Beleidsregel kaders inhoudelijke zorgbeoordeling Jeugdwet gemeente Emmen 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel kaders inhoudelijke zorgbeoordeling Jeugdwet gemeente Emmen 2018

1.1 Inleiding

Bij de toekenning van een individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet staat artikel 2.3 van de Jeugdwet centraal. Daarin is bepaald dat het college slechts een voorziening toekent in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, voor zover de eigen mogelijkheden (waaronder in het kader van deze regeling begrepen: algemene dan wel algemeen gebruikelijke voorzieningen) en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders ontoereikend zijn.

Uitsluitend indien dit laatste aan de orde is, zal het college een voorziening toekennen en daarbij de kaders uit deze regeling en bijbehorende bijlagen in acht nemen om te bepalen welke zorg van de ouders aan de jeugdige als gebruikelijke zorg dient te worden aangemerkt. Indien de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders wel toereikend zijn om met de problematiek van de jeugdige om te gaan, kent het college geen voorziening toe en komt zij niet toe aan een beoordeling of sprake is van al dan niet gebruikelijke zorg.

1.2 Definities

Algemene voorziening

Een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is.

Algemeen gebruikelijke voorziening

Een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

CJG

Centrum voor Jeugd en Gezin gemeente Emmen.

Gebruikelijke hulp

Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouders.

Jeugdige

Persoon die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt.

Jongvolwassene

Persoon die de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt.

Ouder

Gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt.

1.3 Zorgfuncties en criteria

In het onderstaande schema zijn de diverse individuele voorzieningen opgenomen die kunnen worden geïndiceerd. Daarbij is aangegeven om welke zorgfunctie het gaat, welke zorg hierbij hoort en wat de criteria zijn om voor de desbetreffende zorgfunctie in aanmerking te komen.

ZORGFUNCTIE

INHOUD

CRITERIA

Persoonlijke Verzorging

Dit betreft de ondersteuning aan de jeugdige bij algemene dagelijkse levensverrichtingen en zelfverzorging wanneer zij daar zelf niet of onvoldoende toe in staat zijn. Persoonlijke Verzorging omvat:

- Reguliere activiteiten in het kader van de algemene dagelijkse levensverrichtingen;

- Reguliere activiteiten in het kader van zelfverzorging;

- Advies, instructie en voorlichting aan de jeugdigen en diens ouders/verzorgers over persoonlijke verzorging en het aanleren van de jeugdige van het (deels) zelf

uitvoeren van de activiteiten.

Persoonlijke verzorging is gericht op:

- Het ondersteunen of overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging;

- Het (gedeeltelijk) begeleiden van deze activiteiten gericht op het opheffen van het tekort aan zelfredzaamheid op het gebied van persoonlijke verzorging;

- Ouders/verzorgers, informele verzorgers en het sociaal netwerk van de jeugdige worden – indien mogelijk - ingezet en/of opgebouwd en geadviseerd en/of voorgelicht over persoonlijke verzorging;

- Indien noodzakelijk verzorging op afroep, buiten vaste afgesproken tijden.

De jeugdige komt in aanmerking voor persoonlijke verzorging wanneer:

- Sprake is van een psychische of psychiatrische aandoening of beperking, of van een verstandelijke beperking;

- De jeugdige als gevolg daarvan een tekort heeft aan zelfredzaamheid bij persoonlijke zorg;

- Een hulpverlener de algemene dagelijkse lichamelijke activiteiten geheel of gedeeltelijk dient over te nemen.

- Wanneer er sprake is van zorg, die verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, is deze zorg per 1 januari 2018 verlegd naar de Zorgverzekeringswet 1 .

Individuele Begeleiding

Is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de jeugdige. De begeleiding is bedoeld voor jeugdigen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden stagneren in hun ontwikkeling.

Bij zelfredzaamheid in relatie tot de functie Begeleiding gaat het om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de jeugdige in staat stelt om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

De functie Begeleiding kan aangewezen zijn vanwege het handhaven of bevorderen van de zelfredzaamheid van de jeugdige. Hierbij kan gedacht worden aan het volgende:

In de eerste plaats kan het gaan om het compenseren en actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de jeugdige, waardoor deze onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, het regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De grens tussen de persoonsgebonden sociale omgeving en participatie is niet altijd scherp te trekken. Daarom is voor de jeugdige met matige en zware beperkingen binnen de functie Begeleiding ook ondersteuning mogelijk in de vorm van stimuleren tot deelnemen van activiteiten en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, school, werk etc.

