Nota bodembeheer

Geldend van 21-12-2023 t/m heden

Intitulé

Nota bodembeheer

Gemeente Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Coevorden, De Wolden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo en Westerveld en de provincie Drenthe

Titel document: Nota bodembeheer

Ondertitel: Drentse gemeenten

Referentie: D0003-2019-026273

Versie: 1.1

Datum: 17 juni 2019

Projectnaam: BKK Drenthe

Projectnummer: Z2019-00003005

Auteurs: Marjan Braam

Gosse Rodenboog

Anja van Ruitenbeek

Inhoudsopgave

1

Inleiding

4

1.1

Aanleiding en doelstelling

4

1.2

Reikwijdte van de Nota bodembeheer

4

1.3

Aansprakelijkheid

5

1.4

Vaststellingsprocedure

5

1.5

Geldigheidsduur van de Nota bodembeheer (inclusief bodemkwaliteitskaart)

5

2

Algemene kaders grondstromenbeleid

6

2.1

Toepassen grond of baggerspecie

6

2.2

Bevoegd gezag

6

2.3

Drents kader

6

2.4

De kaarten

7

3

Gebiedsspecifieke aanvullingen op het grondstromenbodembeleid

9

3.1

Verantwoording gemaakte keuzes voor het te volgen beleid

9

3.2

Karakterisatie gebiedseigen bodemkwaliteit (P80)

9

3.3

Keuzes bodemvreemd materiaal

9

3.4

Asbest in grond en baggerspecie

10

3.5

Waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden

10

3.6

Toepassingen kwaliteitsklasse wonen in ondergrond

10

3.7

Kabels en leidingen

11

3.8

Gebiedsspecifiek beleid gemeente Hoogeveen

12

4

Gebruik van de bodemkwaliteitskaart

13

4.1

Zorgplichtbeginsel

13

4.2

Uitgesloten locaties

13

4.3

Grondverzet bij verdachte locaties

14

4.4

Grond afkomstig van een locatie waar een bodemonderzoek is verricht

14

4.5

Hergebruik van grond afkomstig van grotere diepte dan 2,0 m-mv

14

4.6

Toepassing van grond uit wegbermen

15

4.7

Onverwachte situaties

15

5

Melding, toezicht en handhaving

16

5.1

Meldingsplicht voor de toepasser

16

5.2

Toezicht en handhaving

16

Bijlage 1: Beheergebied BKK Drenthe

17

Bijlage 2: Grondstromenmatrix behorende bij BKK Drenthe

18

Bijlage 3: Overzicht geaccepteerde Bodemkwaliteitskaarten

19

Bijlage 4: Bodemkwaliteitskaart RHDHV

20

Bijlage 5: Begrippenlijst

21

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeenten Noordenveld, Tynaarlo, Aa en Hunze, Westerveld, Midden-Drenthe, Borger-Odoorn, Meppel, De Wolden, Hoogeveen, Coevorden, Emmen en de provincie Drenthe werken samen om te komen tot een beleid voor hergebruik van grond. Daarmee wordt de uitwisseling van grond tussen gemeenten eenvoudiger en de handhaving eenduidiger. De gemeente Assen heeft aangegeven aan te sluiten bij een volgende revisie van de kaarten, gezien zij op dit moment een recente kaart hebben. De kaart van de gemeente Assen wordt door de samenwerkende gemeenten geaccepteerd.

Eén en ander zorgt voor een daling van de maatschappelijke kosten die samenhangen met de uitvoering van grondverzet.

Het beleid is zodanig afgewogen dat binnen de samenwerkende gemeenten milieuhygiënisch verantwoord met grondstromen wordt omgegaan. Tegelijk worden de randvoorwaarden geschapen om hergebruik van grond en baggerspecie optimaal mogelijk te maken. Het beleid zoals beschreven in de Nota bodembeheer is uitsluitend van toepassing binnen de in de volgende paragraaf beschreven gemeenten en situaties.

1.2 Reikwijdte van de Nota bodembeheer

De Nota bodembeheer (Nota) is van toepassing op het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem binnen het grondgebied van de gemeenten Noordenveld, Tynaarlo, Aa en Hunze, Westerveld, Midden-Drenthe, Borger-Odoorn, Meppel, De Wolden, Hoogeveen, Coevorden en Emmen.

Door middel van deze Nota wordt toepassing gegeven aan de mogelijkheden die het Besluit bodemkwaliteit biedt. De Nota heeft alleen betrekking op de milieuhygiënische kwaliteit van grond. Grond kan ook ziektes, bacteriën, ongedierte, onkruid of nutriënten bevatten. Op dergelijke zaken heeft de Nota geen betrekking.

De Nota is verder niet van toepassing op het toepassen van grond en baggerspecie in

oppervlaktewateren. Deze toepassingen vallen, afhankelijk van hun ligging, onder het bevoegd gezag van de waterschappen of Rijkswaterstaat. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van het bodembeheergebied waarop deze Nota betrekking heeft.

1.3 Aansprakelijkheid

De Nota is een instrument voor de gemeenten om duurzaam, milieuhygiënisch verantwoord en kostenefficiënt hergebruik van grond en baggerspecie op land mogelijk te maken. De Nota geeft het kader waarbinnen gebruik gemaakt kan worden van de bodemkwaliteitskaart als milieuhygiënisch bewijsmiddel.

De eigenaar van het perceel waar de grond wordt toegepast, blijft verantwoordelijk voor de kwaliteit van de bodem van zijn perceel. De gemeente is als bevoegd gezag niet aansprakelijk voor eventuele schade die voortvloeit uit de toepassing van grond of baggerspecie.

