Algemene subsidieverordening gemeente Emmen 2017

Geldend van 01-02-2018 t/m heden

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Emmen 2017

De raad van de gemeente Emmen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2017, nr. 17/707;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de Algemene subsidieverordening gemeente Emmen 2017:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • a.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen;

  • c.

    de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L352), verordening (EU) nr. 1408/2013van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45) , dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • d.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid , 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • e.

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • f.

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college voor activiteiten op de volgende beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is):

    • a.

      inwoners en bestuur;

    • b.

      economie en werkgelegenheid;

    • c.

      veiligheid;

    • d.

      onderwijs en jeugd;

    • e.

      bouwen, wonen en milieu;

    • f.

      participatie;

    • g.

      openbare ruimte;

    • h.

      verkeer en vervoer;

    • i.

      sport en cultuur;

    • j.

      sociaal domein.

  • 2.

    Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is, kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3. Bevoegdheid college

  • 1.

    Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met in achtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen (“beleidsregel”), waarin de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen, de verdeling van het beschikbare bedrag en de verdeling van de subsidie per beleidsterrein zoals genoemd in artikel 2, nader zijn omschreven.

  • 3.

    Het college is bevoegd om, al dan niet middels een beleidsregel, voorwaarden en verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden.

Artikel 4. Europees steunkader

  • 1.

    Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij beleidsregel afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2.

    Bij beleidsregels waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de beleidsregel naar het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1.

    Het college kan jaarlijks, na vaststelling van de begroting door de raad, subsidieplafonds, vaststellen. In dat geval bepaalt zij bij beleidsregel de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2.

    Het college kan een subsidieplafond nog verlagen als:

    • a.

      het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3.

    Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende subsidieaanvragen.

  • 4.

    Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

HOOFDSTUK II. DE AANVRAAG

Artikel 6. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college. Indien het college voor de aanvraag een formulier heeft vastgesteld, dient aanvrager dit formulier te gebruiken.

  • 2.

    Voor zover voor de aanvraag niet een formulier is vastgesteld waaruit blijkt welke gegevens moeten worden verstrekt, vermeldt de aanvraag in elk geval:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen. In het bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;

    • c.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      als de aanvrager een onderneming is:

      • i.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • ii.

        een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring);

    • e.

      als de aanvrager op grond van het bepaalde in de artikel 18 en 19 een egalisatie- of bestemmingsreserve gevormd heeft: de stand van deze reserve op het moment van de aanvraag.

  • 3.

    Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt het KvK-nummer van de rechtspersoon toe aan de aanvraag.

  • 4.

    Bij beleidsregel kan van de voorgaande leden van dit artikel worden afgeweken.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 1.

    Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 september voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Andere aanvragen om subsidie worden ingediend tenminste 16 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 3.

    Bij beleidsregel kunnen andere termijnen worden gesteld dan opgenomen in de voorgaande leden.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2.

    Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, binnen 16 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 3.

    Bij beleidsregel kunnen andere termijnen worden gesteld dan opgenomen in de voorgaande leden.

  • 4.

    Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 9. Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt.

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 2.

    Onverminderd de het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Onverminderd de vorige leden kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als in de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, naar het oordeel van het college, in de gemeente reeds voldoende is voorzien;

    • c.

      als de aanvrager zelf in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd kan voorzien, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden of een combinatie daarvan. Hiervan is onder andere sprake, wanneer het eigen vermogen van de aanvrager, waaronder begrepen een gevormde algemene reserve (niet zijnde een bestemmingsreserve), naar het oordeel van het college, voldoende is om in de kosten te voorzien;

    • d.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • e.

      als de aanvrager voor het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft met een functionaris een bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1, onder e, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) overeenkomt of is overeengekomen die hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van die wet en de aanvrager niet aannemelijk kan maken dat de subsidie niet zal worden besteed aan inkomens boven voornoemd bezoldigingsmaximum;

    • f.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • g.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • h.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • i.

      voor zover activiteiten gericht zijn op het uitdragen van levensbeschouwelijke of politieke overtuigingen;

    • j.

      voor zover bepaalde groepen van deelname aan de activiteiten worden uitgesloten en daarmee naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet een nuttig doel wordt gediend, zodat sprake is van ontoelaatbare discriminatie;

    • k.

      voor zover activiteiten zijn gericht op het maken van winst;

    • l.

      in de bij de betrokken beleidsregel bepaalde gevallen.

  • 4.

    Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

HOOFDSTUK III. DE SUBSIDIEVERLENING

Artikel 10. Verlening

Bij de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden. Het voorgaande is eveneens van toepassing wanneer de wijze van verantwoording reeds is bepaald in deze verordening of bij beleidsregel.

Artikel 11. Betaling

  • 1.

    Subsidies tot en met € 10.000 worden in hun geheel ineens betaald.

  • 2.

    Subsidies hoger dan € 10.000 worden volledig bevoorschot en in vier gelijke kwartaaltermijnen betaald.

  • 3.

    In afwijking van de vorige leden kan het college besluiten tot een andere wijze van bevoorschotting van de subsidie of tot andere dan de in voorgaande leden van dit artikel genoemde betaaltermijnen.

Artikel 12. Verplichtingen van subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger verricht de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2.

    Bij subsidies hoger dan € 75.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

  • 3.

    Het college kan, al dan niet middels een beleidsregel, in aanvulling op dit artikel en artikel 4:37 Awb, aan een beschikking tot subsidieverlening tevens andere verplichtingen als bedoeld in de artikelen 4:38 en 4:39 Awb verbinden.

  • 4.

    Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie en het beheer en gebruik van hetgeen met de subsidie tot stand is gebracht.

  • 5.

    Het college kan aan een beschikking tot subsidieverlening de verplichting verbinden dat een subsidieontvanger aan het college een vergoeding van vermogenswaarden verschuldigd is in gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, Awb. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

  • 6.

    Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan het college.

  • 7.

    Een subsidieontvanger informeert het college verder onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de rechtsvorm van de gesubsidieerde rechtspersoon en het doel van de rechtspersoon;

    • e.

      wijziging van de persoon van de bestuurder of bestuurders van de subsidieontvanger;

    • f.

      een zodanige wijziging van de activiteiten van de subsidieontvanger, waardoor de subsidieontvanger activiteiten gaat ontplooien, waarbij minderjarigen of wilsonbekwame personen zijn betrokken, zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 13.

  • 8.

    De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Awb.

Artikel 13. Verklaring omtrent gedrag

  • 1.

    Indien de subsidieontvanger activiteiten ontplooit, waarbij minderjarigen of wilsonbekwame personen zijn betrokken, dient de subsidieontvanger te beschikken over vastgesteld beleid, waarin is vastgelegd dat:

    • a.

      personeelsleden, vrijwilligers en anderen die uit hoofde van hun functie in contact komen met deze minderjarigen of wilsonbekwame personen een verklaring van gedrag dienen te overleggen, welke verklaring geen beletsel mag vormen voor het functioneren binnen het kader van de aanvraag; of

    • b.

      voorkomen wordt dat zich kwetsbare situaties zonder toezicht van derden voordoen.

  • 2.

    Indien voor de personeelsleden, vrijwilligers en anderen die uit hoofde van hun functie in contact komen met minderjarigen of wilsonbekwame personen reeds op basis van een ander wettelijk voorschrift de verplichting tot het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag bestaat, is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing.

  • 3.

    Wanneer de subsidieontvanger voor het eerst subsidie aanvraagt, overlegt hij bij zijn aanvraag tevens de bewijsstukken, waaruit blijkt dat hij voldoet aan het bepaalde in de voorgaande leden. Wanneer de subsidieontvanger gedurende de subsidierelatie activiteiten gaat ontplooien, waarbij minderjarigen of wilsonbekwame personen zijn betrokken, overlegt hij voornoemde bewijsstukken bij zijn eerstvolgende subsidieaanvraag.

  • 4.

    Een vrijwilligersorganisatie dient als subsidieontvanger, naast het in het eerste lid genoemde beleid, de registratielijst van de “stichting tuchtrecht vrijwilligerswerk” bij te houden en te hanteren.

  • 5.

    Bij het ontbreken van een tuchtprocedure binnen de vereniging of organisatie is het gebruik van de tuchtprocedure van de “stichting tuchtrecht vrijwilligerswerk” verplicht.