In de tweede plaats kan het gaan om Begeleiding in de vorm van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren dan wel het eventueel ondersteunen bij oefenen van handelingen/ vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.

Je kunt hierbij denken aan ingrijpen in de vorm van correctie van het gedrag bij gedragsstoornissen die hun oorsprong vinden in één van de grondslagen: een psychische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke beperking. Dit ingrijpen kan ook het stimuleren zijn om bepaalde activiteiten te ondernemen of sociale contacten te onderhouden.

In de derde plaats kan het bij Begeleiding gaan om het bieden van permanent toezicht.

Begeleiding kan zich (in tijdelijke vorm) ook richten op zorg in de directe omgeving van de jeugdige, zoals de ouders/opvoeders, als dit ten goede komt aan de jeugdige. De begeleiding is dan gericht op het oefenen van de ouders/opvoeders hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de jeugdige. Desalniettemin is de beschikking gesteld op naam van de jeugdige en niet op naam van degene op wie de oefening zich direct richt.

Om in aanmerking te komen voor de functie Begeleiding moet worden vastgesteld dat de jeugdige matige en/of zware beperkingen heeft als gevolg van een psychische of psychiatrische aandoening of beperking, of van een verstandelijke beperking op tenminste één van de vijf beperkingenschalen:

1. Sociale redzaamheid (mogelijkheid hebben om sociale contacten aan te gaan, eigen leven vorm te geven en te regisseren, inclusief financiën regelen);

2. Bewegen en verplaatsen (zelfstandig voortbewegen binnen- en buitenshuis);

3. Probleemgedrag (destructief, grensoverschrijdend, agressief, dwangmatig gedrag);

4. Psychisch functioneren (stoornissen in denken, concentratie en waarneming);

5. Geheugen- en oriëntatiestoornissen (problemen met oriëntatie in tijd, plaats en persoon).

Groepsbegeleiding

Gaat in grote lijnen om dezelfde inhoud als Individuele Begeleiding.

Groepsbegeleiding is voorliggend op Individuele Begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd, behalve als er contra-indicaties zijn voor Groepsbegeleiding.

Onderdeel van Groepsbegeleiding kan ook zijn het vervoer naar en van een zorgaanbieder als dit noodzakelijk is in verband met de zelfredzaamheid van de jeugdige

Zie Individuele Begeleiding.

Behandeling

Omvat door een zorgaanbieder te verlenen behandeling van specifiek medische, gedragswetenschappelijke of paramedische aard, gericht op het herstel of de voorkoming van verergering van een psychische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke beperking, waaronder het voorkoming van verergering van gedragsproblemen.

Behandeling is gericht op herstel of het voorkomen van verergering van gevolgen/ complicaties van de aandoening of het ontstaan

van een met de aandoening gerelateerde stoornis, al dan niet door het aanleren van vaardigheden/gedrag.

Om in aanmerking te komen voor behandeling moet op basis van informatie van de behandelaar zijn vastgesteld, dat er een noodzaak is voor:

1. continue, systematische, langdurige en multidisciplinaire zorg (CSLM);

2. of behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag met een specifieke aanpak;

3. of aanvullende functionele diagnostiek;

4. of consultatie door een behandelaar;

5. of medebehandeling door een behandelaar op verzoek van een huisarts of medisch specialist.

Behandeling kan binnen de Jeugdwet alleen plaatsvinden voor psychische of psychiatrische aandoeningen of beperkingen, of voor verstandelijke beperkingen en niet voor somatische aandoeningen.

Verblijf

Gaat om logeren met als doel het overnemen van permanent toezicht op de jeugdige ter ontlasting van de ouder/verzorger. Het overnemen van permanent toezicht kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn bij (dreigende) overbelasting van de ouder / verzorger. Het verblijf is hier te karakteriseren als logeren als aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week.

De noodzaak tot eventuele behandeling wordt buiten de etmalen Verblijf apart gewogen.

Bij Verblijf gaat het om logeren in een instelling, als de zorg voor de jeugdige noodzakelijkerwijs gepaard gaat met permanent toezicht.