1.4 Vaststellingsprocedure

De Nota wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Hiervoor wordt een ‘uniforme openbare voorbereidingsprocedure’ gevolgd. Dit betekent dat iedere belanghebbende bij de besluitvorming wordt betrokken via een inspraakprocedure.

Ter inzagelegging

De Nota heeft op grond van het Besluit bodemkwaliteit voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. De daarbij ingediende zienswijzen zijn gebruikt bij de vaststelling van het definitieve beleid.

Datum van kracht worden

De Nota met de daarbij behorende kaarten, is van kracht vanaf het moment van vaststelling door de Raad van de betreffende gemeente. Voor de exacte vaststellingsdatum wordt verwezen naar de gemeentelijke websites (Raadsbesluiten).

1.5 Geldigheidsduur van de Nota bodembeheer (inclusief bodemkwaliteitskaart)

Eén jaar voor het aflopen van de geldigheidsduur van de bodemkwaliteitskaarten wordt door de samenwerkende gemeenten bezien of aanpassing van de bodemkwaliteitskaart noodzakelijk is. De Nota heeft een geldigheidsduur van maximaal 10 jaar. Indien wijzigingen in de wet- en regelgeving eerdere aanpassingen noodzakelijk maken, dan zal dit worden gedaan.

2 Algemene kaders grondstromenbeleid

2.1 Toepassen grond of baggerspecie

Het is niet zomaar toegestaan om grond of baggerspecie ergens te ontgraven en op een andere locatie te hergebruiken of op te slaan. Er moet voorkomen worden dat met het tijdelijk opslaan of het toepassen van grond of baggerspecie de onderliggende bodem verontreinigd raakt of dat het risico’s vormt voor toekomstig bodemgebruik.

De wet- en regelgeving voor het toepassen of tijdelijk opslaan van grond en baggerspecie is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit. Hergebruik is verantwoord als het schone of licht verontreinigde grond en/of baggerspecie betreft en de kwaliteit aansluit bij de gebruiksfunctie.

De toetsing of er sprake is van verantwoord hergebruik vindt plaats door een dubbele toets uit te voeren. De bodemfunctie wordt vastgesteld én de kwaliteit van de partij grond wordt vastgesteld. Als deze bij elkaar passen, is toepassing van grond toegestaan. In tabel 2.1 is weergegeven hoe via de dubbele toetsing wordt gekomen tot de toepassingseisen.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 2.1 Afleiden toepassingseisen in het generieke kader

2.2 Bevoegd gezag

Het Besluit bodemkwaliteit bepaalt welke taakverdeling de verschillende bevoegde gezagen hebben ten aanzien van het toepassen van grond of baggerspecie.

In de meeste situaties is de gemeente bevoegd gezag voor het toepassen van grond. Binnen inrichtingen die onder het Activiteitenbesluit vallen is dat de vergunningverlenende instantie. Toepassingen in waterbodem of in een oppervlaktewaterlichaam vallen onder het bevoegd gezag van de waterschappen en langs rijks(spoor)wegen en -wateren is dit Rijkswaterstaat.

De Inspectie Leefomgeving & Transport (IL&T) richt zich op de ketenhandhaving.

2.3 Drents kader

Het Besluit bodemkwaliteit heeft een generiek kader vastgelegd, maar biedt bevoegde gezagen ook de mogelijkheid gebiedsspecifiek beleid te ontwikkelen. Hergebruik van grond kan daarmee optimaal afgestemd worden op de situatie in Drenthe.

Motieven voor het optimaal afstemmen van het grondstromenbeleid op de eigen situatie zijn:

  • Standstill op gebiedsniveau (de kwaliteit blijft gelijk of wordt verbeterd);

  • Beperking van de aankoop van primaire en secundaire grondstoffen;

  • Minder onderzoeks- en verwerkingskosten bij vrijkomende grond.

In Drenthe wordt daarin de samenwerking gezocht met de andere gemeenten. Een eenduidig en samenhangend grondbeleid versimpelt het bereiken van de duurzaamheidsdoelstellingen in de Drentse gemeenten.

2.4 De kaarten

De bodemkwaliteitskaart vormt de basis voor het vastleggen van bodemkwaliteit die geldt op een locatie. Ze bestaat uit een ontgravingskaart en een toepassingskaart. Daarnaast is er een bodemfunctieklassenkaart die wordt gebruikt om de dubbele toets uit te voeren. Bij deze Nota zijn deze verschillende kaarten gevoegd.

Bodemfunctieklassenkaart

In de bodemfunctieklassenkaart zijn de betrokken gemeenten ingedeeld in gebieden. Uitgangspunt bij de indeling in deze gebieden is dat de klasse die wordt toegekend aan een gebied overeenkomt met de gevoeligste bodemfunctie binnen het gebied.

Er is daarnaast rekening gehouden met de mate van blootstelling van de mens en de mate van bescherming van het ecosysteem. Voor de gebieden, die niet in een bodemfunctieklasse zijn ingedeeld (de witte vlekken), moet de kwaliteit van toe te passen grond en baggerspecie altijd voldoen aan de achtergrondwaarden.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bodemfuncties en de bodemfunctieklasse die daarbij hoort.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 2.2 Bodemfunctieklassen

De bodemfunctieklassenkaart heeft de volgende doelstellingen:

  • Het aangeven van de bodemfunctie ten behoeve van het toetsen van de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie aan de functie-eis (zie vorige paragraaf).

