Regeling vervallen per 29-06-2011

Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2008

Geldend van 28-03-2008 t/m 28-06-2011

Intitulé

Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2008

De integrale tekst van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2008, gelet op gemeenteblad 2008, nr. 16 , gemeenteblad 2008, nr. 17, gemeenteblad 2008, nr. 60, gemeenteblad 2008, nr. 68, gemeenteblad 2008, nr. 77, gemeenteblad 2008, nr. 81, gemeenteblad 2008, nr. 83, gemeenteblad 2009, nr. 3,  gemeenteblad 2009, nr. 32,  gemeenteblad 2009, nr.76 , gemeenteblad 2010, nr. 33, gemeenteblad 2010, nr.  53  en gemeenteblad 2010, nr. 66, gemeenteblad 2011, nr. 7, gemeenteblad 2011, nr. 8, 2011, nr. 22 luidt als volgt:

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1         Algemene subsidiebepalingen

 

  • 1.1

    Inleidende bepalingen

  • 1.2.

    Subsidieverlening

  • 1.3.

    Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.4.

    Subsidievaststelling

  • 1.5.

    Lagere verlening/vaststelling subsidie en buiten behandeling laten van subsidieaanvragen

  • 1.6.

    Bevoorschotting en betaling

  • 1.7.

    Toezicht

  • 1.8.

    Per boekjaar verstrekte subsidie aan rechtspersonen

  • 1.9.

    Actualisatie en evaluatie

Hoofdstuk 2         Ruimte

 

2.1.         Ruimtelijke ordening

2.1.1.      Gemeentelijke monumenten Eindhoven

2.1.2.      – ingetrokken -

2.1.3.      Reserve economische ontwikkeling

2.1.4.      Reserve technologie

2.1.5.      Subsidiëring stadsdeelgericht werken

2.1.6.      Huurgewenningsbijdragen

2.1.7.      Waardebonnensysteem bewonersinitiatieven

2.1.8.      Stimulering onderhoud particuliere woningen

 

2.2.         Milieu

2.2.1       Stimulering energiebesparende maatregelen

2.2.2.      Stimulering afkoppelen hemelwaterafvoer van verhard oppervlak

Hoofdstuk 3           Sociaal

 

3.1.         Cultuur

3.1.1.      Stimulering amateurkunst

3.1.2.      Gilden

3.1.3.      Amateurkunst incidenteel

3.1.4.      Cultuurspreiding

3.1.5.      –vervallen-

3.1.6.      –verva3.1.7.      Incidentele subsidies Urban Culture

3.1.8.      Incidentele subsidies Cultuur 2010-2011

3.2.         Sport

3.2.1.      Sportverenigingen

3.2.2.      Bekers/prijzen sportevenementen

3.3.         Welzijn

3.3.1.      – ingetrokken -

3.3.2.      – ingetrokken -

3.3.3.      Vrijwillig jeugdwerk

3.3.4.      – ingetrokken -

3.3.5.      – vervallen -

3.3.6.     Woontussenvoorzieningen

3.3.7.     Bevordering maatschappelijke participatie(reductieregeling)

3.3.8.      – vervallen -

3.3.9.     Actieve en zorgzame burgers

3.3.10.   Samenleven in Zorgzame en Leefbare Buurten en Wijken

3.3.11.   Opplusregeling

3.3.12.   Preventieve aanpak eergerelateerd geweld

 

3.4.         Onderwijs

3.4.1.      –ingetrokken-

3.4.2.      Brabants VerkeersveiligheidsLabel

 

3.5.         Internationale coördinatie

3.5.1.      Contactsteden en verdubbelingsbijdragen

3.5.2.      Mondiale bewustwording

Hoofdstuk 4         Economie

 

4.1.         Versterking economische structuur

4.1.1.      Bedrijvensteun

4.1.2.      –ingetrokken-

4.1.3.      Het Investeringsfonds Eindhoven

4.1.4.      Cameratoezicht bedrijventerreinen

 

4.2.        Werkgelegenheid en arbeidsmarkt

4.2.1.     Gesubsidieerde arbeid, flexvergoeding en opstapbaan

4.2.1.1.  –ingetrokken-

4.2.1.2.  Opstapbaan

4.2.1.3.  Flexvergoeding (begeleidingsvoucher)

 

4.2.2.      Voortgezette regeling gesubsidieerde arbeid voor ID-werknemers vanaf 2008

4.2.3.      Subsidieregeling regulier maken ID-banen (aanvullend op Stimuleringsregeling) en WIW-detachering voor onbepaalde tijd

4.2.3.1.  Subsidie regulier malen ID-banen aanvullend op Stimuleringsregeling

4.2.3.2.  Subsidie regulier maken ID-banen

4.2.3.3.  Subsidie regulier maken WIW-detachering voor onbepaalde tijd

 

4.2.4.      Tegemoetkoming Wet Kinderopvang 2005

4.2.5.      –ingetrokken-

4.2.6.     Regeling compensatie kosten kinderopvang bij arbeidsinschakeling

4.2.7.      –ingetrokken-

4.2.8.      Regeling subsidie bij uitstroom

Hoofdstuk 5          Slotbepalingen

 

5.1.                         Hardheidsclausule, onvoorziene gevallen en nadere regels

5.2.                         Overgangsrecht en slotbepalingen

Hoofdstuk 1 Algemene subsidiebepalingen

Paragraaf 1.1. Inleidende bepalingen.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

  • 1. aanvrager: een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een of meer natuurlijke personen, die een aanvraag heeft of hebben ingediend;

  • 2. Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • 3. incidentele subsidie: subsidie voor activiteiten met een tijdelijk of eenmalig karakter alsmede de subsidies, zoals bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder d van de Awb. Onder incidentele subsidie wordt in ieder geval begrepen:

    • a.

      exploitatiesubsidie: een subsidie in de exploitatiekosten van activiteiten van aanvrager, niet zijnde kosten als opgenomen onder b;

    • b.

      investeringssubsidie: een subsidie in de kosten van aanleg, aankoop, herstel, verbouwing en uitbreiding van roerende of onroerende zaken;

    • c.

      waarderingssubsidie: een van de exploitatieresultaten onafhankelijke subsi­die, bedoeld voor het geven van waardering aan activiteiten of het aanmoe­digen van activiteiten;

  • 4. duursubsidie: subsidie voor activiteiten met een structureel karakter die jaarlijks terugkeren of zich over meerdere jaren uitstrekken.

    Onder duursubsidie wordt in ieder geval begrepen:

    • a.

      exploitatiesubsidie: een subsidie in de exploitatiekosten van activiteiten van de aanvrager, niet zijnde kosten als opgenomen onder het derde lid, onder b van dit artikel;

    • b.

      budgetsubsidie: een subsidie aan een rechtspersoon in de vorm van een budget voor de periode van één en maximaal vier jaren, waarbij het subsi­diebedrag is gerelateerd aan een bepaald niveau van prestaties of activi­teiten.

Artikel 2. Reikwijdteverordening.

  • 1. De bepalingen van de hoofdstukken 1 en 5 zijn van toepassing op alle door ge­meentelijke bestuursorganen te verstrekken subsidies, behoudens in gevallen dat bij afzonderlijk besluit van de raad bepalingen buiten toepassing zijn of worden verklaard.

  • 2. Het bepaalde in de hoofdstukken 2 t/m 4 is aanvullend op het bepaalde in de hoofdstukken 1 en 5.

  • 3. Indien in een afzonderlijk besluit van de raad of in de hoofdstukken 2 t/m 4 is af­geweken van het bepaalde in de hoofdstukken 1 en 5, prevaleert het afzonder­lijke besluit, respectievelijk het bepaalde in de hoofdstukken 2 t/m 4 voor dat onderdeel.

Paragraaf 1.2. Subsidieverlening.

Artikel 3. Subsidieverlening.

  • 1. Subsidie kan worden verleend indien en voor zover daarvoor door de raad op de vastgestelde gemeentelijke begroting middelen zijn opgenomen, dan wel de raad bij afzonderlijk besluit middelen beschikbaar heeft gesteld.

  • 2. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld wordt ver­leend onder de voorwaarde als bedoeld in artikel 4:34, eerste lid van de Awb.

  • 3. Besluiten in het kader van deze verordening met betrekking tot subsidiever­lening, subsidieweigering, subsidievaststelling, wijziging of intrekking van de subsidieverlening of subsidievaststelling, bevoorschotting of terugvordering van subsidie worden genomen door het college, tenzij de raad zich de bevoegdheid daartoe heeft voorbehouden, of bij of krachtens wettelijk voorschrift of in deze verordening is bepaald dat de raad bevoegd is.

  • 4. Voor het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag geldt de dag waarop de aanvraag door het college is ontvangen.

Artikel 4. Subsidieplafonds

  • 1. De raad kan bij of krachtens deze verordening of bij afzonderlijk besluit subsidie­plafonds vaststellen.

  • 2. Indien in een van de paragrafen van de hoofdstukken 2 t/m 4 is bepaald dat het college het subsidieplafond vaststelt, kan het college dit subsidieplafond slechts vaststellen, binnen de door de raad vastgestelde begroting.

  • 3. Het college maakt de subsidieplafonds voor aanvang van het tijdvak waarvoor ze zijn vastgesteld, bekend.

  • 4. De raad kan richtlijnen vaststellen op basis waarvan het vaststellen van subsidie­plafonds door het college dient plaats te vinden.

Artikel 5. Subsidieaanvragers.

  • 1. Een rechtspersoon kan slechts in aanmerking komen voor subsidie indien deze blijkens de statuten in Eindhoven gevestigd is, of de activiteiten van de rechts­persoon in overwegende mate ten goede komen aan ingezetenen van Eindhoven.

  • 2. Eén of meer natuurlijke personen kunnen slechts in aanmerking komen voor een incidentele subsidie, behoudens in de gevallen waarin in de hoofdstukken 2 t/m 4 anders is bepaald.

Artikel 6. Budgetsubsidiëring.

  • 1. Een budgetsubsidie wordt per boekjaar verleend.

  • 2. Indien subsidie in de vorm van een vast budget wordt verleend, is de hoogte van de subsidie - uitgaande van dezelfde activiteiten qua aard en omvang - maximaal gelijk aan de verleende subsidie over het voorafgaande jaar, waarbij een indexe­ring wordt toegepast conform de van toepassing zijnde begrotingsrichtlijnen.

Artikel 7. Indieningtermijn subsidieaanvraag.

  • 1. Een subsidieaanvraagwordt schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2. Een subsidieaanvraag wordt uiterlijk ingediend 13 weken voor aanvang van de activiteiten respectievelijk het kalender- of boekjaar waar deactiviteiten be­trekking op hebben, behoudens in de gevallen waarin in een van dehoofd­stukken 2 t/m 4 een andere indieningtermijn is bepaald.

  • 3. Een aanvraag voor een duursubsidie die nog niet eerder is verleend, een aanvraag inhoudende eenuitbreiding of een verhoging van een reeds bestaande duur­subsidie in verband met de aard of omvang van de activiteiten, of een aanvraag voor een duursubsidie gericht op een nieuwe periode van meer dan één jaar, wordt ingediend voor 1 februari voorafgaande aan het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft

Artikel 8. Gegevens subsidieaanvraag.

  • 1. Een subsidieaanvraag gaat naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb vergezeld van:

    • a.

      een omschrijving van de activiteiten met vermelding van de aard en het doel ervan en de datum waarop of het tijdvak waarbinnen de activiteiten uitge­voerd worden en voor zover het een aanvraag voor een duursubsidie betreft eventuele afwijkingen ten opzichte van het voorgaande jaar;

    • b.

      een sluitende begroting met betrekking tot de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, tenzij een begroting naar het oordeel van het college voor de berekening van het bedrag vande subsidie niet van belang is;

    • c.

      een toelichting op de begroting, met voor zover van toepassing inzicht in de kosten van de investeringen, de exploitatieopzet, of het financieringsplan;

    • d.

      een opgave van subsidieaanvragen bij andere instanties voor activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, onder vermeldingvan de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvragen, dan wel reeds ontvan­gen subsidies of bijdragen van andere instanties;

    • f.

      de samenhang van de te subsidiëren activiteiten met activiteiten van derden voor zover dit relevant is; en

    • g.

      gegevens over eventuele organisatorische verbanden met andere rechtsperso­nen en van eventuele banden van financiële aard die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de kosten van subsidiabele activiteiten of op de inkomsten daaruit;

    • h.

      gegevens over de actuele samenstelling van het bestuur;

    • i.

      indien een duursubsidie wordt aangevraagd, een ondertekende standaardverklaring, waarin wordt aangegeven op er op het niveau van bestuur, directie of management (zakelijke) relaties bestaan met bloed- of aanverwanten dan wel eigen bedrijven, stichtingen of andere rechtspersonen, de aard van deze verhoudingen alsmede de financiële impact ervan.

    Indien een aanvrager voor de eerste maal subsidie aanvraagt, verstrekt de aanvra­ger naast het bepaalde in het eerste lid,voor zover sprake is van eenrechtsper­soon, tevens:

    • -

      een afschrift van de statuten of het reglement of de notariële akte;

    • -

      een bewijs van inschrijvinguithet handelsregister van de Kamer van Koop­handel en Fabrieken; en

    • -

      een overzicht van de financiële toestand ophet moment van de aanvraag.

  • 2. Indien door het college een formulier is vastgesteld voor het indienen van een aanvraag, wordt voor het indienen van de aanvraag gebruikgemaakt van het aanvraagformulier.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van inrichting van de krachtens deze verordening door de aanvrager in te dienen bescheiden.

Artikel 9. Subsidieweigering.

  • 1. Subsidie wordt geweigerd indien de doelstelling of activiteiten van de aanvrager dan wel het beoogde gebruik van de subsidie:

    • a.

      strijd opleveren met de wet of het algemeen belang, de openbare orde; of

    • b.

      discriminatie opleveren wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke ge­zindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, seksuele geaardheid of op welke grond dan ook;

    • c.

      gericht zijn op werving of toerusting met betrekking tot een bepaalde levens­beschouwelijke of politieke richting.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b laat onverlet demogelijkheid, dat activiteiten gericht kunnen zijn op specifieke doelgroepen ter opheffing van hun maatschappelijke achterstand. Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder c is niet van toepassing op het levensbeschouwelijke onderwijs.

  • 3. Een subsidie kan naast de gevallen, zoals bedoeld in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien gegronde reden be­staat om aan te nemen dat:

    • a.

      de gelden niet of in onvoldoende mate besteedzullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      de aanvrager ook zonder subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen mid­delen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de ac­tiviteiten te dekken;

    • c.

      de gelden niet doelmatig en doeltreffend zullen worden besteed;

    • d.

      de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn opde gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente;

    • e.

      de subsidieverstrekking niet past binnen het door de raad vastgestelde beleid van de gemeente; of

    • f.

      de activiteiten waarvoor in de loop van een jaar een verhoging van de subsidie wordt gevraagd, geacht kunnen worden onderdeel uit te maken van de eer­dere subsidieverlening, respectievelijk kunnen worden uitgevoerd met de reeds verleende subsidie;

    • g.

      de standaardverklaring, zoals opgenomen onder artikel 8, onderdeel i, aantoont dat op het niveau van bestuur, directie of management (zakelijke) relaties bestaan met bloed- of aanverwanten dan wel eigen bedrijven, stichtingen of andere rechtspersonen, de aard van deze verhoudingen en de (financiële) impact ervan leiden tot ongewenste bestuurlijke verhoudingen of relaties.

  • 4. Naast het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid,kan subsidie worden ge­weigerd, respectievelijk wordt subsidie geweigerd in de gevallen genoemd in een van de paragrafen van de hoofdstukken 2 t/m 4 en in de gevallen waarin niet aan de criteria voor subsidieverlening zoals opgenomen in de paragrafen van de hoofdstukken 2 t/m 4 wordt voldaan.

Artikel 10. Beslissing op de aanvraag.

  • 1. Op een aanvraag voor subsidie wordt beslist binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag, behoudens in de gevallen waarin in een van de hoofdstukken 2 t/m 4 voor de beslissing op de aanvraag een andere termijn is bepaald of in andere door het college te bepalen gevallen.

  • 2. Indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op een kalenderjaar of een boekjaar wordt op een aanvraag beslist, uiterlijk voor 1 januari van het jaar waar de aan­vraag betrekking op heeft.

Artikel 11. Vergoeding vermogensvorming.

  • 1. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de Awb is de subsidieont­vanger aan de gemeente Eindhoven een vergoeding van vermogenswaarden verschuldigd.

  • 2. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding, zoals bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de Awb wordt uitgegaan van:

    • a.

      de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van een aanspraak op schadevergoeding voor verlies of beschadiging van za­ken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de sub­sidieontvanger wordt ontvangen;

    • b.

      de mate waarin de subsidiëring door de gemeente heeft bijgedragen tot het verwerven van eigendommen of het vormen van vermogen;

    • c.

      indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling, zoals be­doeld in het vorige lid door een onafhankelijke deskundige.

  • 3. Het college kan besluiten dat geen vergoeding verschuldigd is indien de activi­teiten of werkzaamheden van de subsidieontvanger worden overgenomenen voortgezet door een rechtspersoon met een gelijke of nagenoeg gelijke doelstel­ling en de activa en passiva tegen boekwaarde worden overgenomen.

Artikel 12. Intrekking, wijziging van de subsidieverlening.

Gelet op en met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:48 van de Awb, kan het college, de subsidieverlening, zolang de subsidie nog niet is vastgesteld, intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien de subsidieontvanger:

  • -

    een financieel wanbeleid voert en ondanks waarschuwing van het college daarin geen wijziging brengt;

  • -

    niet overeenkomstig zijn doelstelling werkzaam is;

  • -

    een zodanig beleid voert dat het niet behalen van het beoogde resultaat aan de subsidieontvanger moet worden toegerekend;

  • -

    de rechtspersoon bij rechterlijk vonnis wordt ontbonden;

  • -

    bij de rechtspersoon conservatoir of executoriaal beslag is gelegd op het vermo­gen of een deel daarvan;

  • -

    de rechtspersoon in surseance van betaling verkeert; of

  • -

    de rechtspersoon failliet is verklaard.

Paragraaf 1.3. Verplichtingen van de subsidieontvanger.

Artikel 13. Algemene verplichtingen.

  • 1. Bij de subsidieverlening worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      het college terstond te berichten omtrent:

      besluiten of procedures die zijn gericht op beëindiging van de activiteiten van de aanvrager dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

      wijzigingen in de algemene en financiële situatie dan wel in de financiële of organisatorische verhoudingen met derden; ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat gemaakte afspraken voort­vloeiende uit een tussen gemeente en subsidieontvanger gesloten uit­voeringsovereen­komst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb niet kunnen worden verwezenlijkt;

    • b.

      op inzichtelijke wijze een administratie bij te houden zodat op eenvoudige wijze een overzicht kan worden verkregen van bezittingen, schulden, finan­ciële resultaten en activiteiten van de subsidieontvanger, de vermogens­positie van de subsidieontvanger en de mate waarin hij door leden, donateurs en anderen financieel wordt gesteund;

    • c.

      medewerking te verlenen aan controle en onderzoek uit te voeren door de raad of het college aangewezen personen, deze toegang te verlenen tot de betreffende accommodatie van de subsidieontvanger en inzage te verlenen in de boekhouding en administratie van de subsidieontvanger;

    • d.

      binnen een bepaalde door het college te bepalen termijn inlichtingen te ver­schaffen welke nodig zijn voor de beoordeling van de doelmatigheid en de doeltreffendheidvan de verstrekte subsidie;

    • e.

      mededeling te doen van na de subsidieverlening en voor de subsidievaststel­ling verworven subsidies of bijdragen van andere overheden, dan wel van derden;

    • f.

      voor zover sprake is van een rechtspersoon aan het college mededeling te doen van wijzigingen in de notariële akte, statuten en reglementen, werk- en beleidsplannen en een andere samenstelling van het bestuur;

    • g.

      toestemming te vragen voor het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan indien deze geheel of gedeeltelijk zijn verworven of bekostigd met gemeentelijke subsidie;

    • h.

      de van toepassing zijnde gegevens te verstrekken ten behoeve van de vast­stelling van subsidie zoals opgenomen in deze verordening en nader aange­duid in de beschikking tot subsidieverlening.

    • i.

      de beloning van medewerkers van de gesubsidieerde instelling, inclusief directie en interne inhuur, bedraagt per kalenderjaar ten hoogste het WOPT-normbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens.

  • 2. Onverminderd de in artikel 4:37 van de Awb bedoelde verplichtingen, het be­paalde in het eerste lid en het overigens in deze verordening bepaalde omtrent verplichtingen voor de subsidieontvanger, kunnen ingevolge het bepaalde in artikel 4:38 van de Awb bij de subsidieverlening (nadere) verplichtingen worden opgelegd:

    • -

      die betrekking hebben op de wijze waarop de administratie moet worden gevoerd;

    • -

      die betrekking hebben op de wijze waarop dient te worden gerapporteerd over de activiteiten;

    • -

      alsmede andere verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen aangaande de bevoegdheid de subsidie­ontvanger de verplichting op te leggen een accountantsverklaring te overleggen als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. In het geval een waarderingssubsidie wordt verstrekt, kunnen bij de subsidie­verlening één of meer verplichtingen, zoals bedoeld in het eerste of tweede lid worden opgelegd.

Paragraaf 1.4. Subsidievaststelling.

Artikel 14. Aanvraag tot subsidievaststelling.

Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de subsidieontvanger bij het college de aanvraag tot subsidievaststelling in:

  • a.

    binnen vier maanden na afloop van de activiteiten;

  • b.

    binnen vier maanden na afloop van het tijdvak of een gedeelte van een tijdvak, zoals aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening;

  • c.

    binnen vier maanden na afloop van het boekjaar waarvoor subsidie is verleend;

  • d.

    binnen de termijn zoals genoemd in de beschikking tot subsidieverlening indien artikel 4:44, eerste lid onder c, van de Awb van toepassing is of;

  • e.

    binnen de termijn als genoemd in een van de hoofdstukken 2 t/m 4;

  • f.

    bij een subsidie verleend op grond van artikel 3a van hoofdstuk 1 binnen de ter­mijn, zoals in de beschikking is opgenomen.

Artikel 15. Gegevens voor de subsidievaststelling.

  • 1. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient door de subsidieontvanger, ter uit­voering vanhet bepaalde in artikel 4:45 van deAwb, een inhoudelijke en finan­ciële verantwoording verstrekt te worden, waaronder in ieder geval een activitei­tenoverzicht of activiteitenverslag waarin inzicht wordt gegeven in de aard en de omvang van de verrichte activiteiten en een financieel verslag inhoudende een verantwoording van inkomsten en uitgaven.

  • 2. Indien een duursubsidie is verleendvoor meerdere jaren, dient de subsidieont­vanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling voor aanvang van het laatste jaar een evaluatieverslag in waarin verantwoording wordt gegeven over de inzet van de middelen, de verrichte activiteiten, de gevolgde werkwijze en eenvergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelen.

  • 3. Indien door het college een formulier is vastgesteld voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie, wordt voor het indienen van de aan­vraag tot vaststelling van de subsidie gebruikgemaakt van het aanvraagformulier.

  • 4. Indien sprake is van een subsidieontvanger, waarop artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens van toepassing is, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van de gegevens en de motivering zoals bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid van dat artikel.

Artikel 16. Vaststelling van subsidie.

Het college beslist binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling, tenzij in een van de hoofdstukken 2 t/m 4 een andere termijn voor de vaststelling van de subsidie is bepaald.

Paragraaf 1.5. Lagere verlening/vaststelling subsidie en buiten behandeling laten van subsidieaanvragen.

Artikel 17. Lagere verlening subsidie en buiten behandeling laten van subsidie­aanvragen.

  • 1. Indien een instelling zich niet houdt aan het gestelde in de Awb en deze veror­dening, kan het college besluiten:

    • a.

      een lagere subsidie te verlenen, of;

    • b.

      de subsidieaanvraag buiten behandeling te laten.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen aangaande het gestelde in het eerste lid.

Artikel 18. Lagere vaststelling subsidie.

  • 1. Indien een instelling zich niet houdt aan het gestelde in de Awb en deze verorde­ning, kan het college besluiten de subsidie op een lager bedrag vast te stellen.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen aangaande het gestelde in het eerste lid.

Paragraaf 1.6. Bevoorschotting en betaling.

Artikel 19. Bevoorschotting.

  • 1. Het college kan voorschotten verlenen.

  • 2. Het college kan bevoorschottingsschema’s of nadere regels met betrekking tot bevoorschotting vaststellen.

Artikel 20. Betaling subsidiebedrag.

Het subsidiebedrag wordt binnen 8 weken na de subsidievaststelling betaald, tenzij in de hoofdstukken 2 t/m 4 anders is bepaald.

Paragraaf 1.7. Toezicht.

Artikel 21. Toezicht.

Het college kan ambtenaren aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de nale­ving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde.

Paragraaf 1.8. Per boekjaar verstrekte subsidie aan rechtspersonen.

Artikel 22. Toepasselijkheid afdeling 4.2.8 van de Awb.

  • 1. De bepalingen in deze paragraaf zijn aanvullend op de overige bepalingen van deze verordening.

  • 2. Afdeling 4.2.8 van de Awb is van toepassing op:

    • a.

      per boekjaar verleende duursubsidie als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a en b aan rechtspersonen, niet zijnde vrijwilligersinstanties voor zover de subsi­die meer dan € 50.000,-- bedraagt;

    • b.

      per boekjaar verleende duursubsidie aan rechtspersonen met door de ge­meente gesubsidieerde beroepskrachten op het terrein van welzijn, kunst en cultuur, sport en recreatie;

    • c.

      subsidies waarvan bij besluit van het college is bepaald dat afdeling 4.2.8 van toepassing is.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen aangaande het overleggen van de accoun­tantsverklaring, zoals bedoeld in artikel 4:78 van de Awb.

  • 4. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor per boekjaar verleende subsidies die vallen onder de werkingssfeer van de hoofdstukken 2 t/m 4.

  • 5. Het bepaalde in het tweede lid geldt eveneens niet indien de raad bij afzonderlijk besluit daarvan afwijkt.

Artikel 23. Egalisatiereserve.

Het college kan nadere regels stellen omtrent een door de subsidieontvanger te vor­men egalisatiereserve alsmede omtrent de maximale jaarlijkse toevoeging en maxi­male omvang daarvan.

Artikel 24. Financieel verslag.

Indien de subsidieontvanger zijn inkomsten in overwegende mate ontleent aan sub­sidie die op basis van deze verordening wordt verstrekt, is artikel 4:76 van de Awb van overeenkomstige toepassing op het financiële verslag.

Artikel 25. Extra taak accountant.

  • 1. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 4:78 van de Awb onderzoekt de accountant tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. Het college stelt een aanwijzing vast over de reikwijdte en de intensiteit van de controle als bedoeld in artikel 4:79, tweede lid, van de Awb.

Artikel 26. Aanvullende verplichtingen voor de subsidieontvanger.

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 13 en 15 kan het college bij de subsidie­verlening verplichtingen opleggen die zijn gericht op de (tussentijdse) financiële en inhoudelijke verantwoording van de subsidie inhoudende:

  • a.

    een gestandaardiseerde en uniforme wijze van verantwoording in de jaarrekening alsmede het verstrekken van nader inzicht in financiële risico’s;

  • b.

    het verstrekken van aanvullende informatie met betrekking tot:

  • -

    het al dan niet uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten;

  • -

    het oplossen van een eventuele vermogens- c.q. financieringstekort;

  • -

    verplichtingen als gevolg van voorwaarden door externe financiers;

  • -

    kengetallen die aansluiten bij de productbegroting;

  • c.

    het overleggen van een inhoudelijke en financiële voorjaars- en najaarsrappor­tage, vóór respectievelijk 1 mei en 1 oktober) inclusief eventuele financiële risi­co’s, volgens een door het college vastgesteld format;

  • d.

    de opdracht aan de accountant om te verklaren dat:

  • -

    voldaan is aan de subsidievoorwaarden van de gemeente Eindhoven;

  • -

    de subsidiegelden zijn besteed conform het doel waarvoor ze beschikbaar zijn gesteld.

Paragraaf 1.9. Actualisatie en evaluatie.

Artikel 27. Actualisatie.

Jaarlijks beoordeelt het college of de verordening actualisatie behoeft. Indien dit noodzakelijk blijkt, doet het college daartoe een voorstel aan de raad.

Artikel 28. Evaluatie.

  • 1. Eenmaal in de vier jaar zal het college een verslag publiceren over de doeltref­fendheid en de effecten van de subsidies die worden verstrekt op grond van deze verordening, waarbij het college tevens zal bezien of de verordening voldoet aan de ontwikkelingen binnen de beleidsvelden zoals die in de paragrafen zijn opge­nomen

  • 2. Het verslag als bedoeld in het eerste lid zal aan de raad worden toegezonden

Hoofdstuk 2 Ruimte

Paragraaf 2.1. Ruimtelijke ordening

Sub-paragraaf 2.1.1. Gemeentelijke monumenten Eindhoven

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    eigenaar:         degene die in de kadastrale registers als eigenaar c.q. zakelijk gerechtigde van een monument is ingeschreven;

  • b.

    monument:     monumenten vermeld op de monumentenlijst, bedoeld in artikel 1, onder 2, van de Monumentenverordening 1991. Hieronder worden tevens begrepen rijksmonumenten die niet in aanmerking kunnen komen voor een onderhoudssubsidie van rijkswege of voor een fiscale aftrek van onderhoudskosten.

Artikel 2. Subsidieverlening.

Het college kan een incidentele subsidieverlenen in de restauratiekosten, - indien en voor zover subsidiabel op grond van het bepaalde in artikel 8, tweede lid - die moe­ten worden gemaakt voor de instandhouding van de monumentale waarde en het monumentale karakter van het desbetreffende monument.

Artikel 3. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie komt slechts in aanmerking de eigenaar van een monument, zoals bedoeld in artikel 1.

Artikel 4. Subsidieweigering.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieweigering, kan het college subsidie weigeren:

  • a.

    in gevallen van brand- en/of stormschade, voor zover de schade door een ver­zekeringsuitkering wordt gedekt;

  • b.

    indien de kosten van de voorzieningen minder bedragen dan € 1.000,--;

  • c.

    indien met het treffen van de voorzieningen het belang, genoemd in artikel 2 niet of niet in voldoende mate wordt gediend;

  • d.

    indien de kosten van de voorzieningen niet geacht kunnen worden te staan in een redelijke verhouding tot het te verkrijgen resultaat;

  • e.

    indien met het treffen van de voorzieningen een aanvang is gemaakt voordat de subsidiabele kosten zijn vastgesteld;

  • f.

    indien de monumentencommissie negatief heeft geadviseerd over het restaura­tieplan of de werkomschrijving; of

  • g.

    indien de uit te voeren werkzaamheden niet zijn opgenomen in het jaarlijkse urgentieplan, bedoeld in artikel 9, tweede lid, voor zover de noodzaak om een urgentieplan op te stellen aanwezig is.

Artikel 5. Gegevens subsidieaanvraag.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gege­vens bij de subsidieaanvraag wordt een aanvraag ingediend met gebruikmaking van een daartoe vastgesteld formulier onder overlegging van de daarin opgenomen ge­gevens.

Artikel 6. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie dient uiterlijk 1 april van het betreffende jaar waarin de activiteiten plaatsvinden, te worden ingediend.

Artikel 7. Beslistermijn subsidieaanvraag.

  • 1. Het college beslist binnen drie maanden na de sluitingstermijn van 1 april van het lopende subsidiejaar.

  • 2. De termijn vermeld in het eerste lid kan door het college éénmaal met acht weken verlengd worden.

Artikel 8. Subsidiebedrag.

  • 1. De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 10.000,-- per gebouwde onroerende zaak, voor zover het betreft woonhuizen of overige monumenten met een totale inhoud van minder dan 800 m3 en een maximum van € 50.000,-- voor de overige gebouwde onroerende zaken. De sub­sidie kan mede afhankelijk zijn van een urgentieplan als bedoeld in artikel 9, tweede lid.

  • 2. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt:

    Werk met restauratiekosten:

    Subsidiabele kosten:

    Herstel rieten/leien dak

    100%

    Houtwormbehandeling

    !00%

    Siersmeedwerk herstellen

    100%

    Vervangen van luiken

    100%

    Glas-in-loodramen

    100%

    Reconstructie van verdwenen onderdelen

    100%

    Herstel gevels, cementplinten en vervangen voegwerk

    100%

    Vervangen natuurstenen onderdelen

    100%

    Herstel originele stucornamenten, plafonds en muur-schilderingen

    100%

    Reparatie kozijnen, ramen, deuren, windveren en kraaldelen

    50%

    Herstellen/vervangen houten gootconstructie, goten enhemelwaterafvoeren (zink)

    50%

    Vervangen dakpannen (oud model)

    50%

    Herstel dak- of draagconstructie van kerken en van overige monumenten voor zover daterend van vóór 1920

    50%

    Schilderen (buiten)

    50%

  • 3. Het college kan, gehoord de monumentencommissie, van het in het eerste lid genoemde maximum afwijken, indien de grootte van het gebouw of het uit­zonderlijke belang, dat met de voorzieningen gemoeid is, daartoe aanleiding geeft.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de subsidie, indien reeds uit anderen hoofde een subsidie of geldelijke bijdrage is of wordt verleend, zodanig verminderd dat het geheel van de geldelijke bijdrage niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten bedraagt.

Artikel 9. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 bedoelde activiteiten in de gemeentelijke concernbegroting of de vak­dienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opge­nomen.

  • 2. Indien het totaalbedrag aan te verlenen subsidies, naar aanleiding van de inge­komen aanvragen, hoger is dan het op de gemeentebegroting uitgetrokken be­drag, zoals bedoeld in het eerste lid, stelt het college in overleg met de monu­mentencommissie voor dat jaar een urgentieplan vast, waarin de volgorde van subsidieverlening voor dat jaar wordt bepaald.

  • 3. Bij het opstellen van het in het tweede lid bedoelde urgentieplan wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met:

    • a.

      de landschappelijke, karakteristieke of esthetische waarde van het object in zijn omgeving;

    • b.

      de aard of bestemming van het object;

    • c.

      de toestand waarin het betreffende gebouw verkeert; en

    • d.

      of uit anderen hoofde een subsidie of geldelijke bijdrage is of wordt verleend.

Artikel 10. Verplichtingen subsidieontvangers.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot verplichtingen voor de subsidieontvanger, gelden voor de subsidieontvanger de volgende ver­plichtingen:

    • a.

      de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door bedrijven die kunnen aantonen ter zake kundig te zijn;

    • b.

      binnen drie maanden na de verlening van de subsidie dient met het treffen van de voorzieningen een aanvang te worden gemaakt;

    • c.

      binnen één jaar na de verlening van de subsidie dienen de voorzieningen ge­reed te zijn;

    • d.

      aan de door het college met de controle belaste personen dient op de door hen te bepalen tijdstippen:

      - toegang te worden verleend tot het gebouwd onroerend goed;

      - gelegenheid te worden gegeven tot inzage en controle van de op het tref­fen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens, zoals bestek en tekeningen;

    • e.

      de bescheiden die nodig zijn voor de juiste toepassing van het bepaalde in deze paragraaf, dienen te worden overgelegd;

    • f.

      de gebouwde onroerend zaak dient blijvend voldoende tegen brand-, storm- en bliksemschade te worden verzekerd.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijkingen van de in het eerste lid, onder b en c, vermelde termijnen toestaan.

  • 3. Het college kan in het kader van de bescherming van de belangen die deze rege­ling beoogt te dienen nadere verplichtingen aan de subsidieverlening verbinden.

Artikel 11. Subsidievaststelling en uitbetaling.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie vindt vaststelling en uitbetaling van de subsidie plaats nadat de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden schriftelijk zijn gereed gemeld met gebruikmaking van het door het college vast te stellen gereedmeldingsformulier en na overlegging van de daarop betrekking hebbende gegevens waaronder rekeningen en betaalbewijzen.

  • 2. Ten behoeve van de vaststelling van subsidie door het college zal door of vanwe­ge het college de uitvoering van voornoemde werkzaamheden alsmede de reke­ningen en betaalbewijzen inzake de uitgevoerde werkzaamheden worden ge­controleerd en goedgekeurd.

  • 3. Vaststelling en uitbetaling vindt plaats binnen zes maanden nadat de gegevens, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn ontvangen.

