringen zijn passend bij het hoofdgebouw

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik voegen zich in de omgeving en zijn afgestemd op het hoofdgebouw of afgestemd op het tuinkarakter (metselwerk of hout). Geen golfplaat, betonplaten of damwandprofielen

11.7 Bijgebouwen en overkappingen aan de achterkant en niet naar de weg of openbaar groen gekeerde zijkant

Bijgebouwen en overkappingen aan de achterkant en niet naar de weg of openbaar groen gekeerde zijkant, zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • het bijgebouw of de overkapping is een ondergeschikte toevoeging bij het hoofdgebouw

plaatsing en aantal:

  • afstand van het bijgebouw of de overkapping aan de zijgevel tot de voorgevel van het hoofdgebouw minimaal 2.70 meter

  • er is geen andere aan- of uitbouw aan de betreffende gevel aanwezig of deze wordt in het bouwplan geïntegreerd

maatvoering:

  • aangebouwd bijgebouw: de goothoogte niet hoger dan de hoogte van de 1ste verdiepingsvloer + 0.35 meter;

  • hoogte niet hoger dan de gootlijn bij aansluiting op een eenlaagse hoofdbouwmassa voor aangebouwde bijgebouwen en overkappingen

vormgeving:

  • een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting, met een maximale dakhelling van 50 graden, tenzij het hoofdgebouw een grotere dakhelling heeft, dan geldt deze dakhelling als maximum (kap zonder nok, een zogenaamde afgeknotte kap, is niet toegestaan en een aan- en uitbouw in 2 bouwlagen voorzien van plat dak is niet toegestaan).

  • de voorgevel van het bijgebouw of de overkapping is niet volledig gesloten

  • de vorm van de kozijnen en ramen aan de voorzijde en naar de weg of openbaar groen gekeerde zijde is passend bij het karakter van de woning

  • detailleringen zijn passend bij het hoofdgebouw

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik voegen zich in de omgeving en zijn afgestemd op het hoofdgebouw of afgestemd op het tuinkarakter (metselwerk of hout). Geen golfplaat, betonplaten of damwandprofielen

11.8 Kozijn- en gevelwijzigingen

Kozijn- en gevelwijzigingen zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • niet van toepassing

plaatsing en aantal:

  • niet van toepassing

maatvoering:

  • oorspronkelijke profielafmetingen van het kozijn en/of het raamhout behouden

vormgeving:

  • gevelwijziging blijft in overeenstemming met de architectuur/tijdsbeeld van de oorspronkelijke gevel

  • een individuele wijziging leidt niet tot een wijziging van de oorspronkelijke geleding en –indeling van de gehele gevel, m.a.w. verticale of horizontale indeling van gevel handhaven

  • samenhang en ritmiek van de straatwand worden niet verstoord

  • de gevel van begane grond en verdieping(en) blijft samenhangend

  • de hoofdindeling is afgestemd op de oorspronkelijke indeling of bij vergelijkbare gebouwen voorkomend

  • bestaande lateien, dorpels, raamlijsten, speklagen, rollagen en dergelijke in originele staat of in overeenstemming met de voorkomende lateien, onderdorpels en/of raamlijsten

materiaal en kleur:

  • kunststof kozijnen bij vervanging van houten kozijnen door profiel van houten kozijn (blokprofiel)

  • geen opvallend en/of contrasterend kleurgebruik.

11.9 Erkers en/of luifels

Erkers en/of luifels zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • de erker en/of de luifel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

plaatsing en aantal:

  • aan een voorgevel maximaal één erker al dan niet met een luifel boven de entree van de woning

maatvoering:

  • diepte maximaal 1 meter

  • afstand tot perceelsgrens en de zijgevels van de woning, ten minste 0,5 meter

  • de hoogte gerelateerd aan de overige gevelopeningen en niet hoger dan eerste bouwlaag / vloer 1ste verdieping + 0,35 meter

  • de breedte van de erker beperken tot maximaal 50% van de oorspronkelijke gevelbreedte van de hoofdmassa, met een maximum van 3.50meter

  • de breedte van de luifel beperken tot maximaal de breedte van het kozijn van de entree + 0,75 meter

  • luifel alleen gekoppeld met de erker indien de afstand tussen de erker en de entree minder dan 0,75 meter bedraagt

vormgeving:

  • vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond

  • plat afgedekt

  • kozijnindeling gelijk aan de kozijnindeling van het hoofdgebouw

  • detailleringen zijn passend bij het hoofdgebouw

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik voegen zich in de omgeving en zijn afgestemd op het hoofdgebouw

11.10 Dakkapellen algemeen

Omschrijving en uitgangspunten

Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het de bruikbaar oppervlakte te vergroten. Dakkapellen zijn, als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, voor het straatbeeld zeer bepalend. De voorkeur gaat daarom naar een dakkapel aan de achterkant (op het achter- of zijdakvlak als het zijerf of de zijgevel niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen).

Dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag dus niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak, afhankelijk van straatprofiel, vanaf de weg zichtbaar blijven. Bovendien moet de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende zijn. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok (van dezelfde architectuur/bouwstijl) kan rust en samenhang brengen.

Dakkapellen aan de achterzijde van een woning welke voor tenminste 1/3 deel van de totale hoogte van die dakkapel zijn gesitueerd in het gevelvlak (dakkapel door de goot) worden niet gezien als tweede dakkapel in het betreffende dakvlak waardoor een extra dakkapel niet meer mogelijk zou zijn.

afbeelding binnen de regeling

11.11 Dakkapellen aan de voorkant en naar de openbare weg of openbaar groen gekeerde zijkant

Dakkapellen aan de voorkant en naar de openbare weg of groen gekeerde zijkant zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • de dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

  • geen dakkapellen op bijgebouwen, aan- of uitbouwen toegestaan

plaatsing en aantal:

  • bij meerdere dakkapellen in hetzelfde bouwblok regelmatige rangschikking op horizontale lijn, dus niet boven elkaar gerangschikt

  • bij een individueel hoofdgebouw gecentreerd in het dakvlak of gelijk aan geleding voorgevel

  • minimaal 1.00 meter dakvlak boven en aan weerszijden van de dakkapel en minimaal 0,50meter dakvlak aan de onderzijde, afstand tot boven en onderkant dak verticaal gemeten, afstand tot zijkant gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/dakvoet van de dakkapel)

  • niet meer dan één dakkapel per woning op het betreffende dakvlak

  • bij een mansardekap: de dakkapel is geplaatst in het onderste dakvlak

  • bij een (voormalige) boerderij: de dakkapel is geplaatst op het oorspronkelijke woongedeelte

  • de dakkapel is niet op een wolfseind geplaatst

maatvoering:

  • hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1.35 meter gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeiboord of daktrim

  • breedte in totaal maximaal 40% van de breedte van het dakvlak met een maximum van 2.50 meter gemeten tussen midden woningscheidende bouwmuren of eindgevels gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/dakvoet van de dakkapel)

vormgeving:

  • plat afgedekt

  • kozijnindeling gelijk aan de kozijnindeling van het hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek en boeiboord

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik overeenkomstig de reeds aanwezige materialen en kleuren van het hoofdgebouw

  • beperkte toepassing van dichte panelen in het voorvlak, alleen in ondergeschikte mate tussen de glasvlakken

11.12 Dakkapellen aan de achterkant en de niet naar de openbare weg of openbaar groen gekeerde zijkant

Dakkapellen aan de achterkant en de niet naar de openbare weg of openbaar groen gekeerde zijkant (voor zover niet vergunningsvrij) zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • de dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

  • geen dakkapellen op bijgebouwen, aan- of uitbouwen toegestaan

plaatsing en aantal:

  • bij meerdere dakkapellen in hetzelfde bouwblok regelmatige rangschikking op horizontale lijn, dus niet boven elkaar gerangschikt

  • bij meerdere dakkapellen een tussenruimte van minimaal 0.75 meter

  • niet meer dan twee dakkapellen per woning op het betreffende dakvlak

  • minimaal één dakpan en nokvorst boven de dakkapel

  • minimaal 0.50meter dakvlak onder en aan weerszijden van de dakkapel, afstand tot boven en onderkant dak verticaal gemeten, afstand tot zijkant gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/dakvoet van de dakkapel)

  • bij een mansardekap: de dakkapel is geplaatst in het onderste dakvlak

  • dakkapel is niet op een wolfseind geplaatst

maatvoering:

  • dakkapel met een plat dak: hoogte maximaal 1.50 meter gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeiboord of daktrim

  • aangekapte dakkapel: hoogte maximaal 0.90 meter gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenkant kozijn

vormgeving:

  • plat afgedekt of aangekapt bij een dakhelling van het dak van 45 graden of meer, met een minimale dakhelling van 25 graden voor de aangekapte dakkapel

  • kozijnindeling gelijk aan de kozijnindeling van het hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek en boeiboord

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik overeenkomstig de reeds aanwezige materialen en kleuren van het hoofdgebouw

  • toepassing van dichte panelen alleen in ondergeschikte mate tussen de glasvlakken

Aanvullende criteria voor dakkapellen per kapvorm

Bij een aantal afwijkende kapvormen zijn naast bovenstaande sneltoetscriteria voor de voor- en achterkant een aantal aanvullende welstandscriteria van toepassing. In geval van combinaties van verschillende dakvormen zal door de welstandscommissie per situatie een afweging gemaakt worden van de toelaatbare uitbreidingen.