  • Het bepalen van de terugsaneerwaarden bij een sanering en de kwaliteitseis voor leeflagen en aanvulgrond. De bodemfunctiekaart is richtinggevend voor het bepalen van de terugsaneerwaarden voor de bovengrond bij saneringen in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb). De terugsaneerwaarden zijn gelijk aan de maximale waarde van de betreffende functieklasse.

Bodemkwaliteitskaart

Als gevolg van de gebruikshistorie, de ontwikkeling van de Drentse steden en dorpen en de belasting door emissies van bedrijven en voertuigen kan de bodem diffuus verontreinigd zijn.

Door de betrokken gemeenten is een gezamenlijke bodemkwaliteitskaart opgesteld (bijlage 1). Deze bodemkwaliteitskaart geeft de diffuse milieuhygiënische kwaliteit van de landbodem weer en vormt een integraal onderdeel van deze Nota. De bodemkwaliteitskaart bestaat uit de volgende twee soorten kaarten:

Ontgravingskaart:

Deze kaart geeft een indicatie van de milieuhygiënische kwaliteit van de aanwezige grond.

Toepassingskaart:

Deze kaart geeft weer aan welke kwaliteitseisen een toe te passen partij grond of baggerspecie in de verschillende deelgebieden dient te voldoen.

Met deze Nota kan grond in een groot deel van Drenthe (beheersgebied) worden toegepast. Om toepassing van grond van buiten het beheersgebied mogelijk te maken (zoals bijvoorbeeld de gemeente Assen) kan de bodemkwaliteitskaart van dit gebied als bewijsmiddel worden aangewezen.

Deze kaart moet door de Raad van de gemeente waarin de grond wordt toegepast worden erkend.

In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van bodemkwaliteitskaarten die erkend zijn als milieuhygiënische verklaring in de zin van het Besluit bodemkwaliteit in het beheergebied Drenthe. Aanvullend kunnen gemeenten extra gebieden aanwijzen.

3 Gebiedsspecifieke aanvullingen op het grondstromenbodembeleid

3.1 Verantwoording gemaakte keuzes voor het te volgen beleid

De diffuse bodemkwaliteit van de landbodem in het beheergebied is over het algemeen schoon. Het generieke beleid biedt voldoende ruimte om milieuhygiënisch verantwoord grondverzet mogelijk te maken en is tevens het meest eenduidige wettelijke kader.

Door gebruik te maken van de generieke normen wordt voldaan aan de doelstellingen van eenduidigheid, eenvoud en duurzaamheid. Voor stoffen die niet zijn genormeerd hanteren we het standstill principe. Dit betekent dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem niet mag verslechteren.

Op enkele punten wordt er afgeweken van het generieke beleidskader. Onderwerpen die in regionaal verband zijn uitgewerkt zijn:

  • Karakterisatie gebiedseigen bodemkwaliteit (P80);

  • Keuzes bodemvreemd materiaal;

  • Asbest in grond en baggerspecie;

  • Grondverzet in waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden;

  • Toepassingen kwaliteitsklasse wonen in ondergrond;

  • Kabels en leidingen;

  • Toepassing in bodemkwaliteitszone wonen;

  • Gebiedspecifiek beleid gemeente Hoogeveen.

3.2 Karakterisatie gebiedseigen bodemkwaliteit (P80)

De bodemkwaliteitskaart is één van de bewijsmiddelen om partijen grond eenvoudig en betrouwbaar toe te kunnen passen. Dat betekent dat de informatie die op de kaart wordt aangegeven, ook een goed beeld moet geven van de werkelijkheid. In het generieke toetsingskader wordt gebruik gemaakt van het gemiddelde als waarde voor de beschrijving van de bodemkwaliteit. Vooral in gebieden met een heterogene bodemkwaliteit (zoals oude kernen) brengt het gebruik van het gemiddelde bij de vaststelling van de kwaliteit van de te ontgraven grond risico’s met zich mee. Dit risico bestaat uit het vrijkomen en toepassen van grond met een slechtere bodemkwaliteit dan staat aangegeven in de bodemkwaliteitskaart.

Om dit risico te beperken, is gebruik gemaakt van de ruimte in het Besluit om de bodemkwaliteit vast te stellen op basis van een P80 beoordeling. De P80 is een waarde waarvoor geldt dat 80% van de beschikbare meetwaarden een waarde heeft die kleiner of gelijk is aan deze waarde.

Het gebruik van de P80 waarde, in plaats van het generieke gemiddelde, bij de beschrijving van de bodemkwaliteit heeft als voornaamste effect dat de bodemkwaliteitskaart in een groter aantal gevallen een sluitend inzicht geeft in de milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende grond.

3.3 Keuzes bodemvreemd materiaal

Op grond van de Wet milieubeheer mag er geen afval in of op de bodem worden gebracht. In het Besluit is aangegeven dat toepasbare grond en baggerspecie maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal mag bevatten (artikel 34, lid 2). De samenwerkende gemeenten maken van de mogelijkheid gebruik om via gebiedsspecifiek beleid een lager percentage vast te stellen. Er is besloten om bij de toepassing van grond en baggerspecie een maximum van 10 gewichtsprocenten (gew. %) te hanteren.

Het bijmengen van bodemvreemd materiaal in grond of baggerspecie tot het maximale 10 gew. % is niet toegestaan. Het is voor een toepasser altijd mogelijk om via privaatrechtelijke weg strengere eisen te stellen dan deze grens van 10 gew. % . Daarnaast is besloten dat bodemvreemd materiaal groter dan het formaat van een betonklinker (210 x 105 x 70mm) niet mag voorkomen in toe te passen grond.