HOOFDSTUK IV. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING

Artikel 14. Verantwoording subsidies tot en met € 10.000

Voor subsidies tot en met € 10.000 behoeft de subsidieontvanger geen verantwoording in te dienen. Wel dient de subsidieontvanger vijf jaar lang betalingsbewijzen en andere informatie te bewaren over de activiteiten waarvoor de subsidie verleend is.

Artikel 15. Aanvraag tot vaststelling en verantwoording subsidies hoger dan € 10.000

  • 1.

    Bij subsidies hoger dan € 10.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 juni van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan; en

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening).

  • 3.

    Het college kan, in aanvulling op het vorige lid, de subsidieontvanger verzoeken een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop toe te voegen aan de aanvraag.

  • 4.

    In aanvulling op de voorgaande leden, bevat de aanvraag tot vaststelling van een subsidie hoger dan € 75.000 verder een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 5.

    Bij beleidsregel kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd. Tevens kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

Artikel 16. Subsidievaststelling

  • 1.

    Het bedrag van de subsidievaststelling zal niet hoger zijn dan het bedrag zoals dit in het besluit tot subsidieverlening is toegekend.

  • 2.

    Subsidies tot en met € 10.000 worden door het college direct vastgesteld, zonder een daaraan voorafgaand besluit tot subsidieverlening.

  • 3.

    Subsidies hoger dan € 10.000 worden door het college vastgesteld binnen 16 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij beleidsregel anders is bepaald.

  • 4.

    De termijn, zoals genoemd in het vorige lid, kan eenmaal voor ten hoogste 16 weken worden verdaagd.

  • 5.

    Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het derde lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 6.

    Bij beleidsregel kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 7.

    Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in artikel 15, eerste lid, is ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.

HOOFDSTUK V. OVERSCHOTTEN EN RESERVEVORMING

Artikel 17. Vorming reserves

  • 1.

    Wanneer blijkt dat voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten niet de gehele subsidie nodig was, dan kan het college afzien van een lagere vaststelling of terugvordering van de subsidie in het geval:

    • a.

      sprake is van een voor een kalenderjaar of een van een kalenderjaar afwijkend boekjaar verstrekte subsidie; en

    • b.

      de verstrekte subsidie meer bedraagt dan € 10.000; en

    • c.

      aan de subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten; en

    • d.

      de subsidieverstrekker voor het overschot aan subsidie een algemene reserve danwel een bestemmingsreserve voor een bepaald doel vormt; en

    • e.

      de toevoeging aan de algemene reserve danwel bestemmingsreserve niet meer bedraagt dan ten hoogste twintig procent van het subsidiebedrag. Bedraagt het overschot meer dan twintig procent, dan wordt het meerdere door het college teruggevorderd.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid onder e vordert het college een overschot dat twintig procent te boven gaat, niet terug wanneer:

    • a.

      sprake is van een bestemmingsreserve gevormd voor een bepaald doel; en

    • b.

      het college aan de subsidieontvanger toestemming heeft gegeven om deze bestemmingsreserve te vormen; en

    • c.

      het overschot bij de aanvraag tot subsidievaststelling ook overeenkomstig deze bestemming is verantwoord.

  • 3.

    Toestemming van het college als bedoeld in het vorige lid onder b kan, onder de voorwaarden zoals genoemd in artikel 18, door de subsidieontvanger worden verkregen door:

    • a.

      bij de subsidieaanvraag reeds te vermelden dat de gevormde reserve wordt ingezet overeenkomstig een voorgenomen, vooraf bepaalde bestemming en de redenen waarom de subsidieontvanger een bestemmingsreserve wil vormen; of

    • b.

      nadien per brief daartoe een gemotiveerd verzoek aan het college te doen, met dien verstande dat de toestemming dient te zijn verkregen vóór de daadwerkelijke vorming van een bestemmingsreserve.

  • 4.

    Het college kan bepalen dat een reserve een zeker bedrag niet te boven mag gaan en dat ze slechts binnen een zekere termijn kan worden gebruikt. Is de reserve gedurende deze termijn niet geheel gebruikt, dan wordt het restant door het college teruggevorderd.

  • 5.

    De subsidieontvanger vermeldt bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, met bijbehorende verantwoording, uitdrukkelijk dat en voor welk bedrag een algemene reserve danwel een bestemmingsreserve is gevormd, dan wel aan een bestaande algemene reserve of bestemmingsreserve is gedoteerd.

  • 6.

    Reeds gevormde reserves worden geaccepteerd tot de bedragen, zoals vermeld in de laatste subsidieverantwoording van de subsidieontvanger, tenzij deze niet in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 17 en 18.

Artikel 18. Vereisten toestemming vorming bestemmingsreserve

  • 1.

    Toestemming van het college voor het vormen van een bestemmingsreserve wordt door het college schriftelijk verleend of gemotiveerd geweigerd.

  • 2.

    Het vormen van een bestemmingsreserve wordt slechts toegestaan indien:

    • c.

      de subsidieontvanger een rechtspersoon is; en

    • d.

      de noodzaak tot het vormen van een bestemmingsreserve, naar het oordeel van het college, door de subsidieontvanger is aangetoond; en

    • e.

      de bestemming van een reserve of de wijziging van een bestemming past binnen de doelstellingen van de subsidieontvanger, zoals vermeld in diens statuten; en

    • f.

      de bestemming van een reserve of de wijziging van een bestemming een direct verband heeft met de activiteiten of prestaties waarvoor aan de subsidieontvanger subsidie is verstrekt.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 19. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1.

    Indien bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, dienen deze tarieven door de subsidieaanvrager te worden berekend met gebruikmaking van een bij beleidsregel door het college voorgeschreven standaardberekeningswijze.

  • 2.

    Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de door het college bij beleidsregel voorgeschreven definities.

  • 3.

    Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 20. Hardheidsclausule

1. Als een bij of krachtens deze verordening gestelde termijn voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen, kan het college een andere termijn vaststellen.

2. In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door het college van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.

3. Toepassing van het vorige leden wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 21. Slotbepalingen

  • 1.

    De “Algemene subsidieverordening gemeente Emmen 2013” wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt een dag na bekendmaking in werking.

  • 3.

    Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor deze datum zijn de bepalingen van de “Algemene subsidieverordening gemeente Emmen 2013” van toepassing.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als: “Algemene subsidieverordening gemeente Emmen 2017”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2017,

de griffier, de voorzitter

H.D. Werkman H.F. van Oosterhout

Bijlage 1: Informatie over gemeentelijke subsidiëring en staatssteun

Inleiding

Regelgeving vanuit de Europese Unie speelt een steeds belangrijkere rol binnen de nationale wettelijke kaders. Ook ten aanzien van het subsidieproces is dit het geval, zowel wanneer subsidies vanuit een Europees project verstrekt worden, als wanneer Europese regelgeving op anderszins verstrekte subsidies zijn uitwerking heeft. Dit laatste speelt met name een rol bij subsidies die al dan niet kunnen worden aangemerkt als staatssteun in de zin van de Europese regelgeving. Deze Bijlage schetst een beeld van de gevallen waarin dit aan de orde kan zijn en de gevolgen die dit met zich meebrengt.

Subsidie en Europese staatssteunregels

Uit: Ledenbrief VNG 13/075 d.d. 27 september 2013

Staatssteun is in principe verboden (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; hierna: VWEU). Er is sprake van staatssteun als financiële steun aan een onderneming (subsidies, garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc.) voldoet aan de hierna volgende criteria uit het staatssteunverbod (zie tevens punt 1 van het hierna afgedrukte Schema staatssteun):

Er is sprake van staats- (dat wil zeggen: overheids-) middelen die aan een onderneming worden verleend. Een onderneming is een entiteit die economische activiteiten verricht. Eenheden die uitsluitend een typische overheidstaak zonder economisch karakter verrichten (activiteiten van puur sociale aard of het uitoefenen van overheidsgezag), zijn geen ondernemingen. Steun aan burgers houdt geen staatssteun in, mits de steun niet indirect alsnog bij een onderneming terechtkomt;

De steun geeft de onderneming een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen (non-marktconformiteit);

De steun is selectief: deze geldt voor één of enkele ondernemingen, een specifieke sector of regio; en

De steun vervalst de mededinging (in potentie) en leidt of dreigt te leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in Europa.