Zadeldak met wolfseind

De beperkte maat van het wolfseind is ongeschikt voor toevoegingen. De zijdakvlakken zijn hiervoor meer geschikt, en dienen behandeld te worden als het zadeldak. Hierbij dienen de wolfseinden gerespecteerd te worden. Dakopbouwen zijn daarom niet gewenst.

Mansardedak

Een daktoevoeging aan de achterkant is toegestaan in het onderste deel van het dakvlak. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen een schuin afgedekte dakkapel en een dakkapel met plat dak. In beide gevallen dient de bovenaansluiting met het dakvlak op de knik van het dakvlak plaats te vinden.

Lessenaardak

Voor dakkapellen op lessenaardaken gelden dezelfde uitgangspunten als voor zadeldaken. Afhankelijk van de hoek van het dak en de nok- en goothoogte gelden verschillende regels. Wanneer de hoek kleiner is dan 30° is een dakkapel welstandshalve niet wenselijk. Bij een hoek kleiner dan 45° is een dakkapel aanvaardbaar wanneer de hoogte onder de nok meer dan 2.70 m meet.

Zadeldak met hellingshoek <30°

Soms geeft een zadeldak door de flauwe helling weinig tot geen gelegenheid om een dakkapel toe te passen. Door de flauwe helling wordt de bovenzijde van de dakkapel namelijk (nagenoeg) gelijk met de nok. Hierdoor worden het dakvlak en het silhouet te sterk aangetast, daarom is het plaatsen van een dakkapel op een zadeldak met een helling kleiner dan 30° welstandshalve minder wenselijk. Een reguliere dakkapel is hier niet goed mogelijk.

Als de vrije hoogte onder de nok tenminste 2.00 meter bedraagt kan soms een oplossing worden gevonden door de nok te verplaatsen en te verhogen. Dan spreken we van een dakopbouw. Een dakopbouw wordt bij voorkeur alleen geplaatst aan de achterzijde. Door het verlengen van het voordakvlak worden de mogelijkheden voor een dakkapel aan de voorzijde vergroot.

11.13 Dakopbouwen

Dakopbouwen zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • de dakopbouw is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

  • geen dakopbouw op bijgebouwen, aan- of uitbouwen toegestaan

plaatsing:

  • bij individuele woning/pand gecentreerd in het dakvlak of gelijk aan geleding gevels

  • minimaal 1,00 meter dakvlak onder de dakopbouw en 0,50 meter aan weerszijden van de dakopbouw, afstand tot onderkant dak verticaal gemeten, afstand tot zijkant gemeten aan de bovenzijde van de dakopbouw (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/dakvoet van de dakopbouw)

  • niet meer dan één dakopbouw per woning (alleen achterzijde)

maatvoering:

  • de hoogte maximaal 0.90 meter gemeten vanaf voet dakopbouw tot bovenkant kozijn

vormgeving:

  • dakhelling gelijk met de dakhelling van het hoofdgebouw (dakvlak waarin de dakopbouw wordt gemaakt)

  • gevelgeleding afgestemd op de gevelgeleding van het hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek en boeiboord

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik overeenkomstig de reeds aanwezige materialen en kleuren van het hoofdgebouw

  • toepassing van dichte panelen alleen in ondergeschikte mate tussen de glasvlakken

afbeelding binnen de regeling

principeschets dakopbouw

11.14 Erfafscheidingen

Een erfafscheiding is een bouwwerk, bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg. Erfafscheidingen aan de openbare weg zijn van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente streeft ernaar een rommelige indruk door een te grote verscheidenheid aan erfafscheidingen te voorkomen. Vooral in nieuwbouwwijken is dit een belangrijk punt, omdat het groen hier de eerste jaren nog niet volgroeid is.

Erfafscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving. In het buitengebied bijvoorbeeld zijn dichte, gebouwde erfafscheidingen bijna altijd storend. Hier dient bij voorkeur te worden gewerkt met hagen en windsingels, eventueel in combinatie met onopvallend open gaaswerk zonder puntdraad. In sommige gevallen is een open hekwerk ook voorstelbaar, zoals bijvoorbeeld bij landgoederen. Erfafscheidingen moeten op een zorgvuldige en professionele manier worden geplaatst en moeten worden gemaakt van duurzame materialen. Een lange, gesloten, slecht onderhouden schutting wekt bij velen het gevoel op van verloedering en sociale onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een open en vriendelijke uitstraling.

afbeelding binnen de regeling

11.14 Erfafscheidingen (vervolg)

Erfafscheidingen (voor zover niet vergunningvrij) zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • de erfafscheiding is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

maatvoering:

  • hoogte maximaal 1.00 meter als de erfafscheiding wordt geplaatst voor of op minder dan 1 meter afstand tot het voorerf

  • hoogte maximaal 2.00 meter als de erfafscheiding wordt geplaatst op minimaal 1 meter afstand tot het voorerf

  • op hoeklocaties: afstand van de erfafscheiding tot de voorgevel van het hoofdgebouw minimaal 2,7meter

vormgeving:

  • volledig te begroeien gazen hekwerken, als drager voor beplanting, of

  • stalen korven als drager voor kiezels en keien (natuurproducten), of

  • geleding houten of gemetselde erfafscheiding afgestemd op erfafscheiding van belendend perceel of reeds bestaande erfafscheiding in de omgeving

materiaal en kleur:

  • de erfafscheiding is uitgevoerd in metselwerk of een open gaas- of hekwerk, eventueel in combinatie met houten delen

  • stalen korven als drager voor kiezel en keien zijn gevuld met natuurproducten in een kleurstelling passend bij het hoofdgebouw

  • geen toepassing van beton, kunststof, staal, golfplaat, damwandprofielen, rietmatten of vlechtschermen, geen puntdraden

  • geen felle contrasterende kleuren

11.15 Antennes

Antennes zijn van belang voor het kunnen zenden en/of ontvangen van radio-, televisie- en andere communicatiesignalen. Onder spriet- of staafantennemast worden niet begrepen calamiteitensirenes en antenne-installaties ten behoeve van mobiele telefonie. Antennes kenmerken zich door een zeer eigen technische vormgeving die vooral aan de voorzijde storend kan zijn voor het straatbeeld. De gemeente streeft dan ook naar plaatsing van antennes achter het hoofdgebouw, in ieder geval niet zichtbaar vanaf de weg of openbaar groen.

Antennes kunnen vrijstaand worden geplaatst of op/aan een bouwwerk worden aangebracht. Een antenne dient een ondergeschikt element te blijven ten opzichte van de omringende bebouwing. Als losse toevoeging kunnen ze storend werken op het uiterlijk van een gebouw. Met name de hoogte, de bouwkundige uitwerking en detaillering van antennes mogen geen zwaar stempel op de omgeving drukken. Een zorgvuldige plaatsbepaling kan een goed middel zijn om deze voorzieningen in te passen in de omgeving. Het heeft de voorkeur een antenne achter het hoofdgebouw en in ieder geval achter het voorerf te plaatsen. Daarnaast is de maatvoering en een zorgvuldige kleurkeuze van belang. De antenne dient altijd ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw of het erf waarop deze geplaatst wordt.

Antennes zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • de antenne is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

plaatsing en aantal:

  • antennes dienen achter het voorerf te worden geplaatst

  • bij gestapelde woningbouw op het platte dak

  • bij gestapelde woningbouw op of aan het balkon geplaatst binnen het verticale en horizontale vlak van het balkon en niet aan de gevel of het kozijn

  • maximaal één spriet-, staaf- of schotelantenne aan, op of bij een gebouw

maatvoering:

  • hoogte spriet- of staafantenne bij plaatsing op erf maximaal 5 meter.