Dit percentage is alleen van toepassing op bodemvreemd materiaal voor zover het steenachtig materiaal of onbehandeld hout betreft.

Overige bodemvreemde materialen zoals plastic en piepschuim mogen slechts sporadisch voorkomen als deze al voorafgaand aan het ontgraven en bewerken in de grond of baggerspecie aanwezig waren (artikel 1.1 Regeling).

Als er bijmengingen met puin(resten) in de partij aanwezig zijn kan een aanvullend asbestonderzoek noodzakelijk zijn.

3.4 Asbest in grond en baggerspecie

Asbest betreft materiaal dat niet in de Nederlandse bodem thuishoort. Partijen grond met asbest als bodemvreemd materiaal komen echter voor. Bij het aantreffen van asbest in (water)bodem dient rekening te worden gehouden met speciale maatregelen die moeten worden getroffen in het kader van Wbb en het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Als asbest wordt aangetroffen in grond en baggerspecie, dan moet aanvullend een asbestonderzoek conform de NEN5707 plaatsvinden, waarmee het gehalte aan asbest kan worden vastgesteld.

Het toepassen van sterk met asbest verontreinigde grond (interventiewaarde met concentraties hoger dan 100 mg/kg ds gewogen) is niet toegestaan.

Het toepassen van partijen grond, waarin zichtbaar asbest aanwezig is, kan o.a. onrust, meldingen van asbestverontreiniging en beperkingen bij nieuw grondverzet veroorzaken. Daarom spreken we de ambitie uit geen zichtbaar met asbest verontreinigde grond toe te passen in gebieden met de bodemfunctieklasse wonen of overige.

3.5 Waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden

Binnen het beheergebied van de gemeenten zijn enkele waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden gelegen. Deze gebieden zijn aangegeven in de Provinciale Omgevingsvisie Drenthe.

Op grond van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is het in principe niet toegestaan om in waterwingebieden grond of baggerspecie toe te passen waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde overschrijdt. In artikel 6.14 van de POV zijn enkele uitzondering opgenomen. De verspreiding van baggerspecie die vrijkomt bij regulier onderhoud van watergangen over het aangrenzend perceel met inachtneming van het Besluit is wel mogelijk.

Voor de toepassing van meer dan 5.000 m³ grond of baggerspecie binnen grondwaterbeschermingsgebieden is een aanvullende meldingsprocedure bij de provincie van toepassing.

3.6 Toepassingen kwaliteitsklasse wonen in ondergrond

De bodemkwaliteitskaart bestaat uit een boven- en ondergrondkaart. De ondergrond in het gehele beheergebied voldoet aan de kwaliteitsklasse achtergrondwaarde. Er zijn enkele gebieden (oude kernen) waar de bovengrond voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse wonen en waar de ondergrond kwaliteitsklasse achtergrondwaarde heeft. Het generieke beleid bepaald dat bij toepassingen in de bovengrond wonen grond toegepast mag worden en in de ondergrond de kwaliteit achtergrondwaarde moet worden toegepast.

In de praktijk is dit echter moeilijk realiseerbaar en handhaafbaar. Om de praktische werkbaarheid te vergroten, is daarom besloten het toepassen van wonen grond in de ondergrond toe te staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

  • de herkomstlocatie van wonen grond dient in dezelfde gemeente te liggen als de toepassingslocatie van de grond;

  • de kwaliteitsklasse van de grond die wordt toegepast moet tenminste voldoen aan de kwaliteitsklasse voor de betreffende locatie uit de toepassingskaart;

  • de uitzondering geldt tot een maximale diepte van 2,0 m -mv en is alleen van toepassing binnen de gebieden met de functieklasse wonen zoals blijkt uit de functiekaart;

  • de toepassing moet nuttig zijn;

  • de zorgplicht dient in acht te worden genomen.

3.7 Kabels en leidingen

Het tijdelijk verplaatsen of uit een toepassing wegnemen van grond is toegestaan volgens het generieke beleid. Dit is alleen wanneer de grond zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in die toepassing wordt aangebracht. Dit betekent dat de vrijgekomen grond in dezelfde laag moet worden teruggebracht.

Het gescheiden ontgraven en gescheiden houden van de boven- en ondergrond is in de praktijk echter moeilijk realiseerbaar. Vooral bij werkzaamheden aan kabels en leidingen (inclusief riolering). De grond die bij dit soort werkzaamheden wordt ontgraven, wordt namelijk vanwege een beperkte werkruimte vaak in één depot geplaatst. Daarbij wordt over het algemeen geen onderscheid gemaakt in grond afkomstig uit de bovengrond of uit de ondergrond, met als consequentie dat de grond geroerd in de sleuf wordt teruggebracht.

Gezien de ervaringen uit de praktijk, maar ook om de praktische werkbaarheid te vergroten, is door de gemeenten besloten om bij de tijdelijke uitname van grond, specifiek bij werkzaamheden aan kabels en leidingen, het gescheiden ontgraven en terugplaatsen van de boven- en ondergrond toe te staan. Dit betekent dat binnen een traject van 0,0 - 2,0 m –mv, de boven- en de ondergrond geroerd mag worden teruggeplaatst. In de onderstaande figuur is één en ander schematisch weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

Voorwaarde hierbij is wel dat de maximale kwaliteitsklasse van de grond die wordt teruggeplaatst, voldoet aan de kwaliteitsklasse die voor de betreffende locatie uit de toepassingskaart blijkt. De uitzondering geldt tot een maximale diepte van 2,0 m -maaiveld en is alleen van toepassing binnen de gebieden met de functieklasse wonen of industrie zoals blijkt uit de functiekaart. Ook dient bij het terugplaatsen van de grond de zorgplicht in acht te worden genomen.

