Verordening op de heffing en de invordering van standplaatsgeld voor autobusdiensten in de gemeente Eindhoven 2021

Geldend van 18-12-2020 t/m heden

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van standplaatsgeld voor autobusdiensten in de gemeente Eindhoven 2021

De raad van de gemeente Eindhoven;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 september 2020;

mede gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de

Verordening op de heffing en de invordering van standplaatsgeld voor autobusdiensten in de gemeente Eindhoven 2021

Artikel 1. Aard van de heffing en belastbaar feit

Onder de naam ‘standplaatsgeld voor autobusdiensten’ worden overeenkomstig de bepalingen van deze verordening rechten geheven wegens het innemen van een standplaats met een autobus voor het onderhouden van een autobusdienst op een gemeentelijk autobusstation.

Artikel 2. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    autobus: een motorrijtuig, ingericht tot het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

  • b.

    autobusdienst: volgens een dienstregeling uitgevoerd vervoer van personen met een autobus, met uitzondering van besloten busvervoer als bedoeld in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000;

  • c.

    gemeentelijk autobusstation: een voor de openbare dienst bestemd, bij de gemeente in beheer en onderhoud zijnde terrein, dat door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen voor het innemen van standplaatsen met autobussen, in de zin van artikel 1.

Artikel 3. Belastingplicht

Belastingplichtig is de ondernemer van de autobusdienst, welke op de in artikel 1 bedoelde wijze een standplaats met een autobus inneemt.

Artikel 4. Heffingsgrondslag

De grondslag, waarnaar het standplaatsgeld wordt geheven, is het aantal standplaatsen, dat door de belastingplichtige op de in artikel 1 bedoelde wijze wordt ingenomen.

Artikel 5. Tarieven

  • 1. Het standplaatsgeld bedraagt € 796,- per ingenomen standplaats per jaar.

  • 2. Indien een standplaats in de loop van het belastingjaar wordt ingenomen, bedraagt het standplaatsgeld een twaalfde van het jaartarief als bedoeld in het vorige lid voor elke resterende kalendermaand in het lopende belastingjaar, waarbij een gedeelte van een maand als een gehele maand wordt gerekend.

Artikel 6. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7. Ontheffing

  • 1. Indien een standplaats niet of gedurende een kortere tijd is ingenomen dan waarvoor standplaatsgeld is geheven wordt aan de belastingplichtige ontheffing van het geheven standplaatsgeld verleend.

  • 2. Deze ontheffing bedraagt:

    • a.

      indien de standplaats niet is ingenomen, het gehele bedrag van het daarvoor geheven standplaatsgeld;

    • b.

      indien de standplaats gedurende een kortere tijd is ingenomen dan waarvoor standplaatsgeld is geheven, een twaalfde van het jaartarief als bedoeld in artikel 5, eerste lid, voor elke volle kalendermaand dat de standplaats niet is ingenomen.

Artikel 8. Wijze van heffing

Het standplaatsgeld wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9. Tijdstip verschuldigdheid

Het standplaatsgeld wordt verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of voor zover de standplaats in de loop van het belastingjaar is ingenomen, met ingang van dat tijdstip.

Artikel 10. Termijn van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten een aanslag standplaatsgeld worden betaald in één termijn, die vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die, welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11. Kwijtschelding

Bij de invordering van het standplaatsgeld voor autobusdiensten wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12. Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De ‘Verordening standplaatsgeld autobusdiensten 2020’, vastgesteld bij raadsbesluit van 5 november 2019, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten, die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening standplaatsgeld autobusdiensten 2021’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 november 2020

, voorzitter.

, griffier.