Sub-paragraaf 2.1.2. Stimulering onderhoud Eindhovense wonigvoorraad

-Ingetrokken-

Sub-paragraaf 2.1.3. Reserve economische ontwikkeling

Artikel 1. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan indien en voor zover passend binnen het economisch beleid een investeringssubsidie verlenen ten behoeve van activiteiten:

    • a.

      gericht op het vestigen, verplaatsen of willen uitbreiden van bedrijven in de gemeente Eindhoven. Onder uitbreiden wordt ook verstaan het uitbreiden van het aantal arbeidsplaatsen, maar ook het stichten van een bedrijf indien reeds een bedrijf in de gemeente Eindhoven is gevestigd dat aan de ondernemer of tot dezelfde groep als de ondernemer behoort;

    • b.

      gericht op initiatieven, haalbaarheidsonderzoeken of analyses ten behoeve van gemeentelijke projecten waarbij gemeentelijke deelfinanciering nodig is of om marktpartijen te ondersteunen om een groter project te kunnen realise­ren;

    • c.

      gericht op het realiseren van bidbooks of plannen om in aanmerking te komen voor provinciale, rijks- of EG-subsidies, of

    • d.

      gericht op initiatieven, onderzoeken of projecten die passen in de stadsvisie 2000 van het Stedelijke Ontwikkelingsprogramma 1999-2003 indien en voor zover deze een bijdrage leveren aan de economische structuurversterking en voldoende ander geld genereren.

  • 2. De activiteiten bedoeld in het eerste lid, onder a, dienen verder te voldoen aan de volgende criteria om in aanmerking te kunnen komen voor sub­sidie:

    • a.

      ze dienen gericht te zijn op het realiseren van structurele werkgelegenheid in de vorm van langdurige arbeidsplaatsen;

    • b.

      ze dienen gericht te zijn op versterking, dan wel diversificatie van de economi­sche structuur;

    • c.

      ze dienen te zorgen voor een spin-off;

    • d.

      ze dienen aan te sluiten op het opleidingsniveau van de beroepsbevolking waarvoor te weinig werkgelegenheid is in de regio Eindhoven;

    • e.

      ze mogen niet leiden tot onevenredige verstoring van de concurrentieverhou­ding; en

    • f.

      ze mogen niet leiden tot een doorkruising van het rijks-, of provinciaal beleid of het beleid van de Europese Gemeenschap.

  • 3. De activiteiten bedoeld in het eerste lid, onder b, dienen te voldoen aan de vol­gende criteria om in aanmerking te komen voor subsidie:

    • a.

      ze dienen gericht te zijn op structurele werkgelegenheid in de vorm van lang­durige arbeidsplaatsen;

    • b.

      ze dienen gericht te zijn op een versterking dan wel diversificatie van de eco­nomische structuur; en

    • c.

      ze dienen te zorgen voor een spin-off.

  • 4. Activiteiten die in eerste instantie niet of nauwelijks binnen het economisch be­leidsterrein zijn te rekenen, maar op termijn wel structurele arbeidsplaatsen ge­nereren kunnen eveneens in aanmerking komen voor subsidie, bijvoorbeeld als het betreft projecten in de sfeer van toerisme en recreatie, milieutechnologie, verkeer en vervoer of kennistransfer, indien ze voor het overige voldoen aan het bepaalde in dit artikel.

Artikel 2. Subsidieweigering.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieweigering, wordt door het college geen subsidie verleend aan activiteiten, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, die gericht zijn op:

  • -

    arbeidsinpassing, c.q. arbeidsvoorzieningenbeleid; of

  • -

    betrekking hebben op de sectoren verzorgende dienstverlening (waaronder detail­handel) en de bouw.

Artikel 3. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie kunnen in aanmerking komen één of meer natuurlijke personen of rechtspersonen.

Artikel 4. Subsidiebedrag.

  • 1. De in artikel 1, eerste lid, onder a, bedoelde activiteiten kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage in:

    • -

      de kosten van grondaankoop;

    • -

      in de grondprijs via tussenkomst van het Grondbedrijf;

    • -

      de additionele investeringen op de kavel.

  • 2. Voor de overige activiteiten zoals genoemd in artikel 1, eerste lid onder b, c en d, wordt het subsidiebedrag bepaald aan de hand van de mate waarin sprake is van:

    • -

      een redelijke verhouding van de kosten waarvoor een subsidie wordt ge­vraagd in relatie tot de totale kosten van de uit te voeren activiteiten; en

    • -

      een redelijke verhouding van de bijdrage tot de positieve effecten op de eco­nomische ontwikkeling van de stad.

Artikel 5. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrek­king op hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben inge­diend, groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, beslist het college op de aanvragen in volgorde van binnenkomst. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aan­vraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de ver­deling als datum van ontvangst.

Artikel 6. Verslag.

Het college publiceert jaarlijks een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf.

Sub-paragraaf 2.1.4. Reserve technologie.

Artikel 1. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan, indien en zover passend binnen het technologiebeleid, een in­vesteringssubsidie verlenen ten behoeve van activiteiten gericht op:

    • a.

      op het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven uit de ICT-sector;

    • b.

      op het digitaal beschikbaar maken van overheidsdiensten en overheidsinfor­matie voor burgers en bedrijfsleven;

    • c.

      het bevorderen van de toepassing van ICT binnen de gemeentelijke organisa­tie;

    • d.

      het stimuleren van onderzoek naar nieuwe technologie die een brug slaat tus­sen economie en ecologie; of

    • e.

      het stimuleren van de toepassing van moderne milieutechnologie.

  • 2. De activiteiten bedoeld in het eerste lid dienen aan de volgende criteria te vol­doen om in aanmerking te komen voor subsidie:

    • a.

      de projecten moeten een voor de regio vernieuwend karakter op het gebied van technologie/ICT hebben;

    • b.

      ter bevordering van het draagvlak moet minimaal één van de deelnemers in een project een Eindhovens c.q. regionaal bedrijf zijn; en

    • c.

      in een project moeten de participanten zich verplichten om, bij gebleken toe­pasbaarheid, de resultaten van het project ook daadwerkelijk door te voeren.

  • 3. Naast het bepaalde in het tweede lid moeten de projecten, willen zij voor subsidie in aanmerking komen:

    • a.

      een economische spinn-off hebben;

    • b.

      een positieve invloed hebben op het vestigingsklimaat voor op technologie of ICT georiënteerde ondernemingen;

    • c.

      een verbetering van de kwaliteit van leven tot stand brengen; of

    • d.

      een bijdrage leveren aan de versterking van het motto Leading in technology.

Artikel 2. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie kunnen en aanmerking komen één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen.

Artikel 3. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrek­king op hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben inge­diend, groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, beslist het college op de aanvragen in volgorde van binnenkomst. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aan­vraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de ver­deling als datum van ontvangst.

Artikel 4. Subsidiebedrag.

De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van:

  • a.

    de mate waarin sprake van een redelijke verhouding van de kosten waarvoor sub­sidie wordt gevraagd in relatie tot de totale kosten van de uit te voeren activitei­ten; en

  • b.

    de mate waarin sprake is van een redelijke verhouding van de bijdrage tot de po­sitieve effecten op het technologiebeleid van Eindhoven

Artikel 5. Verslag.

Het college publiceert jaarlijks een verslag van de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf.

Sub-paragraaf 2.1.5. Subsidiëring stadsdeelgericht werken.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    stadsdeelgericht werken: samen met bewoners- en ondernemersorganisaties, professionele partners en de gemeente werken aan het behoud en verbetering van de leefbaarheid van wijken en buurten;

  • b.

    wijkvernieuwingsgebied: door het college aangewezen gebied, dat gekenmerkt wordt door duurzaam herstel van de fysieke en de sociale kwaliteit, door het tegengaan van ruimtelijke segregatie en door het veranderen van de verhouding huur - koop naar meer koop;

  • c.

    actiegebied: door het college  aangewezen gebied, dat gekenmerkt wordt door leefbaarheidsimpulsen gericht op preventie van verval;

  • d.

    overige gebieden: alle gebieden in Eindhoven die niet de bestuurlijke status van wijkvernieuwings- of actiegebied hebben gekregen;

  • e.

    buurtthermometer: een instrument, dat objectieve indicatoren bevat om de leef­baarheid tussen gebieden te vergelijken; dit instrument vormt samen met buurt­analyses en enquêtes leefbaarheid en veiligheid de basis voor het bestuurlijk aan­wijzen van wijkvernieuwingsgebieden, actiegebieden en overige gebieden; voorts kan dit instrument samen met beide andere instrumenten benut worden voor het verlenen van extra subsidie, zoals bedoeld in deze regeling; de buurt­thermometer wordt iedere twee jaar uitgebracht; jaarlijks heeft een actualisatie plaats;

  • f.

    bewonersorganisatie: organisatie op stadsdeelniveau, wijk-, buurt-, complex- en/of straatniveau, die in redelijkheid kan aantonen niet alleen geografisch maar ook qua belangen de bewoners van het betreffende gebied te vertegenwoordi­gen en dit draagvlak door regelmatige terugkoppeling naar de achterban ook daadwerkelijk weet te behouden; de organisatievorm is vrij;

  • g.

    ondernemersorganisatie: organisatie op stadsdeelniveau, wijk- en/of buurtniveau, die in redelijkheid kan aantonen niet alleen geografisch maar ook qua belangen de ondernemers van het betreffende gebied te vertegenwoordigen en dit draag­vlak door regelmatige terugkoppeling naar de achterban ook daadwerkelijk weet te behouden;

  • h.

    professionele partners: in het gebied werkzame instanties, die zich bezighouden met de leefbaarheid zoals politie, woningcorporaties, welzijnswerk, scholen en overige instellingen;

  • i.

    buurtinfowinkel/steunpunt: een door een bewonersorganisatie met hulp van de gemeente en professionele partners geëxploiteerde kleinschalige voorziening, waar bewoners kunnen vergaderen, ontmoeten, wijk- en buurtinformatie halen en leefbaarheidsignalen afgeven.

 

Artikel 2. Subsidieverllening.

  • 1. Het college kan incidentele subsidies en duursubsidies verlenen in de kosten van:

    • a.

      het zich organiseren van bewoners en ondernemers;

    • b.

      het hebben van een bewonersorganisatie of een ondernemersorganisatie;

    • c.

      het ondersteunen van initiatieven van bewoners en ondernemers;

    • d.

      het lid zijn van overkoepelende instellingen;

    • e.

      het hebben van een buurtinfowinkel of een steunpunt;

    • f.

      het geven van zeggenschap en beslissingsbevoegdheid in een gebied;

    • g.

      het geven van invloed op gemeentelijke plannen;

    • h.

      het vergroten van de zelfwerkzaamheid en zelfredzaamheid;

    • i.

      het versterken van de sociale cohesie;

    • j.

      het zich kunnen bedienen van methodieken om het probleemoplossend ver­mogen van bewonersorganisaties en ondernemersorganisaties te vergroten.

  • 2. De kosten dienen direct gerelateerd te zijn aan huisvesting, organisatie, activitei­ten en projecten in het kader van burgerparticipatie en actief burgerschap ten be­hoeve van het behoud en verbetering van de leefbaarheid van wijken en buurten.

Artikel 3. Subsidieweigering.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 wordt de subsidie geweigerd:

  • a.

    indien en voor zover op grond van een andere regeling subsidie aan de subsidie­aanvrager voor dezelfde activiteiten is of kan worden verstrekt;

  • b.

    indien het activiteiten betreft op het gebied van excursies, uitstapjes, gemeen­schappelijke afsluitingen, creatieve en recreatieve uitingen en verteer en vertier, die geen enkele relatie hebben met het behoud en verbetering van de leefbaar­heid in een wijk of buurt;

  • c.

    indien de onder b genoemde activiteiten wel een relatie hebben met het behoud en verbetering van de leefbaarheid in een wijk of buurt, maar de kosten de toets van redelijkheid niet kunnen doorstaan. 

Artikel 4. Subsidieaanvragers.

  • 1. Voor subsidie kunnen in aanmerking komen bewoners- en ondernemersorgani­saties.

  • 2. Bewonersorganisaties kunnen zowel uit groepen van natuurlijke personen als rechtspersonen bestaan.

  • 3. Ondernemersorganisaties hebben rechtspersoonlijk­heid.

Artikel 5. Subsidiebedrag wijkvernieuwings- en actiegebieden.

  • 1. De subsidie voor de buurtinfowinkel of steunpunt aan bewonersorganisaties be­draagt op jaarbasis maximaal € 10.000,--.

  • 2. De subsidie voor organisatiekosten aan bewonersorganisaties bedraagt op jaar­basis 100% van de kosten tot een maximum van € 10.000,--.

  • 3. De subsidie in de kosten van projecten en activiteiten aan bewonersorganisaties bedraagt op jaarbasis 100% van de kosten tot een maximum van € 15.000,--.

  • 4. Indien het college van oordeel is, dat extra impulsen noodzakelijk zijn, is een extra subsidie van maximaal € 10,-- per woning mogelijk. Deze subsidie wordt slechts eenmaal in de drie jaar verleend.

Artikel 6. Subsidiebedrag overige gebieden.

  • 1. De subsidie in de kosten van een steunpunt aan bewonersorganisaties bedraagt op jaarbasis maximaal € 6.000,--.

  • 2. De subsidie voor organisatiekosten aan bewonersorganisaties bedraagt op jaar­basis 100% van de kosten tot een maximum van € 2.500,--.

  • 3. De subsidie in de kosten voor projecten en activiteiten aan bewonersorganisaties bedraagt op jaarbasis maximaal € 5,-- per woning.

  • 4. Indien het college van oordeel is, dat extra impulsen noodzakelijk zijn, is een extra subsidie aan bewonersorganisaties van maximaal € 5,-- per woning mogelijk. Deze subsidie wordt slechts eenmaal in de drie jaar verleend.

  • 5. De subsidie voor organisatiekosten en voor kosten voor projecten en activiteiten aan bewonersorganisaties op wijkoverstijgend tot maximaal stadsdeelniveau of aan stedelijke instellingen bedraagt op jaarbasis 100% van de kosten tot een maximum van € 5.000,--.

Artikel 7. Subsidiebedrag ondernemersorganisaties.

De subsidie aan ondernemingsorganisaties voor organisatiekosten en voor kosten voor projecten en activiteiten bedraagt op jaarbasis 100% van de kosten tot een maximum van € 3.000,--.

Artikel 8. 10%-Reservering.

Van de deelplafonds bedoeld in artikel 16, onder b, c, e en f wordt jaarlijks tot 1 juli 10% gereserveerd.

Artikel 9. Indieningtermijn subsidieaanvraag.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 dient de aanvraag voor een inciden­tele subsidie uiterlijk 6 weken voor aanvang van de activiteit te worden inge­diend.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 dient de aanvraag voor een duursub­sidie voor 1 november van de periode waar de subsidie betrekking op heeft te worden ingediend.

  • 3. In bijzondere omstandigheden - nader te bepalen door het college - kan een aan­vraag voor een duursubsidie in de loop van het kalenderjaar worden ingediend, doch uiterlijk 9 weken voor de aanvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

Artikel 10. Gegevens subsidieaanvraag.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag verstrekt de subsidieaanvrager een document, waaruit blijkt, dat hij niet alleen geografisch maar ook qua belangengroepen de bewoners of ondernemers van het betreffende gebied vertegenwoordigt en dit draagvlak door regelmatige terugkoppeling naar de achterban ook daadwerkelijk weet te behouden.

  • 2. De subsidieaanvraag geschiedt middels een door het college vastgesteld formu­lier.

Artikel 11. Beslissing op de aanvraag.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen 3 weken na ontvangst van de aanvraag voor een incidentele subsidie.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college voor de aanvang van de periode waarvoor de aanvraag voor een duursubsidie is bedoeld.

Artikel 12. Bevoorschotting en betaling.

  • 1. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt door het college het bedrag en de termijnen van de bevoorschotting vermeld.

  • 2. Voor incidentele subsidies geldt een bevoorschotting van 95% van het verleende subsidie.

  • 3. Voor duursubsidies geldt een bevoorschotting in 4 gelijke termijnen tot 95% van het verleende subsidie.

  • 4. Bij vaststelling van de subsidie vindt verrekening plaats met al uitbetaalde voor­schotten en wordt het restant binnen zes weken na de vaststelling uitbetaald.

Artikel 13. Aanvraag subsidievaststelling.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 dient de subsidieontvanger van een incidentele subsidie binnen 4 weken na beëindiging van de activiteit een aan­vraag voor subsidievaststelling in.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 dient de subsidieontvanger van een duursubsidie voor 1 april van de periode volgend op de subsidieverlening een aanvraag voor subsidievaststelling in.

  • 3. De in het eerste en tweede lid genoemde aanvragen geschieden middels een door het college vastgesteld formulier.

  • 4. Indien de looptijd van de subsidieverlening langer dan een jaar is en het subsidiebedrag minder €5.000,-- of meer bedraagt, dient tussen­tijds binnen 3 maanden na afloop van het betreffende jaar een inhoudelijk en financieel verslag op hoofdlijnen uitgebracht te worden op een door het college vastgesteld formulier.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden incidentele subsidies tot €5.000,-- ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid worden duursubsidies tot €5.000,-- ambtshalve vastgesteld binnen 4 maanden na afloop van het boekjaar waarvoor subsidie is verleend.

  • 7. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vijfde en zesde lid, kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 14. Beslistermijn subsidievaststelling.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen 8 weken na indiening van een aanvraag voor vaststelling van een incidentele subsidie.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college voor 1 juni van de periode volgend op de subsidieverlening op een aanvraag voor vaststelling van een duursubsidie.

Artikel 15. Bijzondere omstandigheden.

  • 1. Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van de bepalingen in deze paragraaf over de omvang van de subsidie; in die gevallen kan het college met inachtneming van het bepaalde in deze paragraaf overgaan tot een subsi­dieverlening van maximaal € 25.000,-- voor activiteiten en projecten gericht op behoud en verbetering van de leefbaarheid.

  • 2. De in het eerste lid genoemde subsidie kan ook verleend worden aan professio­nele partners, die ten behoeve van en in overleg met bewonersorganisaties acti­viteiten en projecten in het kader van het behoud en verbetering van de leef­baarheid opzetten.

Artikel 16. Subsidieplafonds.

  • 1. Het subsidieplafond voor de subsidieverlening wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de werkzaamheden/activiteiten, als bedoeld in deze paragraaf betrekking op hebben, met dien verstande, dat deelplafonds worden vastgesteld voor:

    • a.

      duursubsidies (artikelen 5 en 6);

    • b.

      incidentele subsidies (artikelen 5 en 6);

    • c.

      ondernemersorganisaties (artikel 7);

    • d.

      10%-reservering incidentele projecten en activiteiten (artikel 8);

    • e.

      bijzondere omstandigheden (artikel 15);

    • f.

      waarderingssubsidies (artikel 17).

  • 2. Indien het bedrag, waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend, hoger is dan de op grond van het eerste lid vastgestelde deel­plafond duursubsidies, worden de betrokken subsidies, naar evenredigheid ver­minderd op grondslag van het vastgestelde deelplafond.

  • 3. Indien de bedragen waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen sub­sidie wordt gevraagd groter zijn dan de op grond van het eerste lid vastgestelde deelplafonds onder b tot en met f, beslist het college op de aanvragen in de volg­orde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens arti­kel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum voor ontvangst.  

Artikel 17. Waarderingssubsidies.

  • 1. Het college kan tot een maximaal bedrag van € 1.000,-- een incidentele subsidie verlenen aan een bewoners- of ondernemersorganisatie om waardering te geven aan activiteiten zonder dat hier een tegenprestatie tegenover staat.

  • 2. De vaststelling van een waarderingssubsidie vindt op het moment van verlening van de subsidie plaats.  

Artikel 18. Overgangsregelingen.

  • 1. Indien een wijkvernieuwings- of actiegebied de status krijgt van overig gebied wordt de subsidie in vier jaren afgebouwd naar het niveau van de nieuwe status, waarbij de mate van afbouw zich richt op het behoud van de opgebouwde basis­structuur in de wijk of buurt.

  • 2. In voorkomende gevallen kan het college na de afbouwperiode voor een periode van maximaal nog eens vier jaren een extra subsidie verlenen van maximaal € 10,- per woning.

  • 3. De huidige subsidie aan impulsgebieden tevens integrale wijkvernieuwingsge­bieden wordt vanaf het jaar 2008 in vier jaren afgebouwd naar het niveau van de in artikel 5 opgenomen subsidiebedragen.

Sub-paragraaf 2.1.6. Huurgewenningsbijdragen.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    integrale wijkvernieuwing (afgekort IWV): een door de gemeenteraad van Eindhoven vastgesteld geheel van maatregelen dat is gericht op het tot stand brengen van een meer gedifferentieerde woningvoorraad in gebieden waar leefbaarheidsproblemen mede veroorzaakt worden door een eenzijdig samen­gestelde voorraad van overwegend goedkope woningen;

  • b.

    integraal wijkvernieuwingsgebied (IWV-gebied): een door de raad van aangewe­zen gebied dat voor een wijkgerichte aanpak als bedoeld in a. in aanmerking komt;

  • c.

    huurder: een huurder met een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd met een Eindhovense woningcorporatie die woont in of komt uit een herstructurerings­gebied;

  • d.

    woning: de zelfstandige huurwoning;

  • e.

    bijdrage(n): de huurgewenningsbijdrage als bedoeld in artikel 3;

  • f.

    sociaal plan: schriftelijke afspraken tussen huurder(s) en verhuurder/woningcor­poratie op wijkniveau over de verhuizing en/of terugkeer van de huurder(s) in het kader van de integrale wijkvernieuwing (IWV);

  • g.

    aanvrager: de natuurlijke persoon die:

    -    huurder is of is geweest van een woning van een Eindhovense woningcorpo­ratie in een IWV-gebied;

    -    voor die woning een huurovereenkomst had voor onbepaalde tijd;

    -    verhuisd is naar een huurwoning van een Eindhovense woningcorporatie in Eindhoven als gevolg van integrale wijkvernieuwing waarvan de huurprijs ho­ger ligt dan de huurprijs van de verlaten woning;

    -    voor de nieuwe huurwoning een huurovereenkomst heeft gesloten voor onbe­paalde tijd;

  • h.

    tijdelijke woonruimte: de woonruimte die een bewoner die verhuist uit een voor afbraak bestemd pand tijdelijk bewoont totdat hij een andere woning krijgt toe­gewezen waarvoor hij een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd sluit; de tijde­lijke woonruimte wordt ook wel wisselwoning genoemd;

  • i.

    bewoningsverklaring: een door de aanvrager ondertekend document waarop hij verklaart dat hij de woning waarvoor hij de huurgewenningsbijdrage aanvraagt als hoofdverblijf bewoont of gaat bewonen.

Artikel 2. Reikwijdte.

  • 1. Het bepaalde in deze paragraaf is van toepassing op:

    • a.

      huurwoningen van Eindhovense woningcorporaties (toegelaten instellingen ingevolge de Woningwet) in een IWV-gebied. In dit gebied moet tussen de woningcorporatie/verhuurder van de betrokken woning(en) en de huurder(s) een sociaal plan zijn overeengekomen;

    • b.

      oude woningen die deel uitmaken van een door het college aangewezen inci­denteel plan tot sloop en vervanging buiten een IVW-gebied, voor zover de bij het sloop- en vervangingsplan betrokken woningcorporatie ten genoegen van het college aantoont dat voldaan wordt aan de bedoeling van het gemeente­lijke IVW-beleid.

  • 2. Het bepaalde in deze paragraaf is niet van toepassing op de periode dat de huur­der die verhuist gebruik maakt van tijdelijke woonruimte (wisselwoning). 

Artikel 3. Subsidieverlening.

  • a.

    Het college kan een aanvrager een eenmalige bijdrage verlenen van € 500,-- (vijf­honderd euro) als tegemoetkoming in de hogere huurprijs die een bewoner be­taalt indien deze als gevolg van IWV verhuist naar een duurdere huurwoning in de gemeente Eindhoven.

  • b.

    De bijdrage bedoeld onder a. wordt niet verleend indien de activiteiten van de aanvrager in de nieuwe woning strijd opleveren met de wet of het algemeen belang of de doelstellingen van de IWV.

  • c.

    Het college kan de uitvoering van deze paragraaf in handen stellen van een of meerdere Eindhovense woningcorporaties.

Artikel 4. Subsidieaanvrager.

Voor de subsidie kan slechts in aanmerking komen de aanvrager die:

  • a.

    gedurende ten minste één jaar de woning waarvoor een sloopvergunning is of wordt verleend heeft bewoond; en

  • b.

    voor de onder a. bedoelde woning een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd had; en

  • c.

    in aanmerking komt voor een huurtoeslag als bedoeld in de Wet op de huurtoe­slag, zoals deze geldt op de datum van de aanvraag om een huurgewennings­bijdrage.

Artikel 5. Subsidieaanvraag.

Het college kan een aanvraagformulier vaststellen voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens.

Aanvragen als bedoeld in deze paragraaf moeten worden gedaan door middel van het door het college vastgestelde aanvraagformulier.

Artikel 6. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond wordt voor de periode tot en met 31 december 2010 vast­gesteld door het college binnen de door de raad vastgestelde begroting.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde sub­sidieplafond, wordt op de aanvragen beslist in de volgorde waarin deze zijn binnengekomen.

  • 3. Een aanvrager wiens aanvraag wordt afgewezen op grond van het tweede lid kan zijn aanvraag opnieuw indienen als de raad een extra budget beschikbaar stelt op grond waarvan het subsidieplafond wordt verhoogd.

Artikel 7. Hardheidsclausule.

Het college kan in uitzonderingsgevallen afwijken van de bepalingen in deze para­graaf, mits de afwijking past binnen de strekking ervan. Onder afwijken is het ver­lenen van een vrijstelling begrepen.

Artikel 8. Geldigheidsduur.

Deze paragraaf geldt tot 1 januari 2011.

Sub-paragraaf 2.1.7. Waardebonnensysteem bewonersinitiatieven.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde wordt verstaan onder:

  • a.

    waardebon: subsidie, waarbij de hoogte van één waardebon maximaal € 5.000,-- is; bewoners van een bestuurlijk aangewezen gebied kunnen hiermede diensten en producten inkopen om hun initiatief uit te voeren;

  • b.

    initiatief: een plan om de leefbaarheid in de eigen wijk, buurt of straat te verbe­teren en/of de sociale cohesie te versterken;

  • c.

    initiatiefnemer(s): individuele of georganiseerde bewoners, die een aanvraag in­dienen om een initiatief uit te voeren;

  • d.

    leefbaarheid: de kwaliteit van de woon- en leefomgeving;

  • e.

    sociale cohesie: sociale samenhang binnen een wijk en tussen bewoners;

  • f.

    regiegroep: een door het college gemandateerde groep bewoners uit de wijk waar het waardebonnensysteem zal worden uitgevoerd dan wel een voor de uitvoering van het waardebonnensysteem gevormde groep, bestaande uit een afvaardiging van voor de wijk relevante groepen uit bijvoorbeeld het verenigingsleven, eventueel ondersteund door woningbouwcorporatie, professionals of de gemeente;

  • g.

    kasbeheerder: degene die door het college is aangewezen voor de verzilvering van waardebonnen;

  • h.

    wijkraadpleging: een bijeenkomst in de wijk, een digitale of schriftelijke raadple­ging van bewoners van de wijk of een andere vorm, waarbij een of meer initiatie­ven worden voorgelegd.

Artikel 2. Subsidieverstrekking.

  • 1. Het college is bevoegd een of meer wijken aan te wijzen waar het waardebonnen­systeem van toepassing is ten behoeve van de verbetering van de leefbaarheid en de versterking van de sociale cohesie.

  • 2. Het college stelt per aangewezen gebied op basis van het inwoneraantal het sub­sidieplafond vast.

  • 3. Het college kan bepalen dat maximaal 10% van het beschikbare bedrag wordt ge­reserveerd voor de kosten die de gemeente maakt bij de uitvoering van de deze paragraaf.

  • 4. Het college is bevoegd tot het aanwijzen van een regiegroep die mandaat krijgt om de waardebonnen te beheren en te verstrekken.

Artikel 3. Reikwijdte van de paragraaf

  • 1. Deze paragraaf is van toepassing op het verstrekken van waardebonnen uit de integra­tie-uitkering in het Gemeentefonds.

  • 2. De bepalingen van hoofdstuk 1 van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2008 zijn niet van toepassing op deze paragraaf.

Artikel 4. Aanvraag waardebonnen.

  • 1. Initiatiefnemers kunnen een of meer waardebonnen aanvragen bij het college.

  • 2. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend en omvat de volgende gegevens:

    • a.

      naam, contactadres, telefoonnummer en handtekening van de initiatiefnemer;

    • b.

      een beschrijving van de inhoud, uitvoering, planning en eventuele borging van het initiatief, waarbij wordt aangegeven hoe dit de leefbaarheid in de wijk, buurt of straat verbetert dan wel de sociale cohesie wordt versterkt;

    • c.

      melding van het bestaan van draagvlak onder de bewoners als de aard van het initiatief dat noodzakelijk maakt;

    • d.

      een kostenraming en het gewenste aantal waardebonnen voor de uitvoering van het initiatief;     

    • e.

      een mededeling of tevens elders subsidie is aangevraagd.

  • 3. De aanvragen met betrekking tot het jaar 2008 kunnen worden ingediend tot 1 juni 2009.

  • 4. De aanvragen met betrekking tot het jaar 2009 kunnen worden ingediend vóór 1 april 2010.

  • 5. De aanvragen met betrekking tot de jaren 2010 en 2011 kunnen worden ingediend vóór 31 december van het betreffende kalenderjaar.

  • 6. Het college beslist op de aanvragen in volgorde waarin de aanvragen zijn binnen­gekomen. Wanneer de aanvraag onvolledig is geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld ingevolge artikel 4:5 van de Awb, als de datum van ontvangst van de aanvraag.

Artikel 5. Verstrekking waardebonnen.

  • 1. Het college beslist binnen vier weken na de ontvangst van een aanvraag over het verstrekken van de waardebonnen.

  • 2. Indien de aanvraag voldoet aan de eisen van deze paragraaf, verstrekt het college het aantal waardebonnen dat nodig is voor uitvoering van het initiatief.

  • 3. Bij initiatieven boven de € 10.000,-- kan het college in het belang van betrokken­heid van of draagvlak in een wijk, buurt of straat bepalen, dat van de aanvraag een wijkraadpleging onderdeel uitmaakt.

  • 4. Bij de verstrekking van waardebonnen kan het college als voorwaarde bepalen dat bin­nen een bepaalde termijn met de uitvoering van het initiatief wordt gestart; een initiatief betrekking hebbende op het jaar 2008 dient uiterlijk 31 december 2009 te zijn uitgevoerd; initiatieven betrekking hebbende op het jaar 2009 dienen uiterlijk 30 september 2010 te zijn uitgevoerd; initiatieven betrekking hebbende op het jaar 2010 en 2011 dienen binnen zes maanden na afloop van het betreffende kalenderjaar te zijn uitgevoerd.

Artikel 6. Weigeringsgronden.

Naast de weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 4:35 Awb kan subsidie worden geweigerd indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de initiatiefnemer doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of het plaatselijk beleid;

  • b.

    het initiatief betrekking heeft op privébelangen van de initiatiefnemer;

  • c.

    het beheer en onderhoud van de voorgestelde fysieke verbeteringen van de leef­omgeving niet kunnen worden gewaarborgd;

  • d.

    aan de initiatiefnemer op grond van een andere regeling voor dezelfde activiteit reeds subsidie is verstrekt.

Artikel 7. Wijze van besteding van de waardebonnen.

  • 1. De initiatiefnemer kan voor de betaling van de kosten van uitvoering van het ini­tiatief een waardebon verzilveren bij de kasbeheerder.

  • 2. De waardebon kan worden verzilverd door:     

    • a.

      in te kopen diensten en producten door de kasbeheerder te laten betalen;

    • b.

      deze om te zetten in contant geld, tot maximaal € 500,-- per keer.

Artikel 8. Citeertitel.

Deze paragraaf wordt aangehaald als "paragraaf 2.1.7. waardebonnensysteem bewonersinitiatieven".

Artikel 9. Duur.

  • 1. Deze paragraaf komt te vervallen op 1 januari 2012.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft deze paragraaf van toepassing op de afwikkeling van op grond van deze paragraaf verleende subsidies en eventuele    bezwaar- en beroepsprocedures.

Sub-paragraaf 2.1.8. Stimulering onderhoud particuliere woningen

- ingetrokken -

Paragraaf 2.2. Milieu

Sub-paragraaf 2.2.1. Stimulering energiebesparende maatregelen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    energiebesparende maatregelen: maatregelen genoemd in de onder artikel 8 opgenomen lijst van energiebesparende maatregelen;

  • b.

    SVn: stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten;

  • c.

    Gemeenterekening “Stimulering energiebesparing”: De bij de SVn in beheer zijnde voorziening waaruit de gemeente incidentele subsidies toekent ter sti­mulering van energiebesparende maatregelen;

  • d.

    BKR: Bureau Krediet Registratie te Tiel.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan incidentele  subsidies verstrekken voor het treffen van ener­giebesparende maatregelen indien en voor zover passend binnen het ge­meentelijk klimaatbeleid.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een laagrentende geldlening, die wordt beheerd en bewaakt door de SVn.

  • 3. De lening heeft de volgende kenmerken:

    • a.

      de looptijd is maximaal 10 jaar; boven een bedrag van € 12.500,--  is de looptijd maximaal 15 jaar;

    • b.

      het rentepercentage bedraagt 2%;

    • c.

      de aflossing gaat in op het moment van vaststelling van de subsidie;

    • d.

      de lening wordt afgelost op basis van het annuïteitensysteem;

    • e.

      extra aflossingen op de lening zijn altijd mogelijk;

    • f.

      bij verkoop van de woning,waaraan de energiebesparende maatregelen zijn getroffen, dient de restantschuld ineens en volledig afgelost te worden;

    • g.

      de algemene voorwaarden van de SVN zijn op de geldlening  van toepassing;

    • h.

      de afsluitprovisie bedraagt 1,5%.

Artikel 3. Subsidieaanvrager.

  • 1. Voor subsidie  komt  in aanmerking een natuurlijke persoon die eigenaar-bewoner is van een in Eindhoven gelegen bestaande woning.

  • 2. De subsidieaanvrager dient voor minstens 50% eigenaar te zijn van de woning.

Artikel 4. Indieningtermijn aanvraag.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de indiening­termijn van een subsidieaanvraag, kan een aanvraag voor een subsidie door­lopend bij het college worden ingediend.

  • 2. Een aanvraag wordt minstens ingediend 6 weken voorafgaand aan de start van  de realisering van  de te treffen maatregelen.

Artikel 5. Subsidieweigering.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 wordt subsidie geweigerd indien:

  • a.

    de woning waaraan de energiebesparende maatregelen worden getroffen een WOZ-waarde van € 500.000,-- te boven gaat, waarbij dit bedrag jaarlijks wordt geïndexeerd met de gemiddelde stijging van de WOZ-waarde;

  • b.

    de financiële lasten van de subsidieaanvrager(s)  bij toekenning van de subsidie de normen van de Nationale Hypotheek Garantie te boven gaan.

Artikel 6. Subsidieaanvraag.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag worden bij een subsidieaanvraag de volgende bescheiden overgelegd:

  • a.

    inkomensbescheiden als  loonstroken en/of andere gegevens waaruit een reëel inzicht in het inkomen van aanvrager(s) en eventuele partner(s) kan worden verkregen.

  • b.

    Bescheiden waaruit de schuldpositie van aanvrager(s) en eventuele partner(s) blijkt;

  • c.

    offertes van aannemers, installateurs en/of leveranciers ter zake van te treffen maatregelen als bedoeld in artikel 8 en/of de bijdrage die de aanvrager met het oog op het treffen van die maatregelen verschuldigd is aan de vereniging van eigenaren;

  • d.

    uitkomsten van de energiebesparingsverkenner, zoals genoemd in artikel 8.2.

Artikel 7. Subsidiebedrag.

Het subsidiebedrag dat wordt verstrekt bedraagt minimaal € 2.500,-- en maximaal € 15.000,-- en wordt berekend aan de hand van de overgelegde offertes en/of bijdrage als bedoeld bij artikel 6 sub c en de verschuldigde afsluitprovisie.

Artikel 8. Lijst subsidiabele maatregelen.

  • 1. Voor subsidiering komen in aanmerking:

    • a.

      warmtepomp;

    • b.

      zonnepanelen;

    • c.

      zonneboiler;

    • d.

      kleinschalige windturbine;

    • e.

      gevelisolatie;

    • f.

      dakisolatie;

    • g.

      vloerisolatie;

    • h.

      raamisolatie;

    • i.

      verwarmingsinstallatie.

  • 2. De maatregelen als genoemd in lid 1 e t/m i komen eerst in aanmerking als ze op zich dan wel gezamenlijk leiden tot een klassenverbetering op de door SenterNovem gehanteerde energiebesparingsverkenner.

Artikel 9. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waarop  de activiteiten betrekking hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd, groter is dan het op grond van het eerste lid vast­gestelde subsidieplafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen.