3.8 Gebiedsspecifiek beleid gemeente Hoogeveen

Binnen de gemeente Hoogeveen wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het Besluit bodemkwaliteit biedt om een betere afstemming tot stand te brengen tussen de plaatselijke bodemkwaliteit en de functie van de bodem. Hierbij volgt de gemeente Hoogeveen voor grond afkomstig vanuit de eigen gemeente de beleidslijn ‘bodemkwaliteit volgt functie’. Afhankelijk van de functie die staat aangegeven op de bodemfunctiekaart van de gemeente Hoogeveen, zijn voor de bovengrond de onderstaande Lokale Maximale Waarden (LMW) van toepassing.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 3.1 Lokale maximale waarden (voor standaardbodem in mg/kg d.s.)

De LMW zijn uitsluitend van toepassing op grond en/of baggerspecie die direct of indirect (via een vorm van tijdelijke opslag) afkomstig is van een ontgraving binnen de gemeentegrenzen van Hoogeveen. Voor de toepassing van grond en/of baggerspecie die van buiten de gemeente Hoogeveen afkomstig zijn, blijft de dubbele toetsing (generiek beleid) uit bijlage 1 van deze Nota van kracht.

Gebruiksrisico’s Lokale Maximale Waarden

Het Besluit schrijft voor dat bij het opstellen van gebiedsspecifiek beleid een risicobeoordeling moet worden uitgevoerd. Dit om uit te sluiten dat de gekozen LMW en de bijbehorende toegestane (lokale) verslechtering van de bodemkwaliteit geen belemmering oplevert voor het specifieke gebruik van de bodem. Deze risicobeoordeling moet worden uitgevoerd met de applicatie Risicotoolbox. Deze applicatie berekent voor de LMW de eventuele risico’s voor de verschillende vormen van bodemgebruik.

Door de gemeente Hoogeveen is bij de vaststelling van de LMW aangesloten bij de functieklassen op de functiekaart. Daarnaast is bij de LMW aangesloten bij de bovengrens van de generieke maximale waarden die horen bij deze functie. Bij de vaststelling van deze generieke bovengrens is landelijk rekening gehouden met de meest gevoelige bodemfunctie. Door aan te sluiten bij deze landelijke normen, worden derhalve geen gebruiksrisico’s verwacht. Er is bij de vaststelling van de LMW dan ook geen aparte risicobeoordeling verricht.

Artikel 3.9

Binnen de gemeente Emmen wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het Besluit bodemkwaliteit biedt om een betere afstemming tot stand te brengen tussen de plaatselijke bodemkwaliteit en de functie van de bodem. Hierbij volgt de gemeente Emmen voor grond afkomstig vanuit de eigen gemeente de beleidslijn “bodemkwaliteit volgt functie”. Afhankelijk van de functie die staat aangegeven op de bodemfunctiekaart van de gemeente Emmen, zijn voor de bovengrond de onderstaande hergebruiksnormen (Lokale Maximale Waarden; LMW) van toepassing.

Parameter

LMW1 (AW2000)

LMW2 (Wonen)

Cadmium

0,60

1,2

Kobalt

15

35

Koper

40

54

Kwik

0,15

0,83

Lood

50

210

Molybdeen

1,5

88

Nikkel

35

39

Zink

140

200

PAK (10VROM)

1,5

6,8

PCB (som 7)

0,020

0,040

Minerale olie

190

190

LMW’s bij standaard bodem (10% organische stof en 25% lutum)

Deze waarden zijn uitsluitend van toepassing op grond en/of baggerspecie die direct of indirect (via een vorm van tijdelijke opslag) afkomstig is van een ontgraving binnen de gemeentegrenzen van Emmen. Voor de toepassing van grond en baggerspecie die van buiten de gemeente Emmen afkomstig zijn, blijft de dubbele toetsing (generiek beleid) uit paragraaf 2.1 van de Nota van kracht.

Gebruiksrisico’s Lokale Maximale Waarden

Het Besluit schrijft voor dat bij het opstellen van gebiedsspecifiek beleid een risicobeoordeling moet worden uitgevoerd. Dit om uit te sluiten dat de gekozen LMW en de bijbehorende toegestane (lokale) verslechtering van de bodemkwaliteit geen belemmering oplevert voor het specifieke gebruik van de bodem. Deze risicobeoordeling moet worden uitgevoerd met de applicatie Risicotoolbox. Deze applicatie berekent voor de LMW de eventuele risico’s voor de verschillende vormen van bodemgebruik. Bij de vaststelling van generieke waarden is landelijk al rekening gehouden met de bodemfuncties. Wanneer per bodemfunctie gebruik wordt gemaakt van LMW’s die overeenkomen met generieke waarden voor die betreffende bodemfuncties, zijn risico’s uitgesloten.

Door de gemeente Emmen is bij de definiëring van de LMW dan ook aangesloten bij de generieke waarden die horen bij de betreffende bodemfunctie, óf de LMW is zelfs lager dan de generieke waarde die behoort bij die functie (voorbeeld: ten hoogste grond dat voldoet aan Wonen toegestaan ter plaatse van Industriegebieden). Er is bij de vaststelling van de LMW dan ook geen aparte risicobeoordeling verricht.