Deze criteria zijn cumulatief. Als niet aan alle punten wordt voldaan, is er geen sprake van staatssteun.

Als sprake is van staatssteun, maar een gemeente toch bepaalde activiteiten door middel van subsidie wil bevorderen omdat die goed aansluiten bij het beleid, is het vaak mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als een vrijstelling niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie worden verkregen via een formele melding. Regels hiervoor zijn uitgewerkt in het VWEU, vrijstellingsverordeningen, kaderregelingen, richtsnoeren en mededelingen. Kortweg kan hierover opgemerkt worden:

Steun die past onder de de-minimisverordening wordt niet beschouwd als staatssteun. Zie verder punt 2 van het hierna afgedrukte Schema staatssteun.

Veelgebruikte andere vrijstellingen zijn de algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV), de MKB-landbouwvrijstelling en de vrijstelling voor diensten van algemeen economisch Belang. Zie verder punt 2 van Schema staatssteun.

Valt de subsidie niet binnen de reikwijdte van één van de vrijstellingen voor staatssteun, maar voldoet deze wel aan een nationaal kader van goedgekeurde steun, dan is de staatsteun toegestaan. Voorbeelden van dergelijke kaders zijn de Omnibus decentraal Regeling voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (hierna: OO&I) en de nationale monumentenregeling. Zie verder punt 3 van het Schema staatssteun.

Valt de subsidie niet binnen de reikwijdte van één van de vrijstellingen voor staatssteun of een nationaal kader, dan is hiervoor eerst goedkeuring van de Europese Commissie nodig. Goedkeuring kan worden verkregen als de steun past onder een kaderregeling of richtsnoer. Voorbeelden zijn de Richtsnoeren voor milieusteun en de Kaderregeling voor OO&I. Zie verder punt 4 van het hierna afgedrukte Schema staatssteun.

Als de steun daar niet onder past, kan de Europese, Commissie goedkeuring verlenen op basis van de uitzonderingen op het verbod uit artikel 107, tweede en derde lid, van het VWEU (o.a. steun voor cultuur). Zie verder punt 5 van het Schema staatssteun. Essentieel in dit verband is de zogenaamde stand-still-bepaling van artikel 108, derde lid, van het VWEU: de voorgenomen steun mag niet tot uitvoering worden gebracht voordat de Europese Commissie deze heeft goedgekeurd. Doet de gemeente dit toch, dan kan de Europese Commissie (als zij op basis van de haar door betrokkenen ter beschikking gestelde gegevens heeft vastgesteld dat – en waarom– de steun in strijd met artikel 107 van het VWEU en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is), in een beschikking tot de lidstaat terugvordering van verleende staatssteun gelasten, zelfs als dit tot faillissement van de begunstigde onderneming kan leiden. De lidstaat en, indien rechtstreeks en individueel geraakt, de gemeente en de begunstigde onderneming, kunnentegen de beschikking van de Europese Commissie beroep instellen bij het Gerecht van Eerste Aanleg.

De lidstaat dient de terugvorderingsplicht op basis van nationaal(-rechtelijke procedureregels) door te spelen naar de gemeente die steun verleende. Terugvordering van de staatssteun kan ook, los van wat de Europese Commissie doet, door de concurrent (van de door de steunmaatregel begunstigde onderneming) worden gevorderd in een procedure voor de nationale rechter tegen de gemeente. Bij de toepassing van de stand-still-bepaling kan de nationale rechter desgevorderd bovendien schadevergoeding toekennen aan particulieren (zoals genoemde concurrent) die door de onrechtmatige staatssteun in hun belangen zijn geschaad.

Voor meer informatie over de staatssteunregels wordt verwezen naar het op de volgende pagina’s opgenomen Schema staatssteun.

Schema staatssteun 1

1. Staatssteuncriteria artikel 107 van het VWEU (cumulatief)

Opmerking

Nadere voorwaarden

Staatsmiddelen worden aan een onderneming verleend

Zie subdossiers staatsmiddelen

en onderneming.

Onderneming verkrijgt door de transactie een niet-marktconform voordeel

Zie subdossier marktconformiteit.

Een belangrijke uitzondering op het staatssteunverbod is compensatiesteun voor een dienst van algemeen economisch belang (hierna: DAEB) op basis van het Altmark-arrest. In dat geval blijft een voordeel uit.

Ook transacties die voldoen aan het beginsel van de particuliere markt investeerder vormen in beginsel geen staatssteun.

Het voordeel is selectief

Zie dossier selectiviteit.

(Dreigende) vervalsing van de mededinging en beperking van de tussenstaatse handel.

Kortom: de transactie heeft een (potentieel)grensoverschrijdend effect

De Europese Commissie en het

Hof van Justitie nemen snel aan

dat er sprake is van een potentieel grensoverschrijdend effect.

Daarom is het raadzaam om bij

vervulling van de eerste drie

voorwaarden al van staatssteun

uit te gaan.

Puur lokale economische activiteiten vallen niet onder het staatssteunverbod.

Helaas is hier geen heldere lijn in de jurisprudentie over te vinden.

2. Valt de staatssteun onder een vrijstelling?

De-minimisvrijstelling

Er is geen sprake van staatssteun als voldaan is aan alle voorwaarden.

De onderneming moet een de-minimisverklaring tekenen. In 2017 zal ook registratie in een de-minimisregister vereist zijn.

Een zelfstandige onderneming mag over drie boekjaren niet meer dan € 200.000 aan steun verleend krijgen.

De verordening stelt nadere cumulatie- en transparantievoorwaarden.

De-minimisvrijstelling voor

diensten van algemeen

economisch belang

Er is geen sprake van staatssteun als voldaan is aan alle voorwaarden.

Gemeente dient een DAEB-aanwijzingsbesluit te nemen;

De onderneming moet een de-minimis-verklaring tekenen. In 2017 zal ook registratie in een de-minimisregister vereist zijn.

Een zelfstandige onderneming mag over drie boekjaren niet meer dan € 500.000 aan steun verleend krijgen.

De verordening stelt nadere cumulatie- en transparantievoorwaarden.

De-minimisvrijstelling voor

landbouw

Er is geen sprake van staatssteun als voldaan is aan alle voorwaarden.

De onderneming moet een de-minimisverklaring tekenen. In 2017 zal ook registratie in een de-minimisregister vereist zijn.

Een zelfstandige onderneming mag over drie boekjaren niet meer dan € 7.500 aan steun verleend krijgen.

De verordening stelt nadere cumulatie- en transparantievoorwaarden

De-minimisvrijstelling voor

visserij

Er is geen sprake van staatssteun als voldaan is aan alle voorwaarden.

De onderneming moet een de-minimisverklaring tekenen. In 2017 zal ook registratie in een de-minimisregister vereist zijn.

Een zelfstandige onderneming mag over drie boekjaren niet meer dan € 15.000 aan steun verleend krijgen.

De verordening stelt nadere cumulatie- en transparantievoorwaarden.

DAEB-vrijstellingsbesluit

Er is wel sprake van staatssteun.

Deze is echter vrijgesteld van de meldings-verplichting van artikel 108 van het VWEU.

Gemeente dient een DAEB-aanwijzingsbesluit te nemen;

Tweejaarlijkse rapportageplicht aan de Europese Commissie.

Steun van meer dan € 15 miljoen voor sociale DAEB, woningcorporaties en ziekenhuizen.

De vervoerssector is uitgezonderd van steun met uitzondering van kleine havenverbindingen (max. jaarlijks 200.000 passagiers) met eilanden en kleine luchthavens (max. jaarlijks 200.000 passagiers).

Voor vervoersdiensten geldt de PSO-verordening. Een max. jaarlijks steunbedrag van € 15 miljoen voor andere DAEB.

Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV)

Hieronder valt steun voor

o.a. milieu, onderzoek en

onderwijs en innovatie

(hierna: OO&I), werkgelegenheid en opleiding.

Er is wel sprake van staatssteun.

Deze is echter vrijgesteld van de meldingsverplichting van artikel 108 van het VWEU

Door middel van een kennisgeving moet de Europese Commissie op de hoogte gesteld worden van de steunverlening. Deze kennisgevingprocedure verloopt voor gemeenten via het Kenniscentrum Europa decentraal en het ministerie van BZK.

Een jaarlijks rapportageplicht.

Steun voor grote ondernemingen moet in een algemene beleidsregel vervat worden en mag niet in de vorm van ad-hoc steun.