  • 3. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aan­gevuld voor de verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 10. Advisering.

  • 1. Alvorens te beslissen op de subsidieaanvraag wordt advies gevraagd bij de SVn.

  • 2. Een BKR-toets en een toets aan de normering van de Nationale Hypotheek Garantie  maken deel uit van  de advisering.

Artikel 11. Beslistermijn subsidieaanvragen.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de beslis­termijn, besluit het college binnen 6 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De termijn als bedoeld in het eerste lid kan door het college met een termijn van 4 weken worden verlengd.

Artikel 12. Samenloop subsidieaanvragen..

Bij samenloop van subsidieaanvragen op basis van  deze regeling en die van  de paragraaf “Stimulering particulier onderhoud” wordt één subsidiebedrag toe­gekend waarbij hypothecaire zekerheid wordt verlangd boven een bedrag groot € 12.500,--.

Artikel 13. Bevoorschotting.

  • 4. Het college kan op verzoek van de subsidieontvanger de rekeningen van aan­nemers, erkende installateurs en leveranciers rechtstreeks uit de verleende subsidie betalen.

  • 5. Over de aldus opgenomen  gelden is de subsidieontvanger rente verschuldigd.

  • 6. Vanaf het moment dat het gehele subsidiebedrag is opgenomen is de sub­sidieontvanger  rente en aflossing verschuldigd als ware de subsidie vast­gesteld.

Artikel 14. Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. De ontvanger van de stimuleringslening meldt het project uiterlijk binnen één jaar na het verlenen van de subsidie gereed bij het college doch uiterlijk twee maanden na het treffen van de energiebesparende maatregelen.

  • 2. De gereedmelding is tevens een aanvraag om vaststelling en geschiedt aan de hand van een door het college vastgesteld gereedmeldingsformulier.

  • 3. De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verant­woording van de gemaakte kosten door overlegging van rekeningen van aan­nemers, erkende installateurs en leveranciers.

  • 4. Het college bevestigt binnen twee weken de ontvangst van de gereedmelding.

Artikel 15. Subsidievaststelling.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van de verordening met betrekking tot de vaststelling van de subsidie, wordt de subsidie  binnen 2 maanden na gereedmelding door het college vastgesteld.

Sub-paragraaf 2.2.2. Stimulering afkoppelen hemelwaterafvoer van verhard oppervlak

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Schoon verhard oppervlak: het oppervlak (daken, wegen, verharde terreinen) waar­van het hemelwater, dat tot afstroming komt, als schoon kan worden aangemerkt;

  • b.

    Gemengd rioolstelsel: gecombineerde afvoer van afvalwater en hemelwater in één riool;

  • c.

    Regenwaterstelsel: rioolstelsel waarmee alleen regenwater wordt ingezameld;

  • d.

    Infiltratie: hemelwater dat van wegen en daken afstroomt in de bodem infiltreren;

  • e.

    Groen dak: dakoppervlak dat bedekt is met een begroeiing en een minimaal water­bergend vermogen van 15 liter per m2;

  • f.

     Afkoppelen: het onderbreken van de afvoer van op verhard oppervlak vallend hemelwater naar een gemengd rioolstelsel. In plaats daarvan wordt het hemel­water nuttig gebruikt of via infiltratie in de bodem gebracht of via afstroming naar oppervlaktewater afgevoerd.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, voor zover passend binnen het gemeentelijk waterbeleid, een incidentele subsidie verstrekken voor:

    • a.

      het afkoppelen van bestaand schoon verhard oppervlak in het bestaand stede­lijk gebied met een bestaande afvoer van het regenwater naar een gemengd rioolstelsel;

    • b.

      het vervangen van bestaande daken door groene daken in het bestaand stede­lijk gebied met een bestaande afvoer van het regenwater naar een gemengd rioolstelsel.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een financiële bijdrage per m2 afgekop­peld schoon verhard oppervlak dan wel gerealiseerd groen dakoppervlak. Als on­dergrens geldt dat minimaal 20 m2 schoon verhard oppervlak wordt afgekoppeld dan wel groen dak wordt aangelegd.

Artikel 3. Subsidieaanvrager.

  • 1. Voor subsidie komt in aanmerking een rechtspersoon met volledige rechtsbe­voegdheid of een natuurlijk persoon die eigenaar is van een in Eindhoven gelegen schoon verhard oppervlak aangesloten op het gemengde rioolstelsel.

Artikel 4. Indieningtermijn aanvraag.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de indiening­termijn van een subsidieaanvraag, kan een aanvraag voor een subsidie doorlopend bij het college worden ingediend.

  • 2. Een aanvraag wordt uiterlijk ingediend 8 weken voorafgaand aan de start van de realisering van de te treffen maatregelen.

Artikel 5. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waarop de activiteiten be­trekking hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd, groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidie­plafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn binnengekomen.

  • 3. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld voor de verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 6. Subsidieaanvraag.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen ge­gevens bij de subsidieaanvraag worden bij een subsidieaanvraag de volgende bescheiden overgelegd:

    • a.

      een opgave over de aard en omvang van het af te koppelen schoon verhard oppervlak of te realiseren groen dak en de bestemming van het afgekoppelde water;

    • b.

      een kadastrale kaart van het projectgebied;

    • c.

      het tijdstip waarop met de uitvoering wordt gestart en de vermoedelijke datum van oplevering;

    • d.

      een opgave van de uitvoeringskosten.

  • 2. De subsidieaanvraag geschiedt middels een door het college vastgesteld aan­vraagformulier.

  • 3. Indien een groen dak wordt toegepast is het de verantwoordelijkheid van de aanvrager om te zorgen voor een deugdelijke constructie die voldoet aan de bouwvoorschriften.

Artikel 7. Subsidiebedrag.

Het subsidiebedrag dat wordt verleend bedraagt € 25,-- per m2 afgekoppeld schoon verhard oppervlak dan wel te realiseren groen dak met een maximum van 50% van de werkelijke uitvoeringskosten. Het subsidiebedrag bedraagt maximaal € 25.000,-- per aanvraag en wordt berekend aan de hand van de overgelegde opgave als bedoeld bij artikel 6, eerste lid, onder a.

Artikel 8. Samenloop.

Indien sprake is van samenloop van deze regeling met een vergelijkbare andere regeling en uit hoofde van die andere regeling een subsidiebedrag is verstrekt, wordt dit bedrag in mindering gebracht bij de vaststelling van het subsidiebedrag.

Artikel 9. Beslistermijn subsidieaanvraag.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de beslistermijn, besluit het college binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De termijn als bedoeld in het eerste lid kan door het college met een termijn van 4 weken worden verlengd.

Artikel 10. Subsidieverplichtingen.

  • 1. Binnen 6 maanden na de subsidieverlening moet zijn gestart met de te realiseren maatregelen en deze maatregelen moeten binnen één jaar na de subsidieverle­ning zijn uitgevoerd.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen andere verplichtingen of nadere uitvoeringsvoorschriften worden gegeven die strekken tot het doel van de sub­sidie.

Artikel 11. Subsidieweigering.

Subsidie wordt geweigerd indien het college van oordeel is het hemelwater niet nuttig gebruikt kan worden of infiltratie niet haalbaar is of afvoer via afstroming naar opper­vlaktewater niet mogelijk is.

Artikel 12. Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. De aanvraag tot subsidievaststelling geschiedt middels een door het college vast­gesteld aanvraagformulier.

  • 2. De ontvanger van de subsidie meldt het project uiterlijk binnen één jaar na het ver­lenen van de subsidie gereed bij het college.

  • 3. De gereed melding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verantwoor­ding van de gemaakte kosten door overlegging van rekeningen.

Artikel 13. Subsidievaststelling.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de vaststelling van de subsidie, wordt de subsidie binnen 8 weken na gereed melding door het college vast­gesteld.

Hoofdstuk 3 Sociaal

Paragraaf 3.1. Cultuur.

Sub-paragraaf 3.1.1. Stimulering amateurkunst.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    activiteiten: de artistiek gerichte werkzaamheden van een organisatie binnen de verschillende secties van amateurkunst;

  • 2.

    actieve leden: contributiebetalende leden van een organisatie, die de artistieke activiteiten van de organisatie mede uitvoeren. De artistieke en organisatorische leiders, bestuursleden, ereleden en dergelijke worden niet als zodanig aange­merkt;

  • 3.

    amateurkunst: niet-beroepsmatige beoefening van kunst in verenigingsverband;

  • 4.

    basisbudget: het subsidiebedrag voor algemene kosten uitgedrukt in een geld­waarde die wordt berekend op basis van een score;

  • 5.

    dansgroep: een organisatie die één of meer dansvormen beoefent, zoals volks­dans, jazzdans of moderne dans;

  • 6.

    groep voor beeldende kunst en vormgeving: een organisatie die één of meer vor­men van beeldende kunst en vormgeving be­oefent, zoals tekenen, schilderen, beeldhouwen of keramische technieken met als primaire doelstelling het tot stand brengen van kunst. Hiertoe worden niet gere­kend organisaties in de hobbysfeer;

  • 7.

    groep voor audiovisuele kunst: een organisatie die één of meer technieken op het gebied van foto-, film- of audiokunst beoefent;

  • 8.

    groottetoeslag: een sectieafhankelijke toeslag op het basisbudget, uitgedrukt in een score en die is gebaseerd op het aantal actieve leden van een organisatie;

  • 9.

    hoofdkorps: het centrale onderdeel van een muziekkorps, waaraan het in het al­gemeen zijn naam ontleent;

  • 10.

    instrumentaal ensemble: een organisatie die muziek beoefent en bestaat uit in­strumentalisten, in uiteenlopende bezetting zoals een kamerorkest, symfonie­orkest, blokfluit-, klarinet-, saxofoonensemble, accordeon-, mandolineorkest of andere divers samengestelde ensembles, waaronder ensembles voor etnische muziek. In deze verordening worden hiertoe niet gerekend ensembles op het gebied van pop, jazz en geïmproviseerde muziek, amusementsorkesten, dans­orkesten en hieraan verwante ensembles;

  • 11.

    muziekkorps: een organisatie, zoals een harmonie, fanfare, drumband of show­corps dan wel een combinatie van deze;

  • 12.

    muziektheatergroep: een organisatie bestaande uit vocalisten en instrumentalis­ten, die het opera-operette- en/of musicalrepertoire middels geënsceneerde pro­ducties beoefent;

  • 13.

    nieuwe productie/nieuwe werken: door een organisatie openbaar gepresen­teerde stukken of werken, die in de voorgaande drie jaren door dezelfde orga­nisatie niet openbaar zijn gepresenteerd;

  • 14.

    niveautoeslag: een sectieafhankelijke toeslag op het basisbudget voor het artis­tiek functioneren van een organisatie, uitgedrukt in een score, gebaseerd op diplomering en/of ervaring van de artistieke leiding of op klassering van een muziekkorps;

  • 15.

    openbare uitvoering/presentatie: een in het algemeen door de organisatie zelf georganiseerde, voor het algemeen publiek openbaar toegankelijke volwaardige voorstelling of expositie binnen de in de verordening onderscheiden secties van amateurkunst, waaraan door publiciteit, zoals via de media, affiches en program­mabladen bekendheid wordt gegeven. Een tentoonstelling is tenminste gedu­ren­de een geheel weekend openbaar toegankelijk;

  • 16.

    organisatie: een in de gemeente Eindhoven gevestigde en werkzame rechtsper­soon met volledige rechtsbevoegdheidzijnde een vereniging, die als primaire doel­stelling heeft het niet beroepsmatig beoefenen van een binnen deze para­graaf verschillende sectie van kunst en waarvan de activiteiten voornamelijk openbaar toegankelijk zijn;

  • 17.

    score: het puntenaantal op grond waarvan de subsidie wordt berekend;

  • 18.

    specifieke toeslag: een sectieafhankelijke toeslag op het basisbudget, uitgedrukt in een score, in relatie tot een sectiekarakteristieke extra kostensoort;

  • 19.

    theatergroep: een organisatie die de toneelkunst beoefent, daaronder ook caba­ret begrepen;

  • 20.

    vocaal ensemble: een organisatie die muziek beoefent en bestaat uit vocalisten, zoals een kamerkoor, gemengd koor, univocaal koor, oratoriumkoor, kinderkoor en opera- en operettekoor, voor zover deze geen geënsceneerde producties uit­voeren.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een duursubsidie verlenen ter stimulering van het niet-beroeps­matig beoefenen van kunst in organisatieverband voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 1, onder1, die resulteren in het jaarlijks openbaar uitvoeren van nieuwe producties van amateurkunst in de volgende secties:

    • A.

      muziekkorpsen;

    • B.

      vocale ensembles;

    • C.

      instrumentale ensembles;

    • D.

      theatergroepen;

    • E.

      muziektheatergroepen;

    • F.

      dansgroepen;

    • G.

      groepen voor beeldende kunst en vormgeving; of

    • H.

      groepen voor audiovisuele kunst.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient te worden voldaan aan de vol­gende criteria:

    • -

      de wekelijkse repetities c.q. werkbijeenkomsten dienen plaats te vinden op een adres in Eindhoven;

    • -

      per jaar dienen tenminste 30 repetities c.q. werkbijeenkomsten te worden ge­houden;

    • -

      een organisatie behorend tot de secties theatergroepen of muziektheater­groe­pen dient per jaar tenminste een openbare uitvoering in de gemeente Eindhoven te geven van tenminste een nieuwe geënsceneerde productie;

    • -

      een organisatie behorend tot een van de overige secties dient per jaar ten­minste een openbare presentatie in Eindhoven te geven, waarbij tenminste éénderde deel van de in het desbetreffend jaar openbaar gepresenteerde werken bestaat uit nieuwe werken; en

    • -

      dient van de actieve leden tenminste 50% woonachtig te zijn in de gemeente Eindhoven.

  • 3. Per sectie, zoals bedoeld onder A t/m H van het eerste lid gelden voorts de vol­gende criteria om in aanmerking te komen voor subsidie:

    A.  Muziekkorpsen:

    • -

      de organisatie heeft tenminste 25 actieve leden;

    • -

      de organisatie is lid van een erkende landelijke muziekfederatie en tevens van de Bond van Eindhovense Muziekgezelschappen;

    • -

      het hoofdkorps neemt tenminste één keer per vijf jaar deel aan een kwalificatie­concours van de erkende landelijke muziekfederatie, waarbij de organisatie is aangesloten; en

    • -

      muzikale wandelingen en dergelijke gelden niet als een openbare uitvoering in de zin van artikel 1, vijftiende lid.

    B.    Vocale ensembles:

    • -

      de organisatie heeft tenminste 10 actieve leden;

    • -

      de organisatie is lid van een landelijke koepelorganisatie en tevens van de Eindhovense Koren Federatie en;

    • -

      de bescheiden voor de subsidieaanvraag worden ingediend via de Eindhovense Koren Federatie.

    C.    Instrumentale ensembles:

    • -

      de organisatie heeft tenminste 15 actieve leden.

    D.   Theatergroepen:

    • -

      de organisatie heeft tenminste 10 actieve leden;

    • -

      de organisatie is lid van een landelijke koepelorganisatie en tevens van de Eindhovense Theater Bond;

    • -

      een organisatie, die is ingedeeld in grootteklasse II realiseert per jaar tenminste twee nieuwe producties en geeft van elk in het desbetreffend jaar een openbare uitvoering in de gemeente Eindhoven; en

    • -

      een niveautoeslag kan worden toegekend indien tenminste 50% van het jaarlijks aantal repetities plaatsvindt onder leiding van een regisseur die in het bezit is van het voor het desbetreffend niveau vereiste diploma.

    E.     Muziektheatergroepen:

    • -

      de organisatie heeft tenminste 40 actieve leden.

    F.   Dansgroepen:

    • -

      de organisatie heeft tenminste 15 actieve leden.

    G.  Beeldende kunst en vormgeving:

    • -

      de organisatie heeft tenminste 60 actieve leden;

    • -

      een organisatie die is ingedeeld in grootteklasse II en III realiseert per jaar in de gemeente Eindhoven tenminste twee openbare  tentoonstellingen; en

    • -

      een niveautoeslag kan worden verleend indien tenminste 50% van het jaarlijks aantal werkbijeenkomsten wordt geleid door een artistiek leider die in het bezit is van het voor het desbetreffend niveau vereiste diploma.

    H.  Audiovisuele kunst:

    • -

      de organisatie heeft tenminste 15 actieve leden;

    • -

      een organisatie die is ingedeeld in grootteklasse II realiseert per jaar in de ge­meente Eindhoven tenminste twee openbare tentoonstellingen;

    • -

      voor fotogroepen geldt het vereiste van minimaal 20 werkbijeenkomsten per jaar; en

    • -

      kan een niveautoeslag worden verleend indien tenminste 50% van het jaarlijks aantal werkbijeenkomsten wordt geleid door een artistiek leider die in het bezit is van het voor het desbetreffend niveau vereiste diploma.

  • 4. Het college kan in bijzondere gevallen aan een organisatie ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede en het derde lid. 

Artikel 3 Subsidieaanvragers.

  • 1. Voor subsidie komen slechts in aanmerking organisaties die:

    • a.

      tenminste een jaar gerekend vanaf datum van statutaire oprichting activi­teiten, zoals genoemd in artikel 1, onder 1, juncto artikel 2, ontplooien; en

    • b.

      aangesloten zijn bij een voor de desbetreffende organisatie relevante lan­delijke koepelorganisatie.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen van het bepaalde in het eerste lid ont­heffing verlenen.

  • 3. Organisaties die voornamelijk activiteiten ontplooien ten behoeve van kerkelijke, levensbeschouwelijke of politieke instellingen of groepen alsmede organisaties met min of meer besloten karakter die gelieerd zijn aan bedrijven of instellingen zonder primaire doelstelling op het gebied van amateurkunst, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 4. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend vóór 1 mei van het jaar, vooraf­gaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd.

Artikel 5. Gegevens subsidieaanvraag.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent de in te dienen gegevens bij een aanvraag voor subsidie, dienen de volgende bescheiden te worden overgelegd:

  • -

    een staat van wekelijkse repetities en werkbijeenkomsten met vermelding van adres(sen) van de repetities en bijeenkomsten en van de naam van de artistiek leider(s);

  • -

    een betaalbewijs van lidmaatschap van de landelijke koepelorganisatie, waarbij de organisatie per 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, was aangesloten;

  • -

    een lijst van actieve leden per 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, met per actief lid vermelding van naam, adres, functie(s) binnen de organisatie en lengte van diens lidmaatschap van de desbetreffende organisatie;

  • -

    bewijsstukken van het jaar waarvoor al subsidie is verleend in de gemeente Eindhoven gerealiseerde openbare uitvoeringen c.q. presentaties met nieuwe producties c.q. nieuwe werken;

  • -

    opgave van mutaties in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie­aanvraag wordt ingediend, ten aanzien van de artistieke leiding, vergezeld van een kopie van het voor de niveau-indeling vereiste diploma van een nieuwe leider. Een muziekkorps overlegt een (mutatie)bewijs van klassering door de landelijke muziekfederatie, waarbij de organisatie is aangesloten; en

  • -

    de goedgekeurde jaarrekening van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag voor subsidie wordt ingediend.

Artikel 6. Subsidiebedrag.

  • 1. Als grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag wordt gehanteerd:

    • a.

      scores per organisatie voor basis- en algemene kosten, vermeerderd met toe­slagen voor de grootte en het niveau van de organisatie, dan wel van de artistieke leiding, alsmede voor specifieke kosten van muziekkorpsen;

    • b.

      de geldwaarde van de score wordt als volgt berekend: het voor het uitvoeren van de verordening voor het desbetreffend jaar beschikbare bedrag op de ge­meentebegroting gedeeld door het totaal van de scores van de subsidiabele organisaties voor het desbetreffend jaar;

    • c.

      voor de basis- en algemene kosten ontvangt de organisatie een basisbudget. De score bedraagt: 2.

  • 2. De indeling in grootteklasse geschiedt jaarlijks aan de hand van het werkelijk aan­tal actieve leden per peildatum 31 december van het voorgaande jaar van het jaar van indiening. De indeling in niveaus geschiedt per peildatum 31 december van het voorgaande jaar aan de hand van de door de organisatie overgelegde be­scheiden. Bij het niet binnen de gestelde termijnen, zoals bedoeld in artikel 5 van deze paragraaf, overleggen van de vereiste diploma's wordt de organisatie inge­deeld in niveau I. Een muziekkorps wordt ingedeeld aan de hand van bewijsstuk­ken van de klassering door de erkende landelijke muziekfederatie, waarbij het korps is aangesloten.

  • 3. Voor het toekennen van de toeslagen worden de organisaties als volgt onderver­deeld en zijn per sectie de volgende scores van toepassing:

    A.  Muziekkorpsen.

    1.     Groottetoeslag:

    • 1.1.

      grootteklasse I: score 0:

      indien de organisatie minder dan 55 actieve leden heeft;

    • 1.2.

      grootteklasse II: score 2:

      indien de organisatie 55 tot 95 actieve leden heeft;

    • 1.3.

      grootteklasse III: score 4:

      indien de organisatie tenminste 95 actieve leden heeft.

     

    2.     Niveautoeslag:

    • 2.1.

      niveau I: score 0:

      indien het hoofdkorps speelt in de introductieafdeling c.q. divisi van de Koninklijke Nederlandse Federatie van Muziekverenigingen c.q. de Brabantse Bond van Muziekverenigingen en/of indien de organisatie te kennen heeft gegeven niet aan een kwalificatieconcours te willen deelnemen;

    • 2.2.

      niveau II: score 2:

      indien het hoofdkorps speelt in de introductiedivisie van de Koninklijke Nederlandse Federatie van Muziekverenigingen c.q. de Brabantse Bond van Muziek­verenigingen;

    • 2.3.

      niveau III score 4:

      indien het hoofdkorps speelt in de 4e of 5e divisie dan wel promotieklasse van de Koninklijke Nederlandse Federatie van Muziekverenigingen c.q. de Brabantse Bond van Muziekverenigingen;

    • 2.4.

      niveau IV score 6:

      indien het hoofdkorps speelt in de 1e, 2e of 3e divisie dan wel de kampioensklasse van de Koninklijke Nederlandse Federatie van Muziekverenigingen c.q. de Bra­bantse Bond van Muziekverenigingen.

     

    3.     Specifieke toeslag voor opleiding en instrumentarium:

    • 3.1.

      categorie I: score 1:

      indien de organisatie is ingedeeld in niveau I;

    • 3.2.

      categorie II: score 2:

      indien de organisatie is ingedeeld in niveau II of hoger en minder dan 95 actie­ve leden heeft;

    • 3.3.

      categorie III: score 3:

      indien de organisatie is ingedeeld in niveau II of hoger en tenminste 95 actieve leden heeft.

    B. Vocale ensembles.

    1.     Groottetoeslag:

    • 1.1.

      grootteklasse I: score 0:indien de organisatie minder dan 70 actieve leden heeft;

    • 1.2.

      grootteklasse II: score 2: indien de organisatie tenminste 70 actieve leden heeft.

     

    2. Niveautoeslag:

    • 2.1.

      niveau I: score 0:

      indien de dirigent niet in het bezit is van een voor niveau II of hoger vereist diploma;

    • 2.2.

      niveau II: score 1:

      indien de dirigent in het bezit is van het Getuigschrift Ensemblebegeleiding (1-jarige cursus), o.a. onderdeel van de opleiding Docent Muziek (voorheen schoolmuziek)

    • 2.3.

      niveau III: score 2:

      indien de dirigent in het bezit is van een einddiploma Docent Muziek van een van rijkswege erkend conservatorium dan wel van een vergelijkbaar diploma, zoals de Meerjarige Dirigenten opleiding van het Centrum voor Amateurkunst, die opleidt tot het landelijk erkende diploma Amateur-Koordirigent;

    • 2.4.

      2.4.niveau IV: score 3:

      indien de dirigent in het bezit is van een Bachelor diploma Koordirectie (voorheen Praktijkdiploma) van een van rijkswege erkend conservatorium.

    • 2.5.

      niveau V: score 4;

      indien de dirigent in het bezit is van een Master diploma Koordirectie (voorheen Uitvoerend Musicus/Tweede Fase) van een van rijkswege erkend conservatorium.

    C. Instrumentale ensembles.

    1.      Groottetoeslag:

    • 1.1.

      grootteklasse I: score 0:

      indien de organisatie minder dan 40 actieve leden heeft;

    • 1.2.

      grootteklasse II: score 2:

      indien de organisatie tenminste 40 actieve leden heeft;

    • 1.3.

      grootteklasse III: score 4:

      indien de organisatie tenminste 55 actieve leden heeft.

     

    2.              Niveautoeslag:

    • 2.1.

      niveau I: score 0:

      indien de dirigent niet in het bezit is van een voor niveau II of hoger vereist diploma;

    • 2.2.

      niveau II: score 2:

      indien de dirigent in het bezit is van een Bachelor-diploma directie (HaFaBra-, Koor- en Orkest) van een van rijkswege erkend conservatorium of van een vergelijkbaar, voor de leiding van betreffende organisaties, relevant diploma;

    • 2.3.

      niveau III: score 4:

      indien de dirigent in het bezit is van een Master-diploma Koor en Orkestdirectie van een van rijkswege erkend conservatorium of van een vergelijkbaar, relevant diploma;

    • 2.4.

      niveau III: score 6:

      indien het een symfonieorkest betreft en de dirigent in het bezit is van een Master diploma Koor- en Orkestdirectie van een van rijkswege erkend conservatorium of van een vergelijkbaar, relevant diploma.

     

    D.  Theatergroepen.

    I.       Groottetoeslag:

    • 1.1.

      grootteklasse I: score 0:

      indien de organisatie minder dan 30 actieve leden heeft;

    • 1.2.

      grootteklasse II: score 2:

      indien de organisatie tenminste 30 actieve leden heeft.

     

    2.     Niveautoeslag:

    • 2.1.

      niveau I: score 0:

      indien de regisseur niet in het bezit is van een voor niveau II of hoger vereist diploma;

    • 2.2.

      niveau II: score 2:

      indien de regisseur in het bezit is van een diploma van een regieopleiding van het Landelijk Centrum voor Amateur-theater of van een vergelijkbaar diploma c.q. ervaringsniveau;

    • 2.3.

      niveau III: score 4:

      indien de regisseur in het bezit is van een einddiploma drama of regie van een van rijkswege erkende theatervakopleiding of van een vergelijkbaar diploma c.q. ervaringsniveau.

     

    E.   Muziektheatergroepen.

    I.       Groottetoeslag:

    • 1.1.

      grootteklasse I: score 0:

      voor elke organisatie.

     

    2.     Niveautoeslag:

    • 2.1.

      niveau I: score 0:

      indien noch de dirigent noch de regisseur in het bezit is van een voor niveau II of hoger vereist diploma;

    • 2.2.

      niveau II: score 4:

      indien alleen de dirigent of de regisseur in het bezit is van het voor niveau III vereiste diploma;

    • 2.3.

      niveau III: score 8:

      indien:

    • a.

      de dirigent in het bezit is van een einddiploma koor- of orkestdirectie van een van rijkswege erkend conservatorium of van een vergelijkbaar diplo­ma; en

    • b.

      de regisseur in het bezit is van een einddiploma van een van rijkswege er­kende theatervakopleiding of van een vergelijkbaar diploma.

     

    F.    Dansgroepen:

    1.     Groottetoeslag:

    • 1.1.

      grootteklasse I: score 0:

      indien de organisatie minder dan 50 actieve leden heeft;

    • 1.2.

      grootteklasse II: score 2:

      indien de organisatie 50-100 actieve leden heeft;

    • 1.3.

      grootteklasse III: score 4:

      indien de organisatie tenminste 100 actieve leden heeft.

     

    2.     Niveautoeslag:

    • 2.1.

      niveau I: score 0:

      indien de artistiek leider niet in het bezit is van een voor niveau II vereist diploma;

    • 2.2.

      niveau II: score 2:

      indien de artistiek leider in het bezit is van:

    • a.

      voor dansgroepen: een docentdiploma dansvakopleiding of van een vergelijkbaar diploma.

    • b.

      voor volksdansgroepen: een diploma Volksdansleider van het Landelijk Centrum voor Amateur-dans of van een vergelijkbaar diploma;

     

    G.  Groepen voor beeldende kunst.

    1.     Groottetoeslag:

    • 1.1.

      grootteklasse I: score 1:

      indien de organisatie minder dan 120 actieve leden heeft;

    • 1.2.

      grootteklasse II: score 3:

      indien de organisatie 120-150 actieve leden heeft;

    • 1.3.

      grootteklasse III: score 5:

      indien de organisatie tenminste 150 actieve leden heeft.

    2.     Niveautoeslag:

    • 2.1.

      niveau I: score 0:

      indien de artistiek leider niet in het bezit is van een voor niveau II of hoger vereist diploma;

    • 2.2.

      niveau II: score 4:

      indien de artistiek leider in het bezit is van een diploma van een voor de op­leiding van de desbetreffende organisatie relevante vakopleiding of van een vergelijkbaar diploma;

    • 2.3.

      niveau III: score 6:

      indien de artistiek leider in het bezit is van een einddiploma van een voor de leiding van de desbetreffende organisatie relevante van rijkswege erkende kunstvakopleiding of van een vergelijkbaar diploma.

     

    H.  Groepen voor audiovisuele kunst.

    1.     Groottetoeslag:

    • 1.1.

      grootteklasse I: score 1:

      indien de organisatie minder dan 75 actieve leden heeft;

    • 1.2.

      grootteklasse II: score 2:

      indien de organisatie tenminste 75 actieve leden heeft en is ingedeeld in niveau II.

     

    2.     Niveautoeslag:

    • 2.1.

      niveau I: score 0:

      indien de artistiek leider niet in het bezit is van een voor niveau II vereist diploma;

    • 2.2.

      nieau II: score 2:

      indien de artistiek leider in het bezit is van een einddiploma van een voor de leiding van de desbetreffende organisatie relevante van rijkswege erkende kunstvakopleiding.

  • 4. Het college kan voor het toekennen van toeslagen op grond van het derde lid na advies van een op het desbetreffende gebied erkend instituut of landelijke orga­nisatie afwijken van het in het derde lid bepaalde.

  • 5. Indien niet aan alle subsidievoorwaarden wordt voldaan, kan het subsidiebedrag worden teruggebracht tot alleen het basisbudget.

Artikel 7. Subsisdieplafond

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten be­trekking op hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze verordening subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben ingediend groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, wor­den de betrokken subsidies naar evenredigheid verminderd op grondslag van het subsidieplafond.

Artikel 8. Vaststelling.

  • 1. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij het college voor 1 mei van het jaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie is ver­leend.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de overleggen gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie, verstrekt de subsidie­ontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling de vol­gende gegevens:

    • -

      de goedgekeurde jaarrekening van het jaar waarop de vaststelling betrekking heeft;

    • -

      een betaalbewijs van lidmaatschap van de landelijke koepelorganisatie, waar­bij de organisatie per 31 december van het jaar waarop de vaststelling betrek­king heeft was aangesloten;

    • -

      een lijst van actieve leden per 31 december van het jaar waarop de vaststelling betrekking heeft, met per actief lid vermelding van naam, adres, functie(s) bin­nen de organisatie en lengte van diens lidmaatschap van de desbetreffende organisatie;

    • -

      een staat van wekelijkse repetities en werkbijeenkomsten met vermelding van adres(sen) van de repetities en bijeenkomsten en van de naam van de artistiek leider(s);

    • -

      bewijsstukken van in de gemeente Eindhoven gerealiseerde openbare uit­voeringen c.q. presentaties met nieuwe producties c.q. nieuwe werken in het jaar waarvoor subsidie is verleend;

    • -

      opgave van mutaties in het desbetreffend jaar ten aanzien van de artistieke leiding, vergezeld van een kopie van het voor de niveau-indeling vereiste diploma van een nieuwe leider. Een muziekkorps overlegt een (mutatie)bewijs van klassering door de landelijke muziekfederatie, waarbij de organisatie is aangesloten.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld door het college uiterlijk voor 1 januari volgend op het jaar waarin de gegevens, zoals be­doeld in dit artikel, zijn ingediend.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid worden subsidies tot €5.000,-- ambtshalve vastgesteld binnen 4 maanden na afloop van het boekjaar waarvoor subsidie is verleend.

  • 5. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vierde lid, kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Sub-paragraaf 3.1.2. Gilden.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    gilde: een in de gemeente Eindhoven gevestigde en werkzame rechtspersoon, die vanuit een eeuwenoud verleden de specifieke gildentradities -waarbij in oor­sprong een of ander sociaal, charitatief of geestelijk doel voorop stond - in stand houdt en daaraan op al of niet vernieuwende wijze uitvoering geeft;

  • 2.

    gilde-attributen: de bij een gilde in gebruik zijnde trommen, vendels, gildezilver, uniformen en schietuitrustingen;

  • 3.

    specifieke gilde-activiteiten: vendelzwaaien, trommelen, (vogel)schieten, deel­nemen aan en organiseren van gilde kringdagen en het zich geüniformeerd pre­senteren tijdens openbare evenementen;

  • 4.

    actieve leden: contributie betalende leden van een gilde, die de activiteiten uit­voeren.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een duursubsidie verlenen voorhet in stand houden van de van oudsher in de gemeente Eindhoven gevestigde en actief bestaande gilden indien en voor zover passend binnen het gemeentelijk beleid.

  • 2. Subsidie kan worden verleend indien:

    • -

      het gilde in de loop van het jaar tenminste vier keer in het openbaar optreedt op met specifieke gildenactiviteiten; en

    • -

      tenminste 50% van de actieve leden woonachtig is in de gemeente Eindhoven.

Artikel 3. Subsidieaanvragers.

  • 1. Voor subsidie komen slechts in aanmerking komen de van oudsher in de gemeen­te Eindhoven gevestigde en actief bestaande gilden welke zijn aangesloten bij de Bond van Schuttersgilden Kring Kempenland en waarvan het schutterslokaal, de gildenkamer en het schietterrein zijn gelegen in de gemeente Eindhoven.

  • 2. Indien sprake is van heroprichting kan het college gilden voor subsidiëring in aan­merking laten komen na twee volle kalenderjaren gerekend vanaf de datum van statutaire oprichting.

  • 3. Voordat het college op de aanvraag van een gilde, zoals bedoeld in het tweede lid beslissen, vragen zij via het District Centrum van de Bond van Schuttersgilden Kring Kempenland advies.

Artikel 4. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend vóór 1 mei van het jaar vooraf­gaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 5. Subsidieaanvraag.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gege­vens bij de subsidieaanvraag, dienen bij de aanvraag om subsidie de volgende be­scheiden te worden overgelegd:

  • -

    de door het bevoegde bestuursorgaan van het gilde vastgestelde jaarrekening van het voorafgaande jaar;

  • -

    een verklaring van lidmaatschap van de Bond van Schuttersgilden Kring Kempen­land;

  • -

    een door het bevoegde bestuursorgaan van het gilde vastgestelde lijst van actie­ve leden naar de situatie per 31 december van het jaar waarop de in te dienen jaarrekening betrekking heeft, met per actief lid vermelding van naam, woon­plaats, functie(s) binnen het gilde en van de in het desbetreffende jaar betaalde contributie; en

  • -

    een door het bevoegd bestuursorgaan van het gilde vastgesteld activiteitenover­zicht, gespecificeerd naar datum, plaats en aard van de activiteit.

Artikel 6. Advisering.

Voordat het college op de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 4 beslist, vraagt zij via het District Centrum van de Bond van Schuttersgilden Kring Kempenland advies.

Artikel 7. Subsidiebedrag.

  • 1. Als grondslagen voor de berekening van de subsidie worden gehanteerd:

    • a.

      een basisbudget ter grootte van 50% van de uitgaven ten behoeve van huis­vesting en gildenattributen tot een maximum van € 600,--; en

    • b.

      een bedrag per actief lid.

  • 2. De hoogte van het bedrag, zoals bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt als volgt berekend: het voor het uitvoeren van deze regeling voor het desbetreffende jaar beschikbare bedrag op de gemeentebegroting na aftrek van de voor toepassing van het eerste lid, onder a benodigde subsidie, gedeeld door het totaal aantal ac­tieve leden van de gilden naar de situatie per de in het derde lid bepaalde datum.

  • 3. Het aantal actieve leden wordt berekend naar de situatie per 31 december van het jaar waarop de in artikel 5 bedoelde jaarrekening betrekking heeft.

  • 4. Op grond van het eerste lid, onder a zijn subsidiabel:

    • a.

      wat betreft huisvesting: de uitgaven ten behoeve van huur, hypotheekrente, afschrijving en onder­houd van het schutterslokaal, de gildenkamer en het schietterrein;

    • b.

      wat betreft gildenattributen: de uitgaven ten behoeve van aanschaf, afschrij­ving en onderhoud van gildenattributen.