Volledigheidshalve wordt nog verwezen naar hoofdstuk 3 van de Nota bodembeheer waar bijzonderheden en uitzonderingen van het beleid staan vermeld, onder andere over toepassing binnen grondwaterbeschermingsgebieden. Hoofdstuk 3 blijft onverminderd van kracht.

Geactualiseerde bodemfunctiekaart Gemeente Emmen

afbeelding binnen de regeling

Herziene toepassingskaart bovengrond Gemeente Emmen

afbeelding binnen de regeling

4 Gebruik van de bodemkwaliteitskaart

In dit hoofdstuk worden de regels toegelicht voor het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem met de Drentse bodemkwaliteitskaart.

4.1 Zorgplichtbeginsel

Onder alle omstandigheden moet bij het toepassen van grond en baggerspecie de wettelijke zorgplicht conform artikel 13 van de Wbb en artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit in acht worden genomen. De zorgplicht betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat nadelige gevolgen kunnen optreden als gevolg van een toepassing, maatregelen moet nemen om verontreiniging te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

4.2 Uitgesloten locaties

De gezamenlijke bodemkwaliteitskaart geeft inzicht in de diffuse milieuhygiënische kwaliteit van de landbodem. Als er sprake is van een verdachte situatie, dan kan de bodemkwaliteitskaart niet worden gebruikt als bewijsmiddel. Informatie over de verdachte locaties is aanwezig bij de gemeente of de provincie.

In de volgende situaties kan in ieder geval geen gebruik worden gemaakt van de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart als geldig bewijsmiddel:

  • Rijkswegen, Rijkswateren, bermen van Rijkswegen en oevers van Rijkswateren;

  • Spoorlijnen en emplacementen, inclusief spoorbermen;

  • locaties die worden gesaneerd of gesaneerd zijn (Wbb-locaties). Aan de hand van de eindsituatie (eventuele restverontreinigingen) wordt door de gemeente bepaald in hoeverre de bodemkwaliteitskaart een representatief beeld geeft van de bodemkwaliteit op de locatie;

  • onderzochte locaties waar een geval van ernstige bodemverontreiniging is geconstateerd, maar waarvoor geen beschikking is afgegeven op ernst en spoedeisendheid dan wel op het saneringsplan;

  • locaties waar sprake is van een niet-ernstige bodemverontreiniging door een puntbron;

  • locaties waar mogelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (o.a. niet onderzochte locaties uit het historisch bodembestand);

  • dichtgeslibde of gedempte wijken en sloten;

  • de toepassing van grond afkomstig van boerenerven en de toepassing van grond afkomstig van percelen waarop in de voorgaande twee jaren bollenteelt heeft plaatsgevonden;

  • bij grondverzet vanuit de bodemkwaliteitszone gemeentelijke wegbermen naar een van de andere bodemkwaliteitszones (niet zijnde gemeentelijke wegbermen). Tenzij een aparte wegbermenkaart is vastgesteld.

  • De toepassing van grond binnen de bodemkwaliteitszone wegbermen zelf wordt hierbij niet uitgesloten (zie bijlage 1);

  • de toepassing van grond ter plaatse van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen, kinderspeelplaatsen en volkstuinen);

  • Militaire oefenterreinen, inclusief bebouwing en schietbanen;

Voor bovengenoemde uitgesloten locaties is een ander erkend bewijsmiddel noodzakelijk. Bij ontgraving en toepassing van grond op deze locaties, kan de gemeente per geval bepalen welke partij grond of baggerspecie kan worden toegepast. Tevens kan de gemeente bepalen welke bewijsmiddelen hiervoor noodzakelijk zijn.

4.3 Grondverzet bij verdachte locaties

Voor verdachte locaties kan de bodemkwaliteitskaart niet als milieuhygiënische verklaring worden gebruikt, omdat de kwaliteit van de locatie kan afwijken van de kwaliteit die op de bodemkwaliteitskaart staat aangegeven. Verdachte locaties dienen eerst te worden onderzocht conform de daarvoor bestemde strategieën uit de NEN5740 of de NEN5707. Als is aangetoond dat de locatie niet meer als verdacht hoeft te worden aangemerkt, kan de bodemkwaliteitskaart alsnog als milieuhygiënische verklaring worden gebruikt. Voorwaarde hierbij is wel dat uit het bodemonderzoek een vergelijkbare bodemkwaliteit naar voren komt als de bodemkwaliteitszone waarbinnen het bodemonderzoek heeft plaatsgevonden.

Als uit het bodemonderzoek blijkt dat de kwaliteit van de grond afwijkt van de bodemkwaliteitsklasse op de bodemkwaliteitskaart, dan dient de kwaliteit van de te ontgraven grond te worden bepaald door middel van de uitvoering van een partijkeuring. In het navolgende stappenschema is bovengenoemde procedure in beeld gebracht.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1.1 Stappenschema grondverzet verdachte locaties

4.4 Grond afkomstig van een locatie waar een bodemonderzoek is verricht

Ook bij locaties waar in het verleden een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd, kan het voorkomen dat lokaal de bodemkwaliteitsklasse (bijv. wonen) afwijkt van de bodemkwaliteitsklasse die op de bodemkwaliteitskaart staat aangegeven (bijv. achtergrondwaarde). Om meer zekerheid te krijgen omtrent de werkelijke kwaliteit van de grond kan het bevoegd gezag in dergelijke situaties er voor kiezen geen gebruik te maken van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel en een partijkeuring voor te schrijven. De uitkomsten van een partijkeuring “overrulen” de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel omdat deze een directere uitspraak doen over de milieuhygiënische kwaliteit van een partij grond.