  • hoogte spriet- of staafantenne bij plaatsing aan gevel maximaal 5 meter. vanaf het snijpunt met het aangrenzende dakvlak

  • hoogte schotelantenne maximaal 3 meter gemeten vanaf de voet van de antenne(drager)

  • doorsnede schotel maximaal 2 meter

vormgeving:

  • antenne en bijbehorende voorzieningen (mast, bedrading, tuidraden etc.) als één geheel vormgegeven

  • bij bevestiging aan gevel geen tuidraden (stabiliteit behalen uit de bevestiging aan de gevel)

materiaal en kleur:

  • geen felle, contrasterende kleuren maar antraciet of donker grijs

11.16 Rolhekken en (rol)luiken

Rolhekken, luiken en rolluiken zijn voorzieningen om ruiten van gebouwen tegen inbraak en vandalisme te beschermen. Deze voorzieningen kunnen de omgeving echter ook een onherbergzaam aanzien geven, hetgeen verloedering juist in de hand werkt. Daarom stimuleert de gemeente in de eerste plaats het toepassen van alternatieve oplossingen zoals geweldbestendig glas of elektronische beveiligingssystemen.

Voor woningen is het toepassen van rolhekken, luiken en rolluiken veelal vergunningvrij. Voor gebouwen anders dan woningen en woongebouwen echter niet. Juist in winkelgebieden zijn de problemen met deze anti-inbraak en –vandalisme voorzieningen het grootst. De gemeente streeft er daarom naar dat rolhekken, luiken en rolluiken de uitstraling van een pand niet negatief beïnvloeden.

Rolhekken of (rol)luiken zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • het rolhek of rolluik is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

plaatsing:

  • minimaal 1.00 meter teruggelegen van de uitwendige scheidingsconstructie (pui)

  • aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie (pui), mits:

  • voor minimaal 70% bestaand uit glasheldere doorkijkopeningen

  • ingetogen kleurgebruik of kleuren harmoniërend met interieur/gevel

  • aan de buitengevel, mits:

  • voor minimaal 90% bestaand uit glasheldere doorkijkopeningen

  • rolkasten, geleidingen en rolhekken in de gevel worden ingepast

materiaal en kleur:

  • geen felle, contrasterende kleuren

11.17 Mestplaten en sleufsilo’s

Een sleufsilo of mestplaat wordt gebouwd bij een complex van agrarische bedrijfsgebouwen voor de opslag van mest en voer. Meestal gaat het om bouwwerken met een beperkte hoogte waarbij de opslag van voer en mest ruim boven de zijwanden van uit zal steken. De sleufsilo’s zijn veelal afgedekt met folie en zand of autobanden. Dit laatste geeft veelal geen fraai aanzicht. De sleufsilo’s en mestplaten dienen dan ook bij voorkeur geplaatst te worden aan de achterzijde van het boerenerf.

Mestplaten en sleufsilo’s zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, kan het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • n.v.t.

plaatsing:

  • de mestplaat of sleufsilo ligt achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en die van belendende hoofdgebouwen

maatvoering:

  • hoogte van de wanden ten opzichte van het aansluitende terrein maximaal 3 meter

vormgeving:

  • n.v.t.

materiaal en kleur:

  • geen opvallend en/of contrasterend kleurgebruik

11.18 Agrarische bedrijfsgebouwen

Een agrarisch bedrijfsgebouw (veestal, machineberging, opslagloods) wordt gebouwd bij een complex van agrarische bedrijfsgebouwen. Meestal gaat het om gebouwen die wat betreft de vorm en uitstraling veelvuldig voorkomen in het buitengebied. Gebleken is dat veel van dergelijke bedrijfsgebouwen vrijwel altijd voldoen aan de gebiedsgerichte criteria en daarom zijn ook voor deze categorie sneltoetscriteria opgesteld.

Agrarische bedrijfsgebouwen zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, wordt het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • n.v.t.

plaatsing en aantal:

  • afstand van het bedrijfsgebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning minimaal 10 meter, tenzij geen bedrijfswoning aanwezig is, dan de afstand van het bedrijfsgebouw gelijk met of achter bestaande hoofdgebouwen

  • afstand van de hoofdmassa van het bedrijfsgebouw tot een (bestaande) andere hoofdmassa maximaal 40 meter

maatvoering:

  • de goothoogte niet meer dan 5,5 meter

  • de oppervlakte bedraagt maximaal 2500m²

vormgeving:

  • vormgegeven in één bouwlaag

  • voorzien van een flauw hellend zadeldak

  • bij een oppervlakte van meer dan 1500m² een geleding in massa aan voorzijde (lagere voorbouw)

materiaal en kleur:

  • daken van bedrijfsgebouwen worden niet met overwegend vlakke damwandprofielen afgedekt maar met platen met een (traditioneel) golfplaatprofiel. Toepassing van damwandpanelen (sandwichpanelen, ecopanelen etc.) alleen toegestaan indien de frequentie en hoogte van de profilering hetzelfde is als van golfplaten

  • de daken van bedrijfsgebouwen zijn donker grijs, zwart of rood

  • materiaalgebruik van de gevels afgestemd op bestaande bedrijfsgebouwen (metselwerk/damwand)

  • gebouwen mogen bestaan uit donker groene damwandprofielen als deze zijn gelegen minimaal 20 meter achter bestaande bedrijfsgebouwen, anders overwegend metselwerk of als andere op het perceel aanwezige bedrijfsgebouwen

  • materiaal- en kleurgebruik voegen zich in de omgeving en zijn afgestemd op het hoofdgebouw of op andere op het perceel aanwezige bedrijfsgebouwen

11.19 Uitbreiding overige gebouwen, geen woningen en daarbij behorende bijgebouwen en geen agrarische bedrijfsgebouwen

Uitbreidingen aan overige gebouwen, geen woningen en daarbij behorende bijgebouwen en geen agrarische bedrijfsgebouwen (uitbreidingen van bedrijfsgebouwen, scholen, zorggebouwen e.d.) hebben vaak een geringe invloed op het openbaar gebied. Meestal gaat het om gebouwen die wat betreft de vorm en uitstraling al voorkomen op de betreffende locatie. Gebleken is dat veel van dergelijke bedrijfsgebouwen vrijwel altijd voldoen aan de gebiedsgerichte criteria en daarom zijn ook voor deze categorie sneltoetscriteria opgesteld.

Uitbreidingen aan overige gebouwen, geen woningen en daarbij behorende bijgebouwen en geen agrarische bedrijfsgebouwen zijn niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan alle van onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria, wordt het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Voor het beschermd stads- of dorpsgezicht en bij en aan monumenten gelden afwijkende (gebiedsgerichte) welstandscriteria. Die plannen worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Een bouwwerk voldoet eveneens aan redelijke eisen van welstand indien:

  • het identiek wordt gerealiseerd overeenkomstig een eerder gerealiseerd bouwwerk bij eenzelfde woningtype of gebouwtype in eenzelfde gebied waarvoor een positief welstandsadvies is uitgebracht na inwerkingtreding van de eerste welstandsnota (25 maart 2004);

  • het wordt gerealiseerd aan achterkanten of zijkanten die met betrekking op hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten en er geen sprake is van een exces zoals omschreven in ‘Excessenregeling 2’ van deze welstandsnota (zie paragraaf 12.3).

algemeen:

  • de uitbreiding is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw. Een nieuwe (hoofd)entree is nooit een ondergeschikte toevoeging.

plaatsing en aantal:

  • afstand van de uitbreiding tot de voorste perceelsgrens minimaal 10 meter en niet voor de voorgevel van belendende gebouwen van naburige erven

maatvoering:

  • de goot- en bouwhoogte niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte waartegen wortd aangebouwd

  • de oppervlakte van de uitbreiding aan de voorzijde bedraagt maximaal 100m² en aan achterzijde en niet naar het openbaar gebied gekeerde zijkant maximaal 500m²

vormgeving:

  • vormgegeven in één bouwlaag

  • dakvorm als het bestaande gebouw

  • er is geen andere aan- of uitbouw aan de betreffende gevel aanwezig of deze wordt in het bouwplan geïntegreerd

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik overeenkomstig de aanwezige materialen en kleuren van het hoofdgebouw

  • beperkte toepassing van dichte panelen in het voorvlak, alleen in ondergeschikte mate tussen de glasvlakken

12 Excessen

12.1 Inleiding

De gemeente Eersel hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium dat sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen duidelijk is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Het gaat hierbij dus om zaken die aantoonbaar ondeugdelijk van uitvoering zijn, verloedering van de omgeving van het bouwwerk in de hand werken of anderszins aanstootgevend zijn. In deze nota zijn een tweetal excessenregelingen uitgewerkt. ‘Excessenregeling 1’ is de regeling die wordt toegepast bij de gebieden die in de nota zijn aangegeven als welstandsvrij, met excessenregeling. Dit zijn de gebieden met de aanduiding ‘Bos- en natuurgebied’, ‘Sport-, recreatie-, en zorgterrein’ en een gedeelte van het gebied ‘Bedrijventerreinen’ (voor het gedeelte >15meter achter het hoofdgebouw). De objecten in deze gebieden worden geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand, mits geen sprake is van een exces zoals beschreven in deze excessenregeling. Daarnaast kan op grond van artikel 13a van de Woningwet het college de eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. Criteria hiervoor moeten in de welstandsnota zijn opgenomen, ‘Excessenregeling 1’ wordt voor deze toetsing gebruikt.