Artikel 8. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrek­king op hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben ingediend groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, wor­den de betrokken subsidies naar evenredigheid verminderd op grondslag van het subsidieplafond.

Artikel 9. Vaststelling.

  • 1. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot vaststelling van de subsidie bij het college in voor 1 mei van het jaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie is ver­leend.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de te overleggen gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie, dienen bij de aanvraag tot vaststelling de volgende bescheiden te worden overgelegd:

    • -

      de door het bevoegde bestuursorgaan van het gilde vastgestelde jaarrekening van het voorafgaande jaar;

    • -

      een verklaring van lidmaatschap van de Bond van Schuttersgilden Kring Kem­penland;

    • -

      een door het bevoegde bestuursorgaan van het gilde vastgestelde lijst van actieve leden naar de situatie per 31 december van het jaar waarop de in te dienen jaarrekening betrekking heeft, met per actief lid vermelding van naam, woonplaats, functie(s) binnen het gilde en van de in het desbetreffende jaar betaalde contributie; en

    • -

      een door het bevoegd bestuursorgaan van het gilde vastgesteld activiteiten­overzicht, gespecificeerd naar datum, plaats en aard van de activiteit.

  • 3. De subsidie wordt door het college vastgesteld uiterlijk voor 1 januari volgend op het jaar waarin de gegevens, zoals bedoeld in dit artikel zijn ingediend.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid worden subsidies tot €5.000,-- ambtshalve vastgesteld binnen 4 maanden na afloop van het boekjaar waarvoor subsidie is verleend.

  • 5. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vierde lid, kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Sub-paragraaf 3.1.3. Amateurkunst incidenteel.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    activiteiten: de gebruikelijke artistiek gerichte werkzaamheden van een organisa­tie binnen de onderscheiden secties van amateurkunst;

  • 2.

    amateurkunst: niet-beroepsmatige beoefening van kunst in verenigingsverband;

  • 3.

    openbare uitvoering/presentatie: een in het algemeen door de organisatie zelf in Eindhoven georganiseerde, voor het algemeen publiek openbaar toegankelijke volwaardige voorstelling of expositie binnen de in de verordening onderscheiden secties van amateurkunst, waaraan door publiciteit, zoals via de media, affiches en programmabladen, bekendheid wordt gegeven. Een tentoonstelling is ten­minste gedurende een geheel weekend openbaar toegankelijk;

  • 4.

    organisatie: een in de gemeente Eindhoven gevestigde en werkzame rechtsper­soon zijnde een vereniging, die als primaire doelstelling heeft het niet beroeps­matig beoefenen van een binnen de paragraaf "stimulering amateurkunst", on­derscheiden sectie van kunst en waarvan de activiteiten voornamelijk openbaar toegankelijk zijn.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een incidentele subsidie verlenen ter stimulering van bijzondere activiteiten welke plaatsvinden in de gemeente Eindhoven op het gebied van de amateurkunst.

  • 2. De volgende activiteiten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      activiteiten in het kader van culturele uitwisseling tussen een in de gemeente Eindhoven gevestigde en een in het buitenland gevestigde organisatie;

    • b.

      bijzondere activiteiten;

    • c.

      activiteiten van niet westerse (amateur)kunst en niet westerse amateurkunst beoefening met bijbehorende randactiviteiten waarbij zowel een artistieke als sociale dialoog kan ontstaan, met als voorwaarde dat de activiteit in de ge­meente Eindhoven plaatsvindt, de activiteit gratis is zodat er geen drempel is om deze te bezoeken, de activiteit minimaal 100 bezoekers zal trekken en een multiculturele uitstraling naar de stad heeft;

    • d.

      nieuwe activiteiten met een beoogd permanent karakter, waarvan de levens­vatbaarheid nog moet worden bewezen.

  • 3. Voor activiteiten, zoals bedoeld in het tweede lid, onder a en b, kunnen alleen or­ganisaties aanspraak op subsidie maken, zoals genoemd in de paragraaf "stimu­lering amateurkunst" aanspraak op subsidie maken.

  • 4. De activiteiten genoemd in het tweede lid, onder a, kunnen voorts slechts voor subsidie in aanmerking komen indien:

    • a.

      deze voornamelijk in de gemeente Eindhoven plaatsvinden gedurende ten­minste twee achtereenvolgende dagen;

    • b.

      bestaan uit tenminste één openbare uitvoering of tentoonstelling in de ge­meente Eindhoven door de gastorganisatie;

    • c.

      de in Eindhoven gevestigde organisatie reeds een tegenbezoek aan de gast­organisatie in het desbetreffend land heeft gebracht met aldaar tenminste één openbare uitvoering of tentoonstelling of kan aantonen dit tegenbezoek bin­nen één jaar te realiseren; of

    • d.

      de leden van de gastorganisatie tijdens het bezoek zoveel mogelijk op gast­adressen worden ondergebracht.

  • 5. De activiteiten, zoals bedoeld in het tweede lid onder b, dienen van een zodanige kwaliteit opzet en financiële omvang in relatie tot de financiële positie van de organisatie te zijn, dat niet mag worden verondersteld, dat deze kunnen worden uitgevoerd binnen de werking van de paragraaf "stimulering amateurkunst".

  • 6. De activiteiten, zoals bedoeld in het tweede lid onder d dienen een aantoonbare additionele waarde te bezitten en komen maximaal één keer per jaar gedurende maximaal twee achtereenvolgende jaren voor subsidie in aanmerking.

  • 7. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt verder betrokken:

    • -

      de kwaliteit van de uitvoering/presentatie;

    • -

      het eigen karakter van de uitvoering/presentatie;

    • -

      de zeggingskracht van de uitvoering/presentatie;

    • -

      de adequate uitvoering van de uitvoering/presentatie

Artikel 3. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie komen slechts in aanmerking organisaties zoals bedoeld in artikel 1.

Artikel 4. Indieningtermijn aanvraag.

  • 1. Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend tenminste 12 weken voordat de activiteit plaatsvindt.

  • 2. Van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken indien gemotiveerd kan worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op kortere termijn moeten worden georganiseerd.

Artikel 5. Subsidiebedrag.

  • 1. Als grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag wordt gehanteerd:

    • -

      de ingediende begroting en het activiteitenplan;

    • -

      de verhouding tussen de kosten van de activiteiten in relatie tot de aard en de omvang van de activiteiten.

  • 2. Het subsidiebedrag bedraagt niet meer dan het exploitatietekort tot een maxi­mum van € 3.500,--.

Artikel 6. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrek­king op hebben.

  • 2. Van de jaarlijks storting in de reserve zal tenminste eenderde deel beschikbaar zijn voor vocale ensembles voor de in artikel 2, tweede lid, onder b bedoelde activiteiten.

  • 3. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze verordening subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die een aanvraag hebben ingediend welke gelijk­tijdig met elkaar beoordeeld worden, groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, geeft het college prioriteit aan de aanvragen waar­van de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen meer van belang is voor de stimulering van bijzondere activiteiten op het gebied van de amateurkunst en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel waarvoor subsidiegelden in het kader van deze paragraaf beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 7. aanvraag tot vaststelling van subsidie.

  • 1. De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in bij het college binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden subsidies tot €5.000,-- ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 3. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het tweede lid, kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Sub-paragraaf 3.1.4. Cultuurspreiding.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    culturele activiteiten: voorstellingen op het terrein van toneel, muziek, dans, mime, film en andere audiovisuele activiteiten, literaire manifestaties, tentoon­stellingen op het terrein van beeldende kunst, vormgeving en architectuur als­mede evenementen die ten doel hebben aandacht te vragen voor zaken van historische waarden.

  • 2.

    centrale culturele instellingen: Stadsschouwburg, Muziekcentrum Frits Philips, Centrum voor de Kunsten Eindhoven, Openbare Bibliotheek Eindhoven, De Krabbedans, Museum Kempenland, Plaza Futura, De Effenaar, Pop-Ei, Het Klein en het Prehistorisch Huis.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan ter spreiding van cultuur een incidentele subsidie verlenenvoor het organiseren van professionele culturele activiteiten in wijken en buurten van Eindhoven.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor subsidie dienen de activiteiten:

    • -

      van professionele aard te zijn;

    • -

      inhoudelijk en organisatorisch van voldoende kwaliteit te zijn; en

    • -

      een openbaar karakter te hebben.

  • 3. Geen subsidie wordt verleend voor activiteiten:

    • -

      die georganiseerd worden door de centrale culturele instellingen;

    • -

      waarvan de organisatoren en uitvoerenden dezelfde personen zijn;

    • -

      waarvoor de gemeente reeds op een andere wijze subsidie verleent.

Artikel 3. Subsidieaanvragers./

Voor subsidie kunnen in aanmerking komen natuurlijke personen en rechtspersonen.

Artikel 4. Indieningtermijn aanvraag.

  • 1. Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend tenminste vier weken voor­dat de activiteit plaatsvindt.

  • 2. Van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken indien ge­motiveerd kan worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op kortere termijn moet worden georganiseerd.

Artikel 5. Subsidiebedrag.

Het subsidiebedrag wordt bepaald aan de hand van het exploitatietekort van de acti­viteit met een maximum van € 700,--. Bij uitzonderlijke kwaliteit, omvang en kosten en bij wijk/buurtoverschrijdende evenementen kan een hogere subsidie worden ver­leend.

Artikel 6. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrek­king op hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsi­die wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestel­de subsidieplafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst.

Artikel 7. Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in bij het college binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden subsidies tot €5.000,-- ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 3. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het tweede lid, kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Sub-paragraaf 3.1.5. Laboratorium- en designstad 2006-2008.

-vervallen-

Sub-paragraaf 3.1.6. Incidentele subsidies Cultuur 2009.

-vervallen-

Sub-paragraaf 3.1.7. Incidentele subsidies Urban Culture.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    Urban Culture: een straatcultuur-sport van jongeren die typerend is voor de hedendaagse samenleving in Eindhoven en Regio;

  • 2.

    activiteiten: inhoudelijke activiteiten in het kader van Urban Culture;

  • 3.

    jongeren: leeftijdsgroep van 10-35 jaar;

  • 4.

    publieksbereik: het actief bereiken van publiek;

  • 5.

    media: een communicatiemiddel ten behoeve van publieksbereik;

  • 6.

    overheadkosten: kosten die niet direct betrekking hebben op de activiteit;

  • 7.

    overige inkomsten: andere inkomsten dan de aangevraagde subsidie.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een incidentele exploitatie subsidie verlenen voor activiteiten op het gebied van Urban Culture.

  • 2. Voor de in het eerste lid genoemde activiteiten geldt dat in ieder geval aan één van de hieronder genoemde criteria, welke onderdeel zijn van de speerpunten uit  het raadsprogramma Actieve Jeugd/Kunst & Cultuur, wordt voldaan, te weten:  

    • a.

      professionalisering van de initiatieven; of

    • b.

      verankering van Urban Culture in de stad Eindhoven.

  • 3. Voor alle activiteiten als bedoeld in het eerste lid geldt dat deze dienen plaats te vinden in Eindhoven.

  • 4. Indien subsidie wordt aangevraagd voor  € 5.000,-- of meer geldt voorts dat er sprake moet zijn van minimaal twee bronnen van overige inkomsten.

Artikel 3. Subsidieweigering.

  • 1. Indien een aanvrager reeds subsidie ontvangt voor haar reguliere activiteiten wordt de subsidie geweigerd, tenzij de activiteit waarvoor subsidie in het kader van deze paragraaf wordt aangevraagd afwijkend is dan wel een extra impuls geeft ten opzichte van de reguliere activiteiten.

  • 2. Indien een aanvrager voor hetzelfde evenement of activiteit meerdere subsidies aanvraagt, wordt slechts één aanvraag in behandeling genomen.

  • 3. In één boekjaar worden maximaal drie subsidies per aanvrager in het kader van deze paragraaf verleend.

  • 4. Subsidie wordt eveneens geweigerd indien blijkt dat:     

    • a.

      de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd georganiseerd wordt van­uit een winstoogmerk; of

    • b.

      de markt verzadigd is met betrekking tot de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 4. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie komen slechts in aanmerking rechtspersonen gevestigd in Eindhoven.

Artikel 5. Subsidieaanvraag.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, met betrekking tot de in te dienen gegevens voor de subsidieaanvraag, dienen door de subsidieaanvrager de vol­gende gegevens te worden overlegd:

    • a.

      een activiteitenplan;

    • b.

      een begroting waaruit blijkt:

      • - dekking van de totale kosten van de activiteit; en

        - specificatie van de overige inkomsten;

    • c.

      een bewijs van inschrijving uit het handelsregister van de Kamer van Koop­handel en Fabrieken en een afschrift van de statuten.

  • 2. De subsidieaanvraag geschiedt middels een door het college vastgesteld aan­vraagformulier.

Artikel 6. Indieningtermijn aanvraag.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1met betrekking tot de indieningtermijn aanvraag, worden de aanvragen, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, tenminste acht weken voordat de activiteit plaatsvindt ingediend.

Artikel 7. Beslissing op de aanvraag.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de beslissing op de aanvraag beslist het college binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 8. Subsidiebedrag.

  • 1. Als grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt gehanteerd een maximaal bedrag van € 15.000,-- ter dekking van het exploitatietekort van de activiteit waarbij maxi­maal 20% van het subsidiebedrag naar rato aan overheadkosten worden toe­gerekend.

  • 2. Niet subsidiabel zijn kosten in het kader van prijzengelden en –bekers zijnde cadeaubonnen, geldprijzen, startgelden of consumptiegoederen.

Artikel 9. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten be­trekking op hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsi­die wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst.

Artikel 10. Bevoorschotting.

  • 1. Het college verstrekt de subsidieontvanger een voorschot van 95% op de verleen­de subsidie. Dit voorschot wordt binnen vier weken na het besluit tot verlening aan de subsidieontvanger overgemaakt.

  • 2. Bij de vaststelling van de subsidies vindt verrekening plaats met reeds uitbetaalde voorschotten en wordt het eventuele restant binnen zes weken na de vaststelling uitbetaald.

Artikel 11. Aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 1. De subsidieontvanger van een subsidie dient een aanvraag tot subsidievaststel­ling in bij het col­lege binnen 12 weken na afloop van de activiteiten.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot het overleggen van gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie, verstrekt de subsidie­ontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling de volgende gegevens:

    • a.

      een inhoudelijk verslag van de activiteit;

    • b.

      een financieel verslag en afrekening;

  • 3. De aanvraag tot vaststelling geschiedt middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 12. Duur.

Deze paragraaf komt te vervallen op 1 januari 2011.

Sub-paragraaf 3.1.8. Projectsubsidies Cultuur

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    activiteiten: inhoudelijke activiteiten in het kader van podiumkunsten, beeldende kunst en vormgeving, Urban Culture en cultuurhistorie;

  • 2.

    overheadkosten: kosten voor huisvesting, personeel en bureaukosten;

  • 3.

    artistieke kwaliteit: het hebben van een aantal unieke eigenschappen verbonden aan het voorwerp of de activiteit zijnde:

  • a.

    diepgang en verdieping of;

  • b.

    non-conformistisch en confronterend of;

  • c.

    het hebben van een eigen karakter of;

  • d.

    aanzetten tot nadenken, te maken hebben met zingeving of;

  • e.

    vernieuwing en zeggingskracht wat leidt tot reflectie en nieuwe inzichten.

  • 4.

    vormgevers: natuurlijke personen die een opleiding hebben genoten op het gebied van vormgeving en een beroepspraktijk in die richting willen opbouwen of hebben opgebouwd;

  • 5.

    kunstenaars: natuurlijke personen die:

  • -

    die een opleiding hebben genoten aan een erkende kunstopleiding of;

  • -

    ruime ervaring hebben in het professionele kunstcircuit aantoonbaar door exposities, publicaties, voorstellingen, projecten met voldoende artistieke kwaliteit;

  • 6.

    creatieve industrie: combinatie van creatieve arbeid en ondernemerschap die producten voortbrengen die naast hun een functionele vorm ook een culturele meerwaarde hebben;

  • 7.

    cultureel ondernemerschap: een werkwijze die erop gericht is zoveel mogelijk kunstzinnig, artistiek-cultureel, zakelijk en maatschappelijk rendement te halen uit culturele activiteiten;

  • 8.

    podiumkunsten: muziek, dans, theater, musical of opera;

  • 9.

    beeldende kunsten: schilder- en tekenkunst, grafische kunst, beeldhouwkunst, fotografie, kunst in de openbare ruimte;

  • 10.

    vormgeving: grafische en industriële vormgeving, mode, interieurontwerp en ruimtelijke vormgeving;

  • 11

    cultuurhistorie: musea, archieven, volkscultuur;

  • 12

    Urban Culture: een straatcultuur- sport van jongeren die typerend is voor de hedendaagse samenleving in Eindhoven en Regio;

  • 13

    publieksbereik: het op een doordachte, passende en zinvolle wijze bereiken van mensen met de resultaten van het creatieve proces of met het creatieve proces zelf;

  • 14

    breed publiek: publiek van uiteenlopende samenstelling qua leeftijd, achtergrond en interesse;

  • 15

    specifiek publiek: publiek van deskundigen, collega-makers of kunstliefhebbers;

  • 16

    adviseur: lid van de adviescommissie Projectsubsidies Cultuur waarin des­kundigen op het gebied van beeldende kunst en vormgeving, podiumkunst, cultuurhistorie en Urban culture zitting hebben en die het college adviseert ten aanzien van de aanvragen;

  • 17

    tranche: periode die loopt van 1 januari van het betreffende jaar tot de eerstvol­gende vergadering van de adviescommissie. De volgende periode loopt vanaf de vorige vergadering tot aan de volgende vergadering van de adviescommissie;

  • 18

    regio Eindhoven: gemeenten behorende tot het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven uitgezonderd de gemeenten Asten, Cranendonk, Deurne, Gemert-Bakel, Helmond, Laarbeek en Someren;

  • 19

    DNA van Eindhoven: heeft betrekking op specifieke en onderscheidende eigenschappen van Eindhoven, zoals: licht, technologie en design;

  • 20

    overige inkomsten: andere inkomsten dan de aangevraagde subsidie;

  • 21.

    subsidie S: waarderingssubsidie van maximaal €1.000,-;

  • 22.

    subsidie M: exploitatiesubsidie van minimaal €1.001,- en maximaal  €5.000,-;

  • 23.

    subsidie L: exploitatiesubsidie van minimaal €5.001,- en maximaal  €15.000,-.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een incidentele subsidie verlenen voor activiteiten op het gebied van beeldende kunst en vormgeving, podiumkunst, cultuurhistorie en Urban culture die bijdragen aan de ontwikkeling en versterking van het culturele klimaat in de stad Eindhoven.

  • 2. De in het eerste lid genoemde activiteiten hebben betrekking op een van de speerpunten:

    • a.

      talentontwikkeling of;

    • b.

      het versterken van de relatie tussen productie en presentatie of;

    • c.

      versterking van de professionalisering van de culturele sector of;

    • d.

      dragen bij aan de ontwikkeling van het cultureel ondernemerschap, ontwikkelingen in het kader van de creatieve industrie of anderszins aan de professionalisering van de deelnemende kunstenaars.

    • e.

      Cultuur Totaal

    • f.

      het ontsluiten van de cultuurhistorie van Eindhoven

    • g.

      het stimuleren en zichtbaar maken van Urban Culture

  • 3. Voor alle activiteiten als bedoeld in het eerste lid geldt dat:

    • a.

      - voor podiumkunsten en beeldende kunst en vormgeving de activiteit artistieke kwaliteit dient te bezitten waarbij de mate van artistieke kwaliteit doorslaggevend kan zijn voor subsidieverlening en;

      - voor cultuurhistorie de activiteit de geschiedenis van de stad Eindhoven op een originele manier dient te ontsluiten die past binnen het DNA van de stad en een relatie legt tussen het heden en verleden;

      - voor Urban Culture de activiteit dient bij te dragen aan de professionalisering van de initiatieven of aan de verankering van Urban Culture in de stad Eindhoven en;

    • b.

      de activiteit dient plaats te vinden in Eindhoven en;

    • c.

      de activiteit van een aanmerkelijk belang is voor het Eindhovense culturele leven voor kunstenaars en publiek en;

    • d.

      de activiteit een openbaar karakter heeft of wordt gevolgd door een openbare presentatie.

  • 4. Voor het verstrekken van subsidie M en L geldt voorts dat er sprake moet zijn van minimaal 40% respectievelijk 60% aan overige inkomsten voor het project.

  • 5. Aanvragen voor subsidie M betreffen kleinschalige projecten, met een vaak specifiek publiek.

  • 6. Aanvragen voor subsidie L betreffen grootschalige projecten die een breed publiek bereiken.

  • 7. Het college verleent subsidie in de vorm van een exploitatiesubsidie of een waarderingssubsidie.

  • 8. Individuele natuurlijke personen komen alleen in aanmerking voor subsidie S.

Artikel 3. Subsidieweigering.

  • 1. Een aanvrager die reeds meer dan €150.000,- subsidie ontvangt voor haar reguliere activiteiten, wordt de subsidie geweigerd.

  • 2. Een aanvrager die minder dan €150.000,- subsidie ontvangt voor haar reguliere activiteiten, wordt de subsidie geweigerd tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd afwijkend is dan wel een extra impuls geeft ten opzichte van de reguliere activiteiten.

  • 3. Indien een aanvrager meerdere subsidies aanvraagt voor hetzelfde project wordt slechts één aanvraag in behandeling genomen.

Artikel 4. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie komen in aanmerking natuurlijke personen en rechtspersonen die gevestigd zijn in de Regio Eindhoven.

Artikel 5. Subsidieaanvraag.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, met betrekking tot de in te dienen gegevens voor de subsidieaanvraag, dienen door de subsidieaanvrager de vol­gende gegevens te worden overlegd:

    • a.

      a.   een activiteitenplan waaruit blijkt:

      - bij welke van de speerpunten, zoals genoemd in artikel 2, eerste lid, de activiteit aansluiting vindt en;

      - de aanleiding, doelstelling en motivatie van de activiteit en;

      - het beoogd publieksbereik en;

      - de publiciteitsdoelstelling;

    • 2.

      b.   een begroting waaruit blijkt:dekking van de totale kosten van de activiteit en;specificatie van de overige inkomsten;

    • 3.

      c.   een bewijs van inschrijving uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken en een afschrift van de statuten indien de aanvrager een rechtspersoon is.

  • 2. De subsidieaanvraag geschiedt middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 6. Indieningtermijn aanvraag.

  • 1. De behandeling van de subsidieaanvraag, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, geschiedt in vier tranches per jaar.

  • 2. De aanvragen, zoals bedoeld in het eerste lid, moeten worden ingediend tenminste 6 weken voordat de activiteit plaatsvindt en tenminste 3 weken voor de vergadering van de desbetreffende adviescommissie.

  • 3. Aanvragen waarvan de activiteit plaatsvindt voordat de adviescommissie bijeenkomt worden niet in behandeling genomen.

Artikel 7. Beslissing op de aanvraag.

  • 1. Aanvragen voor subsidie worden beoordeeld in vergelijking met andere aanvragen in de periode waarin ze zijn ingediend, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen 3 weken na vergadering van de adviseurs.

Artikel 8. Advisering.

  • 1. Alvorens het college beslist op de aanvraag vraagt het college advies aan interne en tenminste één externe adviseur(s) van de adviescommissie Projectsubsidies Cultuur die geselecteerd worden op expertise afhankelijk van de inhoudelijke kenmerken van een aanvraag.

  • 2. De adviseurs beoordelen de aanvragen aan de hand van de criteria, zoals opgenomen in artikel 2.

Artikel 9. Subsidiebedrag.

Als grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag voor activiteiten bin­nen  het programma, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt gehanteerd:

  • a.

    de overheadkosten zijn subsidiabel tot een maximum van € 3.000,-- (20% van het maximum subsidie of zoveel minder naar rato);

  • b.

    een waarderingssubsidie van maximaal van € 1.000,--  (subsidie S);

  • c.

    een exploitatiesubsidie van minimaal van € 1.001,-- euro en maximaal van € 5.000,--euro  (subsidie M) ter dekking van het exploitatietekort van de activiteit;

  • d.

    een exploitatiesubsidie van minimaal van € 5.001,-- euro en maximaal van € 15.000,--  (subsidie L) ter dekking van het exploitatietekort van de activiteit.

Artikel 10. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten be­trekking op hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze subsidieparagraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die een aanvraag hebben ingediend die gelijktij­dig met elkaar beoordeeld worden, groter is dan de op grond van de in het eer­ste lid vastgestelde subsidieplafonds, geeft het college prioriteit aan de aanvragen waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen méér aansluiten bij de uitgangspunten van deze paragraaf.

  • 3. Per tranche is een vierde deel van het beschikbare bedrag per jaar beschikbaar.

  • 4. Waar binnen een tranche het subsidieplafond niet bereikt wordt, wordt het resterende bedrag automatisch meegenomen naar de volgende tranche.

Artikel 11. Bevoorschotting.

  • 1. Het college verstrekt de subsidieontvanger een voorschot van 90% op de verleen­de subsidie wanneer subsidie M of L zijn toegekend. Dit voorschot wordt binnen 2 weken na het besluit tot verlening aan de subsidieontvanger overgemaakt.

  • 2. Bij de vaststelling van de subsidies M of L vindt verrekening plaats met reeds uitbetaalde voorschotten en wordt het eventuele restant binnen zes weken na de vaststelling uitbetaald.

  • 3. Subsidie S wordt ineens uitbetaald binnen 2 weken na het besluit tot verstrekking.

Artikel 12. Aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot het overleggen van gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie, verstrekt de subsidie­ontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling de volgende gegevens:

    • a.

      een inhoudelijk verslag van de activiteit;

    • b.

      een financieel verslag en afrekening;

    • c.

      een overzicht van het bereikte publiek;

    • d.

      de gerealiseerde publiciteit middels overlegging van artikelen.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling geschiedt middels een door het college vastgesteld formulier.

  • 3. De vaststelling van een S waarderingssubsidie tot €1.000,- vindt op het moment van verlening van de subsidie plaats.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden subsidies tot €5.000,- ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 5. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vierde lid kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aan te geven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 13. Duur.

Deze paragraaf komt te vervallen op 1 januari 2012 of zoveel eerder als besloten wordt deze paragraaf in te trekken.

Paragraaf 3.2. Sport.

Sub-paragraaf 3.2.1. Sportverenigingen.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

vrijwillig sporttechnisch kaderfunctionarissen: personen die een sporttechnische op­leiding hebben genoten die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft erkend, en zich op verenigingsniveau bezig houden met training/leiding van groepen zonder dat er sprake is van betaling. Deze personen worden ingezet voor het geven van deskundige training/leiding aan leden van sportverenigingen.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan ter stimulering van het beoefenen van sport in verenigingsver­band een duursubsidie verlenen voor het geven van deskundige training/leiding door een vrijwillig sporttechnisch kader aan Eindhovense leden tot en met 18 jaar en Eindhovense leden, die behoren tot de doelgroepen 55-plussers, etnische minderheden en gehandicapten indien en voor zover passend binnen het ge­meentelijk sportbeleid.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient te worden voldaan aan de vol­gende criteria:

    • a.

      de sporttechnisch kaderfunctionaris dient tenminste in het bezit te zijn van het diploma recreatiesportleider A of het diploma sportleider in een bepaal­de tak van sport;

    • b.

      het geven van training/leiding dient plaats te vinden gedurende het gehele seizoen tenminste 90 minuten per week per groep aan tenminste twee groe­pen per jaar per vereniging volgens de in daarvoor geldende richtlijnen aan­gegeven groepsgrootte per trainer/leider per tak van sport. De richtlijn is als bijlage bijgevoegd.

    • c.

      het gewogen gemiddelde van de contributie per lid van de sportvereniging dient tenminste € 39,40 (prijspeil 1 januari 2008) per jaar te zijn. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van het prijsniveau op basis van de begrotingsrichtlijnen van de gemeente Eindhoven.

  • 3. Het college kan van het minimumbedrag genoemd in het tweede lid, onder sub c in een bijzonder geval, ter beoordeling van het college, ontheffing verlenen.

Artikel 3. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie komen slechts in aanmerking de in Eindhoven gevestigde sportvereni­gingen met tenminste 25 contribuerende actieve leden op de peildatum en die ge­bruik maken van Eindhovense sportaccommodaties. Voorts dienen zij aangesloten te zijn bij een door het college erkende landelijke en/of regionale overkoepelende sportorganisatie. Als peildatum geldt 1 januari dan wel 1 juli van het desbetreffende kalenderjaar, dit is afhankelijk van of het een winter- dan wel een zomersportvereni­ging betreft.

Artikel 4. Subsidieaanvraag.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gege­vens voor de subsidieaanvraag, dienen door de subsidieaanvrager de volgende gege­vens te worden overgelegd: een opgave van het aantal bevoegde, niet betaalde trainers of leiders, die gedurende het gehele jaar of seizoen naar verwachting tenminste 90 minuten per week training of leiding zullen geven.

Artikel 5. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend vóór 1 mei betreffende het lo­pende kalenderjaar.

Artikel 6. Subsidiebedrag.

De subsidie bedraagt € 136,13 per vrijwillig sporttechnisch kaderfunctionaris per jaar tot een maximum van 20 functionarissen per sportvereniging. Het bedrag wordt jaar­lijks aangepast aan de ontwikkeling van het prijsniveau op basis van het prijsindex­cijfer over het voorafgaande jaar voor weeklonen van overheidspersoneel van het Centraal Bureau voor de Statistiek, waarbij het niveau per 1 januari 2000 op 100 wordt gesteld.

Artikel 7. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrek­king op hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze verordening subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben ingediend groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, wor­den de betrokken subsidies naar evenredigheid verminderd op grondslag van het subsidieplafond.

Artikel 8. Aanvraag vaststelling.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 worden subsidies ambtshalve vastgesteld binnen 4 maanden na afloop van het boekjaar.

  • 2. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • Bijlage: richtlijn overzicht van groepsgrootte per trainer/leider per tak van sport.

  • Tak van sport

    Groepsgrootte

    Alpinisme

    10

    Atletiek

    15

    Badminton

    14

    Bandy

    10

    Basebal/honkbal

    18

    Basketbal

    12

    Biljarten

    10

    Boksen

    10

    Bowling

    10

    Cricket

    11

    Dammen

    10

    Golf

    10

    Gymnastiek (geen turnen)

    18

    Gymnastiek ritmisch

    18

    Gymnastiek modern

    12

    Handbal

    16

    Handboogschieten

    10

    Hyppisch sport

    10

    Hockey

    18

    Gevechtssporten

    16

    Kano

    15

    Korfbal

    18

    Rolschaatsen/rolhokckey

    14

    Rugby

    10

    Schaatsen: kunstrijden

    17

    Schaatsen: toerrijden

    15

    Schaatsen: hardrijden

    13

    Schaken

    10

    Schermen

    10

    Tafeltennis

    10

    Tennis

    10

    Turnen

    14

    Voetbal

    18

    Volleybal

    14

    Wandelen

    18

    Waterpolo

    14

    Wielrennen

    16

    IJshockey

    14

    Zaalvoetbal

    12

    Zeilen

    10

    Zwemmen

    14

Sub-paragraaf 3.2.2. Bekers/prijzen sportevenementen.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    evenementenorganisaties: (sport)organisaties welke niet-commercieel van aard zijn, die sportevenementen in Eindhoven organiseren in de volgende catego­rieën:

  • a.

    internationaal topniveau (Wereld of Europees Kampioenschap dan wel verge­lijkbaar niveau);

  • b.

    subinternationaal, nationaal niveau of (open-) Nederlands Kampioenschap;

  • c.

    regionaal; of

  • d.

    subregionaal of stedelijk niveau;

  • 2.

    beker of prijs: een blijvende herinnering gerelateerd aan het betreffende sport­evenement voor de winnaar en/of deel­nemers van het sportevenement niet zijnde cadeaubonnen, geldprijzen of consumptiegoederen. 

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan indien en voor zover passend binnen het gemeentelijk sportbe­leid een incidentele subsidie verlenen voor sportevenementen in de categorie a, b, c of d genoemd in artikel 1, eerste lid, welke voor Eindhoven van belang (kun­nen) worden geacht en waarbij de evenementenorganisatie bekers of prijzen ter beschikking stelt.

  • 2. Naast het bepaalde in het eerste lid, kan een evenementenorganisatie die een aanvraag indient voor een subsidie voor bekers en prijzen, zoals bedoeld in het eerste lid, onder b, maximaal in aanmerking komen voor twee evenementen in hetzelfde boekjaar door dezelfde evenementenorganisatie.

Artikel 3. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie komen slechts in aanmerking evenementenorganisaties zijnde rechts­personen, zoals bedoeld in artikel 1.

Artikel 4. Subsidieweigering.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent subsidieweigering, wordt door het college geen subsidie verstrekt indien uit hoofde van een andere paragraaf van deze verordening voor hetzelfde evenement en dezelfde doelstelling subsidie wordt verstrekt.

Artikel 5. Subsidieaanvraag.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gege­vens voor de subsidieaanvraag, dienen door de subsidieaanvrager bij een aanvraag voor subsidie voor bekers of prijzen zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, de volgende gegevens te worden overgelegd:

  • -

    een opgave van het karakter van het sportevenement;

  • -

    een opgave van het aantal deelnemers;

  • -

    een opgave van het verwachte aantal toeschouwers; en

  • -

    de verwachte aandacht van de media.

Artikel 6. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor een subsidie moet worden ingediend voor 1 maart van het jaar waarin het sportevenement plaatsvindt.

Artikel 7. Subsidiebedrag.

  • 1. De subsidie wordt berekend aan de hand van een puntentelling die wordt toege­kend op basis van de volgende categorieën:

    • -

      het karakter van het sportevenement;

    • -

      het aantal deelnemers;

    • -

      het aantal toeschouwers;

    • -

      de aandacht van de media.

  • 2. Op basis van het totaal aantal punten vindt de volgende verdeling plaats:

    • -

      tot 5 punten maximaal € 100,--;

    • -

      tot 15 punten maximaal € 200,--;

    • -

      tot 25 punten maximaal € 750,--;

    • -

      tot 35 punten maximaal € 1.500,--.

Artikel 8. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrek­king op hebben.

  • 2. Indien het bedrag, waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdigeen aanvraag hebben ingediend, groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond worden de betrokken subsidies naar evenredigheid verminderd op grondslag van het subsidieplafond.

  • 3. Indien na beoordeling van alle aanvragen nog middelen beschikbaar zijn voor het desbetreffende tijdvak, dan maakt het college dit bekend.

  • 4. Aanvragen voor de resterende middelen, zoals bedoeld in het derde lid, worden overeenkomstig het gestelde in deze paragraaf behandeld met dien verstande dat het college op die aanvragen beslist in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegen­heid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling, als datum van ontvangst. 

Artikel 9. Aanvraag tot subsidieaanstelling.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 worden subsidies ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, na afloop van het sportevenement.

  • 2. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen

Paragraaf 3.3. Welzijn

Sub-paragraaf 3.3.1. Emancipatie doelgroepen

-ingetrokken-

Sub-paragraaf 3.3.2. Diversiteit

-ingetrokken-

Sub-paragraaf 3.3.3. Vrijwillig jeugdwerk

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    vrijwillig jeugdwerk: werk, dat verricht wordt ten behoeve van personen tot en met 23 jaar, onder leiding van een persoon van 18 jaar of ouder, in enig georga­niseerd verband, dat onverplicht is en niet betaald wordt, en tot doel heeft te be­vorderen dat jongeren opgroeien tot evenwichtige volwassenen en volwaardige participanten in de maatschappij, en gericht is op het kunnen gaan dragen van eigen verantwoordelijkheden binnen de samenleving door middel van het orga­niseren van educatieve en recreatieve activiteiten;

  • 2.

    vrijwilligersinstellingen: rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die functioneren op basis van vrijwilligerswerk en in dat kader arbeid verrichten waar geen geldelijke waardering tegenover staat.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan ter bevordering dat jongeren opgroeien tot evenwichtige vol­wassenen en volwaardige participanten in de maatschappij door middel van het organiseren van educatieve en recreatieve activiteiten een duursubsidie verlenen voor de volgende activiteiten:

    • a.

      het scheppen van aan leeftijd en situatie aangepaste mogelijkheden tot spel, creatieve activiteiten, verkenning van de natuur, alsmede tot recreatieve ont­moeting van leeftijdgenoten;

    • b.

      het kennismaken en bevorderen van deelname van jongeren aan de verschil­lende aspecten van de multiculturele samenleving;

    • c.

      vorming van jongeren buiten school- en werkverband, waar mogelijk in sa­menhang met activiteiten voor volwassenen;

    • d.

      het scheppen van ruimte voor manifestaties van jongeren;

    • e.

      het realiseren van de participatie van jongeren in de samenleving en in de ontwikkelingen van de maatschappij;

    • f.

      het scheppen van mogelijkheden, waardoor jongeren, waar zulks wenselijk is samen met volwassenen in staat worden gesteld vorm te geven aan hun eigen leefsituatie;

    • g.

      het kennismaken met techniek, elektronica, informatica, technologische ont­wikkeling en beroepen;

    • h.

      het bevorderen van hobby’s op een van voornoemde terreinen;

    • i.

      het doorbreken van beperkende rolpatronen van mannen en vrouwen;

    • j.

      het organiseren van vakantieactiviteiten gedurende de zomerschoolvakantie;

    • k.

      het bijdragen aan het terugdringen van achterstanden door preventieve acti­viteiten; of

    • l.

      het initiëren en evalueren van experimenten en het ontwikkelen van nieuwe vormen.