4.5 Hergebruik van grond afkomstig van grotere diepte dan 2,0 m-mv

De bodemkwaliteitskaart is opgesteld voor de dieptetrajecten 0,0 - 0,5 m-mv en 0,5 - 2,0 m-mv.

Over het algemeen kan worden aangenomen dat de diepere ongeroerde ondergrond een vergelijkbare kwaliteit heeft dan de ondergrond van 0,5 - 2,0 m -mv. Bij de uitvoering van grondverzet in de dieper gelegen ongeroerde ondergrond (> 2,0 meter) kan binnen het grondgebied van de betrokken gemeenten gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel. Voor de ontgraving van geroerde grond uit de ondergrond (> 2,0 meter) blijft een partijkeuring noodzakelijk.

De toe te passen grond dieper dan 2,0 m-mv moet voldoen aan de kwaliteit van de ondergrond (achtergrondwaarde).

4.6 Toepassing van grond uit wegbermen

Binnen het beheergebied van de betrokken gemeenten valt de toepassing van grond uit alle wegbermen geheel onder het generieke toepassingskader. In de onderstaande afbeeldingen is de begrenzing van de wegbermen schematisch weergegeven. Een berm heeft een maximale breedte van 10 meter of wordt begrensd door een fysieke afscheiding (Besluit bodemkwaliteit, artikel 63).

In bebouwd gebied maakt de wegberm deel uit van de daar aanwezige bodemkwaliteitszone. Buiten de bebouwde kom zijn voor wegbermen twee zones opgenomen in de bodemkwaliteitskaart, de gemeentelijke en de provinciale wegbermen. Grond uit gemeentelijke wegbermen (bodemkwaliteits-klasse industrie) mag niet worden toegepast in de provinciale wegbermen. Gemeenten hebben de mogelijkheid om door middel van aanvullend bodemonderzoek een wegbermenkaart toe te voegen. Hierdoor kan een andere bodemkwaliteitsklasse van toepassing worden. Wanneer het wenselijk is om wegbermengrond in een andere zone toe te passen, is gebruik van de huidige bodemkwaliteitskaart maatwerk van het bevoegd gezag.

afbeelding binnen de regeling

4.7 Onverwachte situaties

Het kan voorkomen dat, tijdens de werkzaamheden alsnog een afwijking van de bodemkwaliteit wordt geconstateerd, bijvoorbeeld:

  • de grond bevat een bijmenging aan bodemvreemde materialen (puin(resten), gruis, kooltjes, afval, etc.) op basis waarvan wordt verwacht dat de bodemkwaliteitskaart niet meer representatief is voor de milieuhygiënische kwaliteit, dan wel waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze het milieu negatief kan beïnvloeden;

  • in de grond visueel asbest wordt aangetroffen;

  • de grond heeft een afwijkende kleur, geur of samenstelling.

Een onverwachte situatie dient in alle gevallen te worden geregistreerd en direct te worden gemeld bij de gemeente. Het is in deze situatie niet toegestaan om zonder toestemming van het bevoegd gezag door te gaan met de uitvoering van werkzaamheden. Als sprake is van een (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, dient hiervan melding te worden gedaan bij het bevoegd gezag Wbb.

5 Melding, toezicht en handhaving

5.1 Meldingsplicht voor de toepasser

Het Besluit bodemkwaliteit (artikelen 35, 42) beschrijft welke toepassingen moeten worden gemeld voordat grond, baggerspecie of bouwstoffen mogen worden toegepast.

Wanneer grond bij een werk vrijkomt, dan kan met behulp van de grondstromen matrix in bijlage 2 eenvoudig worden bepaald waar de vrijkomende grond mag worden toegepast.

De algemene werkwijze voor grondverzet is als volgt:

Stap 1:

Maak een inschatting van de bodemkwaliteit van de locatie van herkomst en toepassing. Als de locatie verdacht is, (hiervoor kan informatie ingewonnen worden bij het bevoegd gezag) kan geen gebruik worden gemaakt van deze Nota.

Stap 2:

Op de ontgravingskaart zoekt men de herkomstlocatie waar de grond vrijkomt.

Stap 3:

Op de toepassingskaart zoekt men de locatie op waar de grond wordt toegepast.

Stap 4:

Kijk in de bijlage 1 of het grondverzet mogelijk is.

Stap 5:

Vul het digitale meldingsformulier toepassen grond in op http://www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.

Stap 6:

Binnen 5 werkdagen ontvangt men een beoordeling.

De toepasser is en blijft verantwoordelijk voor het voldoen aan de vereisten uit het Besluit bodemkwaliteit en kan zich dus niet beroepen op het eventueel uitblijven van een mededeling op de melding.

5.2 Toezicht en handhaving

Het college van Burgemeester en wethouders is per gemeente verantwoordelijk voor controle en handhaving van de toepassing van grond en baggerspecie op of in de bodem in het kader van het Besluit. Met uitzondering van provinciale inrichtingen, daar is de provincie Drenthe bevoegd gezag. De RUD Drenthe voert het toezicht namens de gemeenten in Drenthe uit.

Toezicht wordt uitgevoerd op gemelde en niet gemelde toepassingen van grond en baggerspecie op of in de bodem. Wanneer wordt geconstateerd dat de regels van het Besluit of de Regeling bodemkwaliteit niet worden nageleefd, dan kan bestuursdwang worden uitgeoefend of een dwangsom worden opgelegd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot strafrechtelijke handhaving (via de politie of buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s)).