Kleine en middelgrote ondernemingen mogen wel ad-hoc steun verleend krijgen.

MKB-Landbouwvrijstellingsverordening

Er is wel sprake van staatssteun.

Deze is echter vrijgesteld van de meldingsverplichting van artikel 108 van het VWEU

Door middel van een kennisgeving moet de Europese Commissie op de hoogte gesteld worden van de steunverlening. Deze kennisgevingsprocedure verloopt voor gemeenten via het Kenniscentrum Europa decentraal en het ministerie van BZK.

Een jaarlijkse rapportageplicht.

MKB-Visserijvrijstellingsverordening

Er is wel sprake van staatssteun.

Deze is echter vrijgesteld van de meldingsverplichting van artikel 108 van het VWEU

Door middel van een kennisgeving moet de Europese Commissie op de hoogte gesteld worden van de steunverlening. Deze kennisgevingsprocedure verloopt voor gemeenten via het Kenniscentrum Europa decentraal en het ministerie van BZK.

Een jaarlijkse rapportageplicht.

3. Er is wel sprake van staatssteun. Is er een nationaal kader van goedgekeurde steun?

De Omnibus decentraal

Regeling voor OO&I

Er is wel sprake van staatssteun.

Deze steun is in overeenstemming met artikel 107, eerste lid, van het VWEU, zolang aan de voorwaarden van dit nationale kader voldaan wordt.

Er is geen melding of kennisgeving nodig. Wel geldt een jaarlijkse rapportageplicht en een publicatieverplichting op de website van het Kenniscentrum Europa decentraal.

- De nationale monumentenregeling

- De catalogus groen-blauwe diensten

Er is wel sprake van staatssteun.

Deze steun is in overeenstemming met artikel 107, eerste lid, van het VWEU, zolang aan de voorwaarden van dit nationale kader voldaan wordt.

Er is geen melding of kennisgeving

nodig. Wel geldt een jaarlijkse rapportageplicht.

4. Er is wel sprake van staatssteun. Er staat geen vrijstelling open. Er is geen nationaal kader van goedgekeurde steun aanwezig voor de steun. De steun moet ter goedkeuring gemeld worden bij de Europese Commissie. Staat er voor de soort steun een richtsnoer of kaderregeling open?

- Milieusteun

- OO&I

- Landbouw

- Steun voor risicokapitaal

- Reddings- en herstructure-

ringssteun

- Regionale steun

- Visserij

- Breedband

- Scheepsbouw

- Luchtvaart en luchthavens

- De milieurichtsnoeren

- De kaderregeling OO&I

- De land- en bosbouwrichtsnoeren

- De richtsnoeren inzake risicokapitaal

- De richtsnoeren inzake reddings- en

herstructureringssteun

- De richtsnoeren voor regionale

steun en de nationale steunkaart.

- Visserijrichtsnoeren

- De richtsnoeren voor breedband

- Scheepsbouwrichtsnoeren

- Luchtvaartrichtsnoeren

Een melding vooraf is vereist op basis van de artikelen 107 en 108 van het VWEU en deze richtsnoeren of kaderregelingen.

Daarnaast geldt, na goedkeuring, een jaarlijkse rapportageplicht.

DAEB-steun van meer dan

€ 15 miljoen (m.u.z. van sociale DAEB,

woningcorporaties en

ziekenhuizen).

De kaderregeling DAEB

Een melding vooraf is vereist op basis van de artikelen 107 en 108 van het VWEU en deze richtsnoeren en de regionale steunkaartikelDaarnaast geldt, na goedkeuring, een tweejaarlijkse rapportageplicht.

5. Er is wel sprake van staatssteun. Er staat geen vrijstelling open. Er is geen nationaal kader van goedgekeurde steun aanwezig voor de steun. Er is geen richtsnoer of kaderregeling toepasbaar. De steun moet ter goedkeuring gemeld worden bij de Europese Commissie op basis van het VWEU.

- Natuurrampen

- Vervoer

- DAEB

- Cultuur

- Economische bedrijvigheid

en regionale ontwikkeling

- Artikel 107, tweede lid, onder a, van

het VWEU

- Artikel 93 van het VWEU

- Artikel 106, tweede lid, jo. artikel107

van het VWEU

- Artikel 107, derde lid, onder d, van

het VWEU

- Artikel 107, derde lid, onder d, van

het VWEU

Een melding vooraf is vereist op basis van de artikelen 107 en 108 van het VWEU. Daarnaast geldt, na goedkeuring, een jaarlijkse rapportageplicht.

6. Er is sprake van staatssteun. Deze is niet tijdig conform artikel van het 108 VWEU aangemeld.

De volgende procedures staan open voor de gemeente:

De Non-notifié-procedure

De gemeente kan onrechtmatige verleende steun alsnog bij de Europese Commissie aanmelden.

De terugvorderingsprocedure

Gemeenten die onrechtmatige staatssteun moeten terugvorderen, moeten de situatie herstellen zoals deze was vóór de verlening van de steun.

De volgende procedures staan open voor klagers:

De klachtprocedure bij de Europese Commissie:

Concurrente ondernemingen en burgers kunnen klachten over staatssteun van decentrale overheden indienen bij de nationale rechter of bij de Europese Commissie. Vaak wordt, vanwege de laagdrempeligheid, gekozen voor de Commissie. Op grond van de Procedureverordening (artikel 10) moet de Europese Commissie iedere klacht in behandeling nemen.

Als de klager een belanghebbende is kan deze zich ook met een actie tot terugvordering wenden tot de nationale rechter. Hierbij wordt vaak beroep gedaan ter opschorting of vernietiging van een steunmaatregel, totdat de Europese Commissie de maatregel heeft beoordeeld.

De Europese Commissie kan de formele onderzoeksprocedure openen wanneer getwijfeld wordt aan de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt of wanneer de Commissie de melding na ongeveer een jaar nog steeds niet volledig acht.

Stap 1: De Europese Commissie deelt mede aan de lidstaat dat zij overgaat tot de formele onderzoeksprocedure en geeft de redenen hiervoor aan. Deze procedure loopt via de Permanente Vertegenwoordiging en het Coördinatiepunt Staatssteun van BZK (hierna: CS). Het besluit wordt opgenomen in het Publicatieblad van de EU.

Stap 2: Het CS neemt contact op met de gemeente of provincie en overlegt over een reactie. Deze reactie moet voorzien zijn van gedetailleerde informatie en dient binnen een vastgestelde termijn van, in principe, een maand medegedeeld zijn aan de Europese Commissie. De Europese Commissie kan na de eerste reactie om aanvullende informatie vragen. De Europese Commissie kan in gerechtvaardigde gevallen, op verzoek van de gemeente, de termijn van een maand verlengen.

Stap 3: De Europese Commissie streeft ernaar om binnen 18 maanden na de aanvang van de procedure een besluit vast te leggen. De formele procedure wordt afgesloten met een van de volgende besluiten:

- Een besluit dat de maatregel geen staatsteun is.

- Een positief besluit: de steun is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Toelichting

Algemeen

Deze Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) is ingedeeld in een zestal hoofdstukken, waarbij zoveel mogelijk chronologisch het proces van de verstrekking van de subsidie is aangehouden.

Hoofdstuk I ziet op de algemene kaders waarbinnen het college, gedelegeerd door de gemeenteraad, subsidies kan verstrekken.

Hoofdstuk II betreft de aanvraag van een subsidie.

Hoofdstuk III handelt over de subsidieverlening en de daaraan verbonden verplichtingen.

Hoofdstuk IV ziet op de verantwoording en vaststelling van verleende subsidies.

Hoofdstuk V bevat enkele bepalingen over hoe wordt omgegaan met overschotten van verleende subsidies die niet zijn besteed aan de activiteiten waarvoor de subsidie verleend is.

Hoofdstuk VI tot slot bevat enkele bepalingen van procedurele aard.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Onder het begrip ‘Europees steunkader’ vallen in ieder geval zowel de in dit artikel benoemde algemene groepsvrijstellingsverordeningen als de in dit artikel benoemde de-minimisverordeningen.

Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

Artikel 2. Reikwijdte

Eerste lid

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de ASV van toepassing is.

Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.

Tweede lid

Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.