Jeugdigen komen alleen in aanmerking voor Verblijf als er een noodzaak is voor een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht.

Alleen als een jeugdige niet bij (een van) de ouder(s) kan wonen, vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s) om een veilig thuis te bieden en/of vanwege opvoedingsonmacht van de ouder(s), is verblijf op grond van de Jeugdwet aan de orde.

Er dient sprake te zijn van de volgende cumulatieve voorwaarden:

- de jeugdige heeft een psychische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke beperking én;

- de jeugdige is gezien de zorgbehoefte aangewezen op zorg gepaard gaand met permanent toezicht én;

- ontlasting van de persoon die boven gebruikelijke zorg aan de jeugdige levert, is noodzakelijk.

1.4 Algemeen kader gebruikelijke hulp

Voor zover het gebruikelijk is dat ouders aan hun kinderen bepaalde hulp bieden, is de jeugdige ook niet aangewezen op een individuele maatwerkvoorziening op basis van de Jeugdwet.

Het onderzoek door het CJG naar de aanspraak op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet richt zich allereerst op het bepalen van de stoornissen en beperkingen die voortkomen uit een aandoening.

Vervolgens wordt beoordeeld:

  • Welk deel van de benodigde hulp voortkomt uit de aandoening, stoornissen en beperkingen van de jeugdige;

  • Welk deel van deze hulp onder de gebruikelijke hulp van ouders aan jeugdige valt.

Er is sprake van boven gebruikelijke hulp, als de voor de jeugdige noodzakelijke hulp in chronische situaties 2 uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft, voor wat betreft de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze handelingen. Welke hulp binnen welke leeftijdscategorie aangemerkt moet worden als gebruikelijke hulp is nader uitgewerkt in BIJLAGE 1.

Slechts voor het deel van de benodigde hulp dat voortkomt uit de aandoening, stoornissen en beperkingen van de jeugdige, kan, indien ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan, een individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet worden toegekend.

In BIJLAGE 2 zijn enkele voorbeelden opgenomen van wat in bijzondere situaties moet worden aangemerkt als gebruikelijke hulp.

1.5 Algemene uitzonderingen gebruikelijke hulp

Voor zover een ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp ten behoeve van jeugdige uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hem of haar met inachtneming van deze omstandigheden geen of een verminderde bijdrage verwacht. Deze uitzondering geldt alleen voor zover het handelingen betreft die bij een jeugdige zonder beperkingen niet voorkomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van sondevoeding of medicijnen.

Voor zover een ouder overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht, totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

  • Wanneer er voor de ouder eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend.

  • Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

  • Voor zover gebruikelijke hulp bij jeugdigen van niet uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijke hulp moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van de jeugdige, kan hiervoor een individuele voorziening worden toegekend.

1.6 Indiceren gebruikelijke hulp bij (dreigende) overbelasting

Wanneer door het college reeds een individuele maatwerkvoorziening in het kader van de Jeugdwet is verstrekt, kan de zorg voor een zieke jeugdige niettemin zo zwaar worden dat van (dreigende) overbelasting sprake is. De beoordeling of sprake is van (dreigende overbelasting) is nader uitgewerkt in BIJLAGE 3.

In de meeste gevallen zal de individuele voorziening die is toegekend op zich voldoende zijn om deze overbelasting te voorkomen, maar soms blijkt deze toch niet voldoende. In zulke gevallen kan de situatie opnieuw beoordeeld worden en zo nodig leiden tot een gewijzigd toekenningsbesluit, waarbij toekenning/uitbreiding van een individuele voorziening mogelijk is voor hulp die gewoonlijk als gebruikelijke hulp dient te worden aangemerkt. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.

1.7 Vervoer

Vervoer maakt in principe integraal onderdeel uit van de bouwsteen 3 en de daaraan gekoppelde tarieven. Uitgangspunt is dat de aanbieder in het vervoer dient te voorzien, daar waar de ouders/verzorgers van de jeugdige daarin niet kunnen voorzien. Dit laat onverlet dat aanbieders een beroep mogen doen op de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van ouders/verzorgers. Bijvoorbeeld indien ouders/verzorgers in staat zijn de jeugdige naar de zorgboerderij te brengen, dienen ze dit zelf te organiseren. Daar waar het zelf organiserend vermogen van ouders/verzorgers wegens omstandigheden ontbreekt dient de aanbieder hier te voorzien. Daarbij mag ook verwacht worden dat ouders gelet op de extra kosten gebruik maken van de dichtstbijzijnde adequate voorziening. Dit betekent: In eerste instantie moeten ouders zelf het vervoer regelen. Lukt dat niet dan doen ze een beroep op het sociaal netwerk. Lukt dat niet, dan kan samen met Stichting De Toegang en eventueel de aanbieder in kwestie, worden gekeken naar een thuisnabij alternatief. Is dat er niet dan kunnen ouders/verzorgers zich wenden tot de aanbieder.