Bij de toepassingen van grond en baggerspecie kan controle plaatsvinden tijdens de melding, in het veld (tijdens het transport of bij de toepassing) en na de feitelijke toepassing. De controle kan hierbij plaatsvinden op:

  • de wijze van toepassing (overeenkomstig het gemeentelijke beleid);

  • de tijdige, correcte en volledige melding van de toepassing;

  • de kwaliteitsverklaringen.

Mochten overtredingen zoals afwijkingen van normdocumenten of werken zonder erkenning worden geconstateerd dan wordt een bodemsignaal afgegeven bij de IL&T.

De IL&T kan bij constatering van overtredingen dwangsommen opleggen, bedrijven schorsen of zelfs erkenningen intrekken.

Ondertekening

Bijlage 1

Beheergebied BKK Drenthe

afbeelding binnen de regeling

Het beheergebied waarop deze nota bodembeheer betrekking heeft omvat de gemeenten

  • Aa en Hunze;

  • Borger Odoorn;

  • Coevorden;

  • De Wolden;

  • Emmen;

  • Hoogeveen;

  • Meppel;

  • Midden-Drenthe;

  • Noordenveld;

  • Tynaarlo;

  • Westerveld.

In bijlage 3 zijn bodemkwaliteitskaarten opgenomen die door al deze gemeenten worden geaccepteerd.

Bijlage 2

Grondstromenmatrix behorende bij BKK Drenthe

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3

Overzicht geaccepteerde Bodemkwaliteitskaarten

De volgende bodemkwaliteitskaarten worden door alle gemeenten in het beheergebied geaccepteerd als bewijsmiddel voor grondverzet. De kaarten zijn opgenomen in de volgende rapportages:

TITEL/ REFERENTIE

Gemeente Assen

Nota bodembeheer gemeente Assen, 4 april 2016, T&PBC7583R002F01

Waterschappen Noorderzijlvest Hunze & Aa’s

Waterbodemkwaliteitskaart en nota waterbodembeheer Waterschap Noorderzijlvest en Hunze en Aa’s, 31 oktober 2014, 268022

Per gemeente kunnen nog andere bodemkwaliteitskaarten zijn aangewezen als milieuhygiënisch bewijsmiddel. Voor informatie hierover verwijzen wij u naar het raadsbesluit.

Bijlage 4

Bodemkwaliteitskaart RHDHV

Voor deze bijlage verwijzen wij naar het Rapport actualisatie bodemkwaliteitskaart, de pdf als bijlage bij deze nota.

Bijlage 5

Begrippenlijst

Begrip

Uitleg

Bodembeheersgebied

Gebied waarop de Nota bodembeheer betrekking heeft

Bodemkwaliteitskaart

Kaart waarop de diffuse bodemkwaliteit (de achtergrondkwaliteit) binnen een gedefinieerd gebied op het niveau van bodemkwaliteitszones is aangegeven

Diffuse bodemkwaliteit

grootschalige directe of indirecte bodembelasting met stoffen die min of meer gelijkmatig verdeeld is over een relatief groot oppervlakte

Bodemfunctieklassen

Bij regeling van Onze Ministers vastgestelde indeling van bodemfuncties (Wonen en Industrie)

Bodemkwaliteitsklasse

Maat voor de kwaliteit van de ontvangende bodem en voor de kwaliteit van een toe te passen partij grond of baggerspecie

Bodemkwaliteitszone

Deel van een beheersgebied waarvoor geldt dat er een eenduidige verwachting bestaat omtrent de bodemkwaliteit

Achtergrondwaarde

Bij regeling van Onze Ministers vastgestelde gehalten aan chemische stoffen voor een goede bodemkwaliteit, waarvoor geldt dat er geen sprake is van belasting door lokale verontreinigingsbronnen

Wonen

Bodemkwaliteitsklasse of bodemfunctieklasse die de Achtergrondwaarde overschrijdt maar de maximale waarden voor Wonen niet overschrijdt

Industrie

Bodemkwaliteitsklasse of bodemfunctieklasse die de maximale waarde voor Wonen overschrijdt, maar de maximale waarde voor Industrie niet overschrijdt

Generiek beleid

Algemeen geldend beleid waarin de landelijke regels van toepassing zijn

Gebiedsspecifiek beleid

Beleid dat is opgesteld voor een afgebakend gebied en afwijkt van het generiek beleid

Activiteitenbesluit

Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer

P80

Waarde waarvoor geldt dan 80 % van de beschikbare meetwaarden een waarde heeft die kleiner of gelijk is aan deze waarde.

Bodemvreemd materiaal

Materiaal wat niet van nature voorkomt in de grond

Waterwingebieden

gebieden waar drinkwater gewonnen wordt en waar geen andere activiteiten mogen plaatsvinden

Grondwaterbeschermingsgebieden

gebieden waar drinkwater gewonnen wordt en waar ook andere activiteiten mogen plaatsvinden

Verdachte locaties

Locaties waar een bodembedreigende activiteit in de het heden of verleden mogelijk invloed heeft gehad op de kwaliteit van de bodem

NEN 5740

Nederlandse norm voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek

NEN 5707

Nederlandse norm voor het uitvoeren van een onderzoek naar asbest in bodem

NEN 5725

Nederlandse norm voor het uitvoeren van het milieuhygiënisch vooronderzoek naar de kwaliteit van de bodem