  • 2. Ten aanzien van de activiteiten, zoals vermeld in het eerste lid, geldt voorts dat deze in aanmerking kunnen komen voor subsidie indien:

    • a.

      deze minimaal door 10 deelnemers worden uitgevoerd; en

    • b.

      tussen de totale kosten en het aantal leden of deelnemers naar het oordeel van het college een redelijke verhouding dient te bestaan.

Artikel 3. Subsidieaanvragers.

  • 1. Voor subsidie komen slechts in aanmerking komen vrijwilligersinstellingen, zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid komen ook natuurlijke personen voor subsidie in aanmerking, voor zover het betreft de organisatie van jeugd­vakantie-activiteiten.

Artikel 4. Subsidiebedrag.

  • 1. Als grondslag voor de berekening van de subsidie wordt gehanteerd:

    • -

      40% van de totale kosten van de activiteiten, organisatie en huisvesting en;

    • -

      70% van de kosten van leidersvorming;

    Voor jeugdvakantie-activiteiten:

    • -

      40% van de totale kosten van de activiteiten; en

    • -

      90% van de kosten van organisatie en huisvesting.

  • 2. Het college kan van de genoemde percentages van het bepaalde in het eerste lid, onder a afwijken, indien:

    • a.

      naar haar oordeel een instelling in redelijkheid niet in staat is bij de toepassing van het in het eerste lid genoemde percentage tot een reële en sluitende ex­ploitatie te komen; of

    • b.

      de instelling werkzaam is in een wijk of buurt waar sprake is van een situatie met maatschappelijke achterstand, dan wel werkzaam is ten behoeve van een bepaalde categorie jeugdigen en jongeren die in een situatie met maatschap­pelijke achterstand verkeren.

Artikel 5. Indieningtermijn aanvraag.

  • 1. Een aanvraag voor subsidie, zoals bedoeld in artikel 2, dient te worden ingediend voor 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de activiteiten be­trekking hebben.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie voor jeugdvakantie-activiteiten, dient te worden in­gediend voor 15 mei van het jaar waarin de activiteiten plaatsvinden.

  • 3. In afwijking van hetgeen in hoofdstuk 1 is bepaald ten aanzien van de te over­leggen gegevens bij de subsidieaanvraag, geldt dat een aanvraag voor jeugd­vakantie-activiteiten, vergezeld dient te gaan van een begroting en een program­ma van de uit te voeren activiteiten.

Artikel 6. aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de subsidievaststel­ling door het college, dient de aanvraag voor subsidievaststelling van de jeugdvakan­tie-activiteiten binnen 12 weken na afloop van de activiteit(en) bij het college door de subsidieontvanger te worden ingediend, vergezeld van het exploitatieoverzicht van de jeugdvakantie-activiteiten, originele bescheiden en een inhoudelijk verslag.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 en het eerste lid worden subsidies tot €5.000,-- ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht

  • 3. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het tweede lid, kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 7. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrek­king op hebben, met dien verstande dat twee deelplafonds worden vastgesteld voor:

    • -

      jeugdwerk;

    • -

      jeugdvakantie-activiteiten.

  • 2. Voor beide deelplafonds geldt dat indien het bedrag waarvoor op grond van deze verordening subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tij­dig een aanvraag hebben ingediend groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, de betrokken subsidies naar evenredigheid worden verminderd op grondslag van het vastgestelde deelplafond.

Sub-paragraaf 3.3.4. Versterking vrijwilligerswerk

-ingetrokken-

Sub-paragraaf 3.3.5. Vrijwilligersorganisaties

-vervallen-

Sub-paragraaf 3.3.6. Woontussenvoorzieningen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

Woontussenvoorzieningcomplex: woningen met aanpassingen en extra voorzienin­gen waardoor ouderen of gehandicapten boven de 65 jaar langer zelfstandig kunnen blijven wonen.

Artikel 2. Subsidieverstrekking.

Het college kan een incidentele subsidie verstrekken in de kosten van woontussen­voorzieningen voor bewoning van door het college toegelaten complexen indien en voor zover passend binnen het gemeentelijk ouderenbeleid en nadat door de ver­huurder aan de aanvrager een concreet aanbod voor een woning is gedaan.

Artikel 3. Subsidieaanvragers.

  • 1. Subsidie kan slechts worden verstrekt aan daartoe geïndiceerde personen van 65 jaar of ouder.

  • 2. Indicatie, zoals genoemd in het eerste lid, houdt in:

    • -

      een indicatie door een door het college aan­gewezen orgaan voor andere toe­gelaten woningen;

    • -

      een indicatie door een door het college aangewezen orgaan voor dienstver­lening vanuit de dienstencentra van de Stichting Welzijn Ouderen Eindhoven.

  • 3. Subsidie in het kader van deze paragraaf wordt vastgesteld ineens, zonder vooraf­gaand beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 4. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrek­king op hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen sub­sidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld met betrekking tot de verdeling als datum van ont­vangst geldt.

Artikel 5. Subsidieaanvraag.

  • 1. Subsidie wordt jaarlijks aangevraagd. De aanvraag voor subsidie geschiedt via een daartoe vastgesteld aanvraagformulier. De sector Zorg & Inkomen van de gemeente Eindhoven maakt hiervoor een schema waaruit blijkt welke complexen in welke maand kunnen worden verwerkt.

  • 2. Degene aan wie in het voorafgaand jaar een subsidie is verstrekt krijgen automa­tisch een aanvraagformulier waarop de laatst bekende gegevens van vermogen, inkomen, huur en kosten dienstverlening moeten worden ingevuld.

  • 3. Indien een eerste aanvraag niet of niet volledig gehonoreerd kan worden, worden aanvragers op een wachtlijst geplaatst ter beoordeling van die aanvraag in een nieuwe periode.

  • 4. Het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent de te overleggen gegevens bij de subsidie­aanvraag, de indieningtermijn en de te overleggen gegevens bij de aanvraag tot subsidievaststelling is niet van toepassing voor subsidieaanvragen in het kader van deze paragraaf.

Artikel 6. Subsidiebedrag.

  • 1. Het subsidiebedrag wordt vastgesteld aan de hand van het verschil tussen het be­steedbaar inkomen van de aanvrager en het besteedbaar inkomen op bijstands­niveau, waarbij de subsidie wordt berekend overeenkomstig het bij deze regeling behorend berekeningsformulier.

  • 2. Bij de berekening, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt ervan uitgegaan dat de aanvrager de voor hem maximale mogelijke huursubsidie verkrijgt en de voor hem minimaal mogelijke ziektekostenpremie betaalt.

  • 3. Indien een aanvrager een vermogen heeft dat het vrij te laten vermogen voor zelfstandig wonenden, zoals bedoeld in de Wet werk en bijstand te boven gaat, wordt een wachtperiode berekend. Indien de aanvrager niet beschikt over een uitvaartverzekering en een deel van zijn vermogen heeft gereserveerd voor begrafenis of crematie, geldt een vermogensgrens van 1,5 maal het vrij te laten vermogen voor zelfstandig wonenden, zoals bedoeld in de Wet werk en bijstand.

  • 4. De wachtperiode, zoals bedoeld in het derde lid, wordt uitgedrukt in een aantal maanden, waarbij het aantal wordt bepaald door het quotiënt van de berekening.

  • 5. Voor de bepaling van de hoogte van het vermogen, zoals bedoeld in het derde lid, geldt de datum van aanvraag van indicatie voor een woontussenvoorziening.

Artikel 7. Verplichtingen voor de subsidieontvanger.

  • 1. Bij de subsidieverlening wordt de verplichting opgelegd om wijzigingen in de situatie anders dan periodieke huur- en inkomensveranderingen zo spoedig mo­gelijk door te geven aan het Bu­reau Woontussenvoorzieningen.

  • 2. Het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent verplichtingen voor de subsidieontvanger is niet van toepassing.

Sub-paragraaf 3.3.7. Bevordering maatschappelijke participatie(reductieregeling)

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    -alleenstaande;-alleenstaande ouder;-kind;-gezin;-ten laste komend kind de omschrijvingen, zoals opgenomen in artikel 4 van de Wet Werk en Bijstand;

  • b.

    woonplaats: de woonplaats, zoals bedoeld in de artikel 10, eerste lid en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

  • c.

    sociaal minimum: de voor de betrokkene geldende (theoretische) bijstands­norm, waarbij voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder uitgegaan wordt van de norm zoals bepaald in artikel 21, onder a en b van de Wet Werk en Bijstand met een ophoging van 20% toeslag zoals bepaald in artikel 25, tweede lid, van de Wet Werk en Bijstand. Voor de gehuwden wordt in alle ge­vallen uitgegaan van de norm zoals bepaald in artikel 21, onder c en artikel 22, onder c en d van de Wet Werk en Bijstand;

  • d.

    WWB: de Wet Werk en Bijstand;

  • e.

    maatschappelijke participatie: activiteiten voor meedoen aan de samenleving in de meest brede zin, zoals sport, recreatie, uitgaan, informatie, kunst en cultuur.

Artikel 2. Begripsomschrijving gehuwden en partners.

  • 1. In deze paragraaf wordt met gehuwden gelijkgesteld: de als partners geregi­streerden.

  • 2. In deze paragraaf wordt:    

    • a.

      als gehuwd mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een geza­menlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b.

      als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofd­verblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofd­verblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a.

      zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

    • b.

      uit hun relatie een kind geboren is of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c.

      zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract;

    • d.

      zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huis houding bedoeld in het derde lid.

Artikel 3. Subsidieverstrekking.

  • 1. Het college verstrekt een incidentele subsidie als bijdrage voor maatschappelijke participatie, indien wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin woonplaats heeft in Eindhoven;

    • b.

      de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin een inkomen heeft dat niet hoger is dan 120%  van het sociaal minimum.

  • 2. Tot het inkomen, zoals bedoeld in het tweede lid, wordt niet gerekend:

    • a.

      de middelen, zoals genoemd in artikel 31, tweede lid van de WWB;

    • b.

      inkomsten uit kostgeld van inwonende kinderen;

    • c.

      inkomsten uit vermogen;

    • d.

      inkomsten uit onderhuur of het houden van kostgangers.

  • 3. Indien aan de criteria, zoals bedoeld in dit artikel, wordt voldaan, verstrekt het college subsidie per kalenderjaar door middel van een beschikking tot subsidie­vaststelling zonder een voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 4. Subsidieweigering.

Geen subsidie wordt verstrekt aan:

  • 1.

    belanghebbenden jonger dan 18 jaar tenzij zij zelf een zelfstandige huishouding voeren en de zorg hebben voor een ten laste komend kind;

  • 2.

    studerenden die op grond van hun studie aanspraak kunnen maken op studie­financiering ingevolge de Wet Studiefinanciering Financiering (WSF) 2000;

  • 3.

    vreemdelingen die niet worden gelijkgesteld met Nederlanders, zoals bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid van de WWB;

  • 4.

    degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 5. Gegevens subsidieaanvraag.

  • 1. Behoudens de gegevens, zoals bedoeld in artikel 4:2 van de Awb en in afwijking van het bepaalde hoofdstuk 1 met betrekking tot te over­leggen gegevens bij de subsidieaanvraag, worden bij de aanvraag verstrekt:

    een verklaring op een door het college vastgesteld formulier dat de regeling wordt aangevraagd voor maatschappelijke participatie voor de betrokkenen en indien van toepassing voor elk gezinslid.

  • 2. Indien de aanvrager over het voorafgaande kalenderjaar een incidentele subsidie als bedoeld in deze paragraaf heeft ontvangen dan kan het college afwijken van de bepalingen in het eerste lid.

Artikel 6. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie moet bij het college worden ingediend in het kalender­jaar waarin de kosten als bedoeld in artikel 3 zijn gemaakt of in een periode van maximaal 3 maanden volgend op dat betreffende kalenderjaar.

Artikel 7. Subsidiebedrag.

  • 1. De subsidie bedraagt € 114,-- voor een alleenstaande ongeacht de hoogte van de kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt € 114,-- voor een gezin per rechthebbende partner en per tot last komend kind, ongeacht de hoogte van de kosten.

  • 3. De bedragen genoemd in het eerste en tweede lid worden vanaf 2009 jaarlijks gecorrigeerd met de algemene prijsstijging voor goederen en diensten met een afronding op (€ 1,--) naar boven.

  • 4. Het college kan in het kader van de subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 3, eerste lid de bedragen genoemd in het eerste en tweede lid voor een of meerdere kalenderjaren verhogen.

Sub-paragraaf 3.3.8. Opplusregeling.

-vervallen-

Sub-paragraaf 3.3.9. Actieve en zorgzame burgers.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    actief burgerschap: de mate waarin burgers zich verantwoordelijk voelen voor de kwaliteit van hun samenleven in de stad, wijk of buurt en zij zich actief en vrijwil­lig inzetten om deze te verbeteren;

  • b.

    informele zorg: zorg die onbetaald en niet beroepshalve wordt verricht en kan bestaan uit mantelzorg, gebruikelijke zorg, vrijwillige zorg of zelfhulp;

  • c.

    mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe om­geving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

  • d.

    gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwo­nende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leef­eenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden;

  • e.

    vrijwillige zorg: zorg die vrijwilligers leveren;

  • f.

    zelfhulp: hulp die zorgvragers aan zichzelf en elkaar geven;

  • g.

    vrijwilliger: persoon die vrijwillige inzet verricht ten behoeve van anderen of de samenleving als geheel;

  • h.

    vrijwilligersorganisatie: rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die func­tioneert op basis van vrijwillige inzet;

  • i.

    vrijwillige inzet: inspanning waar geen geldelijke waardering tegenoverstaat, uit­gezonderd een eventuele vrijwilligersvergoeding en die de volgende kenmerken heeft:

  • -

    geeft vorm en invulling aan (zelf) ontplooiing en sociale contacten;

  • -

    versterkt de maatschappelijke betrokkenheid;

  • -

    bevordert de sociale cohesie;

  • -

    is geen vervanging van noodzakelijke professionele inzet;is ongeacht de vorm toegankelijk voor alle Eindhovenaren, ongeacht gender, huidskleur, sociale achtergrond, seksuele geaardheid, lichamelijke en ver­standelijke mogelijkheden, religie, leeftijd, levensbeschouwing, etniciteit, opleiding etc.;

  • j.

    vrijwilligersvergoeding: een vergoeding voor de werkelijk gemaakte onkosten aantoonbaar verbonden aan de vrijwillige inzet of een maximaal bedrag volgens de fiscale richtlijnen en waarop de  Wet op de loonbelasting niet van toepassing is;

  • k.

    respijtvoorziening: een faciliteit van informele zorg die de (tijdelijke) overname van de zorg door vrijwilligers en/of beroepskrachten regelt, zodat mantelzorgers ontlast kunnen worden;

  • l.

    deskundigheidsbevordering: alle activiteiten die de deskundigheid en/of be­kwaamheid van vrijwilligers met betrekking tot de uitoefening van vrijwilligers­werk of informele zorg verbeteren.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een incidentele exploitatiesubsidie of een duursubsidie, zijnde een exploitatiesubsidie, verlenen voor activiteiten die bijdragen aan het gemeen­telijke beleidsdoel actieve en zorgzame burgers: het bevorderen en het faciliteren van actief burgerschap en informele zorg.

  • 2. Het college kan een incidentele exploitatiesubsidie verlenen voor activiteiten die bijdragen aan de deskundigheidsbevordering van vrijwilligers indien:

    • -

      deze vrijwilligers zich voornamelijk inzetten voor Eindhovenaren;

    • -

      deze bekwaamheden en deskundigheid hoofdzakelijk worden ingezet binnen een vrijwilligersorganisatie, gevestigd in Eindhoven;

    • -

      deze activiteiten hoofdzakelijk worden ingekocht bij gemeentelijke (gesubsi­dieerde) instellingen die een aanbod hebben voor deskundigheidsbevorde­ring van vrijwilligers;

  • 3. Het college kan een waarderingssubsidie verlenen aan organisaties voor vrijwilligers informele zorg. Een waarderingssubsidie wordt maximaal éénmaal per jaar per organisatie verleend.

Artikel 3. Subsidieaanvragers.

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieaanvragers komt ook een rechtspersoon in oprichting in aanmerking voor een subsidie.

Artikel 4. Subsidieweigering.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent subsidieweigering wordt subsi­die geweigerd:

  • -

    indien er sprake is van een winstoogmerk;

  • -

    indien aanvrager al een subsidie ontvangt voor zijn reguliere activiteiten, tenzij de activiteiten waarvoor in het kader van deze paragraaf subsidie wordt aange­vraagd afwijkend zijn dan wel een extra impuls geven ten opzichte van de regu­liere activiteiten.

Artikel 5. Gegevens subsidieaanvraag.

  • 1. Naast het bepaalde in  hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag verstrekt de subsidieaanvrager:

    • -

      in geval de aanvraag een subsidie, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, betreft: een beschrijving van het dienstverleningsconcept van de aanvrager, waaruit blijkt dat de aanvrager vraaggericht werkt, aandacht heeft voor integraliteit en zoveel mogelijk samenwerkt met partijen die dezelfde of vergelijkbare activiteiten orga­niseren;

    • -

      in geval de aanvraag een subsidie, zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, betreft: het verwachte aantal vrijwilligers dat gebruik maakt van het aanbod;

  • 2. Naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb verstrekt de aanvrager bij de subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 2, derde lid, het aantal vrijwilligers van aanvrager.

  • 3. De subsidieaanvraag geschiedt middels een door het college vastgesteld aan­vraagformulier.

Artikel 6. Subsidiebedrag.

  • 1. Als grondslag voor de berekening van de waarderingssubsidie wordt gehanteerd het exploitatietekort, zoals aangegeven in de in te dienen begroting van de in artikel 2 genoemde activiteiten, met een maximum van € 23.000,,-- voor een duursubsidie, zijnde een exploitatiesubsidie en een maximum van €5.000,-- voor een incidentele exploitatiesubsidie.

  • 2. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt kosten die direct verband houden met de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, en die in redelijke verhou­ding staan tot de aard en de omvang van de activiteiten. Het college kan hier­omtrent nadere regels vaststellen.

  • 3. Als grondslag voor de berekening van de waarderingssubsidie wordt gehanteerd het aantal vrijwilligers dat verbonden is aan de activiteit die gewaardeerd wordt. De subsidie bedraagt € 25,-- per vrijwilliger met een maximum van € 10.000,--.

Artikel 7. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastge­stelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrekking op hebben.

  • 2. Indien de bedragen, waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd, groter zijn dan de op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 8. Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. De aanvraag tot vaststelling van de exploitatiesubsidie geschiedt middels een door het college vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2. De subsidieaanvraag voor een waarderingssubsidie geldt tevens als aanvraag tot vaststelling.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 en het eerste lid worden incidentele subsidies tot €5.000,-- ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht

  • 4. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 en het eerste lid worden duursubsidies tot €5.000,-- ambtshalve vastgesteld binnen 4 maanden na afloop van het boekjaar waarvoor subsidie is verleend.

  • 5. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het derde en vierde lid, kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 9. Intrekking, wijziging van dee subsidieverlening.

Naast de gevallen genoemd in artikel 4:50 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot intrekking, wijziging van de subsidieverlening kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen in­dien de subsidieontvanger, zijnde een rechtspersoon in oprichting, niet binnen drie maanden na subsidieverlening een rechtspersoon heeft opgericht.

Sub-paragraaf 3.3.10. Samenleven in Zorgzame en Leefbare Buurten en Wijken

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    zelfredzaamheid: het vermogen om zichzelf te redden en het gebruiken van de sociale infrastructuur alsmede het vermogen om te voorkomen dat men vervalt in eenzaamheid of onaangepast gedrag;

  • b.

    sociaal isolement: gevoel van alleen zijn dat wordt toegeschreven aan contacten tussen mensen die onder het niveau ligt dat gewenst of vereist is voor het per­soonlijk welzijn;

  • c.

    sociale infrastructuur: het geheel van formele en informele voorzieningen op het terrein van zorg en welzijn waarvan burgers gebruik maken bij de inrichting van hun bestaan;

  • d.

    vrijwilliger: persoon, die vrijwillige inzet verricht ten behoeve van anderen of de samenleving als geheel;

  • e.

    vrijwilligersorganisatie: rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die func­tioneert op basis van vrijwillige inzet;

  • f.

    vrijwillige inzet: inspanning waar geen geldelijke waardering tegenoverstaat, uit­gezonderd een eventuele vrijwilligersvergoeding en die de volgende kenmerken heeft:

  • -

    geeft vorm en invulling aan (zelf)ontplooiing en sociale contacten;

  • -

    versterkt de maatschappelijke betrokkenheid;

  • -

    bevordert de sociale cohesie;

  • -

    is geen vervanging van noodzakelijke professionele inzet;

  • -

    is ongeacht de vorm toegankelijk voor alle Eindhovenaren, ongeacht gender, huidskleur,  sociale achtergrond, seksuele geaardheid, lichamelijke en ver­standelijke mogelijkheden, religie, leeftijd, levensbeschouwing, etniciteit, opleiding etc.;

  • g.

    vrijwilligersvergoeding: een vergoeding voor de werkelijk gemaakte onkosten aantoonbaar verbonden aan de vrijwillige inzet of een maximaal bedrag volgens de fiscale richtlijnen en waarop de Wet op de loonbelasting niet van toepassing is;

  • h.

    sociale cohesie: samenleving waarin men zich met elkaar identificeert en/of ver­bonden voelt;

  • i.

    diversiteit: alle mogelijke verschillen die kunnen bestaan tussen mensen die in onze maatschappij samenleven op het vlak van gender, huidskleur, sociale ach­tergrond, seksuele geaardheid, lichamelijke en verstandelijke mogelijkheden, religie, levensbeschouwing, leeftijd, etniciteit, opleiding, etc.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een incidentele exploitatiesubsidie of een duursubsidie, zijnde een exploitatiesubsidie, verlenen voor activiteiten die een bijdrage leveren aan het gemeentelijke beleidsdoel: de bevordering van zelfredzaamheid, het voor­komen van sociaal isolement, de bevordering van maatschappelijke participatie en de bevordering van de sociale cohesie in buurten en wijken. Dit zijn activitei­ten die betrekking hebben op:

    • -

      ontmoeting en dialoog;

    • -

      ontplooiing;

    • -

      ontspanning;

    • -

      advies, ondersteuning en informatie.

  • 2. Het college kan een waarderingssubsidie verlenen aan vrijwilligersorganisaties onder de voorwaarde dat de georganiseerde activiteiten Eindhovense burgers van verschillende etnisch culturele achtergronden bij elkaar heeft gebracht.

Artikel 3. Subsidieaanvragers.

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieaanvragers komt ook een rechtspersoon in oprichting in aanmerking voor een subsidie.

Artikel 4. Subsidieweigering.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent subsidieweigering wordt subsi­die geweigerd indien:

  • a.

    de activiteiten:

    • - niet bijdragen aan het gemeentelijk beleidsdoel;

      - een winstoogmerk hebben;

  • b.

    een aanvrager al een subsidie van de gemeente ontvangt voor zijn reguliere acti­viteiten, tenzij de activiteiten waarvoor subsidie in het kader van deze paragraaf wordt aangevraagd afwijkend zijn dan wel een extra impuls geven ten opzichte van de reguliere activiteiten;

  • c.

    de activiteit of vergelijkbare activiteit reeds wordt uitgevoerd in de gemeente Eindhoven;

  • d.

    het activiteiten betreft enkel op het gebied van:

    • - verteer, vertier, jubilea, feesten etc.;

    • - excursies, uitstapjes etc.;

    • - creatieve of recreatieve activiteiten zoals film, cabaret en muziek tenzij deze een methodisch onderdeel vormen van activiteiten, zoals genoemd in artikel 2.

Artikel 5. Gegevens subsidieaanvraag.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gege­vens bij de subsidieaanvraag verstrekt de subsidieaanvrager:

  • -

    een omschrijving van de samenhang met overeenkomstige activiteiten in de stad of wijk;

  • -

    in geval de aanvraag een waarderingssubsidie betreft: cijfers over het aantal vrij­willigers van de aanvrager, de hoeveelheid en beschrijving van de activiteiten die in het kader van de diversiteit in de stad zijn georganiseerd en het aantal deel­nemers aan deze activiteiten.

Artikel 6. Subsidiebedrag.

  • 1. Als grondslag voor de berekening van de exploitatiesubsidie wordt gehanteerd het exploitatietekort, zoals aangegeven in de in te dienen begroting van de in artikel 2 genoemde activiteiten, met een maximum van 75% van de totale begro­ting.

  • 2. Het maximumbedrag dat het college per activiteit aan exploitatiesubsidie ver­leent, is € 23.000,--;

  • 3. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt kosten die direct verband houden met de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, en die in redelijke ver­houding staan tot de aard en de omvang van de activiteiten. Het college kan hieromtrent nadere regels vaststellen.

  • 4. Als grondslag voor de berekening van de waarderingssubsidie wordt gehanteerd het aantal vrijwilligers dat verbonden is aan de activiteit die gewaardeerd wordt. De subsidie bedraagt € 25,-- per vrijwilliger met een maximum van € 10.000,--.

Artikel 7. Subsidieiplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor de subsidieverlening wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf betrekking op hebben, met dien verstande dat deelplafonds worden vastgesteld voor:

    • -

      exploitatiesubsidies (artikel 2, eerste lid);

    • -

      waarderingssubsidies (artikel 2, tweede lid).

  • 2. Indien de bedragen, waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd, groter zijn dan de op grond van het in de eerste en tweede lid vastgestelde subsidieplafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krach­tens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vul­len, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 8. Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. De aanvraag tot vaststelling van de exploitatiesubsidie geschiedt middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. De subsidieaanvraag voor een waarderingssubsidie geldt tevens als aanvraag tot vaststelling.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 en het eerste lid worden incidentele subsidies tot €5.000,-- ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 en het eerste lid worden duursubsidies tot €5.000,-- ambtshalve vastgesteld binnen 4 maanden na afloop van het boekjaar waarvoor subsidie is verleend.

  • 5. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het derde en vierde lid, kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen

Artikel 9. Gegevens aanvraag tot subsidievastelling.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot het overleggen van gegevens tot vaststelling van de subsidie verstrekt de subsidieontvanger bij de aan­vraag tot subsidievaststelling ook een vergelijking tussen de nagestreefde en de ge­realiseerde doelstelling en activiteiten zoals genoemd in artikel 2 en een toelichting op de verschillen.

Artikel 10. Verplichtingen voor de subsidieontvanger.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent verplichtingen voor de subsidie­ontvanger, dient de subsidieontvanger van een exploitatiesubsidie ter aanvulling op het exploitatietekort aan de deelnemers/deelneemsters van de activiteit een deel­nemersbijdrage te vragen.

Artikel 11. Intrekking, wijziging van de subsidieverlening.

Naast de gevallen genoemd in artikel 4:50 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot intrekking, wijziging van de subsidieverlening kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien de subsidieontvanger, zijnde een rechtspersoon in oprichting, niet binnen drie maanden na subsidieverlening een rechtpersoon heeft opgericht.

Sub-paragraaf 3.3.11. Opplusregeling.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    aanpassingskosten: kosten gemaakt in verband met het aanbrengen van woning­aanpassingen in woningen op aanvraag van een huurder ingediend bij een ver­huurder ter verbetering van het functionele wonen;

  • b.

    huurder: huurder van een zelfstandige woning van een verhuurder welke een leeftijd bereikt van 55 jaar of ouder in het jaar dat de woningaanpassing is aan­gevraagd bij de verhuurder;

  • c.

    woning: woning in eigendom van een verhuurder.

  • d.

    verhuurders: rechtspersonen die onder meer tot doel hebben het verhuren van woningen aan particulieren, zijnde woningcorporaties of particuliere verhuur­ders;

  • e.

    kwartaal: de periodes 1 januari t/m 31 maart, 1 april t/m 30 juni, 1 juli t/m 30 sep­tember en 1 oktober t/m 31 december van een jaar;

  • f.

    woningaanpassingen ten behoeve van functioneel wonen: aanpassingen die nodig zijn vanwege functiestoornissen bij de aanvrager die het wonen beperken en niet slechts leiden tot het verhogen van het wooncomfort;

  • g.

    lijst: overzicht van woningaanpassingen waarvan de kosten voor subsidie in aan­merking komen;

  • h.

    investeringsplafond: het bedrag dat een verhuurder per jaar maximaal zal inves­teren in verband met het aanbrengen van woningaanpassingen, zoals bedoeld in deze paragraaf.

Artikel 2. Verslag en evaluatieplicht.

Een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf wordt door het college meegenomen in de verantwoording over het vierjarenbeleidskader Wmo ‘2008-2011’.

Artikel 3. Subsidieverstrekking.

  • 1. Het college kan een investeringssubsidie verstrekken voor aanpassingskosten die worden gemaakt ten behoeve van woningaanpassingen aangebracht in een woning voor de verbetering van het functionele wonen van een huurder.

  • 2. Het college stelt in overleg met de verhuurders, een lijst van woningaanpassingen vast waarvan de kosten voor subsidieverstrekking in het kader van deze paragraaf in aanmerking komen.

  • 3. Het college kan woningen aanwijzen waarop het subsidiebedrag, zoals genoemd in artikel 10, tweede lid, van toepassing is omdat:

    • a.

      de woningen binnen twee jaar worden gesloopt;

    • b.

      groot onderhoud aan de woningen plaatsvindt binnen één jaar.

  • 4. Het college wijst jaarlijks voor 1 oktober, in overleg met de verhuurders, de woningen als bedoeld in het derde lid aan ten behoeve van het volgende subsidiejaar.

Artikel 4. Subsidieaanvragers.

Het college wijst jaarlijks voor 1 oktober, in overleg met de verhuurders, de woningen als bedoeld in het derde lid aan ten behoeve van het volgende subsidiejaar.

Artikel 5. Subsidieweigering.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent subsidieweigering wordt geen subsidie verleend indien:

    • a.

      de kosten voor de woningaanpassing minder bedragen dan € 1.660,-- inclusief btw per aanvraag ingediend door de huurder bij de verhuurder;

    • b.

      de kosten voor de woningaanpassing meer bedragen dan € 2.370,-- inclusief btw per aanvraag ingediend door de huurder bij de verhuurder.

  • 2. De in het eerste lid en tweede lid genoemde bedragen worden jaarlijks geïn­dexeerd volgens het CBS prijsindexcijfer CAO lonen particuliere bedrijven bouw­nijverheid.

Artikel 6. Investeringsplafond.

  • 1. De gezamenlijke subsidieaanvragers kunnen jaarlijks voor 1 juni een schriftelijk verzoek indienen bij het college tot het vaststellen van een investeringsplafond per subsidieaanvrager.

  • 2. Het college stelt het investeringsplafond vast voor 1 oktober van dat jaar ten behoeve van het volgende subsidiejaar.

Artikel 7. Gegevens subsidieaanvraag.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gege­vens bij de subsidieaanvraag dienen bij een aanvraag om subsidie de volgende ge­gevens te worden overgelegd:

  • a.

    naam huurder;

  • b.

    geboortedatum huurder;

  • c.

    adres huurder;

  • d.

    omschrijving voorziening(en);

  • e.

    (meer)kosten voorziening(en);

  • f.

    totaal aantal huurders per kwartaal;

  • g.

    totaal kosten uitgevoerde aanpassingen per kwartaal;

  • h.

    opgave van woningen als bedoeld in artikel 3, derde lid.

Artikel 8. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie dient bij het college te worden ingediend uiterlijk zes weken na afloop van het kwartaal waarin de aanpassing is uitgevoerd.

Artikel 9. Beslistermijn subsidieaanvraag.

Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 10. Subsidiebedrag.

  • 1. Het maximale subsidiebedrag is het verschil tussen de aanpassingskosten en het bedrag als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, en kunnen niet meer bedragen dan het verschil tussen het bedrag als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder b en het bedrag als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, bedraagt het maximale bedrag € 2.370,-- per aanvraag, indien:

    • a.

      het investeringsplafond als bedoeld in artikel 6 is bereikt;

    • b.

      indien het woningaanpassingen betreft in woningen als bedoeld in artikel 3, derde lid.

Artikel 11. Duur.

Deze paragraaf komt te vervallen op 1 januari 2012.  

Sub-paragraaf 3.3.12. Preventieve aanpak eergerelateerd geweld.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    achterban: personen van een etnische-culturele minderheid waar de zelf­organisatie zich qua doelstelling op richt.

  • b.

    eergerelateerd geweld: is elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in een reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw  en daarmee van zijn of haar  familie en waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken;

  • c.

    zelforganisatie: een organisatie, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, die opge­richt en bestuurd wordt door een in Eindhoven etnisch-culturele minderheid die zich ten doel stelt de emancipatie en participatie van hun achterban in de Eindhovense samenleving te vergroten;

  • d.

    zelfredzaamheid: het vermogen om zichzelf te redden en het gebruiken van de sociale infrastructuur alsmede het vermogen om te voorkomen dat men vervalt in eenzaamheid of onaangepast gedrag.

  • e.

    Basismodel Eindhovense preventieaanpak eergerelateerd geweld: uitwerking van de Eindhovense Preventieaanpak  eergerelateerd geweld besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d. 7 april 2009 waarin de samenwerking tussen de verschillende ketenpartners die deelnemen,  staat omschreven.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een incidentele exploitatiesubsidie verlenen voor activiteiten gericht op het voorkomen en (vroeg)sig­naleren van eergerelateerd geweld passend binnen de gemeentelijke doelstellingen. 

  • 2. Het college kan een subsidie zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel verlenen indien de activiteiten gericht zijn op:      

    • -

      het bespreekbaar maken van eergerelateerd geweld binnen de eigen achterban of

    • -

      het bevorderen van de weerbaarheid en zelfred­zaamheid van individuen binnen de eigen achterban of

    • -

      en het bevorderen van mentaliteitsverandering en ge­dragsalternatieven binnen de eigen achterban.

  • 3. Naast het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel zijn activiteiten slechts subsidiabel indien zij betrekking hebben op:

    • -

      ontmoeting en dialoog of ;

    • -

      ontplooiing of ;

    • -

      advies, ondersteuning en informatie.

Artikel 3. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie kunnen in aanmerking komen zelforganisaties en natuurlijke personen die kunnen aantonen dat zij een eigen achterban hebben.

Artikel 4. Subsidieweigering.

1.   Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent subsidieweigering wordt subsi­die geweigerd indien de activiteiten betreft enkel op het gebied van:

  • -

    verteer, vertier, jubilea, feesten;

  • -

    activiteiten, zoals uitstapjes, film, cabaret en muziek tenzij deze een methodisch onderdeel vormen van activiteiten, zoals genoemd in artikel 2.

Artikel 5. Indieningtermijn subsidieaanvraag.

  • 1. De aanvraag tot verlening van de subsidie geschiedt middels een vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 dient de aanvraag voor een subsidie uiterlijk vier weken voor aanvang van de activiteit te worden ingediend.

Artikel 6. Gegevens subsidieaanvraag.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1, met betrekking tot de in te dienen ge­gevens bij de subsidieaanvraag, voegt de subsidieaanvrager een verklaring van on­derschrijving van het “Basismodel Eindhovense preventieaanpak eergerelateerd geweld” toe.

Artikel 7. Subsidiebedrag.

  • 1. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt kosten die direct verband houden met de activiteiten.

  • 2. Het maximumbedrag dat het college per subsidieaanvraag aan subsidie verleent, is € 10.000,--.

Artikel 8. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor subsidie wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raadvastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrekking op hebben.

  • 2. Indien de bedragen, waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen sub­sidie wordt gevraagd, groter zijn dan de op grond van het in de eerste lid vastge­stelde subsidieplafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 9. Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie geschiedt middels een vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. De aanvrager dient een aanvraag tot subsidievaststelling in bij het college binnen zes weken na afloop van de activiteiten.

Artikel 10. Duur.

Deze paragraaf geldt tot 1 juli 2011.

Paragraaf 3.4. Onderwijs

Sub-paragraaf 3.4.1. Onderwijs en educatie voor volwassenen

-ingetrokken-

Sub-paragraaf 3.4.2. Brabants VerkeersveiligheidsLabel.