Op grond van het Convenant woonplaatsbeginsel 4 zal bij verhuizing van een gezin/jeugdige naar een andere gemeente tijdens de jeugdhulpverlening, de ontvangende gemeente - als het gezin dit wenst - deze jeugdhulp zonder nadere indicering bij de huidige hulpverlener overnemen plus de kosten daarvan vergoeden. Dit geldt niet voor de vervoerskosten die hiermee gemoeid gaan, tenzij het vervoer van de jeugdige in kwestie van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden naar het oordeel van het college noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid en er naar het oordeel van het college binnen redelijke termijn geen alternatieve hulpverlening beschikbaar is.

1.8 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze Regeling kaders inhoudelijke zorgbeoordeling Jeugdwet gemeente Emmen 2016 treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2.

    Deze nader regels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregel kaders inhoudelijke zorgbeoordeling Jeugdwet gemeente Emmen 2018’.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 14 december 2017,

de griffier de voorzitter

H.D. Werkman H.F. van Oosterhout

BIJLAGE 1 Richtlijnen gebruikelijke hulp

Algemene richtlijnen per leeftijdscategorie

Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van de jeugdige in relatie tot individuele maatwerkvoorzieningen op grond van de Jeugdwet.

Jeugdigen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op

    • gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

    • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

    • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

    • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

    • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

    • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

    • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

    • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

    • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 5 tot 12 jaar

  • hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. jeugdige kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan jeugdigen is tot een leeftijd van 18 jaar gebruikelijke hulp, zowel in kortdurende als langdurige situaties.

Voor jongvolwassenen geldt dat alle hulp die door de ouders geboden wordt aangemerkt dient te worden als boven gebruikelijke hulp.

Aanvullingen

Gebruikelijke hulp omvat eveneens:

  • Handelingen die niet standaard bij alle jeugdigen voorkomen, maar die een gebruikelijke hulphandeling vervangen. Voorbeelden van handelingen die gebruikelijke hulphandelingen vervangen kunnen zijn: het geven van sondevoeding in plaats van eten; het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een jeugdige met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie.

  • Handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen. Ook zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp aan een jeugdige, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt. Bijvoorbeeld het aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, bij jeugdigen met een lichamelijke beperking.

  • Handelingen die een jeugdige zelf kan uitvoeren dan wel kan aanleren;

  • Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de jeugdige;

Uitzonderingen

Bij de individuele beoordeling wordt vanzelfsprekend rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Veel jeugdigen van 4 jaar zijn bijvoorbeeld overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een jeugdige van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft.

Verder wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare hulp en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van de jeugdige.

Ook de omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is. Voorbeeld: alle jeugdigen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.

Beoordeling in samenhang

Het uitgangspunt van de richtlijn is de hulp die ouders volgens heersende maatschappelijke opvattingen moeten bieden aan jeugdigen zonder beperkingen, rekening houdend met verschillen die bij jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. De hierboven genoemde richtlijnen en aanvullingen/uitzonderingen daarop moeten daarom telkens in samenhang en gelet op de omstandigheden van de jeugdige worden beoordeeld:

  • Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een jeugdige van een bepaalde leeftijdsgroep gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie) waardoor deze hulp niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

  • Zo kan bij een jeugdige van een bepaalde leeftijd dat is aangewezen op handelingen die niet bij alle gezonde jeugdigen voorkomen en die kunnen meelopen in het gebruikelijke patroon van dagelijkse verzorging, niet langer sprake zijn van gebruikelijke hulp vanwege de (extra) tijd die met deze zorghandelingen gemoeid gaat.

Een concrete uitwerking: het geven van medicatie (aard) bij een jeugdige van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke hulp. Als de medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon en moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit als gebruikelijke hulp te beschouwen.

