Regeling vervallen per 01-01-2010

Verordening parkeren 2005

Geldend van 08-03-2006 t/m 31-12-2009

Intitulé

Verordening parkeren 2005

De raad van de gemeente Emmen,

gelezen het voorstel van het college van

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994;

gelet op de Nota ‘Parkeerbeleid in samenspel’, vastgesteld bij raadsbesluit van 21 oktober 1999;

gelet op het raadsbesluit van 24 april 2003;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING PARKEREN 2004:

Afdeling I Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459;

b.

motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990;

c.

parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

d.

houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd:

-

degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register krachtens de Wegenverkeerswet 1994 was ingeschreven, of

-

degene die het motorvoertuig op grond van een contract van huurkoop of vruchtgebruik (lease) onder zich heeft;

e.

parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeerders en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

f.

parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorend bij parkeerapparatuur;

g.

belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die

1.

is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of

2.

gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

h.

parkeervergunning: een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

i.

vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

j.

schilgebied (schil): het bij besluit van het college aangewezen gebied dat deel uitmaakt van de schil rond het centrum, overeenkomstig de bij dat besluit behorende tekeningen.

Afdeling II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen

Artikel 2 Aanwijzen plaatsen en tijden

  • 1.

    Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2.

    Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3 Parkeervergunning

  • 1.

    Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2.

    Het college kan in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn een vergunning verlenen aan:

    • a.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig die woont in dat gebied, te noemen bewonersvergunning;

    • b.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in dat gebied en die aantoont dat het in het belang van diens beroep- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren, te noemen bedrijfsvergunning;

    • c.

      degene die woont in een gebied waar het bij besluit van het college is toegestaan aan degene die hem bezoekt, onder gebruikmaking van de vergunning geldig in de straten binnen dat gebied, om een motorvoertuig te parkeren op parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen, te noemen bezoekersvergunning;

    • d.

      de huisarts, verloskundige of overheidsinstelling, die voor de uitoefening van de functie of taak structureel een of meer motorvoertuigen in de gehele gemeente moet gebruiken, te noemen functionele vergunning;

    • e.

      het bedrijf, dat een voertuig gebruikt bij het verrichten van herstel-, onderhouds- of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, voor zover dit motorvoertuig voor het uitvoeren van die werkzaamheden in de onmiddellijke omgeving van de betreffende locatie moet worden geparkeerd, te noemen onderhoudsvergunning;

    • f.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig ten aanzien waarvan het bepaalde in de onderdelen a. tot en met e. geen toepassing kan vinden en die tijdelijk een voertuig moet parkeren in dat gebied, te noemen incidentele vergunning.

  • 3.

    Beroepen en bedrijven worden beschouwd als één bedrijf en als één beroep indien de vestigingsadressen dezelfde zijn of het een aangesloten bebouwing betreft, dan wel sprake is van een juridische constructie waaruit moet worden geconcludeerd dat het één beroep of bedrijf betreft.

  • 4.

    Aan de vergunning kunnen zowel beperkingen en voorschriften worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 5.

    Het college kan aan een vergunning ook andere beperkingen en voorschriften verbinden. Deze beperkingen en voorschriften mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 4 Aanvragen en verlenen

  • 1.

    Het college kan regels geven voor het aanvragen van een vergunning.

  • 2.

    Het college kan regels vaststellen op grond waarvan zij vergunningen verlenen.

Artikel 5 Wachtlijst

  • 1.

    Het college stelt vast op welke wijze het aantal uit te geven vergunningen voor gebieden als bedoeld in artikel 2 wordt bepaald.

  • 2.

    Op de aanvraag van parkeervergunningen wordt in volgorde van aanvraag beschikt.

  • 3.

    Indien een vergunning is geweigerd op grond van het feit dat het vergunningenplafond van het betrokken vergunningengebied is bereikt, wordt de aanvrager op een wachtlijst geplaatst.

  • 4.

    De volgorde waarin de aanvrager op de wachtlijst wordt geplaatst is de volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 5.

    De aanvrager wordt van de wachtlijst verwijderd indien:

    • a.

      de aanvrager daarom verzoekt;

    • b.

      de aanvrager een vergunning kan worden toegekend;

    • c.

      blijkt dat bij de aanvraag om de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zij verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens niet tot plaatsing op de wachtlijst zou hebben geleid;

    • d.

      niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden voor de aangevraagde vergunning gesteld bij of krachtens deze verordening.

Artikel 6 Geldigheidsduur parkeervergunning

  • 1.

    Een vergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend.

  • 2.

    Nadat een eerste parkeervergunning is verleend, kan een vergunning voor aansluitende tijdvakken worden verlengd door voldoening van de verschuldigde belasting door de vergunninghouder minimaal één week voor het verstrijken van de lopende vergunningstermijn.

  • 3.

    Bij niet-tijdige betaling vervalt de parkeervergunning van rechtswege.

Artikel 7 Gegevens

De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

  • a.

    de periode waarvoor de vergunning geldt;

  • b.

    het gebied waarvoor de vergunning geldt;

  • c.

    de naam van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.

  • d.

    de beperkingen en voorschriften die aan de vergunning verbonden zijn.

Artikel 8 Wijzigingen

  • 1.

    Wijziging van het voertuig of van het kenteken van het voertuig, van (bedrijfs)naam of adres van vergunninghouder dienen onmiddellijk schriftelijk aan het college te worden doorgegeven

  • 2.

    De vergunninghouder is verplicht overige wijzigingen in de omstandigheden die relevant zijn voor het verlenen van een vergunning onmiddellijk aan het college kenbaar te maken.

Artikel 9 Intrekken of wijzigen vergunning

  • 1.

    Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      op verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

    • c.

      wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

    • d.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

    • e.

      wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • f.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • g.

      om redenen van openbaar belang.

  • 2.

    Indien de parkeervergunning is ingetrokken op grond van lid 1 sub e. of f. wordt een aanvraag voor een parkeervergunning door dezelfde vergunninghouder, binnen zes maanden na intrekking, geweigerd. Indien het een vergunning ex artikel 3 lid 2 sub c (bezoekersvergunning) betreft, wordt een hernieuwde aanvraag binnen twaalf maanden na intrekking geweigerd.

Afdeling III Verbodsbepalingen

Artikel 10

  • 1.

    Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2.

    Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 11

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

Artikel 12

  • 1.

    Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning.

  • 2.

    in strijd met de aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Afdeling IV Strafbepaling

Artikel 13

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Artikel 14

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college aangewezen personen.

Artikel 15 Diefstal, verlies of vermissing

  • 1.

    In geval van verlies of vermissing van een vergunning op naam wordt geen duplicaatvergunning verstrekt.

  • 2.

    In geval van verlies of vermissing van een vergunning op kenteken kan een duplicaatvergunning worden verstrekt.

  • 3.

    In geval van diefstal van een vergunning wordt slechts een duplicaat verstrekt indien van de diefstal aangifte is gedaan bij de politie en tegen overlegging van het proces-verbaal.

  • 4.

    Alle kosten verbonden aan de uitgifte van duplicaatvergunningen komen voor rekening van de vergunninghouder.

Afdeling V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college is bevoegd om in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de betrokkene(n), ten gunste van de aanvrager af te wijken.

Artikel 17

  • 1.

    Wegen en weggedeelten die door het college bij openbaar gemaakt besluit krachtens de Parkeerverordening 1993 zijn aangewezen als wegen en weggedeelten, bestemd voor het parkeren door vergunninghouders, worden geacht te zijn aangewezen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Vergunningen die zijn verleend krachtens de ‘Parkeerverordening 2004’ worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

Artikel 18

Deze verordening kan worden aangehaald als: 'Verordening parkeren 2004'.

Artikel 19

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op op het tijdstip waarop het wetsvoorstel “Dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden“ in werking treedt.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de ‘Parkeerverordening 2004’.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van
De griffier,
J.A. Hekman
De voorzitter,
C. Bijl