‘Excessenregeling 2’ is de regeling die wordt toegepast bij de achterkanten en de zijkanten die met betrekking tot hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten. Conform het aangenomen amendement bij de vastgestelde ‘Nota van uitgangspunten welstandsnota 2009’ zijn deze bouwwerken welstandsvrij, met dus een excessenregeling. De invloed op het publieke domein en de bescherming van de buren zijn de leidraad geweest voor de formulering van deze excessenregeling.

Een excessenregeling is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan. De excessenregeling geldt voor zowel bestaande bouwwerken en standplaatsen als vergunningsvrije bouwwerken.

12.2 Excessenregeling 1

Voor de gemeente geldt het criterium dat bij ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand sprake moet zijn van een exces, dat wil zeggen een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen duidelijk is. Het gaat hierbij dus om zaken waaraan een groot deel van de mensen zich ergert. Vaak heeft dit betrekking op het onbruikbaar maken van bouwwerken, ernstig verval van bouwwerken, het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk, armoedig materiaalgebruik, toepassing van felle of contrasterende kleuren, te opdringerige reclames of een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is zoals omschreven in de algemene gebiedsgerichte criteria. De welstandscommissie zal op verzoek van het college adviseren.

Van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand zal in elk geval sprake zijn bij:

  • het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk voor zijn omgeving;

  • toepassing van felle of sterk contrasterende kleuren, waar daar geen redelijke aanleiding voor is;

  • afmeting, uitvoering, kleur of materialisatie die algemeen als storend worden ervaren, waardoor sprake is van een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is;

  • armoedig materiaalgebruik, waaronder ook materialen waarvan bekend is dat die onevenredig “lelijk” verouderen en/of die een groot contrast vormen met de kwalitatief betere materialen van de bestaande bebouwing, zoals, niet uitputtend, de toepassing van golfplaten, damwand, (kunststof) schrootjes en dergelijke;

  • te opdringerige of te veelvuldig herhaalde reclames;

  • elke ingreep waardoor een wijziging van een gevelbeeld het uiterlijk van een bouwwerk zodanig beïnvloedt dat dit als gevolg daarvan in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand;

  • een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is (zie de gebiedsgerichte criteria)

  • indien afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische omgevingskwaliteiten

De beoordeling of een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand kan op verzoek van de aanvrager vrijwillig of op verzoek van de technisch medewerker Vergunningverlening plaatsvinden. De beoordeling wordt uitgevoerd door de technisch medewerker van het team Vergunningverlening. Bij twijfel over een juiste de toepassing of interpretatie van de excessenregeling kan advies worden gevraagd aan de welstandscommissie. Nadat een bouwvergunning onherroepelijk is, is er juridisch geen mogelijkheid achteraf te corrigeren. Vergunningvrije bouwwerken kunnen wel altijd achteraf worden beoordeeld.

12.3 Excessenregeling 2

De achterkanten en de zijkanten die met betrekking tot hun invloed op het publieke domein vergelijkbaar zijn met achterkanten worden geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand, mits geen sprake is van een exces zoals beschreven in deze excessenregeling. Deze excessenregeling is niet van toepassing bij een monument, bij in het geldende bestemmingsplan aangeduide ‘cultuurhistorische waardevolle bebouwing’ of ‘beeldbepalend pand’ of is gelegen in het door de minister aangewezen beschermd dorpsgezicht ‘Markt-Hint-Vlierbos’.

De welstandsvrije achterkanten zijn de delen van de percelen gelegen op tenminste 3 meter achter de voorgevellijn. In de gebieden ‘Historische kernen en bebouwingslinten’ en ‘Gemengde bebouwing’ geldt dat de bebouwing werkelijk achter het hoofdgebouw moet zijn gelegen. Verder mag de hoogte van de welstandsvrije bouwwerken niet meer bedragen dan 5 meter. Voor een nadere toelichting en de voorbeelden van de interpretatie van de welstandsvrije achterkanten zie de toelichting en de afbeeldingen op de volgende bladzijden.

Is de bebouwing niet gelegen in het hiervoor bedoeld gebied en/of is hoger dan 5 meter, wordt het bouwplan getoetst aan de sneltoetscriteria dan wel de gebiedsgerichte criteria uit deze welstandsnota. Anderszins is er sprake van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand bij:

  • het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk voor zijn omgeving;

  • toepassing van felle of sterk contrasterende kleuren, waar daar geen redelijke aanleiding voor is;

  • afmeting, uitvoering, kleur of materialisatie die algemeen als storend worden ervaren, waardoor sprake is van een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is;

  • armoedig materiaalgebruik, waaronder ook materialen waarvan bekend is dat die onevenredig “lelijk” verouderen en/of die een groot contrast vormen met de kwalitatief betere materialen van de bestaande bebouwing, zoals, niet uitputtend, de toepassing van golfplaten, damwand, schrootjes en dergelijke;

  • te opdringerige of te veelvuldig herhaalde reclames;

  • elke ingreep waardoor een wijziging van een gevelbeeld het uiterlijk van een bouwwerk zodanig beïnvloedt dat dit als gevolg daarvan in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand;

  • een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is (zie de gebiedsgerichte criteria);

De beoordeling of een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand kan op verzoek van de aanvrager vrijwillig of op verzoek van de technisch medewerker Vergunningverlening plaatsvinden. De beoordeling wordt uitgevoerd door de technisch medewerker van het team Vergunningverlening. Bij twijfel over een juiste de toepassing of interpretatie van de excessenregeling kan advies worden gevraagd aan de welstandscommissie. Nadat een bouwvergunning onherroepelijk is, is er juridisch geen mogelijkheid achteraf te corrigeren.

Intrekking oude beleidsregel

De Welstandsnota 2009 wordt ingetrokken.

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op 23 mei 2013.

  • 2.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Welstandsnota 2013.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 1 mei 2013

De raad van de gemeente Eersel

de griffier, de heer H.J. Broekman

de voorzitter, mevrouw J.A.M. Thijs-Rademakers

Bijlage 1: begrippenlijst

A

  • Aanbouwen: Grondgebonden toevoeging meestal van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw.

  • Aangekapt: Met kap bevestigd aan dakvlak.

  • Achterkant: De achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen

  • Afdak: Hellend dak, hangend of op stijlen aangebracht tegen een gebouw of een muur om als gedeeltelijke beschutting te dienen.

  • Afstemmen: In overeenstemming brengen met.

  • Antennedrager: Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

  • Antenne-installatie: Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

  • Asymmetrisch dak: Zadeldak met twee verschillende goothoogtes en/of dakhellingen.

  • Authentiek: Overeenstemmend met het oorspronkelijke, origineel, eigen kenmerken dragend, oorspronkelijk.

B

  • Band: Horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal, meestal natuursteen, kunststeen of baksteen

  • Bebouwing: Eén of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

  • Beschot: Houten bekleding van een muur, inwendig als een lambrisering, meestal niet tot de volle hoogte.

  • Bedrijfsbebouwing: Gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter.

  • Behouden: handhaven, bewaren, in stand houden.

  • Belendende: Naastgelegen, (direct) grenzend aan.

  • Bijgebouwen: Grondgebonden gebouw meestal van één bouwlaag dat los van het hoofdgebouw op het erf of kavel staat; meestal bedoeld als schuur, tuinhuis of garage.

  • Blinde wand, muur of gevel: Gevel of muur zonder raam, deur of andere opening.

  • Boeiboord: Opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal.

  • Boerderij: Gebouw/gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis.

  • Borstwering: Lage dichte muur tot borsthoogte.

  • Bouwblok: Een geheel van geschakelde bebouwing.

  • Bouwen: Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk.

  • Bouwlaag: Horizontale reeks ruimten in een gebouw.