Artikel 3. Bevoegdheid college

Eerste lid

Het college besluit binnen de daarvoor door de raad vastgestelde kaders, zoals neergelegd in de gemeentebegroting en deze verordening. Dit betekent dat het college geen subsidies kan verlenen, die niet stroken met de door de raad vastgestelde algemene regels. Met besluiten over het verstrekken van subsidies wordt naast het van verlenen van subsidies de bevoegdheid te besluiten over het gehele subsidieproces, dus ook het bevoorschotten, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke bedoeld.

Verder is bepaald dat het college hierbij de gemeentebegroting en (eventuele) subsidieplafonds in acht neemt.

 

Tweede lid

Hierin is bepaald dat het college naast deze verordening nog nadere regels mag opstellen. Hier is ook gebruik van gemaakt door vaststelling van de diverse beleidsregels voor subsidieverstrekkingen.

Derde lid

Hier is de bevoegdheid van het college geregeld om voorwaarden aan de subsidie te verbinden. Zie hiertoe ook artikel 4:33 Awb en voor het verschil met verplichtingen artikel 4:37 Awb.

  

N.B.

Ook de bevoegdheid om aan een subsidiebeschikking een uitvoeringsovereenkomst op grond van artikel 4:36 Awb te verbinden, berust bij het college.

Artikel 4. Europees steunkader

Eerste lid

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Tweede en derde lid

Deze leden zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in beleidsregels en beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Vierde lid

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader.

Vijfde lid

Het spreekt vanzelf dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Eerste lid

Het college stelt de subsidieplafonds vast; bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (zie ook artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de beleidsregel waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende beleidsregel. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de beleidsregel en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de beleidsregel weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt, maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) is geregeld, kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag in hebben gediend voor bekendmaking (artikel 4:27 lid 2 Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid, zie verder hieronder). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.

Tweede en derde lid

De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27 lid 2 Awb). Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 Awb is voldaan:

aanvragen voor d desbetreffende subsidie moeten worden ingediend, voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd;

de verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting; en

de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

Om te waarborgen dat het college alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt, zijn het tweede en het derde lid opgenomen. Het komt er op neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als het oorspronkelijke subsidieplafond is vastgesteld, voordat de begroting voor her betrokken jaar is vastgesteld én de aanvragen voor de vaststelling van de begroting moeten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij bekendmaking van het plafond.

Vierde lid

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken.

Artikel 6. Aanvraag

Eerste lid

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld.

Tweede en derde lid

In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overlegd dienen te worden, voor die gevallen dat dit niet blijkt uit een aanvraagformulier.

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc bestaan. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

Een de-minimisverklaring kan worden opgevraagd middels de volgende webapplicatie op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (www.rvo.nl): https://webapplicaties.agro.nl/formule1/formulier/DR/scVerklMinimissteun.aspx/fIntroVerklMinimissteun.

Vierde lid

Bij beleidsregel kan het college besluiten hiervan af te wijken, bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

Eerste en tweede lid

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar worden verstrekt en andersoortige subsidies.

Derde lid

Bij beleidsregel kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid.

Artikel 8. Beslistermijn

Eerste en tweede lid

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar en andersoortige subsidies.

In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Uitgangspunt is dat afhandelen binnen 16 weken de maximale termijn is, in principe wordt de aanvraag zo servicegericht dus zo snel mogelijk afgehandeld

Derde lid

Bij beleidsregel kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid.

Vierde lid

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen. Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 9. Weigeringsgronden

Eerste lid

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.

Ondanks dat er sprake is van staatssteun, is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a).

Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b dient het volgende opgemerkt te worden. Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatssteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

Tweede lid

In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er moet sprake zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

Derde lid

Hierin zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Deze gelden in aanvulling op artikel 6 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).

Een reeds verleende of vastgestelde subsidie kan ook worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 Wet Bibob.

Onderdelen a, f, g, en j spreken voor zichzelf.

Onderdeel b geeft het college de mogelijkheid de subsidie te weigeren, indien het college al enkele gelijksoortige activiteiten heeft gesubsidieerd of wanneer vanuit de samenleving al gelijksoortige initiatieven zijn ontplooid. Deze weigeringsgrond biedt het college de mogelijkheid om de subsidiemiddelen daar in te zetten waar deze naar het oordeel van het college het meest gewenst zijn.

Onderdeel c geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt of deze middelen eenvoudig van derden kan betrekken. De aanvrager kan in een dergelijk geval zelf in de kosten voorzien, zodat een bijdrage vanuit de overheid hier niet gewenst is. Bij de beoordeling of sprake is van voldoende eigen middelen wordt onder andere gekeken naar eigen vermogen van de aanvrager, waaronder begrepen een gevormde algemene reserve. Wanneer sprake is van een bestemmingsreserve, zoals bedoeld in artikel 17 en 18, wordt deze door het college voor de beoordeling of de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt, buiten beschouwing gelaten.

Onderdeel d geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd. Dit kan bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin de activiteiten ook zonder de subsidie doorgang zullen vinden of wanneer uit de bij de aanvraag overlegde begroting (artikel 6 lid 2 onder b) blijkt dat de kosten die met de subsidie gedekt zullen worden, niet noodzakelijkerwijs gemaakt behoeven te worden om de voorgenomen activiteiten te realiseren.

Om toe te kunnen zien op de doelmatige besteding van subsidiegeld bepaalt onderdeel e dat het college de subsidie kan weigeren in het geval de te subsidiëren instelling bezoldigingen overeenkomt of is overeengekomen die hoger zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: WNT). Het algemene bezoldigingsmaximum voor de publieke en semipublieke sector is per 1 januari 2016 vastgesteld op € 179.000; het wordt jaarlijks bij ministeriële regeling geïndexeerd (zie artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, van de WNT). De gedachte achter deze weigeringsgrond is dat bij subsidieaanvragers die hogere bezoldigingen dan dat bedrag overeenkomen, gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een deel van de subsidie aan dergelijke bezoldigingen wordt besteed. Vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van subsidiegeld wordt dit onwenselijk geacht.

De weigeringsgrond heeft betrekking op alle subsidieaanvragers, niet alleen op instellingen die al onder de WNT vallen. Bovendien wordt gekeken naar alle bezoldigingen die door de aanvrager met functionarissen (met of zonder dienstbetrekking) zijn overeengekomen en dus niet alleen naar die bezoldigingen die zijn overeengekomen met een topfunctionaris als bedoeld in de WNT.

Bij deze weigeringsgrond geldt dat wanneer de aanvrager bij de indiening van de aanvraag aantoont dat de verleende subsidie niet aan dergelijke bezoldigingen zal worden besteed, de aanvraag dus niet (op die grond) geweigerd wordt. Er is dan immers geen reden meer om de aanvraag met het oog op de doelmatige besteding van subsidiegeld af te wijzen. De aanvrager zal een beroep hierop zelf cijfermatig met stukken dienen te onderbouwen, bijvoorbeeld met facturen, urenstaten en andere gegevens betreffende de kosten van de gesubsidieerde activiteit. In welke gevallen de aanvrager erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de subsidie niet zal worden besteed aan bezoldigingen die boven het bezoldigingsmaximum van de WNT uitkomen, staat ter beoordeling van het college.

Onder h is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd, kan uiteraard nog wel op een andere grond worden geweigerd.

Onderdeel j: als gediscrimineerd wordt bij het verlenen van toegang tot de voorzieningen of activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, dan is gemeentelijke subsidie niet op haar plaats. Maar een enkele keer is er een goede reden om de toegang tot een gesubsidieerde activiteit te beperken tot sommige groepen (en andere dus uit te sluiten), namelijk wanneer daarmee juist die groepen worden bereikt welke bereikt moeten worden; het zal hier vooral gaan om gevallen van ‘passende positieve discriminatie’. Dan is er geen reden om niet te subsidiëren, het tegendeel zal veeleer het geval zijn.

Onderdeel k ziet op het doel van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en niet op de aanvrager zelf. Beoogd wordt tegen te gaan dat met de verstrekte subsidie winst gemaakt wordt, hetgeen veelal (maar niet uitsluitend) af te leiden zal zijn uit de bij de aanvraag gevoegde begroting. Dat de aanvrager zelf een natuurlijke of rechtspersoon is met een winstoogmerk behoeft in dit kader niet bezwaarlijk te zijn bij de verstrekking van een subsidie.