Artikel 1. Begripsomschrijving.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Brabants VerkeersveiligheidsLabel (BVL): het kwaliteitskeurmerk voor scholen op ge­bied van verkeersveiligheid, zoals door de Provincie Noord-Brabant wordt verleend.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die zijn ge­richt op het verkrijgen en onderhouden van het Brabants Verkeersveiligheids­Label.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde activiteiten hebben betrekking op:     

    • a.

      theoretisch verkeersonderwijs;

    • b.

      praktisch verkeersonderwijs.

  • 3. De in het eerste lid bedoeld subsidie heeft betrekking op activiteiten die worden verricht vanaf 1 januari 2010.

Artikel 3. Subsidieaanvrager.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent subsidieaanvragers komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    scholen voor het primair en voortgezet onderwijs;

  • b.

    die gehuisvest zijn in Eindhoven.

Artikel 4. Indieningtermijn aanvraag.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent indieningtermijn subsidieaan­vraag wordt een subsidieaanvraag ingediend vóór 15 oktober van het jaar vooraf­gaande aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

Artikel 5. Gegevens subsidieaanvraag.

De subsidieaanvraag geschiedt middels een door het college vastgesteld aanvraag­formulier.

Artikel 6. Subsidiebedrag primair onderwijs.

  • 1. Een keer per acht jaar (kalenderjaren) wordt lesmateriaal gesubsidieerd.

  • 2. Het lesmateriaal wordt gesubsidieerd tot een maximum van € 21,-- per leerling (basisjaar is 2009).

  • 3. Elk kalenderjaar kunnen tot een maximum van € 5,50 per leerling (basisjaar is 2009) aanvullende c.q. ondersteunende activiteiten worden gesubsidieerd.

  • 4. Het college kan het maximumbedrag aanpassen conform de prijsstijging goe­deren en diensten, zoals wordt toegepast bij de begroting van de gemeente Eindhoven.

  • 5. Uitgegaan wordt van het aantal leerlingen per 1 oktober van het jaar vooraf­gaande aan het subsidiejaar.

  • 6. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      aanvullende middelen en materialen behorende bij theoretische verkeers­projecten, zoals bulletins, voorleesboeken, video's, computerprogramma's, jeugdverkeerskrant, “op voeten en fietsen” en het theoretisch verkeersexa­men;

    • b.

      kosten voor praktische activiteiten en projecten betrekking hebbend op thema's als school-thuisroute, dode hoek, oversteken, fietsvaardigheid, verkeerssituaties, en breng- en haalgedrag;

    • c.

      kosten voor het praktisch en theoretisch verkeersexamen.

  • 7. De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      interne kosten van een school, zoals docentenuren, kosten gebruik gebouw, koffiekosten, verwarmingskosten e.d.;

    • b.

      uren van vrijwilligers;

    • c.

      kosten voor de straatspeeldag;

    • d.

      lidmaatschap van de school van VVN;

    • e.

      kosten voor de deelname aan “Verkeersouders” van  VVN;

    • f.

      kosten voor aanpassing van de verkeersinfrastructuur;

    • g.

      primaire onderwijsmiddelen zoals fietsen, skelters, computers, dvd-recorders e.d.

Artikel 7. Subsidiebedrag voortgezet onderwijs.

  • 1. Scholen voor voortgezet onderwijs krijgen per kalenderjaar maximaal € 1.700,-- ter bestrijding van organisatorische kosten (basisjaar is 2009).

  • 2. Het college kan het maximumbedrag aanpassen conform de prijsstijging goe­deren en diensten, zoals wordt toegepast bij de begroting van de gemeente Eindhoven.

Artikel 8. Verplichtingen subsidieontvanger.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent verplichtingen voor de sub­sidieontvanger, geldt voor de subsidieontvanger de verplichting dat binnen drie jaar na de eerste beschikking tot het verlenen van subsidie het Brabants Verkeers­veiligheidsLabel moet zijn behaald.

  • 2. Indien de subsidieontvanger het Brabants VerkeersveiligheidsLabel verliest kan het college de subsidieverlening intrekken

Artikel 9. Subsidieweigering.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent weigering van subsidie kan het college subsidie weigeren in het geval:

  • a.

    de school niet binnen drie jaar na de eerste beschikking tot het verlenen van subsidie het Brabants VeiligheidsLabel heeft behaald;

  • b.

    de school het Brabant VerkeersveiligheidsLabel heeft verloren.

Artikel 10. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrek­king op hebben.

  • 2. Indien het totaalbedrag waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie kan wor­den verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben ingediend, groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, geeft het college prioriteit aan de aanvragen die betrekking hebben op lesmateriaal voor primair onderwijs. Met het resterende bedrag worden de kosten ten aanzien van aanvullende c.q. ondersteunende activiteiten van het primair onderwijs en organisatorische kosten van het voortgezet onderwijs naar evenredigheid ge­subsidieerd. Indien het aangevraagde bedrag voor kosten lesmateriaal voor primair onderwijs groter is dan het vastgestelde subsidieplafond worden de subsidiebedragen naar evenredigheid gekort.

Artikel 11. Vaststellen subsidie.

  • 1. De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in binnen vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling geschiedt middels een door het college vastgesteld formulier.

Paragraaf 3.5. Internationale coördinatie.

Sub-paragraaf 3.5.1. Contactsteden en verdubbelingsbijdragen.

Artikel 1. Begripsomschrijving.

  • a.

    Contactstad: de gemeente waarmee de gemeente Eindhoven een stedenband onderhoudt.

  • b.

    Fondswerving: het vragen van een financiële bijdrage aan derden, of het inzame­len van geld door middel van het verkopen van goederen.

  • c.

    Project: een activiteit of geheel van activiteiten waarmee een aantoonbare bijdra­ge wordt geleverd aan verbetering van de levensomstandigheden van de lokale bevolking in de contactstad.

  • d.

    Stedenbandorganisatie: de van gemeentewege gesubsidieerde rechtspersoon die een door de raad goedgekeurde stedenband vertegenwoordigt.

  • e.

    Voorlichtingsactiviteit: een activiteit of het geheel van activiteiten waarbij voor­lichting wordt gegeven over het project en waaraan fondswerving gekoppeld is ter financiering van dit project in de contactstad.

  • f.

    Sponsor: een organisatie waarmee een zakelijke overeenkomst is gesloten op grond waarvan door die organisatie geld of op geld waardeerbare zaken ter be­schikking worden gesteld.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een incidentele subsidie verlenen ten behoeve van het uitvoeren van een project dat:

    • a.

      aansluit bij of samenhang vertoont met de doelstelling van de aanvragende rechtspersoon;

    • b.

      minimaal 25% van de middelen bestaat uit sponsorbijdragen en

    • c.

      aandacht wordt besteed aan voorlichtingsactiviteiten over het project.

  • 2. Het college kan een incidentele subsidie verlenen ten behoeve van het uitvoeren van een project dat:

    • a.

      bestaat uit een voorlichtingsactiviteit in Eindhoven; en

    • b.

      waarbij 50% van de middelen wordt verkregen door fondswerving.

Artikel 3. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie komt slechts in aanmerking een stedenbandorganisatie.

Artikel 4. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten be­trekking op hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde sub­sidieplafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aan­vragen zijn ontvangen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gele­genheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 5. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie moet minimaal vier weken voor uitvoering van het pro­ject worden ingediend bij het college.

Artikel 6. Subsidiebedrag.

  • 1. De subsidie kan niet meer bedragen dan de werkelijke kosten van het project.

  • 2. De subsidie kan maximaal € 17.200,-- per subsidieontvanger bedragen.

  • 3. Indien subsidie wordt verleend voor en project als bedoeld in artikel 2, tweede lid, is het bedrag van de subsidie gelijk aan het bedrag dat de stedenbandorganisatie ten behoeve van het project verkregen heeft uit fondswerving.

  • 4. Door het college worden nadere regels vastgesteld waarin de subsidiabele kosten nader worden gespecificeerd.

Artikel 7. Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen bij het college binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht

  • 2. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 dient de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling de volgende gegevens te overleggen:

    • a.

      een overzicht van de verrichte activiteiten, de gevolgde werkwijze en het verkregen resultaat in relatie tot het beoogd resultaat; en

    • b.

      bewijsstukken bevattende een opgave van de werkelijke kosten van het project.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid worden subsidies tot €5.000,-- ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 4. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het derde lid, kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, zijn verricht en dat is  voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 8. Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling.

- vervallen -

Artikel 9. Bevoorschotting en betaling.

Het college kan bij de subsidieverlening een voorschot verstrekken van 80% van het verleende subsidiebedrag.

Sub-paragraaf 3.5.2. Mondiale bewustwording.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    mondiale bewustwording: een proces van voorlichtings- en bewustwordingsacti­viteiten waarmee de Eindhovense bevolking geleidelijk meer inzicht krijgt in de levensomstandigheden van mensen in ontwikkelingslanden en landen voorheen deel uitmakend van de voormalige Sovjet-Unie en in de relatie tussen deze om­standigheden en hun eigen situatie, zodanig dat dit leidt tot een bredere betrok­kenheid, over de thema's:ontwikkelingssamenwerking, maatschappelijke transformatie, vrede en veiligheid en vredesonderwijs;

  • 2.

    ontwikkelingssamenwerking: samenwerking gericht op verbetering van de le­vensomstandigheden van de mensen in ontwikkelingslanden en landen voorheen deel uitmakend van de voormalige Sovjet-Unie.

  • 3.

    maatschappelijke transformatie: transformatie gericht op onderwerpen waaraan Nederland aandacht besteedt middels haar nationale programma MATRA vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • 4.

    vrede en veiligheidsactiviteiten: activiteiten die een bijdrage leveren aan de rea­lisering van een brede, actieve betrokkenheid bij vrede en veiligheid, met als oog­merken:

  • a.

    democratisch functioneren;

  • b.

    daaraan gekoppelde moderniseringsactiviteiten;

  • c.

    ontwapeningsproblematiek;

  • 5.

    vredesonderwijsactiviteiten: activiteiten die een bijdrage leveren aan het tot stand brengen van een humane wereld door zich te richten op de normen en waarden die in vrede besloten liggen om van daaruit kennis en vaardigheden aan te bieden en meningen en attitudes te vormen;

  • 6.

    stedenbandorganisaties: de van gemeentewege gesubsidieerde rechtspersonen die een door de raad goedgekeurde stedenband vertegenwoordigt.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een incidentele subsidieverlenen voor activiteiten die een bijdra­ge leveren aan het bevorderen van de mondiale bewustwording van de Eindho­vense bevolking.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid kan worden verleend indien aan de volgen­de criteria wordt voldaan:

    • a.

      de aanvrager dient de thema's, zoals bedoeld in artikel 1, van meerdere kan­ten te belichten;

    • b.

      de aanvrager dient ervoor zorg te dragen dat de thema's, zoals bedoeld in ar­tikel 1, niet gelijktijdig of tweemaal binnen een tijdsbestek van één maand worden belicht;

    • c.

      de activiteiten dienen inzicht te geven in de achtergronden van de thema's, zoals bedoeld in artikel 1, waaraan aandacht wordt geschonken;

    • d.

      de activiteiten dienen zodanig te worden opgezet dat Eindhovense burgers zonder belemmeringen deel kunnen nemen; waar sprake is van afzonderlijke groepen dient het bereik binnen deze doelgroepen zo groot mogelijk te zijn;

    • e.

      per bewustwordingsactiviteit dient een beoogd aantal personen van minimaal 50 te worden bereikt;

    • f.

      de voor subsidie in aanmerking komende activiteiten moeten nieuw of ver­nieuwend zijn; en

    • g.

      voor deelname aan de activiteiten moet de organisatie aan de deelnemers een eigen bijdrage vragen.

  • 3. Van het bepaalde in het tweede lid, onder g kan het college ontheffing verlenen.

Artikel 3 Subsidieaanvragers.

Voor subsidie komen slechts in aanmerking rechtspersonen die statutair gevestigd zijn in Eindhoven die zich ten doel stellen het bevorderen van mondiale bewustwor­ding, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, alsmede stedenbandorganisaties als be­doeld in artikel 1, zesde lid.

Artikel 4. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrek­king op hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsi­dieplafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aan­vragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 5. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie moet bij het college worden ingediend minimaal vier weken voor uitvoering van de activiteiten als be­doeld in artikel 2.

Artikel 6. Subsidiebedrag.

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal € 1.361,34 en kan niet meer bedragen dan de werkelijke kosten van het project.

  • 2. Door het college worden nadere regels vastgesteld waarin de subsidiabele kosten nader worden gespecificeerd.

Artikel 7. Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 worden subsidies ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, kan het college de aanvrager verplichten om op door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 8. Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling.

-vervallen-

Artikel 9. Bevoorschotting en betaling.

Het college kan bij de subsidieverlening een voor­schot uitbetalen van 60% van het subsidiebedrag.

Hoofdstuk 4 Economie.

Paragraaf 4.1. Versterking economische structuur.

Sub-paragraaf 4.1.1. Bedrijvensteun.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    rehabilitatiegebieden: de bij besluit van de raad daartoe aangewezen gebieden;

  • 2.

    revitaliseringgebieden: gebieden die voor revitalisering in aanmerking komen en als zodanig door de raad zijn aangewezen;

  • 3.

    impulsgebieden: de door de raad als zodanig aangewezen gebieden, welke voor­heen werden aangeduid als integrale buurtbeheergebieden;

  • 4.

    ondernemer:

  • -

    een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die daadwerkelijk en rechtmatig een bedrijf uitoefent;

  • -

    zijn rechtsopvolger indien deze de echtgeno(o)te is; of

  • -

    een bloedverwant in de eerste of tweede graad.

  • Met een ondernemer wordt gelijkgesteld een natuurlijke persoon of een rechts­persoon wiens bedrijf is gevestigd buiten een van de in het eerste lid genoemde gebieden en die zijn omzet geheel of grotendeels binnen dat gebied verwerft;

  • 5.

    winst: de winst die dient als grondslag van de inkomstenbelasting of de vennoot­schapsbelasting, met dien verstande dat in het geval de ondernemer een rechts­persoon is daaronder mede wordt verstaan de beloning van de bestuurder(s) en de daaraan verbonden ten laste van de rechtspersoon komende sociale lasten.

Artikel 2. Reikwijdte.

Deze paragraaf is van toepassing op bedrijven die zijn gevestigd in rehabilitatie-, revitalisering- alsmede impulsgebieden, of andere door de raad aangewezen gebie­den.

Artikel 3. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een investerings­subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die gericht zijn op voortzetting van een bedrijf ter plaatse, verplaatsing van een bedrijf of beëindiging van bedrijf, gevestigd in rehabilitatie-, revitalisering- of im­pulsgebieden, indien en voor zover passend binnen het voor dat gebied vastge­stelde gemeentelijke beleid.

  • 2. Subsidie kan worden verleend indien:

    • a.

      dat de verwezenlijking van de voor het gebied vastgestelde ruimtelijke-eco­nomische structuur ten goede komt;

    • b.

      bij de onderneming waarvan het bedrijf deel uitmaakt niet meer dan 50 per­sonen werkzaam zijn of, indien het uitoefening van detailhandel betreft, niet meer dan 25 personen werkzaam zijn;

    • c.

      het bedrijf dat voortgezet of verplaatst wordt levensvatbaar is; en

    • d.

      het bedrijf gedurende een periode van drie jaar of meer onmiddellijk voor­afgaand aan het tijdstip van het indienen van een aanvraag in hetzelfde pand is uitgeoefend.

Artikel 4. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie komt slechts in aanmerking een ondernemer, zoals bedoeld in artikel 1.

Artikel 5. Subsidieverlening voor voortzetting ter plaatse van een bedrijf.

  • 1. Ingeval van voortzetting ter plaatse van een bedrijf kan een aanvrager in aanmer­king komen voor een incidentele subsidie wegens winstdaling, een eenmalige subsidie in de verbouwingskosten, een eenmalige subsidie voor herinrichtings­kosten en een eenmalige subsidie voor huurverhoging ten gevolge van bouw­kundige werkzaamheden.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor een subsidie wegens winstdaling dient sprake te zijn van:

    • a.

      een naar schatting lagere winst van de ondernemer in het boekjaar waarin hij zijn aanvraag indient dan de gemiddelde winst over de laatste drie jaren voor­afgaande aan het jaar van de indiening van de aanvraag en tevens een lagere winst dan € 22.690,00 en

    • b.

      aannemelijkheid van de zijde van de ondernemer dat de winstdaling een recht­streeks gevolg is van de concrete uitvoering van maatregelen voort­vloeiende uit het besluit tot aanwijzing tot een van de in artikel 1 genoemde gebieden.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid geldt ook voor het jaar volgende op het boekjaar waarin de ondernemer zijn aanvraag indiende.

  • 4. Een subsidie, zoals bedoeld in het tweede lid, kan ten hoogste voor twee opeen­volgende jaren worden verleend.

  • 5. Om in aanmerking te komen voor een subsidie voor verbouwingskosten dient sprake te zijn van:

    • a.

      aan de bedrijfsruimte voor de bedrijfsvoering noodzakelijke bouwkundige werkzaamheden, die naar het oordeel van het college de verwezenlijking van de voor het gebied vastgestelde ruimte­lijke-economische structuur ten goede komen die niet gericht zijn op we­zenlijke veranderingen in de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten; en

    • b.

      het verrichten van bouwkundige werkzaamheden door een ondernemer die beschikt over de vereiste vestigingsvergunningen.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid kan een ondernemer wiens bedrijfs­ruimte gevestigd is in een revitaliseringgebied alleen in aanmerking komen voor subsidie voor bouwkundige werkzaamheden aan zijn bedrijfsruimte indien die werkzaamheden gericht zijn op verbetering van het uiterlijk aanzien van die be­drijfsruimte.

  • 7. Om in aanmerking te komen voor een subsidie voor bouwkundige werkzaamhe­den voor noodzakelijke herinrichting:

    • a.

      mag geen sprake zijn van wezenlijke veranderingen in de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten; en

    • b.

      dient de uitvoering van de herinrichtingswerkzaamheden door een onderne­mer te geschieden die beschikt over de daarvoor vereiste vestigingsvergun­ningen.

  • 8. Een subsidie wegens het moeten betalen van een hogere huur door de onder­nemer kan worden verleend:

    • a.

      indien de hogere huur het gevolg is van bouwkundige werkzaamheden aan de door de ondernemer gehuurde bedrijfsruimte die naar het oordeel van het col­lege de verwezenlijking van de voor het gebied vastgestelde ruimtelijke-eco­nomische structuur ten goede komen; en

    • b.

      voor zover deze hogere huur geen gevolg is van wezenlijke veranderingen in de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten van de ondernemer.

Artikel 6. Subsidieverlening voor verplaatsing van een bedrijf.

Om in aanmerking te komen voor een incidentele subsidie voor verplaatsing van een bedrijf dient sprake te zijn van:

  • a.

    noodzakelijke verplaatsing van het bedrijf van de ondernemer naar een nieuwe locatie gelegen binnen de gemeentegrenzen van Eindhoven, op het bedrijven­terrein Welschap of het bedrijventerrein Ekkersrijt; en

  • b.

    het ten gevolge daarvan krijgen van hogere huisvestingskosten voor de onder­nemer, voor zover deze hogere huisvestingskosten geen gevolg zijn van wezen­lijke veranderingen in de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten.

Artikel 7. Subsidieverlening voor beëindiging van een bedrijf.

Om in aanmerking te komen voor een incidentele subsidie voor het beëindiging van een bedrijf dient:

  • a.

    sprake te zijn van bedrijfsbeëindiging anders dan door middel van overdracht; en

  • b.

    dient de ondernemer zijn bedrijf minimaal drie jaar in hetzelfde pand te hebben uitgeoefend.

Artikel 8. Subsidieweigering.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent subsidieweigering, wordt geen subsidie verleend indien:

    • a.

      de ondernemer een bedrijfsactiviteit uitoefent die in het maatschappelijk ver­keer wordt aangeduid als vrij beroep;

    • b.

      de ondernemer een bedrijf uitoefent op het gebied van exploitatie van seks­inrichtingen of speelautomaten;

    • c.

      de ondernemer reeds eerder subsidie heeft ontvangen ingevolge deze rege­ling, dan wel de regeling steun voor bedrijven in rehabiliteringsgebieden, de regeling steun voor bedrijven 1989, of de verordening steun voor bedrijven 1992; of

    • d.

      de ondernemer aanspraak kan maken op subsidie dan wel subsidie heeft ont­vangen op grond van een andere subsidieregeling, anders dan op basis van het Bijstandsbesluit zelfstandigen.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder d, kan aan een ondernemer, indien hij op basis van een andere regeling een lagere subsidie zou ontvangen dan op basis van deze regeling, suppletie worden verleend, opdat hij toch een­zelfde subsidie ontvangt als hij op basis van deze paragraaf zou hebben ontvan­gen.

Artikel 9. Subsidieaanvraag.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de bij de subsidieaan­vraag te overleggen gegevens, dient bij een aanvraag voor subsidie een advies uitge­bracht door het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf Oost-Brabant te worden overgelegd, welk advies dient ter ondersteuning van de aanvraag en waaruit de le­vensvatbaarheid van het bedrijf blijkt.

Artikel 10. Indienintermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie moet bij het college worden ingediend voordat de onder­nemer overgaat tot uitvoering van zijn voor­nemens waarvoor subsidie wordt ge­vraagd, tenzij sprake is van voorzetting van het bedrijf en subsidie wordt gevraagd wegens winstdaling.

Artikel 11. Subsidiebedrag.

  • 1. Een subsidie in het kader van deze regeling bedraagt per ondernemer maximaal € 22.690,--.

  • 2. In geval van verplaatsing bedraagt subsidie tweemaal het verschil op jaarbasis tussen de huisvestingskosten (exclusief energiekosten) van het oorspronkelijke en van het te betrekken bedrijfspand.

  • 3. In geval van verplaatsing kan subsidie worden verstrekt in de vorm van:

    • -

      een subsidie voor de verhuiskosten zijnde 50% van de werkelijk gemaakte ver­huiskosten;

    • -

      een bijdrage in de geraamde herinrichtingskosten, zijnde 30% van de herin­richtingskosten van het te betrekken bedrijfspand; of

    • -

      een bijdrage in de winstdaling ten gevolge van bedrijfsstagnatie, voor ten hoogste € 454,-- per week over de periode dat het bedrijf ten gevolge van de verplaatsing stilligt tot ten hoogste zes weken in totaliteit.

  • 4. In geval van beëindiging bedraagt subsidie 30% van de totale winst over de drie aan het boekjaar voorafgaande boekjaren waarin de aanvraag voor subsidie is ingediend. De subsidie bedraagt minimaal € 4.538,-- en maximaal € 11.345,--.

  • 5. In geval van voortzetting kan een subsidie worden verstrekt in de vorm van:

    • a.

      een subsidie wegens winstdaling ten bedrage van het verschil tussen de winst van de ondernemer in het boekjaar van zijn aanvraag dan wel het daaropvol­gende boekjaar en zijn gemiddelde winst over de laatste drie jaren vooraf­gaande aan het jaar van indiening van de aanvraag, voor zover deze winst lager is dan € 22.690,--;

    • b.

      een subsidie in de verbouwingskosten, ten bedrage van 30% van de ver­bouwingskosten, zoals bedoeld in het vijfde lid van artikel 5;

    • c.

      een subsidie voor hogere huurlasten ten gevolge van bouwkundige werk­zaamheden aan de door de ondernemer gehuurde bedrijfsruimte ten bedrage van tweemaal het verschil tussen het oude en nieuwe huurbedrag op jaarbasis;

    • d.

      een subsidie voor herinrichtingswerkzaamheden ten gevolge van bouwkundi­ge werkzaamheden, ten bedrage van 30% van de herinrichtingswerkzaamhe­den;

    • e.

      een subsidie van ten hoogste € 454,-- per week over ten hoogste zes weken, als bijdrage in de winstdaling wegens bedrijfsstagnatie, indien ten gevolgde van de bouwkundige werkzaamheden de bedrijfsactiviteiten niet kunnen worden doorgevoerd.

Artikel 12. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrek­king op hebben.

  • 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen groter is dan het op grond van het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, beslist het college op de aanvragen in volgorde van binnenkomst. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegen­heid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ont­vangst.

  • 3. Een aanvrager wiens aanvraag wordt afgewezen op grond van het bepaalde in het tweede lid, kan zijn aanvraag in een daarop volgend jaar opnieuw indienen.

Artikel 13. Verplichtingen voor de subsidieontvanger.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent verplichtingen voor de subsidie­ontvanger, gelden voor de subsidieontvanger de volgende verplichtingen, welke bij de subsidieverlening worden opgelegd:

  • a.

    de subsidieontvanger die in geval van verplaatsing of voortzetting subsidie ont­vangt, is verplicht zijn bedrijf gedurende drie jaar te blijven uitoefenen op de nieuwe locatie;

  • b.

    de subsidieontvanger die een beëindigingsubsidie ontvangt mag niet opnieuw binnen de gemeente Eindhoven een bedrijf gaan uitoefenen;de subsidieontvanger dient desgevraagd naast door het college aangewezen perso­nen ook aan door het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf Oost-Brabant aange­wezen personen inzage te geven in zijn boeken en bescheiden en toegang te verle­nen tot zijn bedrijfsruimten.

Artikel 14. Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent de subsidievaststelling, dient de subsidieontvanger binnen 12 weken na afloop van het boekjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft bij het college de bescheiden te overleggen waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend zijn uitgevoerd.

  • 2. In geval van beëindiging wordt subsidie door het college vastgesteld nadat de ondernemer de gemeente in de gelegenheid heeft ge­steld te constateren dat de bedrijfsbeëindiging heeft plaatsgevonden en financiële verantwoording is afge­legd door de ondernemer.

Artikel 15. Bevoorschotting en betaling..

  • 1. Het college kan een voorschot op de subsidie verstrekken van maximaal 75%.

  • 2. Het subsidiebedrag wordt met verrekening van de reeds betaalde voorschotten vier weken na de vaststelling van de subsidie door het college aan de subsidie­ontvanger of de door hem aangewezen persoon betaald.

Artikel 16. Verslag.

Het college publiceert jaarlijks in het kader van het Meerjarenplan Stadsbeheer een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf.

Artikel 17. Nadere regels.

Het college kan nadere regels stellen ter bepaling van de aard van de werkzaamhe­den waarvoor subsidie kan worden verleend.

Sub-paragraaf 4.1.2. Het Focus Investeringsfonds.

- ingetrokken -

Sub-paragraaf 4.1.3. Het Investeringsfonds Eindhoven.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    startende ondernemers: ondernemers behorende tot het Midden- en Kleinbedrijf die niet langer dan één jaar ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel;

  • b.

    bestaande ondernemers: ondernemers behorende tot het Midden- en Kleinbedrijf die langer dan één jaar ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel;

  • c.

    doelgebied: het doelgebied betreft de gemeentegrenzen van Eindhoven;

  • d.

    subsidieverlening: het verlenen van subsidie in de vorm van een krediet tegen een marktconforme rente aan startende of bestaande ondernemers behorende tot het Midden- en Kleinbedrijf in Eindhoven;

  • e.

    marktconforme rente: rente zoals op de markt wordt gehanteerd, welke gekop­peld is aan het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, met een looptijd van zeven jaar.

  • f.

    Midden- en Kleinbedrijf: een bedrijf, niet zijnde een vereniging of stichting, waar­binnen minder dan 50 personen werkzaam zijn;

  • g.

    BKR-toetsing: toetsing via het landelijk instituut voor Bureau Krediet Registratie.

Artikel 2. Subsidieaanvragers.

  • 1. Voor subsidie komt slechts in aanmerking een startende of bestaande onderne­mer die voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      het bedrijf van de ondernemer maakt geen deel uit van een van een (lokale) keten met meer dan 50 werknemers;

    • b.

      het bedrijf van de ondernemer staat als rechtsvorm ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      de ondernemer wordt door de Belastingdienst aangemerkt als ondernemer, dan wel zal volgens het ingediende ondernemingsplan binnen drie jaar na subsidieverlening aan de hiervoor geldende criteria van de Belastingdienst voldoen; en

    • d.

      het bedrijf is gevestigd binnen de Eindhovense gemeentegrenzen of voldoen­de concreet wordt aangetoond dat het bedrijf binnen drie maanden na sub­sidieverlening binnen de Eindhovense gemeentegrenzen zal zijn gevestigd.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieaan­vragers mag de rechtspersoon statutair gevestigd zijn buiten Eindhoven.

Artikel 3. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een incidentele subsidie verlenen aan startende of bestaande ondernemers ten behoeve van investeringen in het bedrijf c.q. bedrijfsmiddelen.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient aan de volgende criteria te wor­den voldaan:

    • a.

      uit het ondernemingsplan moet blijken dat het bedrijf levensvatbaar is:

    • -

      op het niveau van het bedrijf of de persoon van de startende of bestaande ondernemer;

    • -

      op het niveau van de bedrijfsmatigheid van het initiatief waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de ondernemer moet er als persoon een solide financiële handelswijze op na­houden;

    • c.

      het bedrijf kan niet op andere wijze in de financiering voorzien;

    • d.

      de financiering mag geen betrekking hebben op sanering van schulden, dan wel op een afbouw van de bedrijfsactiviteiten;

    • e.

      het bedrijf moet zich rechtmatig kunnen vestigen dan wel rechtmatig zijn ge­vestigd;

    • f.

      het bedrijf mag niet in staat van faillissement, vereffening, surséance van beta­ling of akkoord verkeren, dan wel dat of faillissement zijn ingediend dan wel reeds aanhangig zijn; en

    • g.

      per bedrijf en per ondernemer mag geen andere aanvraag voor subsidiever­lening, zoals bedoeld in deze paragraaf in behandeling zijn.

Artikel 4. Subsidiebedrag.

Het maximum subsidiebedrag dat wordt verleend, bedraagt per startende of be­staande ondernemer e 50.000,-- in een periode van drie jaar.

Het subsidiebedrag kan niet hoger zijn dan de investeringen in het bedrijf c.q. be­drijfsmiddelen waarop de gevraagde subsidie betrekking heeft.

Artikel 5. Nadere regels.

Het college kan ter uitvoering van deze paragraaf nadere regels stellen omtrent het maximum subsidiebedrag per bedrijf in een bepaalde branche indien de diversiteit in de branches dreigt te worden verstoord.

Artikel 6. Verplichtingen voor de subsidieontvanger.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de verplichtingen van de subsidieontvanger legt het college bij subsidieverlening de volgende ver­plichtingen op:

    • a.

      de verleende subsidie moet uiterlijk binnen een periode van zeven jaar wor­den afgelost. Het college kan nadere voorwaarden verbinden aan de aflossing; en

    • b.

      voor de subsidie is een marktconforme rente verschuldigd, welke maandelijks aan de gemeente Eindhoven dient te worden betaald. De verplichting tot rentebetaling stopt wanneer de subsidie volledig is terugbetaald.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de verplichtingen van de subsidieontvanger kan het college bij subsidieverlening de volgende ver­plichtingen opleggen:

    • a.

      de verplichting tot het vestigen van een recht van pand op goederen waar­voor subsidie wordt verleend;

    • b.

      de verplichting tot het vestigen van een recht van hypotheek op goederen waarvoor subsidie wordt verleend.

Artikel 7. Subsidieweigering.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieweigering wordt subsidie geweigerd indien:

    • a.

      het bedrijven betreft in de volgende branches:

    • -

      prostitutie;

    • -

      sekswinkels;

    • -

      coffeeshops;

    • -

      growshops;

    • -

      belwinkels;

    • b.

      bij indiening van de subsidieaanvraag blijkt dat sprake is van een negatieve registratie bij het BKR.

Artikel 8. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond wordt als volgt bepaald. Bij inwerkingtreding van deze rege­ling is e 2.000.000,-- beschikbaar. Verleende subsidies worden hierop in minde­ring gebracht, terwijl terugbetaalde subsidies hieraan worden toegevoegd.

  • 2. Het college stelt aan de hand van de terugbetaalde subsidies, per jaar, of voor een kortere periode, het subsidieplafond vast.

  • 3. Indien het bedrag waarvoor op grond van ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het plafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn binnengekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld voor de verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 9. Indieningtermijn aanvraag.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de indieningtermijn kan een subsidieaanvraag doorlopend bij het college worden ingediend.

Artikel 10. Gegevens subsidieaanvraag.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in hoofd­stuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij een subsidieaanvraag ver­strekt de subsidieaanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      een ondernemersplan;

    • b.

      een investerings- en kostenbegroting;

    • c.

      een financieringsplan;

    • d.

      een verklaring van een commerciële bank dat geen krediet wordt verschaft;

    • e.

      een kopie van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • f.

      een kopie van een geldig legitimatiebewijs;

    • g.

      bij een bestaand bedrijf een kopie van de laatste jaarstukken;

    • h.

      bij een bestaand bedrijf een kopie van de laatste aangifte inkomstenbelasting;

    • i.

      een kopie van de relevante diploma’s en vergunningen.

  • 2. De subsidieaanvraag geschiedt middels een door het college vastgesteld aan­vraagformulier.

Artikel 11. Advisering.

Alvorens te beslissen op de aanvraag kan het college advies inwinnen bij deskundi­gen.

Artikel 12. Beslistermijn subsidieaanvraag.

  • 1. Het college beslist binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De termijn als bedoeld in het eerste lid kan door het college in bijzondere om­standigheden ter beoordeling aan het college met een termijn van acht weken worden verlengd. Het college informeert de aanvrager hierover schriftelijk.

Artikel 13. Betaling subsidie en bevoorschotting.

  • 1. Het subsidiebedrag wordt binnen acht weken na het verlenen van subsidie uit­betaald aan de subsidieaanvrager.

  • 2. Voor zover in het besluit tot subsidieverlening is bepaald dat voorschotten wor­den verleend, is het eerste lid niet van toepassing.

Artikel 14. Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. Subsidievaststelling vindt plaats na de periode, zoals genoemd in de beschikking waarvoor subsidie is verleend, dan wel zoveel eerder als de subsidie is terugbe­taald.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de aanvraag tot subsidievaststelling dient de subsidieontvanger binnen twee maanden na de in het eerste lid genoemde termijn een verzoek tot subsidievaststelling in.

Artikel 15. Intrekking, wijziging van de subsidieverlening.

Naast de gevallen genoemd in artikel 4:50 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot intrekking, wijziging van de subsidieverlening kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen in­dien:

  • a.

    de subsidieontvanger wijzigingen in aanwending van de subsidie niet vooraf ter beoordeling heeft voorgelegd aan het college;

  • b.

    de subsidieontvanger de bedrijfsactiviteiten beëindigt;

  • c.

    de subsidieontvanger zich niet binnen drie maanden na subsidieverlening binnen de Eindhovense gemeentegrenzen heeft gevestigd;

  • d.

    de subsidieontvanger niet binnen drie jaar na subsidieverlening door de Belas­tingdienst als ondernemer wordt aangemerkt;

  • e.

    de subsidieontvanger het economisch eigendom van de bedrijfsactiviteiten waar­voor de subsidie is verleend binnen vijf jaar na subsidieverlening overdraagt;

  • f.

    de subsidieontvanger de voorwaarden in deze verordening, de beschikking of de uitvoeringsovereenkomst bij de beschikking niet nakomt;

  • g.

    de rechtsvorm gewijzigd dan wel ontbonden wordt.

Sub-paragraaf 4.1.4. Cameratoezicht bedrijventerreinen.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt onder deelnemende bedrijven verstaan: bedrijven die deelnemen aan de collectieve beveiligingsinitiatieven van de in deze paragraaf genoemde bedrijvenverenigingen.

Artikel 2. Subsidieverlening.

Het college kan een incidentele investeringssubsidie verlenen voor de realisatie van camerabeveiliging aan Eindhovense bedrijvenverenigingen, mits voldaan wordt aan de volgende criteria:

  • a.

    aansluiting op de centrale Regionale Toezicht Ruimte via de EFX voor opvolging en uitkijken van beelden;.

  • b.

    uitvoering conform realisatieplan vóór 1 maart 2012;

  • c.

    de investeringen vinden plaats na 31 december 2010 en tot 1 maart 2012;

  • d.

    de aanvraag past in de vastgestelde beleidskaders zoals vermeld in de nota Bedrijventerreinen gemeente Eindhoven, samenwerking en profilering (vast­gesteld door de raad op 1 december 2009), de nota Beleidskader Integrale veilig­heid 2010-2013 (vastgesteld door de raad op 17 november 2009) en de notaCameratoezicht, artikel 151c Gemeentewet en bedrijventerreinen 2010 (vast­gesteld door de raad op 4 maart 2010) .

Artikel 3. Subssidieaanvragers.