  • Bouwvergunning: Vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid van de Woningwet.

  • Bouwperceel: Een aaneengesloten terreinoppervlak, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

  • Bouwwerk: Algemene benaming voor alle soorten gebouwde objecten.

  • Bovenbouw: Bovenste, uit een oogpunt van gebruik meestal belangrijkste gedeelte van een gebouw, meestal in tegenstelling tot de onderbouw, het dragende gedeelte, fundament.

  • Bungalow: Meestaal vrijstaande woning waarvan alle vertrekken op de begane grond zijn gesitueerd.

C

  • Carport: Afdak om de auto onder te stallen, meestal bij of grenzend aan een woning.

  • Classicisme: Stroming in de bouwkunst, bouwstijl.

  • Conformeren: Zich voegen naar, gelijkvorming maken, aanpassen aan, afstemmen op.

  • Context: Omgeving, situatie, geheel van omringende ruimtelijke kenmerken.

  • Contrasteren: Een tegenstelling vormen.

D

  • Dak: Overdekking van een gebouw of onderdeel ervan, bestaande uit één of meer hellende vlakken (schilden) of uit een horizontaal vlak.

  • Dak: afdekking: Vlak of hellend dak van een gebouw, waarop dakbedekking is aangebracht.

  • Dakhelling: De hoek van het dakvlak.

  • Dakkapel: Ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak, vooral bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten.

  • Daknok: Hoogste punt van een schuin dak. Horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak.

  • Dakopbouw: Een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok of dakrand van het dak die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.

  • Dakraam: Raam in een dak.

  • Daktrim: Afwerking bovenzijde dakrand ten behoeve van waterkering.

  • Dakvlak: Een vlak van het dak/kap.

  • Dakvoet: Laagste punt van een schuin dak. Het snijpunt van de daklijn en de onderliggende gevellijn.

  • Damwandprofiel: Metalen beplatingmateriaal met een damwandprofilering.

  • Detail: Ontmoeting/aansluiting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of

  • gevel en raam.

  • Detaillering: Uitwerking, weergave van de verschillende onderdelen c.q. aansluitingen.

  • Diversiteit: Verscheidenheid, afwisseling, variatie.

  • Drager en invulling: De drager is de constructie van een gebouw, waaraan de

  • invulling is toegevoegd om te beschermen tegen weer en wind (heeft vooral betrekking

  • op gebouwen uit de jaren vijftig en zestig, waarbij het verschil tussen drager en

  • invulling werd gebruikt om de woning in een groot gebouw of rij huizen te onderscheid-

den).

E

  • Ensemble: Architectonisch en stedenbouwkundig compositorisch geheel.

  • Erf: al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw. Dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

  • Voorerf: gedeelte van het erf dat aan de voorzijde van het gebouw is gelegen

  • Achtererf: gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen

  • Zijerf: gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen

  • Eerste verdieping: Tweede bouwlaag van de woning of het woongebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen.

  • Erker: Kleine toevoeging van meestal één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, op de begane grond meestal uitgevoerd in metselwerk, hout en glas.

F

  • Flat: Groot gebouw met meerdere verdiepingen/woonlagen. De appartementen in de flat zijn meestal gelijkvloers en worden op hun beurt flat/flatjes genoemd.

G

  • Galerij: Gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen.

  • Gebouw: Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • Gepotdekseld: Horizontaal gedeeltelijk over elkaar vallende gevelbeplating (oorspronkelijk houten planken).

  • Gevel: Verticaal scheidingsvlak van een gebouw tussen buiten en binnen.

  • (Gevel)geleding: Onderverdeling van de gevel in kleinere vlakken. Verticale, horizontale of figuratieve indeling van de gevel door middel van gevelopeningen, metselwerk, verspringingen of andere gevelkenmerken en -detailleringen.

  • Gevelmakelaar: Decoratieve bekroning van een geveltop.

  • Goot: Waterafvoer, veelal tussen gevel en dakvlak.

  • Goothoogte: zie bestemmingsplanbepalingen.

  • Gootklos: Zie klossen.

  • Gootlijn: Veelal horizontale lijn die een goot of meerdere goten aan de gevel vormen.

H

  • Hoekaanbouw: Grondgebonden toevoeging meestal van één bouwlaag aan de hoek van een gebouw.

  • Hoek- en kilkeper: snijlijn van twee aansluitende dakvlakken.

  • Hoofdgebouw: Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken

I

  • Industriebebouwing: Bebouwing met een industriële bestemming.

  • Installatie: set van beeld- en/of geluidsapparatuur, het aanbrengen van technische toestellen (montage) en/of deze toestellen zelf

K

  • Kap: Samenstel van houten, ijzeren of betonnen onderdelen dat de dakbedekking draagt.

  • Kavel: Grondstuk, kadastrale eenheid.

  • Keper: Snijlijn van twee aansluitende dakvlakken.

  • Kern: Veelal kleinschalig stedelijk gebied, ook wel centrum van een dorp of stad.

  • Klossen: Uit de muur stekende houten of gemetselde blokjes ter ondersteuning van uitstekende onderdelen van een gebouw zoals dakgoten.

  • Kop: In het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw.

L

  • Lak: Afwerklaag van schilderwerk.

  • Landschappelijke waarde: De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van (niet levende en levende) natuur.

  • Latei: Draagbalk boven gevelopening.

  • Lessenaarsdak: Dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak.

  • Lichtkoepel: Raamconstructie meestal in een plat dak, in de vorm van een koepel.

  • Lijst: Een meestal versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel. Kroonlijst, gootlijst.

  • Lineair: Rechtlijnig, langgerekt.

  • Lint(bebouwing): Langgerekte lijn van (veelal vrijstaande) bebouwing langs een weg of waterverbinding.

  • Luifel: afdak buiten tegen de muur van een gebouw aangebracht en verder niet ondersteund, meestal boven een deur, raampartij of gehele pui.

M

  • Maaiveld: Bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht, de gemiddelde hoogte van het terrein, grenzend aan de gevels, op het tijdstip van de aanvraag om bouwvergunning.

  • Mansardekap: Een dak met aan twee zijden onder een stompe hoek geknikt of gebroken dakvlak.

  • Markies: Opvouwbaar zonnescherm.

  • Massa: Zichtbaar volume van bebouwing.

  • Metselverband: Het zichtbare patroon van metselwerk.

  • Middenstijl: Verticaal deel in het midden van een deur- of raamkozijn.

  • Monument: Aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 3 van de Monu¬menten¬wet 1988, zoals deze luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

  • Muurdam: Op de erfgrens aan de gevel gemetselde muur.

N

  • Natuurlijke waarde: De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

  • Negge: Het vlak c.q. de maat tussen de buitenkant van de gevel en het kozijn.

O

  • Ondergeschikt: Voert niet de boventoon.

  • Onderbouw: Het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van een huis met meerdere verdiepingen.

  • Ontsluiting: De toegang tot een gebouw, gebied of een terrein.

  • Oorspronkelijk: Origineel, aanvankelijke vorm, authentiek.

  • Oorspronkelijke gevel: Gevel behorend tot de oudste gevels van een gebouw, gevel van een gebouw in zijn oorspronkelijke staat.

  • Openbaar groen: Met het openbaar groen wordt bedoeld hetgeen daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan, zoals parken plantsoenen en speelveldjes, die het gehele jaar (of een groot deel van het jaar) voor het publiek toegankelijk zijn. Een weiland, bos of water kan in dit verband niet worden aangemerkt als openbaar groen.

  • Orthogonaal: Rechthoekig.

  • Oriëntatie: De hoofdrichting van een gebouw.

  • Overstek: Bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel.

P

  • Paneel: Rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting.

  • Penant: Gemetselde steunpilaar van het fundament van een gebouw, metselwerk in een gevel langs openingen.

  • Pilaster: Weinig uitspringende muurpijler, die dient om een boog of hoofdgestel te dragen.

  • Plaatmateriaal: Materiaal van kunststof, staal, hout meestal ten behoeve van gevelbekleding.

  • Plint: Een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw.

  • Profiel: omtrek van een gebouw of bouwdeel (bijvoorbeeld kozijn) of een doorsnede daarvan

  • Profilering: aangebrachte vorm en maatvoering van profiel

  • Portiek: Gemeenschappelijke trappenhuis en/of een terugspringende ruimte voor de straat- of toegangsdeur.

R

  • Raamdorpel: Horizontal stenen element onder de onderdorpel van een houten kozijn, dat ervoor zorgt dat water onder het kozijn buiten het muurvlak wordt afgevoerd.