Onderdeel l ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een beleidsregel nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

Vierde lid

In lid 4 is een geval opgenomen waarin het college een reeds verleende of vastgestelde subsidie kan terugvorderen. De hoofdregels voor terugvordering zijn opgenomen in de artikelen 4:48 (intrekking van de verleningsbeschikking) en 4:49 (intrekking van de vaststellingsbeschikking) Awb.

Op het in lid 4 genoemde geval is echter een andere wettelijke grondslag van toepassing: als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

Opgemerkt moet worden dat de Europese Commissie heeft bepaald dat een gemeente geen verwachtingen kan wekken dat er geen sprake is van staatssteun. Met andere woorden: de subsidieontvanger kan zich er niet op beroepen dat hem was aangegeven dat er geen sprake van staatssteun zou zijn.

Artikel 10. Verlening

Dit artikel brengt tot uitdrukking dat de wijze van verantwoorden van de verleende subsidie altijd vermeld wordt in de verleningsbeschikking, ook in die gevallen wanneer de wijze van verantwoorden expliciet is opgenomen in de ASV of een beleidsregel.

Voor subsidies onder de € 10.000 is het voorgaande de facto niet van toepassing, aangezien deze subsidies, getuige artikel 16 lid 2, direct worden vastgesteld. In dergelijke gevallen is derhalve geen sprake van een voorafgaande verleningsbeschikking, waarin een wijze van verantwoording is opgenomen of opgenomen kan worden.

Artikel 11. Betaling

Eerste lid

Subsidies tot € 10.000 worden ineens uitbetaald. Nu deze subsidies, getuige artikel 16 lid 2, direct worden vastgesteld, is hierop artikel 4:52 lid 1 Awb van toepassing dat bepaalt dat het subsidiebedrag overeenkomstig de subsidievaststelling wordt betaald.

Indien in de verleningsbeschikking niet anders is bepaald, vindt betaling binnen zes weken na verzending van de verleningsbeschikking plaats. Zie artikel 4:87, lid 1, Awb.

Tweede lid

In de systematiek van de Awb ontstaat pas een betalingsverplichting op het moment van de subsidievaststelling (zie het vorige lid in relatie met artikel 4:52 Awb).

Subsidies vanaf € 10.000 worden echter pas vastgesteld, nadat de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd reeds zijn verricht. Dit leidt tot praktische problemen wanneer de subsidieontvanger zonder de betaling van de subsidie voorafgaand aan het uitvoeren van de activiteiten over onvoldoende liquide middelen beschikt om de voorgenomen activiteiten te bekostigen. Daarom is het aangewezen, daarbij gebruik makend van artikel 4:95 Awb, in voorkomende gevallen een voorschot te verlenen op de na subsidievaststelling verschuldigde geldsom.

Hoofdregel daarbij is dat subsidies vanaf € 10.000 in hun geheel worden bevoorschot en, met gebruikmaking van artikel 4:53 lid 1 Awb, in vier gelijke kwartaaltermijnen worden uitbetaald. De verleningsbeschikking bevat in deze gevallen de exacte data van betaling. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan artikel 4:87, lid 2 Awb, dat het mogelijk maakt om bij wettelijk voorschrift een andere betalingstermijn vast te stellen dan de algemene betalingstermijn van 6 weken uit artikel 4:87 lid 1 Awb.

Bevoorschotting van een lager percentage dan 100%, waarbij na vaststelling veelal een nabetaling volgt van het resterende percentage, leidt in de praktijk niet de tot gewenste liquiditeit die subsidieontvangers nodig hebben om de voorgenomen activiteiten uit te voeren. Met name wanneer subsidieontvanger voornamelijk afhankelijk zijn van de vertrekt subsidies. Derhalve is in deze ASV als hoofdregel opgenomen dat bevoorschotting in beginsel voor 100% plaatsvindt.

Derde lid

Deze bepaling is opgenomen om zoveel mogelijk recht te doen aan de praktijk en maatwerk mogelijk te maken.

Artikel 12. Verplichtingen van subsidieontvanger

Eerste en tweede lid

In artikel 4:37 Awb staan de standaardverplichtingen vermeld welke het college bij de beschikking tot subsidieverlening aan de subsidieontvanger kan opleggen.

Hieronder valt ook de hoofdverplichting voor elke subsidieontvanger: de subsidie wordt aangevraagd met het oog op bepaalde te verrichten activiteiten, zodat het voor de hand ligt dat de subsidieontvanger ook verplicht is deze activiteiten uit te voeren. Hiermee hangt samen dat de subsidieontvanger de subsidie ook inzet voor de activiteiten waarvoor deze is aangevraagd. Vergelijk ook de toelichting bij artikel 16.

Ook de verplichting uit het tweede lid is een verbijzondering van artikel 4:37 (lid 1 onder f) Awb.

Derde en vierde lid

De artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb maken het verder mogelijk om nog andere verplichtingen aan een subsidie te verbinden, als de verordening daarvoor een grondslag biedt. Het tweede lid biedt deze grondslag en het derde lid is hiervan een bijzonder concretisering.

Het gaat in het geval van artikel 4:38 Awb om doelgebonden verplichtingen. Deze verplichtingen kunnen rechtstreeks betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteit, maar ook een meer afgeleid en ondersteunend karakter hebben. Voorbeeld van het eerste: een verplichting aan een instelling om bepaalde activiteiten ten behoeve van derden (bijv. cursussen) uitsluitend te laten verzorgen door personen die aan bepaalde opleidingseisen voldoen. Voorbeeld van het tweede: verplichting inzake de wijze waarop de administratie moet worden gevoerd of aan het bestuursorgaan moet worden gerapporteerd over de activiteiten.

De verplichtingen van artikel 4:39 Awb betreffen zogenaamde niet-doelgebonden verplichtingen. Dit betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

Vijfde lid

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening, subsidieregeling of de beschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het derde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven.

Zesde en zevende lid

Deze leden bevatten verplichtingen voor de subsidieontvanger om het college te informeren over omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte of besteding van de subsidie.

Achtste lid

De toestemming als bedoeld in artikel 4:71 Awb, kan alleen verplicht worden gesteld als hierin is voorzien bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening. Met het zevende lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven.

Artikel 13. Verklaring omtrent gedrag

Het kan zijn dat een subsidie wordt aangevraagd voor activiteiten waarbij minderjarigen of wilsonbekwame personen zijn betrokken. In dat geval dient de subsidieontvanger hun veiligheid te waarborgen. De manier waarop de subsidieontvanger deze waarborgen kan vormgeven, zijn beschreven in dit artikel.

Het verplicht stellen van een vastgesteld beleid voor het verkrijgen van subsidie sluit misbruik niet uit. Ook het bijhouden en gebruiken van een registratielijst en het hanteren van een tuchtprocedure doen dat niet (leden 4 en 5). Het laat wel zien dat subsidieontvanger en de gemeente Emmen bewust bezig zijn met het onderwerp. Ook dat kan potentiële plegers afschrikken.

Eerste lid

Hier wordt vastgelegd dat de subsidieontvanger die personeelsleden, vrijwilligers en anderen inzet die uit hoofde van hun functie in contact komen met minderjarigen of wilsonbekwame personen, dient te beschikken over vastgesteld beleid waarin de veiligheid van deze minderjarigen of wilsonbekwame personen is gewaarborgd. In eerste instantie kan daarbij worden gedacht aan het overleggen van een verklaring omtrent gedrag.

Omdat de situatie voor elke organisatie anders ligt, dient de subsidieontvanger hier zelf beleid voor te maken. De subsidieontvangers kunnen daarbij gebruik maken van het stappenplan 'In veilige handen'.

Nu de eigen verantwoordelijkheid van subsidieontvanger vooropstaat, kan de subsidieontvanger in zijn beleid ook op een andere wijze de veiligheid van minderjarigen of wilsonbekwame personen waarborgen, bijvoorbeeld door in plaats van een verklaring omtrent gedrag voor te schrijven dat altijd sprake is van toezicht door een derde (vier ogen-principe).

Het is ook aan de subsidieontvanger om te bepalen waar de scheidslijn ligt tussen diegenen die een verklaring omtrent gedrag moeten overleggen en diegenen waarvoor dit niet geldt. Hierbij speelt de aard van de door de desbetreffende persoon uit te voeren werkzaamheden, alsmede andere waarborgen van de veiligheid van minderjarigen of wilsonbekwame personen een rol.