Voor subsidie komen slechts in aanmerking de volgende Eindhovense bedrijven­verenigingen: Ondernemerskontakt “De Hurk”, Ondernemerskontakt Eindhoven Airport, Ondernemerscontact Kapelbeemd, Belangenvereniging Bedrijventerrein Achtse Barrier, Belangenvereniging Bedrijventerrein Rapenland, Bedrijvenkontakt “De Kade”, Ondernemersvereniging Bedrijvenpark Esp en ondernemersvereniging Bedrijventerrein 8.

Artikel 4. Gegevens subsidieaanvraag.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag overlegt subsidieaanvrager een bedrijfsplan, dat  ten minste inzage geeft in:

  • a.

    een functionele, kwalitatieve en geografische beschrijving;

  • b.

    een realisatieplan met startdatum, einddatum en fasering;

  • c.

    de wijze waarop de exploitatie van de camerabeveiliging voor de komende 5 jaar (minimale termijn) geborgd zal worden;

  • d.

    een overzicht van de deelnemende bedrijven met daarbij een vermelding van de prijs, prestatie, dienstverlening van de activiteiten per bedrijf;

  • e.

    de maximaal benodigde subsidie;

  • f.

    de gevolgen indien de benodigde subsidie niet of deels wordt toegekend;

  • 7.

    de optimalisatiemogelijkheden en wijze van optimalisatie door samenwerking met andere bedrijventerreinen;

  • 8.

    de op te stellen protocollen en opvolging volgens de vastgestelde beleidskaders genoemd in artikel 2 onder d.

Artikel 4. Subsidiebedrag.

  • 1. Een subsidie in het kader van deze paragraaf bedraagt maximaal 50% van de kosten.

  • 2. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt: de installatie en aanschaf van de software, camera’s en andere hardware ten behoeve van camerabewaking.

Artikel 5. Indieningtermijn aanvraag.

Een subsidieaanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het college vóór 31 december 2010.

Artikel 6. Beslistermijn subsidieaanvraag.

Op een aanvraag voor subsidie wordt beslist vóór 1 maart 2011.

Artikel 7. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf bedraagt €500.000,--.

  • 2. Verdeling van de subsidie:

    • a.

      bij de eerste stap wordt het beschikbare bedrag verdeeld over alle deel­nemende bedrijven;

    • b.

      bij de tweede stap wordt, indien een hoger bedrag gesubsidieerd zou moeten worden dan 50% van de subsidiabele kosten per bedrijventerrein, dit meerde­re niet uitgekeerd, maar verdeeld over de andere projecten;

    • c.

      de tweede stap wordt zo nodig herhaald.

Artikel 8. Bevoorschotting en betaling.

  • 1. Het college verstrekt de subsidieontvanger een voorschot van 90% van het ver­leende subsidiebedrag. Dit voorschot wordt binnen 6 weken na het besluit tot subsidieverlening aan de subsidieontvanger overgemaakt.

  • 2. Bij de vaststelling van de subsidie vindt verrekening plaats met het reeds uit­betaalde voorschot en wordt het eventuele restant binnen 6 weken na de vast­stelling uitbetaald.

Artikel 9. Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in bij het colle­ge binnen 6 weken na uitvoering van het realisatieplan, doch uiterlijk 14 april 2012.

  • 2. Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie overlegt de aanvrager een schriftelijke verantwoording met accountantsverklaring over uitvoering en bestede middelen.

Artikel 10. Beslistermijn subsidievaststelling.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college  binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling.

Artikel 11. Duur.

Deze paragraaf komt te vervallen op 1 juni 2012.

Paragraaf 4.2. Werkgelegenheid en arbeidsmarkt.

Sub-paragraaf 4.2.1. Gesubsidieerde arbeid, flexvergoeding en opstapbaan.

Artikel 1.                        Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    cliënt: de persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de Wet werk en bijstand of de jongere van 16 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar die op grond van de Wet investeren in jongeren recht heeft op een werkleeraanbod;

  • b.

    uitkeringsgerechtigde: de inwoner van Eindhoven met een uitkering ingevol­ge de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomens voorzieningen oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inko­mensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelf­standigen (IOAZ);

  • c.

    jongere: de persoon van 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar die op grond van de Wet investeren in jongeren recht heeft op een werkleeraanbod;

  • d.

    kunstenaar: de persoon die jegens het college recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaar (WWIK);

  • e.

    echtgenoot: de echtgenoot van de kunstenaar als bedoeld onder d, waaronder begrepen de geregistreerde partner, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a van de WWIK en de ongehuwd samenwonende bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a van de WWIK;

  • f.

    arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid waar­bij geen gebruik gemaakt wordt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de Wet werk en bijstand;

  • g.

    werkgever: iedere natuurlijke of rechtspersoon die in enige vorm een onderne­ming drijft bij wie tenminste één werknemer in dienst is;

  • h.

    flexvergoeding: subsidie aan de werkgever voor de te plegen inspanningen van de werkgever om de re-integratie van cliënten naar een reguliere functie te bevorderen zoals bedoeld in artikel 8 van de Re-integratieverordening ge­meente Eindhoven;

  • i.

    opstapbaan: subsidie aan de werkgever voor de te plegen inspanningen van de werkgever om de re-integratie van uitkeringsgerechtigden en jongeren naar een reguliere functie te bevorderen, zoals bedoeld in artikel 9 van de Re-integratieverordening gemeente Eindhoven;

  • j.

    begeleidingsvoucher: voucher dat ter beschikking wordt gesteld aan de cliënt en die de werkgever kan omzetten in een subsidie voor begeleiding aan de cliënt, gericht op het behouden van de arbeidsovereenkomst.

Sub-paragraaf 4.2.1.1. Flexvergoeding.

- ingetrokken -

Sub-paragraaf 4.2.1.2. Opstapbaan.

Artikel 14. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een incidentele subsidie verlenen aan een werkgever ten behoe­ve van een door het college vastgesteld traject gericht op arbeidsinschakeling van een uitkeringsgerechtigde of jongere of van een kunstenaar of diens echtgenoot.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 komt voor subsidie in aanmerking de werkgever en die een arbeidsovereenkomst sluit met een uitkeringsgerechtigde of jongere of kunstenaar of diens echtgenoot waarvan is vastgesteld dat arbeids­inschakeling van de uitkeringsgerechtigde of jongere of de kunstenaar of diens echtgenoot na de periode waarvoor subsidie is verleend naar verwachting moge­lijk is.

  • 3. De subsidie wordt verleend voor maximaal de periode van één jaar.

  • 4. Het college kan de periode als bedoeld in het derde lid eenmalig voor maximaal de periode van één jaar verlengen.

Artikel 15. Subsidieweigering.

  • 1. De subsidie wordt geweigerd indien hierdoor de concurrentieverhoudingen on­verantwoord worden beïnvloed en/of er verdringing plaatsvindt.

  • 2. De subsidie wordt geweigerd indien ten aanzien van een eerder verleende sub­sidie sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van de afspraken die zijn vast­gelegd in de intentieverklaring als bedoeld in artikel 16 sub c.

Artikel 16. Subsidieaanvraag opstapbaan.

Naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij een subsidieaanvraag, moeten bij een aanvraag om subsidie de volgende bescheiden worden overlegd:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend vastgesteld aanvraagformulier; en

  • b.

    een kopie van de arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 14, tweede lid, waarin in ieder geval zijn opgenomen de arbeidsduur per week, de ingangsdatum van de dienstbetrekking, de naam van de werkgever, de naam, de geboortedatum en sofi-nummer van de werknemer en het bruto salaris; en

  • c.

    een intentieverklaring waarin is opgenomen dat de werkgever bij het succesvol doorlopen van het traject van de uitkeringsgerechtigde of jongere of van een kunstenaar of diens echtgenoot een reguliere arbeidsovereenkomst voor mini­maal de periode van een jaar zonder proeftijd afsluit met de uitkeringsgerech­tigde of jongere of met de kunstenaar of diens echtgenoot, direct volgend op de periode waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 17. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie moet ingediend worden binnen drie maanden nadat de werkgever een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, heeft afgesloten met de uitkeringsgerechtigde of jongere of met een kunstenaar of diens echtgenoot.

Artikel 18. Beslistermijn subsidieaanvraag.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 19. Subsidiebedrag.

  • 1. Het subsidiebedrag bedraagt 100% van het bruto loon, gebaseerd op een full-time dienstverband van de van toepassing zijnde CAO of rechtspositieregeling doch nooit meer dan 100% van het wettelijk minimum (jeugd) loon.

  • 2. Het subsidiebedrag wordt naar rato verminderd indien een deeltijd dienstver­band wordt aangegaan.

  • 3. De loonkosten in verband met overwerk en onregelmatige diensten zijn niet subsidiabel.

  • 4. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verlaagd in evenredigheid met het aantal werkdagen van het subsidieverleningtijdvak waarin het dienstverband niet meer wordt vervuld.

Artikel 20. Verplichtingen van de subsidieontvanger.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 is de werkgever verplicht het college on­middellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende subsidie, onder overlegging van bewijs­stukken.

Artikel 21. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde programmabegroting, vóór aanvang van het tijdvak waar de acti­viteiten betrekking op hebben.

  • 2. Het college beslist op de aanvragen in de volgorde waarin aanvragen zijn ont­vangen totdat het subsidieplafond is bereikt. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 22. Aanvraag tot subsidievaststelling.

Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de aanvrager binnen drie maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

Artikel 23. Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling.

Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de aanvrager de volgende gegevens te overleggen:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en

  • b.

    een volledig en ingevulde verantwoording van de inzet van de middelen door overlegging van loonspecificaties over de periode waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 24. Beslistermijn subsidievaststelling.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 25. Bevoorschotting en betaling.

  • 1. Het college kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen.

  • 2. Het voorschot als bedoeld in het eerste lid bedraagt 80% van het 1/12 deel van het bedrag als bedoeld in artikel 19.

  • 3. De betaling van de voorschotten vindt per maand op of omstreeks de 15e van de maand plaats.

  • 4. Het subsidiebedrag wordt, met verrekening van de reeds betaalde voorschotten, binnen acht weken na vaststelling van de subsidie aan de aanvrager betaald.

Sub-paragraaf 4.2.1.3. Flexvergoeding (begeleidingsvoucher).

Artikel 26. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een incidentele subsidie verlenen aan een werkgever ten behoe­ve van begeleidingstaken van een cliënt met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieaanvra­gers komt voor subsidie in aanmerking de werkgever die een arbeidsovereen­komst voor minimaal de periode van een jaar afsluit met een cliënt aan wie een begeleidingsvoucher ter beschikking is gesteld.

  • 3. Het college kan in aanvulling op de subsidie als bedoeld in het eerste lid een subsidie verlenen voor noodzakelijke extra begeleidingstaken.

  • 4. De subsidies als bedoeld in het eerste en derde lid worden verleend voor maxi­maal de periode van één jaar.

Artikel 27. Subsidieweigering.

  • 1. De subsidie wordt geweigerd indien hierdoor de concurrentieverhoudingen on­verantwoord worden beïnvloed en/of er verdringing plaatsvindt.

  • 2. De subsidie wordt geweigerd indien ten aanzien van een eerder verleende subsi­die sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van afspraken.

  • 3. De subsidie wordt geweigerd indien er reeds andere re-integratievoorzieningen op grond van de Wet werk en bijstand door het college aan de werkgever zijn verstrekt ten behoeve van arbeidsinschakeling van een cliënt.

Artikel 28. Subsidieaanvraag.

  • 1. Naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag moeten bij een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 26, eerste lid, de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • a.

      de begeleidingsvoucher met daarin de persoonlijke gegevens van de cliënt;

    • b.

      een kopie van de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en cliënt.

  • 2. Bij aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 26, derde lid, wordt overgelegd:

    een begroting met een overzicht van de activiteiten en een indicatie van de kos­ten die noodzakelijk zijn ten behoeve van de noodzakelijke begeleiding van de cliënt opdat de cliënt zijn arbeidsovereenkomst behoudt.

  • 3. Subsidieaanvragen geschieden middels een door het college vastgesteld formu­lier.

Artikel 29. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie moet ingediend worden binnen drie maanden nadat de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten met de cliënt.

Artikel 30. Beslistermijn subsidieaanvraag.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 31. Subsidiebedrag.

  • 1. Het subsidiebedrag als bedoeld in artikel 26, eerste lid, bedraagt maximaal € 2.250,--.

  • 2. Het subsidiebedrag als bedoeld in artikel 26, derde lid, wordt vastgesteld op basis van de begrote en noodzakelijke kosten voor de begeleiding van de cliënt en be­draagt maximaal € 2.250,--.

Artikel 32. Verplichtingen van de subsidieontvanger.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 is de werkgever verplicht het college on­middellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende of verstrekte subsidie, onder overlegging van bewijsstukken.

Artikel 33. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde programmabegroting, vóór aanvang van het tijdvak waar de activi­teiten, zoals bedoeld in deze paragraaf betrekking op hebben.

  • 2. Het college beslist op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ont­vangen totdat het subsidieplafonds is bereikt. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 34. Aanvraag tot subsidievaststelling.

Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de aanvrager uiterlijk drie maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

Artikel 35. Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot het overleggen van gegevens tot vaststelling van de subsidie, verstrekt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling de volgende gegevens:

  • a.

    kopieën van facturen van de ingekochte begeleiding voor de cliënt of;

  • b.

    een verklaring van de werkgever waarin het aantal uren is opgenomen dat extra begeleiding is gegeven aan de cliënt die is verricht door interne medewerkers.

Artikel 36. Beslistermijn subsidievaststelling.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 37. Bevoorschotting en betaling.

  • 1. Het college kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen.

  • 2. Het voorschot als bedoeld in het eerste lid bedraagt 100% van het bedrag als be­doeld in artikel 31.

  • 3. De betaling van de voorschotten in het kader van de subsidie als bedoeld in arti­kel 31, eerste lid, vindt plaats na drie maanden na ontvangst van de subsidieaanvraag.

  • 4. De betaling van de voorschotten in het kader van de subsidie als bedoeld in arti­kel 31, derde lid, vindt plaats na zes maanden na ontvangst van de subsidieaan­vraag.

  • 5. Het subsidiebedrag wordt, met eventuele verrekening van de reeds betaalde voorschotten, binnen acht weken na de vaststelling van de subsidie aan de aan­vrager betaald.

Sub-paragraaf 4.2.2. Voortgezette regeling gesubsidieerde arbeid voor ID-werknemers vanaf 2008.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    het besluit: het Besluit in- en doorstroombanen (Stb. 1999, 591);

  • b.

    dienstverband: arbeidsrechtelijke overeenkomst tussen werkgever en werkne­mer;

  • c.

    reguliere dienstbetrekking: een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienst­betrekking waarvoor de werkgever geen subsidie ontvangt als bedoeld in ar­tikel 3, eerste lid van het besluit of van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub a van de Wet werk en bijstand;

  • d.

    ID-dienstbetrekking: arbeidsovereenkomst in het kader van het Besluit in- en doorstroombanen;

  • e.

    Wsw-dienstverband: arbeidsovereenkomst in het kader van de Wet sociale werkvoorziening;

  • f.

    Wsw-geïndiceerd: persoon waarvan door het CWI is vastgesteld dat deze tot de doelgroep van de Wsw behoort;

  • g.

    werknemer: de voormalig werkloze, die in een dienstbetrekking op grond van artikel 1 van het Besluit in- en doorstroombanen werkzaam is;

  • h.

    werkgever:

    1.      een werkgever als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder d van het Be­sluit in- en doorstroombanen waarvoor de werknemer op basis van een ID-dienstbetrekking arbeid verricht; dan wel

    2.           een rechtspersoon waarvoor de werknemer, die een ID-dienstbetrekking heeft met de in sub h, ten eerste, genoemde werkgever, gewoonlijk ar­beid verricht.

Artikel 2. Subsidieverlening  werkgevers voor werknemers van 55 jaar en ouder en Wsw-geïndiceerden

  • 1. Het college verleent subsidie aan de werkgever die in het jaar 2007 op grond van artikel 3 van de ingetrokken paragraaf 4.2.6. subsidie heeft ontvangen voor een werknemer indien:

    • a.

      de werknemer op 1 januari 2008 55 jaar of ouder is en het dienstverband on­der dezelfde voorwaarden wordt voortgezet;

    • b.

      de werknemer voor 1 januari 2008 Wsw-geïndiceerd is en het dienstverband onder dezelfde voorwaarden wordt voortgezet op grond van begeleid werken in het kader van de Wsw;

    • c.

      de werknemer voor 1 januari 2008 Wsw-geïndiceerd is en op de Wsw-wacht­lijst staat in afwachting van plaatsing op een Wsw-dienstverband of een Wsw-dienstverband in het kader van begeleid werken.

  • 2. De subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a wordt beëindigd indien:

    • a.

      de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt; of

    • b.

      het dienstverband wordt beëindigd.

  • 3. De subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b en c wordt beëindigd indien plaatsing in een Wsw-dienstverband is gerealiseerd.

  • 4. Subsidie wordt verleend per kalenderjaar.

Artikel 3. Subsidieverlening werkgevers voor werknemers die zijn ingedeeld in cate­gorie C1.

  • 1. Het college verleent subsidie aan de werkgever die in het jaar 2007 op grond van artikel 3 van de ingetrokken paragraaf 4.2.6. subsidie heeft ontvangen voor een werknemer indien:

    • a.

      de werknemer op 1 januari 2008 jonger is dan 55 jaar en is ingedeeld in de categorie ‘C1, niet volledig loonvormend’ en waarbij het dienstverband onder dezelfde voorwaarden wordt voorgezet; en

    • b.

      het college voor de werknemer een traject met een ontwikkelingsplan heeft vastgesteld met als doel uitstroom naar een reguliere dienstbetrekking te realiseren.

  • 2. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt beëindigd indien:

    • a.

      de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt of,

    • b.

      het dienstverband wordt beëindigd of,

    • c.

      door het college is vastgesteld dat er onvoldoende uitvoering wordt gegeven aan het vastgestelde traject door de werkgever en/of werknemer of,

    • d.

      aan de werknemer een passende arbeidsplaats is aangeboden die in overeen­stemming is met de mogelijkheden van de werknemer en die niet door de werknemer is aanvaard.

  • 3. Subsidie wordt verleend per kalenderjaar.

Artikel 4. Subsidiebedrag

  • 1. De subsidie, zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 2, bedraagt 100% van de in het jaar 2007 verleende subsidie.

  • 2. Berekening van de subsidie, zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 3, vindt jaarlijks plaats op basis van een periodiek door het college vast te stellen loon­waarde van de werknemer. In geval van wijzigingen in de loonwaarde van de werknemer is tussentijdse herberekening mogelijk.

  • 3. Het subsidiebedrag wordt naar rato verminderd wanneer de arbeidsomvang van het dienstverband in uren per week wordt verminderd.

Artikel 5. Verplichtingen van de subsidieontvanger.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 is de subsidieontvanger verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende subsidie, onder over­legging van bewijsstukken.

Artikel 6. Aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 1. De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in bij het colle­ge binnen drie maanden na afloop van het jaar dan wel binnen een maand na het beëindigen van het dienstverband.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot het overleggen van gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie, verstrekt de subsidie­ontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een overzicht van de loonkosten, onder overlegging van bewijsstukken en voorzien van een accoun­tantsverklaring.

Artikel 7. Subsidievaststelling.

  • 1. Het college houdt bij de vaststelling van de subsidie rekening met de verplichte Cao-verhogingen.

  • 2. Indien geen sprake is van een verplichte Cao-verhoging als bedoeld in het eerste lid, dan houdt kan het college bij de vaststelling van de subsidie rekening met de indexering op basis van het CBS Consumentenprijsindex (CPI) voor alle huishou­dens.

Artikel 8. Bevoorschotting en betaling.

  • 1. Het college verstrekt de subsidieontvanger per maand op of omstreeks de 15e van de maand een voorschot van 80% van het 1/12 deel van de verleende subsidie.

  • 2. Bij de vaststelling van de subsidie vindt verrekening plaats met reeds uitbetaalde voorschotten en wordt het eventuele restant binnen acht weken na de vaststel­ling uitbetaald.

Sub-paragraaf 4.2.3. Subsidieregeling regulier maken ID-banen (aanvullend op Stimuleringsregeling) en WIW-detachering voor onbepaalde tijd.

Artikel 1.                        Begripsomschrijvingen.

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    het besluit: het Besluit in- en doorstroombanen (Stb. 1999,591);

  • b.

    de regeling: de Regeling in- en doorstroombanen (Stb. 1998,246);

  • c.

    WIW: Wet inschakeling werkzoekenden (Stb. 1997,760);

  • d.

    stimuleringsregeling: de Tijdelijke stimuleringsregeling regulier maken 10.000 ID-banen (Stb. 2003, nr 37/29, de Tijdelijke aanvullende stimuleringsregeling regu­lier maken 10.000 ID-banen (Stb. 2003 nr 78/20) en de Wijziging tijdelijke stimu­leringsregeling regulier maken 10.000 ID-banen (Stb. 2003, nr. 120/20);

  • e.

    ID-dienstbetrekking een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, eerste lid van het Besluit in- een doorstroombanen

  • f.

    reguliere dienstbetrekking: een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienst­betrekking waarvoor de werkgever geen subsidie ontvangt als bedoeld in artikel 3, eerste lid van het Besluit in- en doorstroombanen of van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de Wet werk en bijstand;

  • g.

    werknemer: de voormalige werkloze die in een dienstbetrekking op grond van artikel 1 van het Besluit in- en doorstroombanen werkzaam is;

  • h.

    werkgever:

  • 1.   een werkgever als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder d van het Besluit in- en doorstroombanen waar voor de werknemer op basis van een ID-dienstbe­trekking arbeid verricht; dan wel

  • 2.   een rechtspersoon waarvoor de werknemer, die een ID-dienstbetrekking heeft met de onder d, ten eerste, genoemde werkgever, gewoonlijk arbeid verricht.

Sub-paragraaf 4.2.3.1. Subsidie regulier malen ID-banen aanvullend op Stimuleringsregeling.

Artikel 2. Subsidieverlening.

Het college kan een incidentele subsidie voor een tijdvak van twee jaar verlenen aan een werkgever:

  • a.

    die voor 1 december 2004 een ID-dienstbetrekking omzet in een reguliere dienst­betrekking voor onbepaalde tijd zonder proeftijd; en

  • b.

    waarbij het loon van de werknemer door de omzetting van de ID-dienstbetrek­king in een reguliere dienstbetrekking niet vermindert; en

  • c.

    aan wie een subsidie is verleend in het kader van de Stimuleringsregeling.

Artikel 3. Subsidieweigering.

  • 1. De subsidie wordt geweigerd indien de ID-dienstbetrekking voor 1 januari 2003 is omgezet in een reguliere dienstbetrekking.

  • 2. De subsidie wordt geweigerd indien de ingangsdatum van de ID-dienstbetrek­king na 21 februari 2003 ligt.

  • 3. De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever in het kader van de uitoefe­ning van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert.

  • 4. De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever geen subsidie is verleend op grond van de Stimuleringsregeling.

Artikel 4. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie komen slechts in aanmerking werkgevers.

Artikel 5. Subsidieaanvraag.

Naast het in bepaalde artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 moeten bij een aanvraag om subsidie de volgende bescheiden worden overlegd:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en

  • b.

    een kopie van de voor de reguliere dienstbetrekking gesloten schriftelijke ar­beidsovereenkomst of het op de reguliere dienstbetrekking betrekking hebben­de aanstellingsbesluit, in welke documenten in ieder geval is opgenomen de naam en de geboortedatum van de werknemer, het loon en de arbeidsduur per week van de ID-dienstbetrekking en het maandloon en de arbeidsduur per week van de overeengekomen reguliere dienstbetrekking; en

  • c.

    een kopie van de beschikking tot subsidieverlening van het Agentschap SZW; en

  • d.

    een kopie van de verklaring van het college dat de grond van het Besluit in- en doorstroombanen verleende subsidie aan de werkgever is beëindigen.

Artikel 6. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie moet ingediend worden op uiterlijk a maart 2005.

Artikel 7. Beslistermijn subsidieaanvraag.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 8. Subsidiebedrag.

  • 1. Bij de berekening van het subsidiebedrag wordt rekening gehouden met de ove­rige in dit kader verleende subsidies op grond van de Stimuleringsverlening waarbij het totale subsidiebedrag niet meer bedraagt dan € 27.000,--, gebaseerd op tijdvak van twee jaar en een dienstverband van 32 uren of meer per week.

  • 2. Het subsidiebedrag als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal € 10.000,--.

  • 3. Het college verleent daarnaast een incidentele subsidie € 2.000,-- per maand voor iedere maand dat de reguliere dienstbetrekking eerder is ingegaan dan 1 novem­ber 2004, te rekenen vanaf 1 juli 2004.

  • 4.  De subsidie als bedoeld in het tweede en derde lid wordt naar rato verminderd wanneer de arbeidsduur minder dan 32 uur per week bedraagt.

Artikel 9. Verplichtingen van de subsidieontvanger en beëindiging dienstverband.

  • 1. Indien gedurende het tijdvak van twee jaren waarin de in artikel 2, eerste lid be­doelde subsidie wordt verleend de reguliere dienstbetrekking wordt beëindigd en onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1, is de werkgever verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende verstrekte subsidie, onder overlegging van bewijsstukken.

  • 2. De subsidieverlening, wordt in de situatie bedoeld in het eerste lid, verlaagd in evenredigheid met het aantal werkdagen van het subsidieverleningstijdvak waarin de dienstbetrekking niet meer wordt vervuld, tenzij de werkgever binnen acht weken na de beëindiging van de reguliere dienstbetrekking ter invulling van de vrijgevallen functie in overleg met het college een nieuwe dienstbetrekking aangaat met een werknemer.

  • 3. De werkgever versterkt desgevraagd aan het college kosteloos alle inlichtingen die het college met betrekking tot deze paragraaf nodig heeft ten behoeve van toezicht en informatievoorziening.

Artikel 10. Aanvraag tot subsidievaststelling.

Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de aanvrager binnen drie maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van subsidie in.

Artikel 11. Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling.

Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de aanvrager de volgende gegevens te overleggen:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en

  • b.

    alle loonspecificaties over de periode waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 12. Beslistermijn subsidievaststelling.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 13. Bevoorschotting en betaling.

  • 1. Het college verleent aan de subsidieontvanger voorschotten.

  • 2. Het eerste voorschot bedraagt 40& van het subsidiebedrag en wordt na acht weken na de beschikking tot subsidieverlening betaalbaar gesteld.Het tweede voorschot bedraagt 40% van het subsidiebedrag en wordt na een periode van een jaar na de beschikking tot subsidie verlening betaalbaar ge­steld.

  • 3. Het subsidiebedrag wordt, met verrekening van de reeds betaalde voorschotten, binnen acht weken na de vaststelling van de subsidie aan de aanvrager of de door hem aangewezen persoon, betaald.

Sub-paragraaf 4.2.3.2. Subsidie regulier maken ID-banen.

Artikel 14. Subsidieverlening.

Het college kan een incidentele subsidie voor een tijdvak van één jaar verlenen aan een werkgever.

  • a.

    die voor of op 1 oktober 2005 een ID-dienstbetrekking omzet in een reguliere dienstbetrekking voor onbepaalde tijd zonder proeftijd; en

  • b.

    waarbij de werknemer geen aanspraak doet op een sociale voorziening in het kader van de WW of WWB.

Artikel 15. Subsidieweigering.

  • 1. De subsidie wordt geweigerd indien de ID-dienstbetrekking voor 1 januari 2003 is omgezet in een reguliere dienstbetrekking.

  • 2. De subsidie wordt geweigerd indien de ingangsdatum van de ID-dienstbetrek­king na 21 februari 2003 ligt.

  • 3. De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever in het kader van de uitoefe­ning van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert.

  • 4. De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever subsidie wordt verleend in het kader van de Stimuleringsregeling en/of indien de werkgever aanspraak kan maken op sectormiddelen die hoger zijn dan het van toepassing zijnde subsidie­bedrag als bedoeld in artikel 20.

Artikel 16. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie komen slechts in aanmerking werkgevers.

Artikel 17. Subsidieaanvraag.

Naast het in bepaalde artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 moeten bij een aanvraag om subsidie de volgende bescheiden worden overlegd:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en

  • b.

    een kopie van de voor de reguliere dienstbetrekking gesloten schriftelijke ar­beidsovereenkomst of het op de reguliere dienstbetrekking betrekking heb­bende aanstellingsbesluit, in welke documenten in ieder geval is opgenomen de naam en de geboortedatum van de werknemer, het loon en de arbeidsduur per week van de ID-dienstbetrekking en het maandloon en de arbeidsduur per week van de overeengekomen reguliere dienstbetrekking; en

  • c.

    een kopie van de verklaring van het college dat de op grond van het Besluit in- en doorstroombanen verleende subsidie aan de werkgever is beëindigd.

Artikel 18. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie moet ingediend worden uiterlijk 1 januari 2006.

Artikel 19. Beslistermijn subsidieaanvraag.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de beslissing op de aanvraag beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 20. Subsidiebedrag.

  • 1. De subsidie bedraagt voor een tijdvak van een jaar en een reguliere dienstbetrek­king van 32 uren of meer per week:

    • a.

      € 10.000,-- indien de reguliere dienstbetrekking voor of op 1 januari 2005 is ingegaan;

    • b.

      € 7.500,-- indien de reguliere dienstbetrekking voor of op 1 april 2005 is inge­gaan;

    • c.

      € 5.000,-- indien de reguliere dienstbetrekking voor op 1 juli 2005 is ingegaan;

    • d.

      € 2.500,-- indien de reguliere dienstbetrekking voor of op 1 oktober 2005 is ingegaan.

  • 2. De subsidie is bedoeld in het eerste lid wordt naar rato verminderd wanneer de arbeidsduur minder dan 32 uur per week bedraagt.

  • 3. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verlaagd in evenredigheid met het aantal werkdagen van het subsidieverleningstijdvak waarin de dienstbetrekking niet meer wordt vervuld.

Artikel 21. Verplichtingen van de subsidieontvanger.

  • 1. Indien gedurende het tijdvak van een jaar waarin de in artikel 14, onder a bedoel­de subsidie wordt verstrekt de reguliere dienstbetrekking wordt beëindigd en onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1, is de werkgever verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende of verstrekte subsidie, onder overlegging van bewijsstukken.

  • 2. De werkgever verstrekt desgevraagd aan het college kosteloos alle inlichtingen die het college met betrekking tot deze paragraaf nodig heft ten behoeve van toezicht en informatievoorziening.

Artikel 22. Aanvraag tot subsidievaststelling.

Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de aanvrager binnen drie maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

Artikel 23. Gegevensaanvraag tot subsidievaststelling.

Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de aanvrager de volgende gegevens te overleggen:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en

  • b.

    alle loonspecificaties over de periode waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 24. Beslistermijn susbsidievaststelling.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 25. Bevoorschotting en betaling.

  • 1. Het college verleent aan de subsidieontvanger een voorschot.

  • 2. Het voorschot bedraagt 80% van het subsidiebedrag en wordt na acht weken na de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3. Het subsidiebedrag wordt, met verrekening van de reeds betaalde voorschotten, binnen acht weken na de vaststelling van de subsidie aan de aanvrager of de door hem aangewezen persoon, betaald.

Sub-paragraaf 4.2.3.3. Subsidie regulier maken WIW-detachering voor onbepaalde tijd.

Artikel 26. Subsidieverlening.

Het college kan een incidentele subsidie voor een tijdvak van één verlenen aan een werkgever:

  • a.

    die voor of op 1 januari 2006 een WIW-detachering voor onbepaalde tijd omzet in een reguliere dienstbetrekking voor onbepaalde tijd zonder proeftijd; en

  • b.

    waarbij de werknemer geen aanspraak doet op een sociale voorziening in het kader van de WW of WWB.

Artikel 27. Subsidieweigering.

  • 1. De subsidie wordt geweigerd indien de WIW-detachering voor onbepaalde tijd voor 1 januari 2004 is omgezet in een reguliere dienstbetrekking.

  • 2. De subsidie wordt geweigerd indien de werkgever in het kader van de uitoefe­ning van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert.

Artikel 28. Subsidieaanvragers.

Voor subsidie komt slecht in aanmerking werkgevers.

Artikel 29. Subsidieaanvraag.

Naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 moeten bij een aanvraag om subsidie de volgende bescheiden worden overlegd:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en

  • b.

    een kopie van de voor de reguliere dienstbetrekking gesloten schriftelijke ar­beidsovereenkomst of het op de reguliere dienstbetrekking betrekking hebben­de aanstellingsbesluit, in welke documenten in ieder geval is opgenomen de naam en de geboortedatum van de werknemer, het loon en de arbeidsduur per week van de WIW-detachering en het maandloon en de arbeidsduur per week van de overeengekomen reguliere dienstbetrekking.

Artikel 30. Indieningtermijn aanvraag.

In aanvraag voor subsidie moet ingediend worden uiterlijk op 1 januari 2006.

Artikel 31. Beslistermijn subsidie aanvraag.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 32. Subsidiebedrag.

  • 1. De subsidie bedraagt € 6.000,-- voor een tijdvak van één jaar en naar rato van de arbeidsduur per week, zoals opgenomen in de oorspronkelijke detacheringsover­eenkomst.

  • 2. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt naar rato verminderd wanneer de arbeidsduur minder dan 32 uur per week bedraagt.

  • 3. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verlaagd in evenredigheid met het aantal werkdagen van het subsidieverleningstijdvak waarin de dienstbetrekking niet meer wordt vervuld.

Artikel 33. Verplichtingen van de subsidieontvanger.

  • 1. Indien gedurende het tijdvak van één jaar waarin de in artikel 26 bedoelde subsi­die wordt verleend de reguliere dienstbetrekking wordt beëindigd en onvermin­derd het bepaalde in hoofdstuk 1, is de werkgever verplicht het college onmid­dellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende of verstrekte subsidie, onder overleg­ging van bewijsstukken.

  • 2. De werkgever verstrekt desgevraagd aan het college kosteloos alle inlichtingen die het college met betrekking tot deze paragraaf nodig heeft ten behoeve van toezicht en informatievoorziening.

Artikel 34. Aanvraag tot subsidievaststelling.

Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de aanvrager binnen drie maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

Artikel 35. Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling.

Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de aanvrager de volgende gegevens te overleggen:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier; en

  • b.

    alle loonspecificaties over de periode waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 36. Beslistermijn subsidievaststelling.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 37. Bevoorschotting en betaling,.

  • 1. Het college verleent aan de subsidie ontvanger een voorschot.

  • 2. Het voorschot bedraagt 80% van het subsidiebedrag en wordt na acht weken na de beschikking tot subsidieverlening betaald.

  • 3. Het subsidiebedrag wordt, met verrekening van de reeds betaalde voorschotten, binnen acht weken na de vaststelling van de subsidie aan de aanvrager of de door hem aangewezen persoon, betaald.

Sub-paragraaf 4.2.4. Tegemoetkoming Wet Kinderopvang 2005.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet Kinderopvang;

  • b.

    kinderopvang: de definitie zoals omschreven in artikel 1, eerste lid onder b van de wet;

  • c.

    gastouderopvang: de definitie zoals omschreven in artikel 1, eerste lid onder c van de wet;

  • d.

    ouder: de personen bedoeld in artikel 1, eerste lid onder i van de wet;

  • e.

    partner: de personen bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid van de wet;

  • f.

    kosten van kinderopvang: de kosten bedoeld in artikel 7, eerste lid onder b van de wet;

  • g.

    de doelgroep opvoedingsondersteuning: geïndiceerde ouder(s) en/of kinderen    die extra begeleiding en ondersteuning nodig hebben bij de opvoeding;

  • h.

    de doelgroepen: de personen bedoeld in artikel 22 en/of personen behorende tot de doelgroep als bedoeld onder g.

Artikel 2. Doelgroep opvoedingsondersteuning: criteria en de hoogte van de tege­moetkoming.

  • 1. Voor de verlening van de tegemoetkoming aan de doelgroep opvoedingsonder­steuning gelden de volgende criteria:

    • a.

      er is een hulpvraag op het gebied van opvoedingsondersteuning. De proble­matiek kan zijn oorsprong zowel in de ouder(s) als in het kind vinden;

    • b.

      de ouder(s) hebben een contract gesloten in het kader van de Goal Attainment Scaling methodiek (GAS methodiek);

    • c.

      de kinderopvang dient de sociale draagkracht van de ouder(s) c.q. het gezin te vergroten;

    • d.

      de kinderopvang heeft voor het kind een eigenstandige toegevoegde waarde;

    • e.

      het kind is niet geïndiceerd in het kader van de Wet op de jeugdzorg.