  • Raamhout: Hout waaruit ramen vervaardigd worden of omlijsting waarbinnen het paneel van een deur of beschot wordt ingesloten. Ook wel draaiende of schuivende delen van kozijn/post.

  • Referentiekader: Het geheel van waarden en normen binnen een bepaalde groep waarnaar verwezen kan worden.

  • Renovatie: Vernieuwing.

  • Respecteren: Met eerbied behandelen, eerbiedigen, waarderen.

  • Rijenwoningen: Geschakelde eengezinswoningen in een rij.

  • Ritmiek: Regelmatige herhaling.

  • Rollaag: Een in verband gemetselde laag van op hun kant of kop gemetselde stenen. Horizontale of gebogen rij stenen of betonbalk boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand.

  • Rooilijn: Lijn die in het bestemmingsplan of bouwverordening aangeeft waarbinnen gebouwd mag worden.

S

  • Schilddak: Dak, gevormd door twee driehoekige schilden aan de smalle en twee trapeziumvormige aan de lange zijde.

  • Slagenlandschap: Een landschap met langgerekte ontginningslinten met haaks daarop een stelsel van smalle kavels gescheiden door afwateringssloten.

  • Situering: Plaats van het bouwwerk in zijn omgeving.

  • Speklaag: lichte natuurstenen band als afwisseling in baksteenmetselwerk, doorgaans van Brabantse arduin, later ook van zandsteen.

  • Stijl: Architectuur of vormgeving uit een bepaalde periode of van een bepaalde stroming.

T

  • Tactiel: Met de tastzin verbonden.

  • Tent-, punt- of piramidedak: Dak gevormd door vier driehoekige dakschilden die in één punt bijeenkomen.

  • Textuur: De waarneembare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk).

  • Tympaan: Driehoekig of segmentvormige bekroning van een (klassiek) gebouw of van een onderdeel daarvan.

U

  • Uitbouw: Aan het gebouw vastzittend bouwwerk dat rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is.

V

  • Verdieping: bouwlaag

  • Volant: Strook stof als afronding en versiering van zonnescherm of markies.

  • Voorgevellijn: Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.

  • Voorgevelrooilijn: Voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan dan wel de gemeentelijke bouwverordening.

  • Voorkant: De voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar groen.

W

  • Weg: Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • Windveer: Plank bevestigd langs de kanten van een met riet of pannen gedekt dak ter afdekking van de voorrand. Worden soms aan de bovenzijde over elkaar gekeept.

  • Woning: Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

  • Wolfdak/wolfeinden: Meestal een zadeldak waarvan één of beide dakschilden op de kop een afgeknot dakschild heeft (wolfeind).

Z

  • Zadeldak: Een dak dat aan twee zijden schuin is met een symmetrisch profiel.

  • Zijgevellijn: Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.

Bijlage 2

Reglement van orde van de welstandscommissie

De organisatie van het welstandstoezicht vindt haar basis in hoofdstuk 9 van de gemeentelijke bouwverordening en het Besluit omgevingsrecht. Dit reglement van orde kan door het college van burgemeester en wethouders worden herzien.

1. Begripsbepalingen

  • a.

    het college : het college van burgemeester en wethouders

  • b.

    de commissie : de welstandscommissie, mogelijk als onderdeel van de Ruimtelijke Kwaliteitscommissie

  • c.

    de secretaris: een lid van de commissie

  • d.

    adviesorganisatie: de aangewezen organisatie die de welstandsadvisering uitvoert

  • e.

    reglement : het Reglement van orde van de welstandscommissie

2. Onafhankelijkheid

  • 1.

    De gemeenteraad wijst een onafhankelijke organisatie aan als welstandscommissie, die aan het college advies uitbrengt over de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarvoor een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    De commissie voert haar taak uit in onafhankelijkheid.

3 Samenstelling en benoeming van de commissie

3.1 De advisering door de welstandscommissie

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders vragen advies aan de welstandscommissie, ingeval zij het inwinnen van het advies nodig achten.

  • 2.

    De advisering over redelijke eisen van welstand is door de gemeenteraad opgedragen aan een onafhankelijke deskundige organisatie die uit haar midden personen voordraagt als lid van de welstandscommissie, hierna gezamenlijk te noemen: de commissie. Deze commissie kan zijn samengevoegd met een andere adviescommissie, zoals een ruimtelijke kwaliteitscommissie.

  • 3.

    De commissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • 4.

    De commissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • 5.

    De beoordeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning aan de sneltoetscriteria van de welstandsnota kan door de commissie of door medewerkers van het team Vergunningen worden uitgevoerd.

3.2 Samenstelling van de welstandscommissie

  • 1.

    De commissie bestaat ten minste twee leden die deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie.

  • 2.

    Voor de leden worden plaatsvervangers aangewezen die hen bij afwezigheid kunnen vervangen.

  • 3.

    De commissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste twee deskundige leden aanwezig zijn.

  • 4.

    De leden van de commissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.

  • 5.

    In de commissie kan een ingezetene van de gemeente anders als bedoeld in het eerste lid zitting hebben.

3.3Afdoening onder verantwoordelijkheid

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders vragen advies aan de welstandscommissie, ingeval zij het inwinnen van het advies nodig achten. De welstandscommissie of het college van burgemeester en wethouders kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 3.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden of aan een of meerdere medewerkers van de gemeente. Het aangewezen lid of de aangewezen medewerker adviseert over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld, voor aanvragen die voldoen aan de sneltoetscriteria van de welstandsnota en de beoordeling van de excessenregeling(en) zoals opgenomen in de welstandsnota.

  • 2.

    In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.

3.4 Benoeming en zittingsduur

  • 1.

    De gemeenteraad mandateert het college van B&W om de leden van de commissie te benoemen en ontslaan.

  • 2.

    De adviesorganisatie legt de gemeente een lijst voor met de beoogde commissieleden en hun plaatsvervangers. Indien gewenst vindt hierover overleg plaats tussen de gemeente en adviesorganisatie.

  • 3.

    De leden en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens drie jaar. Bij verlenging van de dienstverleningsovereenkomst wordt in overleg met de gemeente de benoeming van de leden dienovereenkomstig verlengd.

4 Taakomschrijving

4.1 Taken van de commissie

De commissie is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De

wettelijk verplichte taken worden uitgevoerd op grond van de Wet algemene bepalingen

omgevingsrecht (Wabo) en de Woningwet. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijke welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.

Wettelijke taken

Toetsing van omgevingsvergunningplichtige bouwwerken

De welstandscommissie adviseert het college over de welstandsaspecten van aanvragen om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.10, lid 1 sub d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 12 van de Woningwet.

Niet wettelijk verplichte taken

  • 1.

    De gemeente kan opdracht geven aan de commissie vooroverleg te voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen.

  • 2.

    De commissie zal desgevraagd adviseren in het geval van:

    • a.

      excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;

    • b.

      de beoordeling van aanvragen voor reclame;

    • c.

      bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen en overige ruimtelijke vraagstukken;

    • d.

      zienswijzen, bezwaarschriften op basis van welstandseisen, etc.

4.2 Taakomschrijving commissieleden

Taken commissieleden

  • 1.

    Één lid van de commissie is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie, de kwaliteit van de advisering en ziet erop toe dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk welstandsbeleid.

  • 2.

    Één lid van de commissie treedt tijdens de openbare vergadering op als gastheer voor de aanwezigen. Hij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezige belanghebbenden op zijn of haar plan een toelichting wil geven. Indien een plan in vooroverleg is besproken geeft een lid van de commissie een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces is besproken.

  • 3.

    Één lid van de commissie geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voortgang van de agenda. Hij geeft na de inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag voor alle aanwezigen een korte en heldere samenvatting.

Verdere taken van de commissieleden

  • 1.

    De commissieleden onderhouden contacten met het gemeentebestuur

  • 2.

    Één lid van de commissie legt de conclusie over een bouwplan vast in een schriftelijk advies en voorziet die conclusie van een deugdelijke motivering.

  • 3.

    De commissieleden zijn verantwoordelijk voor het spreekuur indien dat in de gemeente bestaat en legt van elk gevoerd gesprek puntsgewijs de gemaakte afspraken vast.

  • 4.

    De commissieleden geven op basis van hun deskundigheid een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen.

  • 5.

    Wanneer een commissielid een zakelijke binding heeft met een plan waarvoor advies wordt gevraagd, wordt hij voor de betreffende vergadering of de betreffende adviesaanvraag vervangen.