Vanzelfsprekend is de subsidieontvanger zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van het vastgestelde beleid.

Tweede lid

Het kan voorkomen dat op grond van een wettelijk voorschrift op de subsidieontvanger reeds de verplichting rust om van alle personeelsleden, vrijwilligers en anderen die de subsidieontvanger inzet, een verklaring omtrent gedrag te vragen. In een dergelijk geval prevaleert deze wettelijke regeling boven de regeling uit deze verordening en is het eerste lid niet van toepassing.

Derde lid

Vanzelfsprekend hoeven (structurele) subsidieontvangers niet bij elke subsidieaanvraag bewijsstukken te overleggen om aan te tonen, dat zij voldoen aan de voorwaarden van de eerste twee leden. Het college hanteert hierbij het uitgangspunt dat een subsidieontvanger slechts bewijsstukken bij zijn aanvraag hoeft te voegen, wanneer hij in de voorgaande 3 jaren geen subsidieaanvraag heeft ingediend. Het kan natuurlijk voorkomen dat de activiteiten van een subsidieontvanger in de loop van de tijd veranderen. Daarom dient een subsidieontvanger bij de eerstvolgende subsidieaanvraag, nadat hij activiteiten heeft ontplooid, waarbij minderjarigen of wilsonbekwame personen betrokken zijn (waar dat eerder niet het geval was), de gevraagde bewijsstukken te overleggen.

Overigens dient de subsidieontvanger op grond van artikel 12 lid 8 onder f het college hier bij aanvang van de activiteiten al over te informeren.

Vierde lid

Subsidieontvangers dienen naast het hanteren van een vastgesteld beleid, zoals bedoeld in lid 1, tevens de registratielijst van de “Stichting Tuchtrecht Vrijwilligerswerk” te hanteren, teneinde te voorkomen dat een kwaadwillende medewerker van de ene organisatie naar de andere kan overstappen. Dit betekent dat de subsidieontvanger bij binnenkomst van een nieuwe vrijwilliger controleert of de desbetreffende vrijwilliger op de registratielijst voorkomt en, indien dit het geval is, de desbetreffende vrijwilliger niet in dienst neemt. Bovendien dient de subsidieontvanger in die gevallen waarin een vrijwilliger na een tuchtprocedure wordt veroordeeld, van deze veroordeling melding te maken, zodat de desbetreffende vrijwilliger op de registratielijst kan worden geplaatst.

Eerder heeft het College Bescherming Persoonsgegevens toestemming verleend voor het beheren van een dergelijke registratielijst. Op deze lijst worden alleen mensen opgenomen die volgens een vastgestelde tuchtprocedure zijn veroordeeld. Op de website van de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) (www.nov.nl) en op de website van de Stichting Tuchtrecht Vrijwilligerswerk (www.tuchtrechtvrijwilligerswerk.nl) is de meest actuele informatie over dit onderwerp beschikbaar.

Vijfde lid

Wanneer de subsidieontvanger niet over een eigen tuchtprocedure beschikt, dient de subsidieontvanger de tuchtprocedure van de “stichting tuchtrecht vrijwilligerswerk” te hanteren. Over een eventueel gehanteerde eigen tuchtprocedure dient de subsidieontvanger met Vereniging NOV overeenkomst af te sluiten, zodat de registratielijst van de Stichting Tuchtrecht Vrijwilligerswerk gehanteerd kan worden om te melden en te raadplegen. In stappenplan 'In veilige handen' is door de Stichting Tuchtrecht Vrijwilligerswerk een blauwdruk opgenomen met randvoorwaarden, waaraan een tuchtprocedure dient te voldoen.

 

Artikel 14. Verantwoording subsidies tot en met € 10.000

Kenmerkend voor subsidies tot en met € 10.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verstrekt. Er wordt niet meer standaard om een aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) gevraagd, nu subsidies tot € 10.000 direct worden vastgesteld (zie artikel 16) en er dus voorafgaand geen beschikking tot subsidieverlening genomen wordt. De bewijsstukken van de prestatie worden direct met de aanvraag meegestuurd. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

In plaats van verantwoording geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de verplichtingen (zie artikel 12).

Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden, kan directe vaststelling worden toegepast. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie en risicoafweging van de subsidieverstrekker.

Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle (vandaar de verplichting om gedurende 5 jaren betalingsbewijzen en andere informatie te bewaren) plaatsvinden bij de subsidieontvanger, welke in bijzondere gevallen kan leiden tot terugvordering.

Artikel 15. Aanvraag tot vaststelling en verantwoording subsidies hoger dan € 10.000

Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.

Eerste lid

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie hoger dan € 10.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient, vóór de uiterlijke aanleverdatum, een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden.

Tweede lid

De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Daarom dienen bij de aanvraag tot vaststelling enkele documenten te worden overlegd:

Allereerst een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan. Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.

Verder dient ook een financieel verslag of jaarrekening te worden ingediend.

Derde lid

In voorkomende gevallen kan het college bepalen dat een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop toegevoegd moeten worden. Of hierin door het college verzocht wordt, zal afhangen van de aard van de subsidie(ontvanger). Wanneer een subsidieontvanger standaard een jaarrekening en balans opstelt en deze naar het oordeel van het college dienstig kunnen zijn bij de verantwoording van de subsidie, zal het college deze in beginsel opvragen.

Vierde lid

Bij subsidies van boven de € 75.000 dient bij de aanvraag tot subsidievaststelling eveneens een controleverklaring van een onafhankelijke extern accountant te worden gevoegd. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de financiële controle moet zijn verricht door een persoon die daartoe over de vereiste capaciteiten beschikt en tevens niet in een afhankelijke relatie tot de subsidieontvanger staat.

Vijfde lid

Dit lid biedt de basis om in een beleidsregel te bepalen dat er ook andere, waaronder minder of meer, gegevens gevraagd worden.

Artikel 16. Subsidievaststelling

Eerste lid

In dit lid wordt tot uitdrukking gebracht dat de beschikking tot subsidieverlening reeds de maximale subsidie bepaalt (vergelijk ook artikel 4:31 Awb). Bij de vaststelling wordt slechts bepaald welk gedeelte van de verleende subsidie, op basis van de ingediende verantwoording, Doorgaans zal dit het volledige verleende subsidiebedrag zijn, maar het vastgestelde bedrag kan ook lager zijn dan de verleende subsidie (zie onder andere artikel 4:46 Awb). Van deze situatie moet worden onderscheiden de situatie dat het college voorafgaand aan de subsidievaststelling de beschikking tot subsidieverlening wijzigt.

Tweede lid

Voor subsidies tot € 10.000 geldt dat zij ineens worden vastgesteld, zonder dat daar een afzonderlijk besluit tot subsidieverlening aan vooraf gaat. Voor een dergelijke subsidievaststelling behoeft derhalve geen aanvraag tot vaststelling met bijbehorende verantwoording ingediend te worden. Zie ook de artikelen 11 en 14.

Derde lid

Het derde lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking tot subsidievaststelling gegeven dient te worden, wanneer een aanvraag tot vaststelling met bijbehorende verantwoording is ingediend.

Vierde lid

Het merendeel van de aanvragen zal binnen de in het vorige lid genoemde beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. In lid 4 is daarom de mogelijkheid opgenomen de beslistermijn te verdagen. Een besluit tot verdaging is niet appellabel.

Vijfde lid

In dit lid is bepaald dat wanneer het college gebruikmaakt van de in het vorige lid genoemde verdagingsmogelijkheid, dat zij de subsidieontvanger daarover, zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling, informeert.

Zesde lid

Dit lid biedt de mogelijkheid om ook voor subsidies vanaf €10.000 aan te sluiten bij de directe vaststelling van het eerste lid. Dit is echter alleen mogelijk, indien dit bij beleidsregel gebeurt en betrekking heeft op bepaalde categorieën subsidieontvangers.

Zevende lid

Hier wordt de situatie behandeld wanneer een aanvraag tot subsidievaststelling uitblijft binnen de daarvoor in artikel 15 lid 1 gestelde termijn. In een dergelijk geval kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als het college ook binnen deze termijn geen aanvraag tot subsidievaststelling ontvangt, kan het college overgaan tot zogenaamde ‘ambtshalve vaststelling’. Het college stelt de subsidie dan vast op basis van de op dat moment bekende gegevens.

Artikel 17. Vorming van een reserve

Eerste lid

Het kan voorkomen dat voor het verrichten van de activiteiten waarvoor de subsidie is aangevraagd, niet het volledige bedrag van de verleende subsidie nodig is geweest. Normaal gesproken leidt dit tot een lagere vaststelling van de subsidie, nu niet de gehele subsidie is besteed voor de activiteiten met het oog waarop deze is verstrekt. In bepaalde gevallen kan dit echter leiden tot ongewenste situaties. Daarom heeft het college een aantal voorwaarden gesteld waaronder ‘subsidie-overschotten’ behouden kunnen worden. Dit gaat dan om subsidieontvangers waarmee een langjarige subsidierelatie bestaat en die de subsidie ontvangen voor activiteiten die gedurende het hele jaar plaatsvinden (op grond waarvan zij een subsidie per kalenderjaar/boekjaar ontvangen).

Met deze ‘subsidie-overschotten’ dienen zij vervolgens een reserve te vormen. Deze reserve (als zodanig ook opgenomen in het financiële overzicht c.q. de balans) dient als een buffer, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. Dat de overschotten niet onbeperkt ‘gehouden’ kunnen worden, blijkt uit de omstandigheid dat het college hier een grens van 20% stelt. Bedraagt het overschot meer dan 20% van de verleende subsidie, dan wordt de subsidie voor het meerdere boven die 20% alsnog lager vastgesteld en eventueel teruggevorderd.

Deze regeling is bedoeld om een doelmatige besteding en beheer van subsidiegelden te

waarborgen. Daarnaast dient het als stimulans voor de subsidieontvanger om efficiënt met het subsidiegeld om te gaan.

Tweede lid

Op de 20%-regeling uit het eerste lid bestaat een uitzondering. Het kan zijn dat een subsidieontvanger, met het oog op de continuïteit van de gesubsidieerde activiteiten in de toekomst, investeringen moet doen in roerende of onroerende zaken, voor welke bestemming hij een reserve wil vormen (bestemmingsreserve). Hierbij kan het voorkomen dat een reservering van 20% van het per jaar verleende subsidiebedrag onvoldoende is om de verwachte kosten van de investeringen te dekken.

Het college wil hiertoe de mogelijkheid bieden, maar stelt daaraan wel een aantal voorwaarden. Zo moet van tevoren worden aangegeven voor welke bestemming de reserve zal worden gebruikt en moet de reserve ook boekhoudkundig correct worden verantwoord en benoemd binnen het subsidieproces.

Derde lid

Een van de voorwaarden uit het vorige lid is de uitdrukkelijke toestemming van het college voor het vormen van een bestemmingsreserve (zie ook artikel 12 lid 8 van deze verordening). Deze kan zowel vóór als na de verlening van de subsidie verkregen worden door daartoe een verzoek bij het college in te dienen.

Bij het voorgaande dient te worden aangetekend dat toestemming van het college slechts noodzakelijk is voor zover de reserve gevormd wordt uit subsidiemiddelen of er subsidiemiddelen worden toegevoegd aan een reeds bestaande reserve. Subsidieontvangers zijn immers te allen tijde vrij om vanuit zelfstandig verkregen middelen reserves te vormen. De verhouding tussen deze reserves en de verstrekte subsidiegelden dient in een dergelijk geval duidelijk te blijken uit de tijdens het subsidieproces ingediende financiële documenten. Hierbij kan gedacht worden aan de begroting bij de subsidieaanvraag of de financiële stukken behorende bij de verantwoording.

Vierde lid

Het kan niet de bedoeling zijn dat deze reserve oneindig groot wordt. Het college kan dan ook

in beleidsregels uitwerken wat de totale maximale omvang van de reserve mag bedragen of binnen welke tijd deze moet worden ingezet.

Vijfde lid

De reservevorming dient telkens duidelijk te blijken uit de door de subsidieontvanger ingediende verantwoording, zodat het college hierbij met de vaststelling van de subsidie rekening kan houden.

Zesde lid

Wanneer een subsidieontvanger reeds een reserve heeft gevormd en hieraan subsidiegelden wil toevoegen, dan is dit mogelijk. De vorming van deze reserve dient vanzelfsprekend wel in overeenstemming zijn met de voorwaarden uit artikel 17 en 18 die anders op de reservevorming van toepassing zouden zijn geweest. Deze regeling is niet bedoeld om reeds gevormde reserves achteraf maar onbeperkt te legitimeren.

Derhalve kan dit lid ook slechts beperkt worden opgevat als een afwijkingsmogelijkheid van lid 3 van dit artikel. Voorop staat dat een subsidieontvanger slechts een bestemmingsreserve kan vormen, wanneer het college hier vooraf toestemming voor gegeven heeft. De regeling in lid 5 kan dan ook slechts worden gebruikt voor zover de subsidieontvanger reeds een reserve in het leven geroepen heeft vóór de inwerkingtreding van deze verordening (zie artikel 22) of wanneer de subsidieontvanger voor het eerst subsidie ontvangt en in het verleden reeds een reserve gevormd heeft.

Artikel 18. Vereisten toestemming vorming bestemmingsreserve

Eerste lid

Het verzoek wordt getoetst aan de voorwaarden, zoals opgenomen in artikel 17 en 18, en afhankelijk van de uitkomst van deze toetsing, gehonoreerd dan wel afgewezen.

Tweede lid

Omdat het bij de vorming van bestemmingsreserve kan gaan om aanzienlijke bedragen (er wordt immers vaak een maatregel getroffen voor aanzienlijke kosten), dient aan een aantal waarborgen te zijn voldaan, wil het college toestemming geven voor de vorming van een bestemmingsreserve. Deze waarborgen zijn als voorwaarden voor de toestemming van het college in het onderhavige lid opgenomen.

Om te voorkomen dat de subsidiemiddelen in enig privévermogen vloeien, dient de subsidieontvanger die een bestemmingsreserve wil vormen, rechtspersoonlijkheid te bezitten.

Daarnaast dient duidelijk te zijn dat de subsidieontvanger redelijkerwijs niet anders dan door reservevorming in de te verwachten kosten kan voorzien.

Tot slot dient er een relatie te zijn tussen het doel en de activiteiten van de subsidieontvanger en de bestemming waarvoor de reserve gevormd wordt.

Voor een illustratie van het onderscheid tussen het doel en de activiteiten van de subsidieontvanger is hieronder een voorbeeld opgenomen:

Een organisatie die welzijnsactiviteiten op allerlei terreinen verricht, ontvangt een subsidie voor activiteiten ten behoeve van de bevordering van zelfredzaamheid van ouderen. Deze organisatie verzorgt echter ook buitenschoolse opvang en wil een reserve vormen om onderhoud te kunnen plegen aan de accommodaties waarin deze buitenschoolse opvang plaatsvindt. Hoewel deze activiteiten naar alle waarschijnlijkheid wel conform de statutaire doelstellingen van deze organisatie zijn, zal het college in dit geval toch haar toestemming voor het vormen van een bestemmingsreserve uit de verstrekte subsidiemiddelen weigeren. De bestemming (onderhoud buitenschoolse opvanglocaties) wijkt immers af van de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt (bevorderen zelfredzaamheid ouderen).

Artikel 19. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een beleidsregel vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Een veel gebruikte methode voor de bepaling van de omvang van het subsidiebedrag is de berekening van de (gedeeltelijke) bijdrage aan de werkelijke kosten van subsidiabele activiteiten. Hierbij is een belangrijke basis voor de financiering/subsidie (kostengrondslag) de inzet van personeel. De subsidieontvanger moet zich verantwoorden over het aantal subsidiabele uren en de totstandkoming van de uurtarieven. Bij het bepalen van de standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven kan het college aansluiten bij de berekeningswijzen, zoals die in het Rijksbrede subsidiekader worden gehanteerd:

berekening op basis van integrale kosten;

berekening op basis van kosten per kostendrager, vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten of

een forfaitair vastgesteld uurtarief.

Artikel 20. Hardheidsclausule

Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kan het college dan een andere termijn vaststellen.

Op grond van het tweede lid kan het college bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidieregeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.


Noot
1

Als dit schema in de toekomst gewijzigd zal worden, dan zal het geplaatst worden op: http://www.europadecentraal.nl/onderwerpen/staatssteun/?panel=Praktijk.