  • 2. De hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente voor een ouder waarvan het college heeft vastgesteld dat deze behoort tot de doelgroep opvoedingson­dersteuning is 100% van de kosten van kinderopvang minus de bijdragen in de kosten van kinderopvang die de ouder en diens partner per kind kunnen ontvan­gen in het kader van de wet.

Artikel 3. Aanvraag tegemoetkoming.

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, voor personen bedoeld in artikel 22 van de wet bevat:

    • a.

      naam, adres, geboortedatum en sofi-nummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam, geboortedatum en sofi-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en (zo mogelijk) sofi-nummer van het kind of de kinde­ren waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kin­deropvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor de doelgroep opvoedingsondersteuning, bevat:

    • a.

      de gegevens zoals aangegeven in het eerste lid onder a, b, c, d en f;

    • b.

      een indicatie van een door het college daartoe aangewezen toetsingscom­missie;

    • c.

      indien van toepassing gegevens of een verwijzing van gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 6 van de wet.

  • 3. Het college kan bepalen dat voor de aanvraag gebruik gemaakt wordt van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 4. Als de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Artikel 4. Beslistermijn subsidieaanvraag.

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De termijn bedoeld in het eerste lid kan door het college in bijzondere omstan­digheden ter beoordeling aan het college met een termijn van acht weken wor­den verlengd. Het college informeert de aanvrager hierover schriftelijk.

Artikel 5. Weigering tegemoetkoming.

Het college weigert de tegemoetkoming indien:

  • a.

    de aanvrager niet behoort tot één van de doelgroepen als bedoeld in artikel 1, onder h;

  • b.

    het kinderopvang betreft in een niet geregistreerd kindercentrum of gastouder­opvang die plaatsvindt door tussenkomst van een niet geregistreerd gastouder­bureau.

Artikel 6. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor de tegemoetkoming ten behoeve van de doelgroep op­voedingsondersteuning, als bedoeld in artikel 2 is gelijk aan het bedrag dat hier­voor in de gemeentelijke concernbegroting of de vakdienstbegroting van het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen.

  • 2. Het college beslist op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn bin­nengekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gele­genheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aan­vraag is aangevuld voor de verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 7. Indieningtermijn aanvraag.

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aan­vraag is ontvangen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetko­ming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaats­vinden.

  • 3. Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die het rechtvaardigen dat de aanvraag later is ingediend dan de datum waarop feitelijk gebruik is gemaakt van de kinderopvang, kan het college de tegemoetkoming met terugwerkende kracht verlenen. Dit met inachtneming van artikel 4:29 van de Awb.

  • 4. Bij een heraanvraag wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van 1 janu­ari van het betreffende kalenderjaar.

Artikel 8. De periode waarvoor de tegemoetkoming word verleend.

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een kor­tere periode verlenen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt de tegemoetkoming aan de doelgroep op­voedingsondersteuning verleend voor de geldigheidsduur van de indicatie tot maximaal 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar.

Artikel 9. Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming.

  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang per kind dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, of tweede lid, onder a, van de wet de tegemoet­koming voor het aantal uren kinderopvang dat naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

  • 3. In afwijking van het eerste lid verleent het college aan de doelgroep opvoedings­ondersteuning een tegemoetkoming in de kosten voor het aantal geïndiceerde uren kinderopvang per kind.

Artikel 10. Inhoud van het besluit totverlening van de tegemoetkoming.

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de doelgroepen de ouder en/of partner behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoet­koming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum waar de kinderopvang plaatsvindt of gastouderbureau die de gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per kind waarvoor de tegemoet­koming wordt verleend;

  • e.

    het maximaal toegekende voorlopige bedrag per kalenderjaar of kortere periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend en de wijze waarop dit berekend is;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder en/of partner, zoals verwoord in artikel 12, eerste lid en artikel 14.

Als de aanvraag betrekking heeft op een persoon die behoort tot de doelgroep op­voedingsondersteuning bevat het besluit tevens:

  • h.

    dat er sprake is van een indicatie.

Artikel 11. De bevoorschotting van de tegemoetkoming.

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termij­nen uitbetaald.

  • 2. Het college kan tot rechtstreekse betaling aan het kinderopvangcentrum of gast­ouderbureau overgaan.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de wijze van bevoorschotting.

Artikel 12. Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming.

  • 1. De ouder en/of partner verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college bewijsstukken met de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming vast binnen acht weken na ontvangst van de bewijsstukken. 

Artikel 13. Verrekening met de voorschotten.

  • 1. De tegemoetkoming wordt met verrekening van de reeds betaalde voorschotten binnen vier weken na de vaststelling van de tegemoetkoming betaald.

  • 2. Teveel betaalde voorschotten worden zo mogelijk verrekend met lopende voor­schotten dan wel teruggevorderd op grond van het bepaalde in de wet.

Artikel 14. Verplichtingen van de ouder en/of partner.

  • 1. De ouder en/of partner verstrekt het college onmiddellijk, uit eigen beweging, gebruik makend van een daarvoor ter beschikking gesteld formulier, alle gege­vens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming, dan wel lager voorschot of beëindiging.

  • 2. Het college kan bij het vaststellen van een lagere tegemoetkoming, dan wel lager voorschot of beëindiging - vanwege het niet onmiddellijk, uit eigen be­weging verstrekken van gegevens - rekening houden met bijzondere omstan­digheden.

Artikel 15. Overgangsregeling.

  • 1. De aanvrager behorend tot de doelgroep, zoals bedoeld in artikel 2, komt op basis van de reeds voor 1 januari 2005 afgegeven indicatie in aanmerking voor de in het tweede lid van artikel 2 genoemde tegemoetkoming.

  • 2. Als bewijsstuk voor de onder het eerste lid bedoelde indicatie geldt het contract dat door de aanvrager met de kinderopvanginstellingis gesloten in het kader van de Goal Attainment Scaling methodiek

Sub-paragraaf 4.2.5. Regeling subsidie bij uitstroom

- ingetrokken -

Sub-paragraaf 4.2.6. Regeling compensatie kosten kinderopvang bij arbeidsinschakeling

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    reguliere dienstbetrekking: een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbe­trekking waarvoor de werkgever op geen enkele wijze ondersteuning geboden wordt op grond van een voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB), Wet investeren in jongeren (WIJ) en Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw);

  • b.

    werkgever: ieder natuurlijke of rechtspersoon die in enige vorm een onderneming drijft bij wie tenminste één werknemer in dienst is;

  • c.

    werknemer: inwoner van de gemeente Eindhoven die ingeschreven staat in de GBA en die algemeen geaccepteerde arbeid verricht;

  • d.

    zelfstandige: de persoon, zoals gedefinieerd in artikel 1, onder b van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en inwoner van de gemeente Eindhoven;

  • e.

    arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a en b van de WWB, met uitzondering van nazorg activiteiten;

  • f.

    algemeen geaccepteerde arbeid: zo mogelijk duurzame arbeid in loondienst of als zelfstandige, die algemeen maatschappelijk aanvaard is, niet in strijd is met de persoonlijke integriteit van de werknemer of zelfstandige en waarbij geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid op eerder opgedane werkerva­ring, opleidingsniveau en beloningsniveau;

  • g.

    duurzame arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling waarbij de werknemer of zelfstandige voor minimaal een periode van zes maanden aaneengesloten, zelf, zonder uitkeringsafhankelijkheid, heeft kunnen voorzien in de algemene kosten van het bestaan door het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • h.

    sociaal minimum: de voor de betrokkene geldende (theoretische) bijstandsnorm, waarbij voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder uitgegaan wordt van de norm, zoals bepaald in artikel 21, onder a en b van de WWB met een ophoging van 20% toeslag, zoals bepaald in artikel 25, tweede lid van de WWB. Voor de gehuwden wordt in alle gevallen uitgegaan van de norm zoals bepaald in artikel 21, onder c en artikel 22, onder c en d van de WWB;

  • i.

    de wet: de Wet kinderopvang;

  • j.

    kinderopvang: de definitie, zoals omschreven in artikel 1, eerste lid, onder b van de wet;

  • k.

    kosten van kinderopvang: de kosten bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b van de wet;

  • l.

    ouder: de personen bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i van de wet;

  • m.

    partner: de personen bedoeld in artikel 2, tweede lid van de wet;

  • n.

    inkomen: zoals gedefinieerd in artikel 32 van de WWB;

  • o.

    WWB: de Wet Werk en Bijstand;

  • p.

    nazorg activiteiten: de activiteiten die na de arbeidsinschakeling worden ingezet en die er op gericht zijn de arbeidsinschakeling in stand te houden.

Artikel 2. Subsidieverstrekking.

Het college verstrekt een incidentele subsidie voor de kosten van kinderopvang, in­dien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderop­vang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, aan de werknemer of zelfstandige die:

  • a.

    duurzame arbeidsinschakeling heeft gerealiseerd; en

  • b.

    waarbij het gezinsinkomen gedurende de periode van duurzame arbeidsinscha­keling maximaal 120% van het sociaal minimum bedroeg; en

  • c.

    direct voorafgaand aan de arbeidsinschakeling voor minimaal de periode van 12 maanden aaneengesloten een uitkering op grond van de WWB, IOAW, IOAZ, Anw, Bbz 2004, WIJ, WIA en/of WW heeft ontvangen met een inkomen dat niet hoger was dan 120% van het sociaal minimum of in de periode van 18 maanden voorafgaand aan de arbeidsinschakeling voor minimaal 12 maanden een uitkering op grond van de WWIK heeft ontvangen.

Artikel 3. Subsidieaanvrager.

Voor subsidie kunnen slechts in aanmerking komen ouders met ten laste komende kinderen, zoals omschreven in de WWB die werknemer en/of zelfstandige zijn. 

Artikel 4. Subsidieaanvrager.

Bij een aanvraag om subsidie dienen behoudens het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 de volgende be­scheiden te worden overgelegd:

  • 1.

    voor de werknemer:

   

  • a

     een kopie van de voor de reguliere dienstbetrekking gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomst waarin in elk geval zijn opgenomen de naam en de geboortedatum van de werknemer, de arbeidsduur per week, de ingangs­datum van de dienstbetrekking, de duur van de dienstbetrekking en de naam van de werkgever;

  • b.

    kopieën van de loonspecificaties van minimaal de eerste en de zesde maand van de aaneengesloten periode van zes maanden na arbeidsinschakeling;

  • c.

    kopieën van de facturen van het kindercentrum of gastouderbureau over de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd; en

  • d.

    overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de subsidieaanvraag.

  • 2.

    voor de zelfstandige:

  • a.   een bewijs dat deze door de Belastingdienst is aangemerkt als zelfstandige;

  • b.   inzage in de boekhouding over de eerste zes maanden na arbeidsinschake­ling;

  • c.   kopieën van de facturen van het kindercentrum of gastouderbureau over de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd; en

  • d.   overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de subsidieaanvraag.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat het overleggen van bescheiden als bedoeld in het eerste en tweede lid niet is vereist indien naar het oordeel van het college de beoordeling van de subsidieaanvraag anderszins vastgesteld kan worden.

Artikel 5. Indieningtermijn aanvraag.

Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend 12 maanden nadat arbeidsinscha­keling door de werknemer is gerealiseerd, tot uiterlijk 18 maanden na arbeidsinscha­keling.

Artikel 6. Subsidieweigering.

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent subsidiewei­gering, wordt geen subsidie verstrekt indien:

  • a.

    de arbeidsinschakeling voor 1 januari 2006 is ingegaan;

  • b.

    in een periode van drie jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag reeds eerder een subsidie op grond van deze regeling heeft ontvangen.

Artikel 7 Subsidiebedrag.

Het subsidiebedrag bedraagt voor het eerste kind 4,5% en voor elk volgend kind 3,5% van de kosten van kinderopvang voor een aan­gesloten periode van maximaal 12 maanden vanaf de datum van arbeidsinschake­ling.

Artikel 8. Subsidieplafond.

  • 1. Het college kan jaarlijks een subsidieplafond voor het subsidiëren van activitei­ten, zoals bedoeld in deze paragraaf, vaststellen binnen de door de raad vast­gestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrekking op hebben.

  • 2. Het college beslist op aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ontvan­gen totdat het subsidieplafond is bereikt. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 9. Beslistermijn subsidieaanvraag.

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De termijn bedoeld in het eerste lid kan door het college in bijzondere omstan­digheden ter beoordeling aan het college met een termijn van acht weken wor­den verlengd.

Artikel 10. Betaling.

Betaling van de subsidie vindt plaats binnen vier weken nadat het college heeft be­slist dat de subsidie wordt verstrekt.

Sub-paragraaf 4.2.7. Financieel ondersteuningsfonds Wet inburgering

- ingetrokken -

Sub-paragraaf 4.2.8. Regeling subsidie bij uitstroom

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    reguliere dienstbetrekking: een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbe­trekking waarvoor de werkgever op geen enkele wijze ondersteuning geboden wordt op grond van een voorziening in het kader van de Wet sociale werkvoor­ziening (Wsw), opstapbaan of arbeidspool;

  • b.

    gesubsidieerde dienstbetrekking een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking waarvoor de werkgever en de werknemer ondersteuning wordt geboden op grond van een voorziening in het kader van de Wsw, opstapbaan, of arbeidspool;

  • c.

    arbeidspool: dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10 van de Re-integratiever­ordening gemeente Eindhoven 2008;

  • d.

    opstapbaan: dienstbetrekking als bedoeld in artikel 9 van de Re-integratieveror­dening gemeente Eindhoven 2008;

  • e.

    flexvergoeding: dienstbetrekking als bedoeld in artikel 8 van de Re-integratiever­ordening gemeente Eindhoven 2008;

  • f.

    werkgever: ieder natuurlijke of rechtspersoon die in enige vorm een onderne­ming drijft bij wie tenminste één werknemer in dienst is;

  • g.

    werknemer: inwoner van de gemeente Eindhoven die ingeschreven staat in de GBA en die algemeen geaccepteerde arbeid verricht;

  • h.

    zelfstandige: de persoon zoals gedefinieerd in artikel 1, lid b van het Besluit bij­standsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en inwoner van de gemeente Eindhoven;

  • i.

    arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a en b van de WWB, met uitzondering van nazorgactiviteiten;

  • j.

    algemeen geaccepteerde arbeid: duurzame arbeid in loondienst of als zelfstan­dige, die algemeen maatschappelijke aanvaard is, niet in strijd is met de per­soonlijke integriteit van de werknemer of zelfstandige en waarbij geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid op eerder gedane werkervaring, opleidingsniveau en beloningsniveau;

  • k.

    duurzame arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling waarbij de werknemer of zelf­standige voor minimaal een periode van zes maanden aaneengesloten, zelf, zon­der een uitkering ingevolge de WWB, IOAW, IOAZ, Anw, Bbz 2004, WWIK, WIA en/of WW, heeft kunnen voorzien in de algemene kosten van het bestaan door het verrich­ten van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • l.

    WWB: de Wet werk en bijstand;

  • m.

    nazorgactiviteiten : de activiteiten die na de arbeidsinschakeling worden ingezet aan werkgever of werknemer en die erop gericht zijn het dienstverband in stand te houden;

  • n.

    uitkeringsafhankelijk: belanghebbende heeft recht op een sociale zekerheidsuit­kering in het kader van de WW of de WWB.

Artikel 2. Subsidieverstrekking volledige uitstroom naar reguliere en gesubsidieerde dienstbetrekking.

Het college verstrekt een incidentele subsidie aan de werknemer of zelfstandige die vanaf 1 januari 2009:

  • a.

    direct voorafgaand aan de uitstroom naar werk in een reguliere of gesubsidieerde dienstbetrekking of als zelfstandige, voor minimaal de periode van 12 maanden aaneengesloten een (aanvullende) uitkering op grond van de WWB, IOAW, IOAZ of  Bbz 2004 heeft ontvangen of in de periode van 18 maanden voorafgaand aan de arbeidsinschakeling voor minimaal 12 maanden een uitkering op grond van de WWIK heeft ontvangen; of

  • b.

    direct voorafgaand aan de uitstroom naar werk in een reguliere of gesubsi­dieerdedienstbetrekking of als zelfstandige, voor minimaal de periode van 12 maanden aaneengesloten een uitkering op grond van de Anw, WIA, Wajong en/of WW heeft ontvangen en het college op grond van een uitke­ringsintake WWB , IOAW, IOAZ of Bbz 2004 heeft vastgesteld dat gedurende die aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden recht bestaat op (aanvullende) periodieke uitkering op grond van de WWB, IOAZ, IOAW of Bbz 2004;

  • c.

    die gedurende een aaneengesloten periode van 6 maanden zelfstandig in het levensonderhoud heeft kunnen voorzien als gevolg van het werken als zelfstan­dige of het werken in een reguliere of gesubsidieerde dienstbetrekking;

  • d.

    die gedurende een aaneengesloten periode van 18 maanden zelfstandig in het levensonderhoud heeft kunnen voorzien als gevolg van het werken als zelfstan­dige of het werken in een reguliere of gesubsidieerde dienstbetrekking;

  • e.

    binnen een periode van 5 jaar na arbeidsinschakeling doorstroomt van een deeltijdfunctie als bedoeld in artikel 3 naar duurzame arbeidsinschakeling.

  • f.

    de periode van 12 maanden als bedoeld in onderdelen a en b is niet van toepassing indien de aanvrager na duurzame arbeidsinschakeling uitkeringafhankelijk wordt, wederom arbeidsinschakeling realiseert en in aanmerking wil komen voor de subsidie als bedoeld in onderdeel d;

  • g.

    er bestaat per aanvrager binnen een periode van 5 kalenderjaren recht op slechts eenmaal de subsidie als bedoeld in de onderdelen c, d en e.

Artikel 3. Subsidieverstrekking gedeeltelijke uitstroom naar reguliere en gesubsi­dieerde dienstbetrekking.

Het college verstrekt een incidentele subsidie aan de werknemer of zelfstandige die vanaf 1 januari 2009:

  • a.

    direct voorafgaand aan de gedeeltelijke uitstroom naar werk in een reguliere of gesubsidieerde dienstbetrekking of als zelfstandige, voor minimaal de periode van 12 maanden aaneengesloten een (aanvullende) uitkering op grond van de WWB, IOAW, IOAZ, Anw, Bbz 2004, WIA en/of WW heeft ontvangen of in de periode van 18 maanden voorafgaand aan de arbeidsinschakeling voor minimaal 12 maanden een (aanvullende) uitkering op grond van de WWIK heeft ontvangen; of

  • b.

    direct voorafgaand aan de uitstroom naar werk in een reguliere of ge­subsidieerde dienstbetrekking of als zelfstandige, voor minimaal de periode van 12 maanden aaneengesloten een uitkering op grond van de Anw, WIA, Wajong en/of WW heeft ontvangen en het college op grond van een uitkeringsintake WWB , IOAW, IOAZ of Bbz 2004 heeft  vastgesteld dat gedurende die aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden recht bestaat op (aanvullende) periodieke uitkering op grond van de WWB, IOAZ, IOAW of Bbz 2004;

  • c.

    voor wie het college een re-integratieplan heeft vastgesteld waarin is opgeno­men dat deeltijdwerk onderdeel vormt van het traject richting arbeidsinschake­ling; en

  • d.

    die gedurende een aaneengesloten periode van 6 maanden gedeeltelijk zelfstandig in het levensonderhoud heeft kunnen voorzien als gevolg van het werken als zelfstandige of het werken in een reguliere of gesubsi­dieerde dienstbetrekking voor minimaal 12 uren per week;

  • e.

    die gedurende een aaneengesloten periode van 18 maanden zelfstandig in het levensonderhoud heeft kunnen voorzien als gevolg van het werken als zelfstan­dige of het werken in een reguliere of gesubsidieerde dienstbetrekking voor minimaal 12 uren per week;

  • f.

    de periode van 12 maanden als bedoeld in de onderdelen a en b is niet van toepassing in­dien de aanvrager na duurzame arbeidsinschakeling uitkeringafhankelijk wordt, wederom arbeidsinschakeling realiseert en in aanmerking wil komen voor de subsidie als bedoeld in onderdeel e;

  • g.

    er bestaat per aanvrager binnen een periode van 5 kalenderjaren recht op slechts eenmaal de subsidie als bedoeld in de onderdelen d en e.

Artikel 4. Subsidieaanvrager.

Voor subsidie komen slechts werknemers of zelfstandigen in aanmerking.

Artikel 5. Subsidieaanvraag.

  • 1. Bij een aanvraag om subsidie dienen behoudens het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij het college de volgende bescheiden te worden overgelegd:

    • a.

      voor de werknemer:

    • -

      een kopie van de voor de reguliere dienstbetrekking gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomst waarin in elk geval zijn opgenomen de naam en de geboortedatum van de werknemer, de arbeidsduur per week, de ingangs­datum van de dienstbetrekking, de duur van de dienstbetrekking en de naam van de werkgever;

    • -

      kopieën van de loonspecificaties van minimaal de eerste en de laatste maand van de periode waarover de aanvraag wordt gedaan;

    • -

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de subsidieaanvraag;

    • b.

      voor de zelfstandige:

    • -

      en bewijs dat deze door de Belastingdienst is aangemerkt als zelfstandige;

    • -

      inzage in de boekhouding over de eerste zes maanden na arbeidsinschake­ling;

    • -

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de subsidieaanvraag.

  • 2. Het college kan bepalen dat het overleggen van bescheiden als bedoeld in het eerste lid niet is vereist indien naar het oordeel van het college de beoordeling van de subsidieaanvraag anderszins vastgesteld kan worden.

Artikel 6. Indieningtermijnaanvraag.

Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend binnen zes maanden nadat duurzame arbeidsinschakeling of gedeeltelijke uitstroom door de werknemer of zelfstandige is gerealiseerd.

Artikel 7. Subsidieweigering.

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 wordt geen subsidie verleend indien de arbeidsinschakeling voor 1 januari 2009 is ingegaan.

  • 2.

    Binnen een periode van 5 jaren wordt slechts eenmaal een subsidie ver­leend als bedoeld in de artikelen 2 en 3. Er kan geen cumulatie van sub­sidies plaatsvinden, aanvragen voor meerdere subsidies worden gewei­gerd.

  • 3.

    Een subsidie wordt geweigerd indien de werknemer na arbeidsinschake­ling verwijtbaar gedrag vertoont waarbij zijn arbeidsovereenkomst voor­tijdig wordt beëindigd of niet wordt verlengd en als gevolg daarvan uit­keringsafhankelijk wordt.

  • 4.

    Een subsidie wordt geweigerd indien de zelfstandige na arbeidsinscha­keling verwijtbaar gedrag vertoont waardoor hij uitkeringsafhankelijk wordt.

  • 5.

    Het college kan een subsidie weigeren indien in de periode van 12 maan­den direct voorafgaand aan de aanvraag een verlaging heeft plaatsge­vonden op grond van de Afstemmings- en Fraudeverordening gemeente Eindhoven en die betrekking heeft

  • a.      het belemmeren van de re-integratie; of

  • b.      misbruik of oneigenlijk gebruik; of

  • c.      het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.

Artikel 8. Subsidiebedrag.

Het subsidiebedrag bedraagt:

  • a.

    voor de situatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, 50% van het bedrag ge­noemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB;

  • b.

     voor de situatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, 100% van het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB;

  • c.

    voor de situatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, 100% van het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB;

  • d.

    voor de situatie als bedoeld in artikel 3, onderdeel d, 50% van het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB;

  • e.

    voor de situatie als bedoeld in artikel 3, onderdeel e, 50% van het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB.

Artikel 9. Subsidieplafond.

  • 1. Het college kan jaarlijks een subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, vaststellen, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, betrekking op hebben.

  • 2. Het college beslist op aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ontvan­gen totdat het subsidieplafond is bereikt. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.

Artikel 10. Beslistermijn subsidieaanvraag.

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De termijn bedoeld in het eerste lid kan door het college in bijzondere omstan­digheden ter beoordeling aan het college met een termijn van acht weken wor­den verlengd.

Artikel 11. Betaling.

Betaling van de subsidie vindt plaats binnen vier weken nadat het college heeft beslist dat de subsidie wordt verstrekt.

Artikel 12. Verrekening.

Het college kan besluiten om het subsidiebedrag te verrekenen met een terug­ gevorderde uitkering op grond van de WWB, IOAW, IOAZ, Bbz 2004, WWIK, Wmo en WI.

Paragraaf 4.2.9. Subsidieregeling voorkomen en bestrijden jeugdwerkloosheid Zuidoost-Brabant (Werkcheque)

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    werkzoekende: de inwoner die, direct voorafgaand aan de aanvraag, minimaal gedurende een aaneengesloten periode van drie maanden geen vast inkomen op grond van een arbeidsovereenkomst had en in de afgelopen 6 maanden geen arbeidsovereenkomst had met de werkgever die de aanvraag doet in het kader van deze subsidieregeling;

  • b.

    uitkeringsgerechtigde: de inwoner die recht heeft op een uitkering ingevolge de Werkloosheidwet (WW) of de inwoner die op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) recht heeft op een werkleeraanbod;

  • c.

    jongere: de werkzoekende of uitkeringsgerechtigde inwoner van 18 jaar, doch jonger dan 27 jaar of de werkzoekende of uitkeringsgerechtigde inwoner van 16 of 17 jaar met een vrijstelling op grond van de Leerplichtwet;

  • d.

    werknemer: de inwonende werkzoekende of uitkeringsgerechtigde die bij een werkgever werkt op grond van een arbeidsovereenkomst of leerwerkovereenkomst;

  • e.

    arbeidsovereenkomst: overeenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek;

  • f.

    leerwerkovereenkomst: beroepspraktijkvormingsovereenkomst die opleidt tot minimaal niveau 2 zoals is opgenomen in artikel 7.2.8 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en voorzien is van een Crebo nummer als bedoeld in artikel 7.1.2, eerste lid van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • g.

    werkgever: iedere natuurlijke of privaatrechtelijke rechtspersoon die een onderneming in stand houdt in de zin van de Handelsregisterwet;

  • h.

    groep: van een groep is sprake indien meer dan 25% van de aandelen in de ondernemikng als omschreven onder lid g. wordt gehouden door een (sub)houdstermaatschappij;

  • i.

    inwoner: de persoon die inwoont en in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven staat in één van de 21 gemeenten die behoren tot het SRE-gebied: Best, Eindhoven, Nuenen, Son en Breugel, Veldhoven, Geldrop-Mierlo, Bladel, Bergeijk, Eersel, Reusel-De-Mierden, Oirschot, Valkenswaard, Heeze-Leende, Waalre, Cranendonck, Helmond, Laarbeek, Gemert-Bakel, Deurne, Asten, Someren.

Artikel 2. Subsidieverlening.

  • 1. Het college kan een incidentele subsidie verlenen aan een werkgever die een arbeidsovereenkomst van minimaal 32 uur per week voor minimaal de periode van één jaar aanbiedt aan de jongere.

  • 2. Het college kan een incidentele subsidie verlenen aan een werkgever die een leerwerkovereenkomst van minimaal 32 uur per week voor minimaal de periode van één jaar aanbiedt aan de jongere of die een arbeidsovereenkomst, als bedoeold in het eerste lid omzet in een leerwerkovereenkomst.

  • 3. Het college kan een incidentele subsidie verlenen voor de werkelijke kosten van een opleiding of scholing aan een werkgever die, in aanvulling op het eerste lid een opleiding of scholing aanbiedt aan de werknemer als bedoeld in het eerste lid, die voldoet aan de navolgende criteria:

    • a.

      de opleiding of scholing heeft een hoge arbeidsmarktkwalificatie en arbeidsmarktrelevantie; en

    • b.

      de opleiding of scholing is gericht op het verminderen van de kwetsbaarheid van de jongere op de arbeidsmarkt; en

    • c.

      de opleiding of scholing is voor de jongere noodzakelijk om de functie goed te vervullen, de jongere zich te laten ontwikkelen of om de jongere door te laten groeien naar een vervolgfunctie; en

    • d.

      de opleiding of scholing is zo mogelijk certificerend.

Artikel 3. Subsidieweigering.

  • 1. De subsidie wordt geweigerd indien hierdoor de concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beïnvloed en/of er verdringing plaatsvindt.

  • 2. De subsidie wordt geweigerd indien er reeds andere re-integratievoorzieningen op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) door het college aan de werkgever zijn verstrekt ten behoeve van een jongere.

  • 3. De subsidie wordt geweigerd indien door UWV Werkbedrijf een loonkostensubsidie is verstrekt ten behoeve van de doelgroep ingevolge de Werkloosheidwet (WW).

  • 4. De subsidie wordt geweigerd indien deze in strijd is met de doelstellingen van deze regeling, te weten het bevorderen dat jongere duurzaam aan het arbeidsproces deelnemen.

  • 5. De subsidie word geweigerd indien de werkgever reeds een subsidie is verleend op grond van de Regeling Arbeidsmobiliteit jeugd 2010 voor een bepaalde jongere.

  • 6. De subsidie wordt geweigerd indien de som van alle subsidies, fiscale maatregelen zoals afdrachtkortingen en de middelen uit scholings- en opleidingsfondsen hoger is dan de totale loonkosten inclusief werkgeverslasten die de werkgever heeft om de jongere in dienst te nemen.

  • 7. De subsidie word geweigerd indien de werkgever of groep in de afgelopen zes maanden, direct voorafgaand aan de aanvraag, de werknemer in dienst had;

  • 8. Per werkgever of groep kunnen maximaal vijf subsidies verleend worden. Meerdere aanvragen worden geweigerd.

  • 9. De subsidie word geweigerd indien de werkgever in surseance van betaling verkeert of failliet is verklaard.

  • 10. Per jongere kan slechts eenmaal een subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste, tweede en derde lid worden verleend. Aanvragen voor meerdere subsidies voor een bepaalde jongere worden geweigerd.

  • 11 Er kan geen cumulatie van subsidies als bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, plaatsvinden. Aanvragen voor beide subsidies worden geweigerd.

Artikel 4. Subsidieaanvraag.

Naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij een subsidieaanvraag, moeten bij een aanvraag om subsidie de volgende bescheiden worden overlegd door de werkgever:

  • a.

    en volledig ingevuld en ondertekend vastgesteld aanvraagformulier; en

  • b.

    een gewaarmerkt (elektroninsch) uittreksel uit het Handelsregister, niet ouder dan één maand;

  • c.

    een kopie van de ondertekende arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 2, eerste lid waarin in ieder geval zijn opgnomen de arbeidsduur per week, de ingangsdatum van de dienstbetrekking, de periode van de dienstbetrekking, de naam van de werkgever, de naam, geboortedatum en BSN-nummer van de werknemer en het bruto salaris; of

  • d.

    een kopie van de ondertekende leerwerkovereenkomst bedoeld in artikel 2, tweede lid waarin in ieder geval zijn opgenomen de arbeidsduur per week, de ingangsdatum van de dienstbetrekking, de periode van de dienstbetrekking, het bruto salaris, de naam van de werkgever, de naam van de onderwijsinstelling en het kenniscentrum en de naam, geboortedatum en BSN-nummer van de werknemer;

  • e.

    indien de arbeidsovereenkomst of leerwerkovereenkomst als bedoeld onder c en d niet ondertekend is, dan wordt door het college een hersteltermijn gegeven van twee maanden.

  • f.

    het college kan de werkgever om meerdere gegevens vragen indien dit noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag;

  • g.

    het college kan bepalen dat de gegevens onder a. tot en met d. niet bij de aanvraag worden overgelegd indien de aanvrager deze gegevens al eerder heeft overgelegd.

Artikel 5. Indieningtermijn aanvraag.

  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, moet ingediend worden voordat de verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst of leerwerkovereenkomst, waarvoor een subsidie wordt aangevraagd, worden aangegaan. De datum van de te ontvangen ontvangstbevestiging geld als de datum indiening van de aanvraag.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2, derde lid, moet ingediend worden binnen een periode van drie maanden nadat de verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst zijn ingegaan. De datum van de te ontvangen ontvangstbevestiging geldt als de datum van indiening van de aanvraag.

Artikel 6. Beslistermijn.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 7. Subsidiebedrag.

  • 1. Het subsidiebedrag bedraagt €3.000,- in geval de werkgever een arbeidsovereenkomst aanbiedt zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 2. Het subsidiebedrag bedraagt € 4.500,- in het geval de werkgever een arbeidsovereenkomst aanbiedt zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid. Een op grond van het eerste lid toegekend subsidiebedrag wordt op het subsidiebedrag van € 4.500,-- in mindering gebracht als sprake is van een omzetting van een arbeidsovereenkomst naar een leerwerkovereenkost als bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 3. Het subsidiebedrag, als bedoeld in artikel 2, derde lid, bedraagt maximaal € 2.500,--. Reiskosten en andere aanverwante kosten zijn niet subsidiabel.

Artikel 8. Subsidieplafond.

  • 1. Het subsidieplafond voor het subsidiëren van activiteiten, zoals bedoeld in deze regeling bedraagt € 1.700.000,--.

  • 2. Het college beslist op de aanvragen in de volgorde waarin aanvragen zijn ontvangen totdat het subsidieplafond is bereikt. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangvuld, voor verdeling als datum van ontvangst.

  • 3. Het subsidieplafond zoals bedoeld in het eerste lid kan tussentijds gewijzigd worden vastgesteld door het college, binnen de door de Raad vastgestelde begroting.

Artikel 9. Aanvraag tot subsidievaststelling.

Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de aanvrager binnen zes maanden na de datum waarop de subsidie is verleend, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

Artikel 10. Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling.

Onverminderd het bepaalde in Hoofdstuk 1 met betrekking tot het overleggen van gegevens tot vaststelling van de subsidie, verstrekt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling de volgende gegevens:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend door het college vastgesteld aanvraagformulier; en

  • b.

    een volledig en ingevulde verantwoording van de inzet van de middelen door overlegging van de loonspecificatie over de 6e maand van de arbeidsovereenkomst of leerwerkovereenkomst;

  • c.

    indien sprake is van een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2, derde lid: een kopie van de factuur van de opleiding of scholing.

Artikel 11. Beslistermijn subsidievaststelling.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen vier weken na de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 12. Bevoorschotting en betaling.

  • 1. Het college kan de subsidieontvanger een voorschot verlenen.

  • 2. Het voorschot als bedoeld in het eerste lid bedraagt 50% van het bedrag als bedoeld in artikel 7 eerste en tweede lid.

  • 3. De betaling van de voorschotten in het kader van de subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste of tweede lid, vindt binnen vier weken plaats nadat de werkgever de kopie van de loonspecificatie over de 2e maand van de arbeidsovereenkomst of leerwerkovereenkosmt en een kopie van de ondertekende arbeidsovereenkomst of leerwerkovereenkomst heeft overgelegd.

  • 4. Het subsidiebedrag wordt, met eventuele verrekening van de reeds betaalde voorschotten, binnnen vier weken na de vaststellilng van de subsidie aan de aanvrager betaald.

  • 5. Het subsidiebedrag ten behoeve van scholing en opleiding als bedoeld in artikel 2, derde lid, wordt betaald nadat de werkgever een kopie van de factuur hiervan heeft overgelegd.

Artikel 13. Looptijd van deze regeling.

Deze regeling heeft een looptijd tot 1 januari 2013.

Artikel 14. Citeertitel.

Deze regeling word aangehaald als 'Subsidieregeling voorkomen en bestrijden jeugdwerkloosheid Zuidoost-Brabant (Werkcheque)'.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Paragraaf 5.1. Hardheidsclausule, onvoorziene gevallen en nadere regels

Artikel 1. Hardheidsclausule en onvoorziene gevallen.

  • 1.

    • In gevallen, betrekking hebbende op de uitvoering van deze verordening, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Het college doet daarvan me­dedeling aan de betreffende raadscommissie.

  • 2. In de gevallen waarin de toepassing van een van de bepalingen van deze veror­dening leidt tot kennelijke onbillijkheid kan het college besluiten van een be­paling af te wijken.

Artikel 2. Nadere regels.

Het college is bevoegd om ter uitwerking van deze verordening nadere regels vast te stellen.

Paragraaf 5.2. Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 3. Overgangsregeling.

  • 1. Subsidieaanvragen die op basis van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven2002 zijn ingediend en waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, worden geacht op basis van deze verordening te zijn ingediend.

  • 2. Aanvragen om vaststelling van een subsidie die op basis van deSubsidieverordening gemeente Eindhoven 2002 is verleend, worden afgedaan op basis van die verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften, gericht tegen een beschikking op een aanvraag krachtens de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002, wordt beslist met toepassing van die verordening.

Artikel 4. Citeertitel.

Deze verordening kan worden aangehaald als "Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2008".

Ondertekening

Eindhoven,  20 maart 2008.
Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
 
 
 
 
G. Braks, wnd. burgemeester.
 
 
 
 
A. Brunninkhuis, secretaris.
 
Uitgegeven, 20 maart 2008.
Mij bekend,
de gemeentesecretaris van Eindhoven,
G. Kok-Mol, loco-secretaris.