Taken externe deskundigen

De aan de commissievergadering deelnemende externe deskundigen geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Wanneer een extern deskundige een zakelijke binding heeft met een plan waarvoor advies wordt gevraagd, dan laat hij zich voor de betreffende commissievergadering of de betreffende adviesaanvraag vervangen.

Taken secretaris

  • 1.

    Een medeweker van de gemeente is secretaris en verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling in de commissie voor. Hij voorziet de commissie van de benodigde bescheiden.

  • 2.

    Relevante informatie voor het beoordelen van plannen is/zijn:

    • a.

      de gemeentelijke welstandsnota;

    • b.

      de bestemmingsplanbepalingen;

    • c.

      de beeldkwaliteitsplannen;

    • d.

      luchtfoto’s;

    • e.

      het stedenbouwkundig advies;

    • f.

      informatie over eerdere behandeling(en) van het plan;

    • g.

      vergelijkbare aanvragen die door de commissie zijn beoordeeld.

  • 3.

    De secretaris stelt de agenda voor de vergadering vast.

  • 4.

    Hij is verantwoordelijk voor het openbaar maken van de agenda van de vergaderingen van de commissie.

  • 5.

    De secretaris heeft geen stemrecht.

  • 6.

    De secretaris draagt er zorg voor dat alleen bouwplannen waarvan de planologische aanvaardbaarheid vaststaat, voor advies aan de commissie worden voorgelegd.

  • 7.

    De secretaris controleert of plannen (inclusief de plannen die worden aangeboden voor vooroverleg) voldoen aan de wettelijke indieningsvereisten.

5 Werkwijze van de commissie

5.1 Vooroverleg

  • 1.

    De gemeente kan een nog niet formeel ingediende aanvraag voor een project ter advisering voorleggen aan de commissie.

  • 2.

    Over het vooroverleg wordt advies uitgebracht.

  • 3.

    Het vooroverleg vindt bij uitzondering in beslotenheid plaats.

5.2 Openbare vergadering van de commissie

2.4.2.1 Locatie, jaarrooster en agenda

  • 1.

    De commissie vergadert op in overleg met college aangewezen locaties, dagen en tijdstippen.

  • 2.

    De data, tijdstippen en locatie van iedere vergadering worden tijdig vóór de vergadering openbaar gemaakt.

  • 3.

    De agenda van de vergadering van de commissie wordt tijdig vóór die vergadering bekend gemaakt.

  • 4.

    De behandeling van plannen door de commissie is openbaar, tenzij de voorzitter, het college of de belanghebbende van oordeel is dat er op grond van de bepalingen van de Wet openbaarheid van bestuur klemmende redenen aanwezig zijn voor geheimhouding. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen als voor het formuleren van het advies.

2.4.2.2 Toelichting opdrachtgever / ontwerper – spreekrecht

De aanvrager of zijn gemachtigde kan (al dan niet op verzoek van de commissie) in de vergadering van de commissie, zijn project nader toelichten. De gemeente zorgt voor de uitnodiging van de betrokkenen.

5.3 Het advies

  • 1.

    De commissie toetst het plan aan het gemeentelijk welstandsbeleid (welstandsnota).

  • 2.

    De commissie formuleert het uit te brengen advies in heldere en duidelijk toetsbare bewoordingen. Het gebruik van abstracte taal en jargon wordt tot een noodzakelijk minimum beperkt.

  • 3.

    Het advies wordt direct geformuleerd en bij de gemeente achtergelaten of zo spoedig mogelijk na de vergadering ondertekend toegestuurd aan de gemeente.

  • 4.

    Een welstandsadvies kan de volgende uitkomst hebben:

Voldoet:

De commissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Voldoet mits (voldoet niet tenzij):

De commissie is van mening dat het plan op onderdelen niet voldoet aan de criteria uit de welstandsnota, tenzij tegemoet gekomen wordt aan de geformuleerde bezwaren op concrete punten. De commissie omschrijft nauwkeurig welke concrete onderdelen van het project bezwaarlijk zijn. In het geval het college het advies overneemt, krijgt de aanvrager, voor zover dit nog past binnen de beschikbare beslistermijn, de gelegenheid om de plannen te wijzigen en aan de bezwaarpunten tegemoet te komen.

Voldoet niet:

De commissie is van oordeel dat het plan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Een negatief welstandsadvies betekent dat indien het college het advies overneemt, het bouwplan ingrijpend gewijzigd moet worden. Een negatief advies wordt nauwkeurig schriftelijk gemotiveerd. Hierin staat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria, een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten en een aanbeveling tot aanpassing van het plan.

Aanhouden:

De commissie kan het advies aanhouden - waarbij de gemeente aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende beslistermijn - wanneer:

  • a.

    meer informatie of een toelichting van de opdrachtgever/ontwerper noodzakelijk is. Dit kan het geval zijn wanneer de hoofdopzet van het plan (de bouwmassa-vorm) voldoet aan redelijke eisen van welstand en de geveluitwerkingen alsmede de materialisering en detailleringen ter advisering worden opgevraagd;

  • b.

    de commissie van oordeel is dat bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van het gemeentelijk welstandsbeleid. Zij geeft dan gemotiveerd aan op grond waarvan afwijking gerechtvaardigd is.

5.4Aanvullende verwachtingen/verplichtingen van de welstandscommissie

De gemeente Eersel hecht veel waarde aan een grote mate van klantvriendelijkheid. Oplossingsgericht, transparantie en legitimiteit zijn een aantal sleutelwoorden. Van de commissie moet hiernaar handelen. Meer concreet worden de volgende aandachtspunten en competenties bedoeld:

  • duidelijke begrijpelijke adviezen;

  • bij afwijzingen of afwijkingen van het beleid een duidelijke en begrijpelijke motivatie;

  • oplossingsgericht (alternatieve mogelijkheden benoemen/schetsen, al dan niet op verzoek van de opdrachtgever, architect of medewerker van de gemeente);

  • daadkrachtige en consequente besluitvorming;

  • openheid en transparantie van de vergaderingen en de besluitvorming.

6 Afwijking van het advies / second opinion

  • 1.

    Het college kan bij het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het advies van de commissie, indien zij van mening is dat de commissie de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd of toegepast. De redenen voor de afwijking worden bij de bekendmaking van het besluit vermeld. Alvorens definitief te beslissen biedt het college de commissie de mogelijkheid van heroverweging van het eerder uitgebrachte advies.

  • 2.

    Het college heeft op grond van artikel 2.10, lid 1 sub d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid om bij strijdigheid van een bouwplan met redelijke eisen van welstand toch een omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen. De afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning gemotiveerd.

  • 3.

    Het college kan eventueel op advies van de commissie gemotiveerd afwijken van de in de gemeentelijke welstandsnota vastgelegde welstandscriteria. Dat kan in het geval dat een bouwplan niet voldoet aan de welstandscriteria, maar wel voldoet aan redelijke eisen van welstand. In die gevallen moet worden verwezen naar de algemene beoordelingscriteria die in de welstandnota zijn opgenomen.

  • 4.

    Indien het college zich niet kan verenigen met het advies van de commissie, kan zij een ‘second opinion’ inwinnen bij een andere deskundige commissie. Alvorens daartoe over te gaan stelt het college de commissie daarvan op de hoogte. Ook derden kunnen het college verzoeken een ‘second opinion’ aan te vragen.

7 Evaluatie en aanpassing van de welstandsnota

  • 1.

    Het college brengt aan de gemeenteraad jaarlijks verslag uit over de uitvoering van het welstandsbeleid. Voor de aspecten die in dit verslag tenminste aan de orde moeten komen, wordt verwezen naar artikel 12b van de Woningwet (zie bijlage).

  • 2.

    Tenminste één maal per jaar vindt een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van de colleges, de commissie en een vertegenwoordiger van de adviesorganisatie.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist op grond van de jaarverslagen en evaluaties over eventuele aanvullingen en/of aanpassingen van de gemeentelijke welstandsnota.

8 Excessenregeling

Het uiterlijk van bestaande bouwwerken mag niet in ernstige mate strijdig zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld aan de hand van de hiertoe opgenomen criteria uit de welstandsnota. Ook de omgevingsvergunningvrije bouwwerken vallen onder dit repressieve welstandsvereiste dat is opgenomen in artikel 12, eerste lid, van de Ww. (artikel 5.2, Repressief welstandsvereiste, in Bijlage II van de nota van toelichting van de Bor ).