BIJLAGE 2 Voorbeelden gebruikelijke hulp voor specifieke zorgfuncties

Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang

De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, is er aanspraak op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging en verpleging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.

Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs

De school biedt gangbare en normale dagelijkse hulp, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse hulp kan geen maatwerkvoorziening worden ingezet. Gedurende de tijd dat een jeugdige de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare hulp geen verplichting voor de ouders om deze gebruikelijke hulp op school te leveren. Deze hulp kan dus worden toegekend. De

Begeleiding naar het ziekenhuis

Als een jeugdige vanwege bijvoorbeeld nierdialyse meerdere keren per week naar het ziekenhuis moet, is het gebruikelijk dat een ouder meegaat.

Begeleiding naar zwemles

Het is gebruikelijk dat ouders meegaan naar zwemles.

Begeleiding tijdens kinderopvang

Wanneer ouders werken, zijn/blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van de jeugdige. De Begeleiding die buiten dit werk/onderwijs om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken/onderwijs volgen niet worden toegekend. Wanneer sprake is van boven gebruikelijke Begeleiding, wordt de omvang van de boven gebruikelijke Begeleiding vastgesteld over het hele etmaal/zeven dagen per week. Dus feitelijk ook gedurende de periode dat ouders werken/onderwijs volgen. Ouders kunnen de keuze maken wanneer zij de uren die voor bekostiging op grond van de Jeugdwet in aanmerking komen inzetten, thuis of tijdens de kinderopvang.

BIJLAGE 3 Beoordelingskader (dreigende) overbelasting

Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de ouder zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de problematiek van de jeugdige (draaglast verhoging).

Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. Soms is het duidelijk dat de ouder, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare zorgtaken, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp te leveren is van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke hulpverlener. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke hulpverlener noodzakelijk is.

Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:

  • angst of gespannenheid: nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen;

  • depressie: hopeloosheid, huilbuien, somberheid;

  • gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag;

  • gecombineerd emotioneel en gedragsgestoord: depressie en/of angst gecombineerd met een gedragsstoornis of onaangepast gedrag;

  • lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.

Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand aan de jeugdige biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk.

Steeds zal daarom in het besluit worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een nieuwe aanvraag wordt gedaan, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.


Noot
1

De Jeugdwet is op het punt van persoonlijke verzorging aldus gewijzigd. Er geldt wettelijk een overgangsbepaling. Meldingen na 1 januari 2018 vallen onder de nieuwe afbakening. Lopende situaties vallen onder het overgangsrecht. Dit overgangsrecht duurt totdat de beschikking in kwestie afloopt, doch uiterlijk tot 1 januari 2019. Er hoeft echter niet gewacht te worden totdat de beschikking eindigt. De keus ligt bij ouders/wettelijk vertegenwoordigers. De inschatting is dat de meeste gezinnen die met de wetswijziging te maken hebben, actief de overstap naar vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet willen maken, wanneer ze daar door de gemeente over benaderd worden.

Noot
2

Van een chronische situatie is sprake wanneer er geen uitzicht is op een herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige binnen een periode van drie maanden. Voor situaties korter dan drie maanden geldt dat alle hulp door de ouder aan de jeugdige gebruikelijke hulp is.

Noot
3

De in de Jeugdwet geformuleerde opdrachten zijn voor het inkoopmodel omgezet in drie hoofdresultaten: Meedoen en zelfredzaamheid; Gezond zijn, en; Gezond opgroeien. De hoofdresultaten zijn opgedeeld in zogenaamde bouwstenen. Op niveau van deze bouwstenen vindt contractering en uitvoering plaats.

Noot
4

Het woonplaatsbeginsel bepaalt voor een jeugdige in kwestie welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp en de financiering daarvan. In de praktijk levert het woonplaatsbeginsel knelpunten op. Om deze op te lossen, is aanpassing van de wettelijke definitie van het woonplaatsbeginsel nodig. De verwachting is dat dit niet eerder dan 1 januari 2019 gerealiseerd is en tot die tijd geldt het convenant woonplaatsbeginsel. In een casus tussen twee gemeenten kunnen de gemeenten elkaar alleen aan de werking van dit convenant houden als beide gemeente het convenant hebben onderschreven.