Het college kan de commissie vragen te adviseren over de vraag of het uiterlijk van:

  • a.

    een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een bouwwerk, niet zijnde een seizoensgebonden bouwwerk, waarvoor in de omgevingsvergunning is bepaald dat dit slechts voor een bepaalde periode in stand mag worden gehouden;

  • b.

    een te bouwen bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geen omgevingsvergunning is vereist, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. Dat is het geval wanneer het gaat om buitensporigheden in het uiterlijk van een bouwwerk, die ook voor niet-deskundigen evident zijn. Hiervoor zijn in de welstandsnota algemene criteria opgenomen.

9Jaarverslag

Het college legt de gemeenteraad één maal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. Op verzoek van het college vindt een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de commissie. In het jaarverslag is vermeld op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan het welstandstoezicht en:

  • a.

    op welke wijze zij zijn omgegaan met de adviezen van de commissie;

  • b.

    in welke categorieën van gevallen zij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen niet aan de commissie hebben voorgelegd en op welke wijze zij in die gevallen zelf toepassing hebben gegeven aan criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a van de Woningwet;

  • c.

    in welke gevallen waarin niet is of wordt voldaan aan artikel 12, eerste lid van de Woningwet, zij zijn overgegaan tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom.

10Welstandstoezicht bij aanvragen om vergunning/meldingen

In deze nota zijn sneltoetscriteria opgenomen voor veelvoorkomende bouwwerken. De beoordeling van aanvragen om vergunning/meldingen aan de sneltoetscriteria kan ook plaatsvinden door medewerkers van de gemeente. Bij deze beoordeling zullen de medewerkers fungeren als welstandscommissie, dan wel onder het mandaat van de welstandscommissie. Dit sluit aan bij het besluit van het kabinet om de verplichting van de advisering door de welstandscommissie te laten vervallen. Aanvragen om vergunning/meldingen die niet voldoen aan de sneltoetscriteria, kunnen alsnog door de welstandscommissie worden beoordeeld.

Meer beleidsruimte is er ten aanzien van de deskundige die wordt ingeschakeld voor de welstandsadvisering. De gemeente kan de welstandsadvisering plaats laten vinden door een welstandscommissie of een stadsbouwmeester. De gemeenteraad heeft op 24 februari 2011 besloten een Ruimtelijke Kwaliteitscommissie in te richten. Deze commissie is aangewezen als welstandscommssie zoals bedoeld in de wettelijke voorschriften en deze nota. De Ruimtelijke Kwaliteitscommissie is ook aangewezen als monumentencommissie als bedoeld in de erfgoedverordening.

10.1Uitgangspunten welstandstoezicht

Het welstandstoezicht voor aanvragen om vergunning/meldingen wordt als volgt georganiseerd.

  • 1.

    De toets aan redelijke eisen van welstand wordt in eerste aanleg uitgevoerd door de medewerker van de gemeente. De eerste toets vindt plaats aan de hand van de sneltoetscriteria. Indien geen sneltoetscriteria voor het betreffende bouwwerk aanwezig zijn of het project niet voldoet aan de sneltoetscriteria, kan de welstandstoets door de welstandscommissie uitgevoerd aan de hand van de gebiedsgerichte criteria van deze nota of een beeldkwaliteitplan.

  • 2.

    Bij < Niet Akkoord > bij een vooroverleg, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld zijn plan aan te passen. Er zijn nog geen termijnen en de aanvrager kan meerdere malen een gewijzigd plan indienen.

  • 3.

    Bij < Niet Akkoord > bij een formele aanvraag om vergunning, wordt de aanvrager uitsluitend in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te passen als nog voldoende tijd resteert de aanvraag opnieuw te behandelen binnen de wettelijke termijnen. Als het plan niet wordt gewijzigd en het plan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand zal het college overwegen de vergunning te weigeren.

  • 4.

    De toets aan redelijke eisen van welstand vindt plaats op basis van een volledige aanvraag om vergunning of een volledige vooroverleg (schetsontwerp). Voor de behandeling eventueel noodzakelijke aanvullende gegevens kunnen worden opgevraagd.

De beoordeling van bouwplannen aan achterzijden, niet zichtbaar vanaf het publiek domein, wordt door een medewerker van het team Vergunningen uitgevoerd aan de hand van ‘Excessenregeling 2’ zoals opgenomen in paragraaf 12.3 van deze nota.

Kaarten gebiedsindeling zijn als externe bijlagen toegevoegd.

Toelichting ‘Excessenregeling 2’ betreffende de welstandsvrije benadering van achterkanten

Gebleken is dat ingrepen en toevoegingen aan gebouwen welke plaats vinden op een grotere hoogte dan 5 meter en/of op een kleinere afstand dan 3 meter achter de voorgevellijn, in de bebouwde omgeving een grote invloed kunnen hebben op de directe omgeving (de buren) en (vrijwel) altijd zichtbaar zijn van en invloed hebben op het publieke domein. Voor bebouwing aan achterkanten met een grotere hoogte dan 5 meter en bebouwing op een afstand van minder dan 3 meter achter de voorgevellijn zijn daarom ruime sneltoetscriteria opgesteld. In de situatietekeningen op de volgende pagina’s (afbeelding 12.3.1 en 12.3.2) zijn deze uitgangspunten ter verduidelijking aangegeven. Deze benadering geldt niet indien wordt gebouwd bij of aan een monument, bij of aan in het geldende bestemmingsplan aangeduide ‘cultuurhistorische waardevolle bebouwing’ of ‘beeldbepalend pand’ of is gelegen in het door de minister aangewezen beschermd dorpsgezicht ‘Markt-Hint-Vlierbos’ en/of is gelegen in gebieden met de aanduiding ‘Historische kernen en bebouwingslinten’ of ‘Gemengde bebouwing’. Voor deze laatstgenoemde gebieden heeft de gemeenteraad bij de vaststelling van de ‘Nota van uitgangspunten Welstandsnota 2009’ bepaald dat de ruimtelijke kwaliteit, waaronder de beeldkwaliteit van de bebouwing, moet worden behouden en versterkt. Voor deze gebieden zullen in de toekomst beeldkwaliteitplannen worden opgesteld. Indien voor de bebouwing in deze gebieden dezelfde welstandsvrije benadering voor de achterkanten zou worden gehanteerd als in het overige gebieden in de gemeente, zou dit afbreuk doen aan de door de gemeenteraad aangegeven ambitie met betrekking tot het versterken van de beeldkwaliteit..

Aan de historische dorpslinten zijn veel cultuurhistorisch waardevolle of beeldbepalende panden gelegen. Deze panden zijn potentiële toekomstige monumenten. De kans is groot dat bij ondeskundige bebouwingsingrepen de cultuurhistorische waarden van het pand aangetast worden of verloren gaan. Daarnaast is de relatie tussen publieke en private ruimte in een historisch dorpslint groot. Dit komt omdat de panden vaak vrij waarneembaar op grote erven staan. Verrommeling door ondeskundige bebouwingsvormen levert gezien vanuit de openbare ruimte een negatieve ruimtelijke kwaliteit op. Bebouwing op het erf van monumenten en/of cultuurhistorisch waardevolle of beeldbepalende panden krijgt daarom een welstandstoets passend in de lijn van de nieuw op te stellen beeldkwaliteitplannen. Bij panden, niet zijnde monumenten en/of cultuurhistorisch waardevolle of beeldbepalende panden, gelegen in de gebieden ‘Historische kernen en bebouwingslinten’ en ‘Gemengde bebouwing’ worden de achterkanten die niet zichtbaar zijn van de openbare ruimte welstandsvrij volgens een vergelijkbare benadering als bij bebouwing in de overige gebieden. Hierbij is alleen de zichtbaarheid vanaf het publieke domein anders gedefinieerd. Achterkanten worden hier welstandsvrij in het gebied dat werkelijk gelegen is aan de achterzijde van hoofdgebouwen. De zijstroken naast de hoofdgebouwen worden niet welstandsvrij. Het argument hiervoor is dat de bebouwing in de zijstroken in deze gebieden gelegen tussen monumenten en cultuurhistorische bebouwing afbreuk kan doen aan de beeldkwaliteit van de monumenten en de cultuurhistorische bebouwing. Ook zijn de zijstroken van deze percelen veel ruimer dan in ‘reguliere’ woonwijken waardoor de bebouwing op deze zijstroken veel meer invloed heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het publiek domein.

In de afbeeldingen 12.3.1, 12.3.2 en 12.3.3 is de welstandsvrije benadering van de achterkanten visueel gemaakt.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat indien bij de beoordeling van een plan blijkt dat volgens deze regeling sprake is van een exces, het bouwplan zal worden getoetst aan de sneltoetscriteria dan wel de gebiedsgerichte criteria uit deze welstandsnota.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling