Regeling vervallen per 02-10-2017

Algemene subsidieverordening gemeente Enkhuizen 2009

Geldend van 15-01-2009 t/m 01-10-2017

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Enkhuizen 2009

De raad van de gemeente Enkhuizen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 december 2008, nummer: 2009003;

gelet op de Gemeentewet artikel 147 en de Algemene wet bestuursrecht, titel 4.2 Subsidies;

b e s l u i t :

  • 1.

    Vast te stellen de Nota Subsidiebeleid gemeente Enkhuizen 2009;

  • 2.

    Vast te stellen de Algemene subsidieverordening gemeente Enkhuizen 2009 en deze per

15 januari 2009 in werking te laten treden, onder gelijktijdig intrekking van de Algemene

Subsidieverordening Cultuur, Sport en Welzijn Gemeente Enkhuizen 2005.

Algemene subsidieverordening gemeente Enkhuizen 2009

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Activiteit: De activiteit die door de instelling zal worden uitgevoerd en die door het gemeentebestuur kan worden gesubsidieerd;

b. Activiteitenplan: Een overzicht van de voorgenomen activiteiten overeenkomstig artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

c.Beleidsterrein: Een door de gemeenteraad als zodanig aangemerkt geheel van samenhangende activiteiten;

d. Beroepskracht: Een persoon die als werknemer in loondienst is bij de instelling;

e. Bestemmingsreserve: Bestanddeel uit het eigen vermogen dat bestemd is om in de toekomst beoogde specifieke activiteiten te kunnen bekostigen;

f.College: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen;

g. Deelterrein: Een door de raad als zodanig aangemerkt geheel van activiteiten binnen een bepaald beleidsterrein;

h.Egalisatiereserve: Vermogensbestanddelen die worden opgenomen om in de toekomst fluctuaties in de exploitatie, zowel met betrekking tot de baten als de lasten, op te vangen;

i. Gemeente: De gemeente Enkhuizen;

j.Instelling: Subsidieaanvrager;

k. Prestatie: In meetbare eenheden omschreven inhoudelijke resultaten van gesubsidieerde activiteiten;

l.Professionele instelling: Een instelling wier taken voornamelijk worden uitgevoerd door één of meer beroepskrachten en die als zodanig is aangewezen door het college;

m.Niet-professionele instelling: Een instelling wier taken voornamelijk uitgevoerd worden door één of meer vrijwilligers of die als zodanig is aangewezen door het college;

n.Raad: De gemeenteraad van Enkhuizen;

o. Rechtspersoon: Een rechtspersoon als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die zich, zonder winstoogmerk, de behartiging van de belangen van ideële of materiële aard van de bevolking van de gemeente Enkhuizen, of een of meer delen daarvan, ten doel stelt;

p.Subsidie: De aanspraak op financiële middelen zoals geformuleerd in artikel 4:21 van de Awb;

q. Subsidieprogramma: Het overzicht van instellingen die een aanvraag voor een subsidie van structurele aard hebben ingediend en de maximaal aan hen te verstrekken subsidiebedragen;

r. Subsidieperiode: Het in de beschikking tot subsidieverlening bepaalde tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt. Dit tijdvak is met betrekking tot subsidies van structurele aard, zoals genoemd in artikel 4:51 van de wet (Awb), gelijk aan een kalenderjaar;

s. Uitvoeringsovereenkomst: De overeenkomst die in de zin van artikel 4:36 van de wet tussen de instelling en het college kan worden gesloten ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening. Indien er sprake is van een uitvoeringsovereenkomst maakt deze deel uit van de beschikking tot subsidieverlening.

t. Voorziening: Vermogensbestanddelen, zijnde vreemd vermogen, die worden gevormd voor toekomstige kosten die een periode van twee of meer jaren omvatten en die niet binnen de jaarlijkse exploitatie opgevangen kunnen worden, nu reeds te voorzien zijn, onvermijdelijk zijn, hun oorzaak in het verleden hebben en kwantificeerbaar en berekenbaar zijn;

u. Vrijwilliger: Een persoon die niet op grond van een arbeidsovereenkomst en anders dan beroepsmatig actief is ten behoeve van een instelling;

v. Wet: Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2. Reikwijdte van de verordening/bevoegdheid

  • 1. Deze verordening is van toepassing op alle subsidieaanvragen aan en subsidiebesluiten van het college die betrekking hebben op de in lid 4 van dit artikel genoemde beleidsterreinen.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover de raad de benodigde gelden beschikbaar heeft gesteld. Het begrotingsvoorbehoud als genoemd in artikel 4:34 van de wet is daarbij van toepassing.

  • 3. Het college is belast met de uitvoering van deze verordening.

  • 4. Tot de in lid 1 genoemde beleidsterreinen behoren:

    • a.

      De prestatievelden zoals opgenomen in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

    • b.

      Peuterspeelzaalwerk en Vroeg- en Voorschoolse Educatie (VVE);

    • c.

      Jeugd- en jongerenwerk;

    • d.

      Ouderenwerk;

    • e.

      Zorg;

    • f.

      Onderwijs;

    • g.

      Educatieve en bewustwordingsactiviteiten;

    • h.

      Sport;

    • i.

      Cultuur inclusief kunsteducatie, bibliotheekwerk, kunsten, monumenten;

    • j.

      Bouwen & Wonen;

    • k.

      Economische Zaken

    • l.

      Promotie & Toerisme;

    • m.

      Alsmede andere door de raad dan wel het college nader te benoemen beleidsterreinen dan wel deelterreinen

  • 5. Het bij of krachtens deze verordening bepaalde is niet van toepassing indien en voor zover:

    • a.

      Bij of krachtens een bijzondere subsidieregeling daarvan wordt afgeweken;

    • b.

      Het rijk of de provincie een regeling heeft vastgesteld, waarbij de rijks- of provinciale subsidie op andere dan in deze verordening gestelde voorwaarden afhankelijk wordt gesteld van de verlening van een gemeentelijke subsidie.

Artikel 3. Rechtspersoonlijkheid / rechtsbevoegdheid

  • 1. Subsidie kan slechts worden verstrekt aan rechtspersonen met een volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, incidentele subsidie verlenen aan instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid of (een groep van) natuurlijke personen.

  • 3. De in deze verordening opgenomen bepalingen vinden, voor zover mogelijk, overeenkomstige toepassing op de in lid 2 genoemde instellingen en natuurlijke personen.

  • 4. Een aanvraag door een niet volledige rechtsbevoegdheid bezittende rechtspersoon dient ondertekend te zijn door ten minste twee, van deze rechtspersoon deel uitmakende, natuurlijke personen.

  • 5. De beslissing op de aanvraag zoals genoemd in lid 4, wordt te naam gesteld van de personen die de aanvraag om subsidie hebben ondertekend.

  • 6. De in lid 1 genoemde voorwaarde is niet van toepassing op waarderingssubsidies tot een subsidiebedrag van € 5.000.

Artikel 4. Beleidsregels

  • 1. Ter uitvoering van deze verordening kan het college beleidsregels vaststellen.

  • 2. Beleidsregels zijn van toepassing op de in artikel 2 lid 4 van deze verordening genoemde beleidsterreinen.

Artikel 5. Algemene uitgangspunten voor het verstrekken van subsidies

  • 1. Subsidiëring van activiteiten vindt slechts plaats voor zover deze naar de mening van het college in voldoende mate van een direct aanwijsbaar belang voor de gemeente en haar inwoners zijn, en die door het college als subsidiabel worden aangemerkt.

  • 2. Niet subsidiabel zijn in ieder geval activiteiten die partijpolitiek, godsdienstig of levensbeschouwelijk van aard zijn en die een partijpolitieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke vorming of een verspreiding ter zake tot doel hebben.

  • 3. Ten aanzien van subsidies van zowel structurele als incidentele aard worden jaarlijks door de raad, na de vaststelling van de begroting, per functie / product subsidieplafonds vastgesteld. Aanvragen om een incidentele subsidie geschieden met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.

Artikel 6. Algemene verplichtingen

  • 1. De instelling dient geen winst te beogen door middel van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt.

  • 2. Het college kan bij beleidsregel en bij beschikking nadere regels stellen inzake:

    • a.

      Het werken met vrijwilligers;

    • b.

      De toegankelijkheid van gesubsidieerde activiteiten;

    • c.

      Het betrekken van deelnemers en gebruikers, alsmede vrijwilligers en beroepskrachten bij het beleid van de instelling;

    • d.

      Het gebruik van gemeentelijke dan wel door de gemeente gesubsidieerde accommodaties ten behoeve van door de gemeente gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 7. Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      De Europese, rijks- of provinciale gelden die op het moment van de vaststelling van de gemeentebegroting als bijdrage in de kosten van uitvoering van het beleid verwacht mochten worden ook daadwerkelijk worden verkregen.

    • b.

      De instelling kan aantonen dat er behoefte is aan de door de instelling georganiseerde dan wel voorgenomen activiteiten.

  • 2. Subsidieverlening kan, naast op de in artikel 4:35 van de wet genoemde gronden, geweigerd worden als er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      De activiteiten van de instelling niet gericht zullen zijn op de uitvoering van het gemeentelijke beleid en niet aanwijsbaar ten goede zullen komen aan de ingezetenen van de gemeente.

    • b.

      De instelling naar het oordeel van het college ook zonder de gevraagde subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan of heeft kunnen beschikken om de

      i.kosten van de activiteiten te dekken.

    • c.

      De instelling niet of niet tijdig alle wettelijk voorgeschreven dan wel door het college gevraagde informatie verstrekt die naar het oordeel van het college nodig is voor de beoordeling van de subsidieaanvraag.

  • 3. De structurele subsidieverstrekking aan een instelling kan op grond van algemene financiële of beleidsinhoudelijke overwegingen worden beëindigd of verminderd op grond van een door het college te nemen besluit.

  • 4. Het college stelt de instelling schriftelijk in kennis van het voornemen zoals genoemd in artikel 7 lid 3, tenminste zes maanden voorafgaand aan het jaar waarop de beschikking betrekking heeft.

  • 5. De subsidieverstrekking aan een instelling wordt beëindigd wanneer:

    • a.

      De instelling bij rechterlijk vonnis wordt ontbonden;

    • b.

      Bij de instelling conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel ervan;

    • c.

      Aan de instelling surseance van betaling is verleend;

    • d.

      Het faillissement over de instelling is uitgesproken.

Artikel 8. Subsidieplafonds

  • 1. De raad kan, na het door haar vaststellen van de begroting, voor een of meer beleidsterreinen of deelterreinen subsidieplafonds vaststellen conform afdeling 4.2.2. van de wet.

  • 2. De raad kan de in lid 1 genoemde subsidieplafonds wijzigen indien voor de desbetreffende begrotingspost of het voor het desbetreffende beleidsterrein of deelterrein beschikbare budget tussentijds wordt verhoogd of verlaagd.

  • 3. Het college maakt jaarlijks, in het kader van de voorbereiding van de begroting, voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvragen betrekking hebben, het te hanteren subsidie indexpercentage bekend aan de professionele instellingen met vermelding van de maximaal te verstrekken bedragen met betrekking tot de structurele subsidies. Een en ander onder begrotingsvoorbehoud en onder voorbehoud betreffende de vaststelling van de subsidieplafonds door de raad.

  • 4. Deze, onder begrotingsvoorbehoud, maximaal te verstrekken subsidies gaan uit van:

    • a.

      Het door de raad vastgestelde beleid voor het komende jaar of de komende jaren;

    • b.

      De in de gemeentelijke meerjarenbegroting opgenomen financiële middelen per beleidsterrein;

    • c.

      De activiteitenplannen van de instellingen die betrekking hebben op de lopende subsidieperiode.

  • 5. De instellingen dienen de inhoud van hun activiteitenplan en het daaruit voortvloeiende subsidiebedrag af te stemmen op het gestelde in lid 3.

  • 6. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan is artikel 22 lid 1 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9. Subsidieprogramma

  • 1. Het college stelt, na vaststelling van de begroting door de raad en het door haar vaststellen van de subsidieplafonds, het Subsidieprogramma voor het desbetreffende begrotingsjaar vast.

  • 2. Het Subsidieprogramma wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de door de instellingen ingediende activiteitenprogramma’s en begrotingen, de door de raad vastgestelde subsidieplafonds, de door het college vastgestelde subsidiebudgetten op instellingsniveau en het gestelde in de beleidsregels subsidieverstrekking.

Artikel 10. Subsidiesoorten

  • 1. Als soorten van subsidie worden onderscheiden:

    • a.

      Structurele subsidies:

    • I.

      Waarderingssubsidie:

      • 1.

        Een subsidie die is gericht op het door een niet professionele instelling realiseren van binnen het gemeentelijke beleid passende activiteiten. De waarderingssubsidie wordt verstrekt in de vorm van genormeerde subsidiebedragen. Deze genormeerde bedragen behoeven geen relatie te hebben met de aard en omvang van de activiteiten;

      • 2.

        Waarderingssubsidies worden bij verlening vastgesteld.

    • II.

      Structurele activiteitensubsidie:

    • 1.

      Een subsidie die gericht is op het realiseren van binnen het gemeentelijke beleid passende activiteiten die jaarlijks terugkeren.

    • III.

      Budgetsubsidie:

    • 1.

      Een subsidie die gericht is op het realiseren van binnen het gemeentelijke beleid passende activiteiten waarbij tevens inzicht wordt gegeven in de daarmee samenhangende resultaten en effecten en de wijze waarin wordt voldaan aan de voorwaarden betreffende de doelmatigheid en doeltreffendheid. Een en ander kan worden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst;

    • 2.

      Binnen een uitvoeringsovereenkomst worden opgenomen:

      • a.

        De te realiseren activiteiten, diensten of producten;

      • b.

        De te realiseren prestaties;

      • c.

        Beoogde resultaten en effecten;

      • d.

        Overige door betrokkenen overeengekomen aspecten.

    • b.

      Incidentele subsidies:

      • I.

        Incidentele activiteitensubsidie:

      • 1.

        Een subsidie om activiteiten van eenmalige, incidentele aard uit te voeren. Tot incidentele activiteiten behoren projecten.

    • II

      ii. Investeringssubsidie:

    • 1.

      Een subsidie als tegemoetkoming in de kosten die gepaard gaan met het doen van investeringen.

  • 2. De voorwaarden waaronder en de vorm waarin met betrekking tot de verschillende subsidiesoorten subsidie wordt verstrekt zijn opgenomen in de door het college vast te stellen Beleidsregels Subsidieverstrekking gemeente Enkhuizen, het Subsidieprogramma dan wel de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3. Het college bepaalt welke subsidiesoort op welke aanvraag tot subsidieverlening van toepassing is en kan per subsidiesoort door de aanvrager van subsidie te hanteren subsidieaanvraagformulieren vaststellen. De instelling is verplicht gebruik te maken van dit formulier.

Artikel 11. Subsidiabele kosten

  • 1. Met betrekking tot de structurele activiteitensubsidies, de budgetsubsidies, de incidentele activiteitensubsidies en de investeringssubsidies worden de volgende subsidiabele kosten onderscheiden:

    • a.

      Personeelskosten;

    • b.

      Huisvestingskosten;

    • c.

      Organisatie- / materiële kosten;

    • d.

      Activiteitenkosten;

    • e.

      Afschrijvingskosten;

    • f.

      Gemeentelijke belastingen en heffingen;

    • g.

      Accountantskosten.

  • 2. Op de subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid worden de volgende daaraan verbonden baten in mindering gebracht:

    • a.

      Eigen bijdragen van leden / deelnemers;

    • b.

      Ontvangsten van renten van beleggingen;

    • c.

      Ontvangsten van derden voor verrichte diensten;

    • d.

      Uitkeringen van verzekeringen;

    • e.

      Andere inkomsten, waaronder sponsoring en donaties van gelieerde organisaties en instellingen, die aan gesubsidieerde activiteiten zijn gekoppeld.

  • 3. Niet in mindering gebracht worden de baten van incidentele acties die er specifiek op zijn gericht inkomsten te verwerven. Dat met in achtneming van het gestelde in de artikelen 16 en 17 betreffende de egalisatie- / risicoreserve.

Artikel 12. Van toepassingverklaring afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht

  • 1. Afdeling 4.2.8 en artikel 4:24 van de wet zijn van toepassing op budgetsubsidies en op de verstrekking van subsidiebedragen die hoger zijn dan € 100.000. Het college kan bepalen dat afdeling 4.2.8. van de wet ook op andere aanvragen van toepassing is.

  • 2. De subsidieontvangers van een structurele subsidie, anders dan een waarderingssubsidie, behoeven de toestemming van het college voor de handelingen, bedoeld in artikel 4:71 van de wet.

  • 3. Artikel 4:76 is van toepassing op het financiële verslag van de ontvangers van een budgetsubsidie.

  • 4. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 4:78 van de wet, wordt tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen onderzocht, alsmede in hoeverre de beoogde doelmatigheid, doeltreffendheid en de effecten betreffende de subsidies in de praktijk zijn gerealiseerd.

  • 5. Het college stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, als bedoeld in artikel 4:78, tweede lid van de wet, vast.

Artikel 13. Administratie en verzekering

  • 1. Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:37 van de wet legt het college de subsidieontvanger de volgende verplichtingen op:

    • a.

      De instelling verleent aan het college, of de door hem aangewezen personen, desgevraagd inzage in de administratie. Daarnaast verstrekt de instelling inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie en voor het naleven van de voorschriften die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden.

    • b.

      De instelling volgt de aanwijzingen op die het college in het belang van een doelmatig beheer en goede administratie kan geven.

  • 2. De administratie van de instelling wordt op een overzichtelijke wijze gevoerd en is zodanig ingericht dat op eenvoudige wijze inzicht wordt verkregen in de bezittingen, reserves, voorzieningen, vorderingen, schulden en exploitatieresultaten van de instelling.

  • 3. De instelling is verplicht de navolgende verzekeringen af te sluiten:

    • a.

      Een aanvullende verzekering tegen het risico van aansprakelijkheid ten aanzien van derden.

    • b.

      Een opstalverzekering, op basis van herbouwwaarde, ten aanzien van gebouwen die eigendom zijn van de instelling.

    • c.

      Een inboedelverzekering, op basis van vervangingswaarde, ten aanzien van roerende goederen die eigendom zijn van de instelling.

    • d.

      Een aanvullende ongevallenverzekering, betrekking hebben op de vrijwilligers, stagiairs en professionele krachten die betrokken zijn bij de uitvoering van door de gemeente gesubsidieerde activiteiten.

    • e.

      Andere door het college aan te wijzen verzekeringen.

Artikel 14. Overige verplichtingen

Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 van de wet legt het college subsidieontvangers in ieder geval de volgende verplichtingen op:

  • 1.

    Een ruimtelijke voorziening dient naar aard, omvang, inrichting, situering, tariefstelling en openstellingsuren regelmatig en doelmatig gebruikt te kunnen worden voor het laten plaatsvinden van subsidiabele activiteiten.

  • 2.

    De instelling dient er zorg voor te dragen, dat waar de activiteiten plaatsvinden in een ruimtelijke voorziening:

    • a.

      Deze waar mogelijk en nodig geschikt is voor de in zijn bewegingen beperkte mens.

    • b.

      De openstellingen zo veel mogelijk afgestemd zijn op de wensen, behoeften en mogelijkheden van de doelgroep(en), de organisatoren en deelnemers van gesubsidieerde activiteiten.

  • 3.

    Opheffing en liquidatie:

    • a.

      Indien een instelling wordt opgeheven dient het bestuur daarvan onmiddellijk schriftelijk kennis te geven aan het college. Hetzelfde geldt bij het door de instelling geheel of gedeeltelijk staken van door de gemeente te subsidiëren dan wel gesubsidieerde activiteiten.

    • b.

      Bij liquidatie zijn de voorschriften omtrent de verantwoording alsmede die betreffende de vaststelling van de subsidie van overeenkomstige toepassing.

    • c.

      Een met subsidie verworven batig liquidatiesaldo dient, met toepassing van het bepaalde in artikel 4:41 van de wet, zo spoedig mogelijk aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het bedrag dat in totaliteit over de laatste vijf jaren aan subsidie is verstrekt.

Artikel 15. Goedkeuring

Instellingen waarbij de personeelsformatie een van de subsidiegrondslagen is, een en ander vastgelegd in de beschikking tot de subsidieverlening, hebben voor de subsidiabele personeelsformatie, alsmede wijziging daarin, vooraf schriftelijke goedkeuring van het college nodig.

Artikel 16 Egalisatie-/ risicoreserve

Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. De hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 4:41 lid 1 sub b. wordt met toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 van de wet bij subsidievaststelling door het college vastgesteld.

Artikel 17.

  • 1. Een instelling die in structurele zin subsidie ontvangt kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een egalisatiereserve vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2. Het vormen dan wel het voeden van een egalisatiereserve met gemeentelijke subsidiegelden, is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde instelling sprake is van een positief jaarresultaat. Dit voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3. Het toevoegen van gemeentelijke subsidiegelden aan de egalisatiereserve, alsmede het onttrekken daaraan kan uitsluitend gebeuren met voorafgaande schriftelijke toestemming van het college.

  • 4. De maximale hoogte van de egalisatiereserve bedraagt:

    • a.

      Bij instellingen die waarderings- of een structurele activiteitensubsidie ontvangen:

      • i.

        Maximaal 10% van de structurele subsidiegelden die de instelling in het betreffende boekjaar van de gemeente heeft ontvangen, vermeerderd met dat deel van de egalisatiereserve dat gevormd is door andere inkomsten.

    • b.

      Bij instellingen die een budgetsubsidie ontvangen een nader door het college vast te stellen percentage. Dit percentage is mede gerelateerd aan de hoogte van andere inkomsten dan subsidie.

  • 5. Het college kan met betrekking tot de hoogte van de egalisatie- / risicoreserve, voor zover opgebouwd uit subsidiegelden, nadere regels vaststellen.

Artikel 18. Bestemmingsreserve

  • 1. Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. Een instelling die in structurele zin subsidie ontvangt kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een bestemmingsreserve vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2. Een aanvraag voor het vormen van een in lid 1 genoemde reserve bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      Het doel van de reserve.

    • b.

      Een onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de reserve.

    • c.

      Een motivatie van het tijdstip waarop de organisatie de middelen nodig heeft.

    Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 3. Het vormen van, dan wel het doen van toevoegingen aan, een bestemmingsreserve met gemeentelijke subsidiegelden is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde instelling sprake is van een positief jaarresultaat, voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt.

  • 4. Voor het toevoegen van subsidiegelden of de onttrekking van subsidiegelden aan de bestemmingsreserve, anders dan voor dit doel bestemd, is voorafgaande schriftelijke toestemming nodig van het college.

Artikel 19. Voorzieningen

  • 1. Een instelling die verplichtingen heeft ten aanzien van het groot planmatig onderhoud van gebouwen, kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een voorziening vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2. Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. De hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 4:41 lid 1 sub b. wordt met toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 van de wet door het college vastgesteld.

  • 3. Een voorziening kan gevormd worden voor toekomstige kosten die een periode van tenminste twee jaar omvatten en:

    • a.

      Niet binnen de jaarlijkse exploitatie of via de egalisatiereserve opgevangen kunnen worden, en

    • b.

      Nu reeds te voorzien zijn, en

    • c.

      Onvermijdelijk zijn, en

    • d.

      Hun oorzaak in het verleden hebben, en

    • e.

      Kwantificeerbaar en berekenbaar zijn.

  • 4. Een voorziening kan in ieder geval niet worden gevormd voor:

    • a.

      De kosten samenhangend met ziekte van werknemers;

    • b.

      Reeds ontvangen maar nog niet volledig bestede subsidiegelden.

  • 5. De aanvraag tot toestemming voor het vormen van een voorziening bevat een plan waarin in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • a.

      Het doel van de voorziening.

    • b.

      De onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de voorziening.

    • c.

      Een planmatige onderbouwing van de meerjarige opbouw van en onttrekkingen uit de voorziening.

      Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 6. Het toestaan van het vormen van een voorziening, die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiemiddelen, gebeurt onder de voorwaarde dat het onderliggende plan, zoals bedoeld in lid 5, is goedgekeurd.

  • 7. Voor het in afwijking van het goedgekeurde plan toevoegen van subsidiegelden of het in afwijking van het goedgekeurde plan onttrekken van subsidiegelden aan de voorziening, is voorafgaand schriftelijke toestemming nodig van het college.

Artikel 20. Afschrijvingen.

  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op professionele instellingen die een budgetsubsidie ontvangen.

  • 2. Voor onderstaande activagroepen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

    • a.

      gebouwen 40 jaar

    • b.

      technische installaties 10 jaar

    • c.

      kantoormeubilair 10 jaar

    • d.

      computers 5 jaar

    • e.

      overige inventaris 5 jaar

    • f.

      bedrijfsauto’s 10 jaar

  • 3. Investeringen / aankopen met een individuele aanschafwaarde van minimaal € 1.000 moeten worden geactiveerd en over meerdere jaren afgeschreven.

  • 4. Investeringen / aankopen van minder dan € 1.000 moeten rechtstreeks ten laste van het resultaat van het jaar van aanschaf worden gebracht.

  • 5. De vaste activa worden gewaardeerd op de aanschafwaarde.

  • 6. Afgeschreven wordt er over de aanschafwaarde van goederen, verminderd met de nog te verwachten restwaarde.

  • 7. Voor het afwijken van de richtlijnen vermeld in lid 1 tot en met 6, is voorafgaand schriftelijke toestemming nodig van het college.

HOOFDSTUK 2 De aanvraag tot subsidieverlening.

Artikel 21. Tijdstip indiening aanvraag en hersteltermijn

  • 1. Tijdstippen indienen aanvraag subsidieverlening:

    • a.

      Een aanvraag tot verlening van een waarderingssubsidie wordt ingediend vóór 1 april voorafgaand aan het boekjaar waarop de aanvraag tot subsidieverlening betrekking heeft;

    • b.

      Een aanvraag voor een structurele activiteitensubsidie en een budgetsubsidie wordt ingediend vóór 15 mei voorafgaand aan het boekjaar waarop de aanvraag tot subsidieverlening betrekking heeft;

    • c.

      Een aanvraag tot verlening van een incidentele activiteitensubsidie wordt tenminste twaalf weken voordat de activiteiten beginnen ingediend;

    • d.

      Als er sprake is van een bouwkundige investering waarvoor een bouwvergunning vereist is, geldt dat de aanvraag tot verlening van een investeringssubsidie moet zijn ingediend zestien weken voorafgaand aan het moment waarop bij de gemeente de bouwvergunning wordt aangevraagd.

Artikel 22 Hersteltermijn

  • 1. Indien een aanvraag tot subsidieverlening niet op de in artikel 21 genoemde tijdstippen is ingediend zal het college besluiten deze aanvraag buiten behandeling te laten.

  • 2. Dit geldt eveneens ten aanzien van aanvragen die weliswaar tijdig maar niet volledig zijn ingediend.

  • 3. Alvorens te besluiten betreffende de in lid 2 genoemde aanvragen geeft het college de instelling een hersteltermijn van vier weken waarbinnen men het verzuim kan herstellen. Indien daaraan binnen de gestelde hersteltermijn niet is voldaan, besluit het college de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Artikel 23 Vereisten aanvraag

  • 1.

    Algemeen:

    Een aanvraag om subsidie bevat naast de in artikel 4:2, eerste lid van de wet en –indien van toepassing – artikel 4:61 van de wet genoemde gegevens, ter uitwerking van artikel 4:2, tweede lid van de wet:

    • i

      Naam en adres van de instelling;

    • ii

      Samenstelling van het bestuur en de wijzigingen daarin ten opzichte van de vorige subsidieaanvraag;

    • iii

      Voorgenomen en doorgevoerde wijzigingen van de statuten;

    • iv

      Een activiteitenplan;

    • v

      Een raming van de met de in het activiteitenplan vermelde activiteiten, samenhangende inkomsten en uitgaven;

    • vi

      Een inhoudelijk en financieel verslag van het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend;

    • vii

      Gegevens over de aard en omvang van het eigen vermogen van de instelling.

      2. Waarderingssubsidie:

    • a.

      Voor de aanvraag van een waarderingssubsidie kan worden volstaan met gebruikmaking van het desbetreffende subsidieaanvraagformulier waarin de in lid 1 genoemde gegevens zijn verwerkt.

    • b.

      Het college kan besluiten tot het vragen van aanvullende gegevens.

      3. Structurele activiteitensubsidie:

      • a.

        Een aanvraag voor een structurele activiteitensubsidie bevat, naast de in lid 1 genoemde gegevens, tevens:

      • i

        Gegevens over de aard en omvang van het eigen vermogen van de instelling;

        • ii

          Een opgave van de mogelijkheden tot het verwerven van inkomsten die de instelling bij de gemeente of bij derden heeft openstaan en de mate waarin hiervan gebruik is of zal worden gemaakt;

        • iii

          Een opgave van de met de instelling gelieerde instellingen, alsmede van de aard van de betrekkingen met de instellingen.

      • b.

        Daarnaast bevat de aanvraag tot subsidieverlening een beschrijving van de beoogde resultaten en effecten van de activiteiten in relatie tot de gestelde doelen, uitgedrukt in meetbare eenheden.

      • c.

        Het in het eerste lid onder 1.a.vi. bedoelde verslag bevat een verslag van het meest recente boekjaar alsmede een door het bestuur van de instelling gewaarmerkte jaarrekening. De jaarrekening bestaat uit een balans, een staat van baten en lasten en een toelichting daarop.

        4. Budgetsubsidie:

        • a.

          Een aanvraag voor een budgetsubsidie bevat, naast de in het eerste lid genoemde gegevens, tevens:

        • viii

          Een beschrijving van de beoogde resultaten en effecten van de activiteiten in relatie tot de gestelde doelen, uitgedrukt in meetbare resultaten;

        • ix

          Een begroting van de baten en lasten van het lopende boekjaar, het volgende boekjaar en een toelichting daarop.

        • x

          Een globaal inhoudelijk en financieel plan voor de volgende drie boekjaren;

        • xi

          Een beschrijving van bestuurlijke, organisatorische dan wel andersoortige verhoudingen met andere instellingen;

        • xii

          Een opgave van de mogelijkheden tot het verwerven van inkomsten die de instelling bij de gemeente of bij derden heeft openstaan en van de mate waarin hiervan gebruik kan of zal worden gemaakt.

        • xiii

          Een opgave van de met de instelling gelieerde instellingen, alsmede van de aard van die betrekkingen met die instellingen, waarbij onder gelieerde instellingen in ieder geval wordt verstaan:

          • 1.

            organisaties waaraan de instelling die subsidie aanvraagt in het verleden om niet een bedrag van meer dan € 1.000 ter beschikking heeft gesteld en waarover de instelling op enig moment weer de beschikking kan krijgen;

          • 2.

            organisaties ten aanzien waarvan de instelling die subsidie aanvraagt een beslissende invloed heeft op de besteding van middelen dan wel invloed op de benoeming van één of meer bestuursleden;

        • a.

          organisaties waaraan de instelling die subsidie aanvraagt diensten beschikbaar stelt;

          organisaties die statutaire bepalingen kennen op grond waarvan liquidatiegelden aan de instelling die subsidie aanvraagt kunnen terugvloeien

        • b.

          Het in onder lid 1.a.vi. bedoelde financiële verslag bevat een verslag van het meest recente boekjaar. Dit verslag bevat tenminste een door het bestuur van de instelling gewaarmerkte jaarrekening. De jaarrekening bestaat uit een balans, een staat van baten en lasten en een toelichting daarop.

          5. Incidentele activiteitensubsidie:

          • 1.

            Een aanvraag voor een incidentele activiteitensubsidie, alsook projectsubsidies, bevat, naast de in het eerste lid genoemde gegevens tevens:

          • i

            Een uitgewerkt inzicht in de baten vanuit entreegelden, deelnemersbijdragen, sponsoring en andere vormen van inkomsten niet zijnde vanuit subsidie.

          • ii

            Een risicoanalyse betreffende de inkomsten en uitgaven.

          • iii

            De mate waarin de organisatie is verzekerd tegen calamiteiten die een effect kunnen hebben op het doorgang vinden de activiteit op zich en de inkomsten daaruit.

            6. Een aanvraag voor een investeringssubsidie bevat, naast de in het eerste lid genoemde gegevens tevens:

            b. Inzicht in de kosten die worden gemaakt voor het verwerven, nieuw bouwen, dan wel verbouwen van opstallen.

            c. Aan het verstrekken van investeringssubsidie, dan wel voor andere kapitaaluitgaven, worden de volgende nadere voorwaarden gesteld:

            i. De in lid 5.a. genoemde opstallen zullen primair worden gebruikt voor het huisvesten van door de gemeente gewenste en gesubsidieerde activiteiten.

            ii. De ondergrond van de accommodatie dient in beginsel eigendom te zijn van de gemeente.

            iii. Indien de ondergrond of de accommodatie geen eigendom zijn van de gemeente zullen zekerheden moeten worden verkregen ten aanzien van:

            1. De continuïteit van het huisvesten van door de gemeente gewenste of gesubsidieerde activiteiten.

            2. Het aanwezig zijn van een sluitende meerjaren exploitatie over een periode van tien jaar van de (ver)nieuw(d)e accommodatie. Bij het berekenen van een sluitende exploitatie mogen niet worden meegerekend de inkomsten uit het huisvesten van (para-) commerciële activiteiten alsmede feesten en dergelijke van persoonlijke aard.

            3. De meerjaren exploitatie moet, indien van toepassing, sluitend zijn, dit inclusief:

            a. Een jaarlijkse dotatie in de voorziening groot planmatig onderhoud buitenschil en binnenschil op basis van een door het college goedgekeurd meerjaren onderhoudsplan.

            b. De jaarlijkse bekostiging van het door de instelling zelf te financieren aandeel in de bouwkosten. Dit door het in de exploitatie opnemen van de af te schrijven kapitaallasten en de te betalen rente.

            c. De afschrijvingstermijn dient te worden gebaseerd op de functionele of economische levensduur van de investering, een en ander ter beoordeling en goedkeuring van het college.

            iv. Een instelling die in aanmerking wenst te komen voor een investeringssubsidie, dient, onverminderd het bepaalde in de artikelen 12, tezamen met de aanvraag de volgende gegevens in:

            • 1.

              Een materieel (programma van eisen en bestek) en financieel uitgewerkt investeringsplan.

            • 2.

              Het college kan bepalen dat voor de beoordeling van de subsidieaanvraag inzicht wordt verschaft in de door de instelling te verkrijgen andere inkomsten.

        • d.

          De door het college goedgekeurde (bouw)tekeningen, alsmede een kadastrale perceelsaanduiding.

        • e.

          d. Een verleende investeringssubsidie bedraagt ten hoogste een derde van de totaal geraamde investeringslasten. De ramingen ten aanzien van deze investeringslasten moeten, als de aanvraag tot

          subsidieverlening de € 15.000 te boven gaat, worden onderbouwd door ten minste drie ondernemingen ingediende offertes.

        • f.

          De instelling zal op basis van een door de gemeente te accorderen meerjaren exploitatieopzet, inclusief de te verwachten gemeentelijke subsidies, moeten aantonen dat zij de mogelijkheden heeft tot financiering voor de periode van tien jaar.

  • 2. Een aanvraag voor een structurele subsidie bevat, naast de in het eerste en - voor zover van toepassing - tweede tot en met derde lid genoemde gegevens tevens:

    • a.

      Een gewaarmerkt exemplaar van de oprichtingsakte met daarin opgenomen de statuten alsmede, indien van toepassing, een huishoudelijk reglement en een bestuursreglement;

    • b.

      Een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • c.

      Een beschrijving van de organisatievorm van de instelling.

  • 3. Het college kan met betrekking tot de subsidieaanvraag nadere regels vaststellen.

  • 4. Het college zal met betrekking tot de verschillende subsidiesoorten subsidieaanvraagformulieren vaststellen waarin de in lid 1 tot en met 7 opgenomen vereisten nader zijn uitgewerkt en verwerkt.

  • 5. Instellingen zijn verplicht gebruik te maken van de door het college vastgestelde subsidieaanvraagformulieren.

Artikel 24. Meerjarige subsidie

  • 1. Het college kan voor een periode van meerdere aaneengesloten jaren subsidie verlenen indien deze past binnen de daartoe vastgestelde beleidsvoornemens.

  • 2. Deze verlening geschiedt met toepassing van begrotingsvoorbehoud.

  • 3. Indien het college gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde vorm van subsidiëring kan jaarlijks een uitvoeringsovereenkomst worden afgesloten met de subsidieontvanger van een budgetsubsidie. Dit ter uitvoering van hetgeen in de beschikking tot subsidieverlening is opgenomen.

  • 4. Van een uitvoeringsovereenkomst kan slechts sprake zijn bij budgetsubsidies.

Artikel 25. Subsidiebesluit

  • 1. Het college beslist op de aanvraag voor subsidieverlening in het kader van waarderingssubsidie, structurele activiteitensubsidie en budgetsubsidie voor 1 januari van het jaar waarin de activiteiten worden uitgevoerd. Deze beslissing houdt tevens een beoordeling in van alle door de aanvrager te overleggen bescheiden. De beslissing wordt uiterlijk 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft bekendgemaakt.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening kan door het college worden aangegeven welk (deel van het) budget verbonden is aan welke activiteiten en voor welk tijdvak.

  • 3. In een uitvoeringsovereenkomst dient te worden vastgelegd dat de subsidieontvangende instelling zich verplicht de overeengekomen activiteiten en de prestaties conform de vastgelegde kwalitatieve en kwantitatieve eisen te realiseren. Dit volgens het gestelde in artikel 4:36 lid 2 van de wet.

Artikel 26. Uitbetaling

In de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen of en hoe het college met toepassing van artikel 4:55 van de wet voorschotten verleent.

HOOFDSTUK 3 De aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 27. Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. Met toepassing van de artikelen 4:37 eerste lid sub f. en 4:44 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht, legt het college subsidieontvangende instellingen de volgende verplichtingen op:

    Instellingen die een incidentele subsidie ontvangen, dienen binnen twaalf weken na afloop van de activiteit een financieel en inhoudelijk verslag in bij het college.

    Instellingen die een structurele activiteitensubsidie ontvangen, dienen vóór 15 mei volgend op het boekjaar een financieel en inhoudelijk verslag in bij het college.

    Instellingen die een budgetsubsidie ontvangen dienen vóór 15 mei volgend op het boekjaar een financieel en inhoudelijk verslag als bedoeld in artikel 4:75 lid van de wet in bij het college.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde financieel verslag bevat:

    • a.

      Een exploitatierekening die betrekking heeft op de gehele instelling.

    • b.

      Een balans die betrekking heeft op de gehele instelling.

    • c.

      Bij een subsidiebedrag hoger dan € 25.000 een beoordelingsverklaring uitgebracht naar aanleiding van en het onderzoek van de jaarstukken en van de administratie van de organisatie, waarbij expliciet is vermeld of de verstrekte voorschotten zijn besteed overeenkomstig het bepaalde in of krachtens de Algemene subsidieverordening Gemeente Enkhuizen 2009 en de beschikking tot subsidieverlening, en waarin aandacht wordt besteed aan de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de middelen in relatie tot de uitgevoerde activiteiten en de gerealiseerde prestaties.

  • 3. De in het vorige lid genoemde beoordelingsverklaring hoeft geen deel uit te maken van de financiële verslaglegging indien de subsidie direct, dan wel bij verlening, is vastgesteld.

  • 4. Als de begrote kosten van de gesubsidieerde activiteiten minder bedragen dan € 50.000 en als de instelling een vereniging is, bepaalt het college in de beschikking tot subsidieverlening de controle die in de plaats van de accountantscontrole komt. Als de instelling een stichting is dan geldt daarbij een ondergrens van € 25.000.

  • 5. Als de begrote kosten van de gesubsidieerde activiteiten meer bedragen dan € 250.000 moet het financiële verslag in plaats van een beoordelingsverklaring een accountantsverklaring bevatten.

  • 6. De financiële verantwoording c.q. de jaarrekening wordt op dezelfde wijze ingericht als de begroting.

  • 7. In het inhoudelijk jaarverslag wordt, naast een weergave van de activiteiten en prestaties, verslag gedaan van de gevolgde werkwijze.

  • 8. Het tweede tot en met het zevende lid zijn niet van toepassing op waarderingssubsidies.

  • 9. Bij budgetsubsidies en subsidies waarop afdeling 4.2.8. van de wet van toepassing is verklaard, dient de accountant een beoordelingsverklaring uit te brengen naar aanleiding van diens onderzoek van de jaarstukken en de administratie van de instelling. In deze beoordelingsverklaring moet zijn vermeld of de verstrekte voorschotten zijn besteed overeenkomstig het bepaalde in of krachtens deze verordening. Tevens moet daarin aandacht worden besteed aan de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de middelen in relatie tot de uitgevoerde activiteiten.

  • 10. Het college beslist voor 31 december van het jaar waarin de aanvraag tot subsidievaststelling werd ontvangen op een volledige aanvraag om subsidievaststelling.

Artikel 28. Hersteltermijn

Wanneer de aanvraag tot vaststelling qua verslaglegging niet voldoet aan de vereisten zoals die gesteld zijn in de wet en wat is opgenomen artikel 27, wordt een hersteltermijn gehanteerd van vier weken na dagtekening van het verzoek om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 29. Vaststelling subsidie bij onvolledige aanvraag

Indien na afloop van de termijn zoals genoemd in artikel 28 de aanvraag tot vaststelling niet, dan wel nog steeds niet volledig is ingediend, stelt het college de subsidie ambtshalve vast.

HOOFDSTUK 4 Betaling

Artikel 30. Betaling.

  • 1. Indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:46 lid 2 van de wet aanleiding geven tot een lagere vaststelling van de subsidie over het betreffende jaar, vindt verrekening zo mogelijk plaats door inhouding op de voorschotbetalingen in het jaar waarin het besluit tot subsidievaststelling wordt genomen. In de beschikking tot voorschotbetaling wordt steeds een voorbehoud gemaakt dat een terugvorderingbesluit als bedoeld in dit artikellid kan worden genomen.

  • 2. Waarderingssubsidies worden ineens betaald op een nader door het college te bepalen tijdstip.

  • 3. Incidentele subsidies worden binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald, tenzij in de beschikking tot verlening anders is bepaald.

  • 4. Indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is kan betaling van subsidie plaatsvinden aan een ander dan de instelling waaraan een subsidie is verleend.

Artikel 31. Betaling in gedeelten

  • 1. De subsidie wordt, al dan niet in de vorm van een verleend voorschot, in gedeelten betaald indien dat door het college bij beschikking is bepaald.

  • 2. Subsidies die meer bedragen dan € 5.000 worden in vier gelijke termijnen uitbetaald in het jaar waarop de subsidieverstrekking betrekking heeft.

Artikel 32. Verrekening

1.Het college kan besluiten een bestaande vordering te verrekenen met een bestaande geldschuld.

HOOFDSTUK 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 33. Ontheffing, buiten toepassing laten van (delen van) de verordening

Het college is bevoegd in die gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager daarvan af te wijken.

Artikel 34. Bijzondere gevallen

In gevallen waarin deze verordening niet of niet voldoende voorziet beslist het college.

Artikel 35. Overgangs- en slotbepalingen

  • 1. Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend, blijven de bepalingen zoals die zijn opgenomen in de Algemene Subsidieverordening Cultuur, Sport en Welzijn Gemeente Enkhuizen 2005, van kracht.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 15 januari 2009 onder gelijktijdige intrekking van de Algemene Subsidieverordening Cultuur, Sport en Welzijn Gemeente Enkhuizen 2005.

  • 3. De bij de Algemene Subsidieverordening Cultuur, Sport en Welzijn Gemeente Enkhuizen 2005 behorende beleidsregels blijven van kracht tot vervangende beleidsregels door het college zijn vastgesteld.

Artikel 36. Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als ‘Algemene subsidieverordening gemeente Enkhuizen 2009’.

Besloten in de openbare vergadering van 6 januari 2009

De griffier, De voorzitter,

Toelichting

Waar in de Algemene subsidieverordening gemeente Enkhuizen 2009 wordt gesproken over de ‘wet’ wordt de Algemene wet bestuursrecht, de Awb, bedoeld. Nadat de 3e tranche van de Awb, die vooral op subsidies slaat, in 1998 van kracht werd is er veel veranderd in subsidieland:

• Het duale stelsel werd ingevoerd met een scheiding van bevoegdheden van raad en college.

• De juridische regels werden in zijn algemeenheid strenger: rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid.

• Aan professionele instellingen worden nu andere eisen gesteld dan vroeger het geval was.

• De subsidieverstrekking aan vrijwilligersorganisaties moet vooral simpeler gemaakt worden.

• De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is ingevoerd.

Daarnaast wordt de inwerkingtreding van de 4e tranche van de Awb begin 2009 verwacht.

De vernieuwing van de subsidiesystematiek wordt in 2008 en 2009 in een aantal fases uitgevoerd:

De juridische kaders: de bestaande Subsidieverordening 2005 wordt herzien.

Beleidskader: het bestaande beleid wordt gescreend en waar nodig herzien.

De uitvoering: de verwerking moet worden versimpeld, voor zowel de subsidie aanvragers als de ambtenaren die de wetten en regels moeten uitvoeren.

Belangrijk is verder dat er rechtsgelijkheid is: ongeacht de plaats van vestiging van een organisatie, de soort organisatie en de aard van de aanvragen moeten allen uit kunnen gaan van een ‘gelijke behandeling’.

Beknopte toelichting op de ASV per artikel:

1.Begripsomschrijvingen: alle belangrijke begrippen moeten daarin zijn opgenomen.

Van belang: het college voert uit wat door de raad op hoofdlijnen is besloten:

a.Raad: gemeentebegroting en subsidieplafonds

College: subsidieprogramma en beschikkingen tot subsidieverlening en –vaststelling

2.De ASV is van toepassing op alles subsidieaanvragen. ‘Donaties’ en ‘giften’ zijn niet bekend binnen het bestuursrecht en moeten dan ook worden beschouwd als subsidies en moeten voldoen aan de daaraan gestelde voorwaarden.

In dit artikel staan de beleidsterreinen opgenomen waarop de ASV van toepassing is. Het Subsidieprogramma, vastgesteld door het college, omvat onder andere het totaaloverzicht van alle ingediende aanvragen en de besluitvorming daarover door het college.

3.Als een subsidieaanvrager geen ‘rechtspersoonlijkheid met volledige rechtsbevoegdheid’ bezit zijn de bestuursleden hoofdelijk aansprakelijk als ‘er iets mis gaat’. Om dat soort ‘ongelukken’ te voorkomen wordt er als uitgangspunt alleen maar subsidie verstrekt aan stichtingen en verenigingen die beschikken over statuten die ‘bij de notaris zijn gepasseerd’.

Alleen in uitzonderingsgevallen kan een ‘groep van natuurlijke personen’ subsidie ontvangen maar dan zijn die personen zelf persoonlijk aansprakelijk voor het geval een activiteit bijvoorbeeld ‘letterlijk (of figuurlijk) in het water valt’ en voor de daaruit voortvloeiende (meestal nadelige) financiële gevolgen.

De personen op wier naam een beslissing tot het geheel of gedeeltelijk toekennen van de subsidieaanvraag is gesteld, zijn persoonlijk en hoofdelijk verantwoordelijk en aansprakelijk voor de aan de naleving van de aan het subsidiebesluit verbonden verplichtingen.

  • 4.

    Op basis van de ASV kan iemand niet opmaken of zijn of haar activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Dat kan wel op basis van de verdere uitwerking in de nog op te stellen Beleidsregels. De Beleidsregels komen in de volgende fase van het hele project aan de orde (vooral in het voorjaar 2009).

  • 5.

    Alleen activiteiten die passend zijn binnen, in casu het gemeentelijke beleid uitvoeren, komen in aanmerking voor subsidie. De statuten van een organisatie zijn natuurlijk leidend voor de activiteiten die de organisatie wil uitvoeren. Maar of een activiteit in aanmerking komt voor subsidie en zo ja, hoe hoog die zal zijn en onder welke voorwaarden die wordt verstrekt, wordt bepaald door de gemeente. ‘Wie betaalt die bepaalt’ (maar wel binnen de vastgestelde wetten en regels).

Kerkelijke, politieke en levensbeschouwelijke activiteiten (kerkkoren, politieke actiegroepen en zondagschool e.d.) komen dan in beginsel ook niet in aanmerking voor subsidie. In Nederland is er nu eenmaal sprake van een scheiding tussen kerk en staat.

Vroeger werden lokale professionele instellingen wel eens beschermd. Als gevolg van de aangescherpte Europese wet- en regelgeving kan dat niet meer: ongeacht de vestigingsplaats mag iemand subsidie aanvragen en de plaats van vestiging mag ook geen enkele rol spelen bij de beoordeling van de aanvraag.

Jaarlijks stelt de raad de subsidieplafonds vast: niet alleen de maximale subsidiebudgetten maar ook de basis waarop deze bedragen worden verdeeld.

Subsidiëren op basis van ledenaantallen is trouwens een lastig punt: de Wet Bescherming Persoonsgegevens legt belemmeringen op. Maar ook in inhoudelijk opzicht valt veel te zeggen voor een ander systeem waarbij de activiteiten centraal staan.

6.Geen subsidie wordt verstrekt aan instellingen die uit zijn op het maken van winst door middel van gesubsidieerde activiteiten. En verder kan het college regels stellen op verschillende punten. Dat voor zover het te maken heeft met het bevorderen van het uitvoeren van zijn beleid door middel van het

verstrekken van subsidie.

7.In lid 1 is opgenomen dat de gemeente geen financiële garantsteller is als subsidie van ‘hogere overheden’ lager uitvallen dan verwacht. Verder staan in dit artikel enkele algemene weigeringsgronden. Van belang is vooral dat er enige zekerheid moet zijn dat de subsidie ook werkelijk aan de bedoelde activiteiten zal worden besteed en dat ‘alles ophoudt’ als er onvoldoende geld beschikbaar is.

Op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur willen wij instellingen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten zo vroegtijdig mogelijk melden wanneer er sprake zal zijn van een vermindering of beëindiging van de subsidierelatie. Daarvoor wordt een ‘redelijke termijn’ gehanteerd van 6 maanden.

8.Na de vaststelling van de begroting door de raad stelt deze de subsidieplafonds vast. Dat zijn ‘harde’ plafonds: de daarin opgenomen bedragen mogen niet worden overschreden. Verder staan daarin de

‘verdeelcritera’, aanwijzingen hoe de subsidiemiddelen moeten worden verdeeld over instellingen en de inzet van subsidie over benoemde activiteiten. Voor vooral professionele instellingen is het belangrijk zo vroeg mogelijk te weten van welk subsidiebedrag zij, natuurlijk onder het voorbehoud van het vaststellen van de begroting door de gemeenteraad, uit kunnen gaan voor het daarop volgende jaar. Het subsidiebudget is vaak toch bepalend m.b.t. welke activiteiten kunnen worden gerealiseerd! Door deze

tijdige bekendmaking kunnen de instellingen hun activiteitenplan met begroting afstemmen op de beschikbare subsidiemiddelen. Als daaruit knelpunten voortkomen kunnen deze vroegtijdig (nog voor de zomer) aan het college worden gemeld. Deze structuur biedt de mogelijkheid de genoemde knelpunten (al dan niet) te verwerken in de gemeentebegroting.

Voor de meeste vrijwilligersorganisaties, die meestal geen personeel te betalen hebben, is de hoogte van de indexering van de subsidie van minder belang.

  • 9.

    Het college stelt, na de vaststelling van de gemeentebegroting en de subsidieplafonds door de raad, het Subsidieprogramma vast. Het is een totaaloverzicht met beleidsontwikkelingen, de ingediende aanvragen tot subsidieverlening en de subsidiebedragen die zullen worden verleend.

  • 10.

    Er zijn twee soorten subsidies: de structurele en de incidentele. Om een duidelijk verschillende aanpak te kunnen realiseren tussen de vrijwilligersorganisaties en de professionele instellingen, is er binnen de

categorie ‘structurele subsidies’ een scheiding aangebracht tussen de waarderingssubsidies, de structurele activiteitensubsidies en de budgetsubsidies.

a.De waarderingssubsidies zijn gericht op de vele tientallen vrijwilligersorganisaties die een subsidiebedrag ontvangen dat varieert van enkele honderden tot enkele duizenden euro’s. De afhandeling

wordt zo sterk mogelijk vereenvoudigd, verlenen en vaststellen van de subsidie kan in één handeling gebeuren, en de subsidie wordt verleend op basis van ‘genormeerde bedragen’: vaste bedragen als

tegemoetkoming in de kosten. De aanvraag en de verantwoording worden zo ‘simpel mogelijk gehouden’.

b.De structurele activiteitensubsidies zijn grofweg vanaf € 5.000 tot ca. € 50.000. De verlening van de subsidie en de vaststelling er van worden gescheiden afgehandeld en de verantwoording is zwaarder dan

bij de waarderingssubsidies het geval is. Zo moeten er activiteitenplannen worden opgesteld met bijbehorende begrotingen.

Verantwoording op ‘productniveau’ zal niet altijd mogelijk en nodig zijn.

Maar ook hier geldt: hoe meer subsidie er wordt verstrekt, des te zwaarder wordt de verantwoording! In veel gevallen zal op deze subsidiesoort ‘individueel maatwerk’ moeten worden toegepast.

c.De budgetsubsidie is vooral van toepassing op professionele instellingen zoals die voor het Algemeen Maatschappelijk Werk, het Welzijnswerk, het bibliotheekwerk, het recreatiebad, het muziekonderwijs en het Peuterspeelzaalwerk. Met deze instellingen zullen concrete afspraken gemaakt gaan worden betreffende de voor de bevolking te verzorgen Diensten – Activiteiten – Producten, de daaraan verbonden baten en lasten en de daaruit voortvloeiende prestaties en effecten. Kortom: het gaat om aanzienlijke

subsidiebedragen waarvoor adequate verantwoording moet worden afgelegd met betrekking tot de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende besteding van de subsidiegelden.

Tot de incidentele subsidies hoort ook de investeringsubsidie. Aan de subsidiesoort investeringssubsidie worden relatief hoge eisen gesteld omdat het vaak over respectabele bedragen gaat met een lange doorlooptijd en daaruit voortvloeiende langjarige verplichtingen.

11.Niet alle kosten zijn subsidiabel: alleen kosten die direct verband (kunnen) houden me de uitvoering van het gemeentelijke beleid komen voor bekostiging vanuit subsidie in aanmerking. Van belang is dat in beginsel de opbrengsten van acties (zoals oliebollen- en oud papieracties) niet op de subsidie worden gekort.

Overigens blijft wel het algemeen gehanteerde uitgangspunt overeind dat er alleen subsidie wordt verstrekt als deze nodig is voor het laten plaatsvinden van activiteiten: het is niet de opzet dat de subsidiemiddelen onverkort worden toegevoegd aan de reserves.

12.Dit artikel bepaalt dat instellingen die een budgetsubsidie ontvangen moeten voldoen aan de eisen zoals die zijn gesteld in afdeling 4.2.8. van de Awb. Vrijwilligersorganisaties hoeven niet te voldoen aan de daarin opgenomen zware eisen.

Wel bredere toegepast wordt artikel 4:71 van de Awb. Besluitvorming over zaken als fuseren, het wijzigen van de statuten, het vaststellen van de tarieven die gelden voor gesubsidieerde activiteiten en het opheffen van de organisatie mag alleen maar na toestemming van de gemeente.

13.Aanvragers van subsidie moeten aan een aantal algemene eisen voldoen.

Deze gaan over de toegankelijkheid en de inzichtelijkheid van de administratie. Zelfs kan het college aanwijzingen geven hoe de administratie moet zijn ingericht.

Verder zijn gesubsidieerde instellingen verplicht verzekeringen af te sluiten.

Dit om te voorkomen dat bij de genoemde calamiteiten de gemeente kans loopt te worden aangesproken om aanvullende subsidie te verlenen.

  • 14.

    Naast een aantal in de Awb opgenomen wettelijke verplichtingen moeten gesubsidieerde instellingen zorgen voor een goede huisvesting van hun activiteiten en voor een zo doelmatig mogelijk gebruik van hun accommodaties. Verder zijn er voorschriften opgenomen die van kracht worden bij het staken van de activiteiten.

  • 15.

    Het kan voorkomen dat de personeelsformatie de basis is voor subsidieverstrekking. In die gevallen mogen de instellingen daarin geen wijzigingen aanbrengen zonder toestemming van het college.

  • 16.

    Instellingen mogen in principe een egalisatie- of risicoreserve vormen.

  • 17.

    Een egalisatie- / risicoreserve is bestemd voor het opvangen van fluctuaties betreffende de inkomsten en de uitgaven. Deze mag niet worden opgebouwd vanuit niet bestede subsidiegelden die het gevolg zijn van het geen doorgang gevonden hebben van activiteiten. In die gevallen moet subsidie worden

terugbetaald aan de gemeente. In het algemeen mag een egalisatie- / risicoreserve maximaal 10% bedragen van de laatst ontvangen subsidiebedrag. Dit mag worden vermeerderd met bijvoorbeeld de

opbrengsten van acties.

Bij budgetsubsidies hangt de hoogte die wordt toegestaan samen met de hoogte van inkomsten anders dan vanuit subsidies: hoe hoger de inkomsten vanuit andere bronnen, des te hoger is vaak het risico. Daarbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld het peuterspeelzaalwerk waar ouderbijdragen een belangrijke bron van inkomsten vormen. De te hanteren maximale percentages zullen door het college per individuele professionele instelling (dan wel per organisatie en / of per beleidsterrein) worden bepaald.

  • 18.

    In bijzondere gevallen mag een instelling uit de positieve exploitatie vanuit gesubsidieerde activiteiten een bestemmingsreserve opbouwen. Dat wil zeggen dat er geld apart mag worden gezet voor bijzondere activiteiten. Ook hierbij geldt dat het college toestemming moet verlenen voor het, vanuit overgeschoten subsidiemiddelen, sparen voor bepaalde (wellicht niet direct subsidiabele) activiteiten. Te denken valt aan een jubileumvoorstelling, - toernooi of -festival waarvoor een aantal jaren gespaard moet worden.

  • 19.

    Voorzieningen behoren, in tegenstelling tot de reserves, tot de ‘vreemde vermogens’. Onder een voorziening ligt een bestedingsplan over een reeks van twee of meer jaren. De daaraan verbonden kosten zijn niet vanuit de lopende exploitatie of de egalisatiereserve op te vangen. Te denken valt aan de onontkoombare kosten die zijn verbonden aan het verzorgen van het groot planmatig onderhoud van een gebouw, zowel aan de buiten- als de binnenkant.

  • 20.

    Vooral professionele instellingen kopen goederen waarop afgeschreven kan worden. Ook in relatie tot de hoogte van de egalisatiereserve worden afschrijvingstermijnen gehanteerd waardoor de vervanging van goederen, die vanuit subsidiegelden worden bekostigd, gefaseerd plaatsvindt.

  • 21.

    Om tot een goede beoordeling van de aanvragen tot subsidieverlening te kunnen komen én om de beoordeling er van door te kunnen laten werken in de gemeentebegroting, de subsidieplafonds en het subsidieprogramma, moeten de aanvragen tot subsidieverlening betreffende structurele subsidies ruim voor de zomervakantie in het bezit zijn van de gemeente. Daarbij wordt een verschil gemaakt tussen vrijwilligersorganisaties met hun waarderingssubsidies (de huidige inzenddatum van 1 april blijft gehandhaafd) en de professionele instellingen die zowel hun aanvraag tot subsidieverlening als die voor de –vaststelling voor 15 mei moeten hebben ingediend. Overigens is er gezocht naar een datum die ook voor de professionele instellingen hanteerbaar is. Een verder naar achteren schuiven van de datum is, ook om het mogelijk te maken de aanvraag ‘mee te nemen’ in de begrotingsopstelling, ongewenst en werkt alleen maar ten nadele van de instellingen zelf.

  • 22.

    Uit jurisprudentie is gebleken dat ‘te laat inleveren’ betekent dat een instelling niet in aanmerking kan komen voor subsidieverstrekking. Een te laat ingeleverde of onvolledig ingevulde aanvraag betekent in principe dat, na het hanteren van een hersteltermijn, een aanvraag niet in behandeling mag en kan worden genomen. Daardoor kan zo’n instelling ‘naar haar subsidie fluiten’. ‘Een beetje te laat’ geldt dan ook niet in het bestuurs- en subsidierecht!

  • 23.

    Een aanvraag tot subsidieverlening moet aan een aantal eisen voldoen. Die eisen variëren sterk per subsidiesoort. Ook hier geldt weer dat de eisen die aan een waarderingssubsidie worden gesteld aanzienlijk lager zijn dan die welke aan andere subsidiesoorten worden gesteld. Waar mogelijk worden

deze specifieke eisen ‘vertaald’ in de subsidieaanvraagformulieren.

24.Het college kan besluiten tot subsidieverlening over een periode langer dan één jaar. Als dat gebeurt vindt dat wel plaats onder ‘begrotingsvoorbehoud’: dat wil zeggen dat de raad ieder jaar het laatste woord heeft en dus af kan wijken van de verlening. Het plan is vooral de waarderingssubsidies als meerjarige subsidies te gaan verstrekken. De aanzienlijke en niet voorspelbare financiële risico’s (loon- en prijsontwikkelingen versus de inkomsten vanuit het Gemeentefonds) blijven bij subsidieverstrekking per

boekjaar voor zowel de gemeente als de professionele instellingen beperkt.

25.Instellingen willen graag zo spoedig mogelijk zekerheid over de hoogte van de subsidie. In de ASV is opgenomen dat instellingen voor 1 januari van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft, weten welk subsidiebedrag wordt verleend.

Dat is binnen de termijn van 8 weken (de wettelijke ‘redelijke termijn’) nadat de gemeentebegroting door de raad is vastgesteld.

  • 26.

    Zeker bij professionele instellingen is het, vanuit het oogpunt van liquiditeit, van belang dat er regelmatig subsidie binnenkomt. De manier van bevoorschotting van het verleende subsidiebedrag wordt in de beschikking tot subsidieverlening vermeld. Omdat dit een apart besluit is kan daar apart bezwaar en beroep tegen worden aangetekend.

  • 27.

    Behalve bij de waarderingssubsidie vindt het verstrekken van subsidie plaats in twee fasen: de fase van de subsidieverlening (voorafgaand aan [het jaar waarin] de activiteiten [plaatsvinden]) en de fase van de subsidievaststelling na afloop ervan. Het zijn twee gescheiden trajecten met aparte besluitvorming waarbij in beide fasen sprake is van de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaar- of beroepsschrift. De beschikking tot de subsidievaststelling is gebaseerd op de inhoudelijke en financiële verantwoording (jaarverslag en jaarrekening) door de subsidieontvanger. De verantwoording moet bij subsidies hoger dan € 50.000, bij verenigingen (en hoger dan € 25.000 bij stichtingen) zijn voorzien van een beoordelingsverklaring, in uitzonderingsgevallen (zoals bij grote professionele instellingen) met hogere subsidiebedragen een accountantsverklaring. Aan die laatste groep subsidieontvangers worden immers veel zwaardere eisen gesteld dan aan de vrijwilligersorganisaties.

  • 28.

    Ook bij een niet volledige aanvraag tot subsidievaststelling geldt een hersteltermijn van 4 weken.

  • 29.

    Als de aanvraag tot subsidievaststelling ook na de hersteltermijn nog niet voldoet aan de eisen wordt de subsidie ‘ambtshalve’ vastgesteld. Dat kan, zo blijkt uit jurisprudentie, leiden tot het gedeeltelijk of zelfs volledig moeten terugbetalen van de al ontvangen subsidie.

  • 30.

    De uiteindelijke betaling van de subsidie na de vaststelling ervan gebeurt met verrekening van de verstrekte voorschotten. Waarderingssubsidies worden in één keer betaald.

  • 31.

    Subsidiebedragen die hoger zijn dan € 5.000 worden per kwartaal bevoorschot.

  • 32.

    Bestaande vorderingen kunnen worden verrekend met een bestaande geldschuld.

  • 33.

    Dit is de zogenaamde ‘hardheidsclausule’: in individuele gevallen kan van de subsidieverordening worden afgeweken.

  • 34.

    Ook onder de hardheidsclausule valt dat het college het recht heeft te beslissen in die gevallen waar de verordening ergens niet, of niet voldoende, in voorziet.

  • 35.

    De overgang van de oude Subsidieverordening 2005 naar de nieuwe ASV 2009 wordt hierin geregeld.

Uittreksel uit de de Awb betreffende de meest genoemde artikelen in de Algemene subsidieverordening gemeente Enkhuizen 2009.

3:2 Awb:

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

3:4 Awb:

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

4:2 Awb:

1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de aanvrager.

b. de dagtekening.

c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op bij wettelijk voorschrift aangewezen gegevens en bescheiden waarvan is bepaald dat deze dienen te worden overgelegd.

4:3 Awb:

1. De aanvrager kan weigeren gegevens en bescheiden te verschaffen voor zover het belang daarvan voor de beslissing van het bestuursorgaan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van de bescherming van medische en psychologische onderzoeksresultaten, of tegen het belang van de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op bij wettelijk voorschrift aangewezen gegevens en bescheiden waarvan is bepaald dat deze dienen te worden overgelegd.

4:4 Awb:

Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.

4:21Awb:

1. Onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

4:22 Awb:

Onder subsidieplafond wordt verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidie krachtens een bepaald wettelijk voorschrift.

4:24 Awb:

Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt ten minste eenmaal in de vijf jaar een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

4:34 Awb:

Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

4:35 Awb:

1. De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de

vaststelling van de subsidie van belang zijn.

2. De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:

a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke persoonlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een

verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

4:36 Awb:

1. Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening kan een overeenkomst worden gesloten. In de overeenkomst kan worden bepaald dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend

2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de subsidie zich daartegen verzet, kan in de overeenkomst worden bepaald dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend.

4:37 Awb:

1. Het bestuursorgaan kan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:

a. aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

c. het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

d. te verzekeren risico’s;

e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

g. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

h. het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële

verantwoording daarover.

2. Indien een verplichting als bedoeld i het eerste lid, onderdeel c, wordt opgelegd, zijn de artikelen 4:3 en 4:4 van overeenkomstige toepassing.

4:38 Awb:

1. Het bestuursorgaan kan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

2. Indien de subsidie op een wettelijk voorschrift berust, worden de verplichtingen opgelegd bij wettelijk voorschrift of krachtens wettelijk voorschrift bij de subsidieverlening.

3. Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kunnen de verplichtingen worden opgelegd bij de subsidieverlening.

4:39 Awb:

1. Verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen slechts aan de subsidie worden verbonden voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

2. Verplichtingen als bedoeld in het eerste lid kunnen slechts betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

4:41 Awb:

1. In die gevallen, genoemd in het tweede lid, is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan het bestuursorgaan, mits:

a. dit bij wettelijk voorschrift of, indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, bij de subsidieverlening is bepaald, en

b. daarbij is aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

2. De vergoeding is slechts verschuldigd indien:

a. De subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt

b. De subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

c. De gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

d. De subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd;

e. De rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

4:44 lid 2 Awb:

Indien bij wettelijk voorschrift geen termijn is bepaald, wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend binnen een bij de subsidieverlening te bepalen termijn.

4:45 lid 2 Awb:

Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

4:46 lid 2 Awb:

2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

4:48 Awb:

1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of

e. met toepassing van artikel 4:34 vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

4:51 Awb:

1. Indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten, geschiedt een gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

4:55 Awb:

1. Voorschotten worden overeenkomstig de voorschotverlening betaald.

2. De voorschotten worden binnen vier weken na de voorschotverlening betaald, tenzij bij wettelijk voorschrift of bij de voorschotverlening anders is bepaald.

4:61 Awb:

1. De aanvraag van de subsidie gaat in ieder geval vergezeld van:

a. Een activiteitenplan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte is, en

b. Een begroting, tenzij deze voor de berekening van het bedrag van de subsidie niet van belang is.

2. Indien de aanvrager beschikt over een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72, vermeldt de aanvraag de omvang daarvan.

4:62 Awb:

Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

4:63 Awb:

1. De begroting behelst een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

2. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk ban een toelichting voorzien.

3. Tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.

4:70 Awb:

Indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de subsidieontvanger

daarvan onverwijld mededeling aan het bestuursorgaan onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

4:71 Awb:

1. Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald, behoeft de subsidieontvanger de toestemming van het bestuursorgaan voor:

a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

b. het wijzigen van de statuten;

c. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd

uit de subsidiegelden;

d. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie, dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

e. het aangaan van kredietovereenkomsten en overeenkomsten van geldlening;

f. het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk

medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

g. het vormen van fondsen en reserveringen;

h. het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties

i. het ontbinden van de rechtspersoon;

j. het doen van aangifte tot faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

2. Het bestuursorgaan beslist binnen vier weken omtrent de toestemming.

3. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

4. Indien omtrent de toestemming niet tijdig is beslist, wordt de toestemming geacht te zijn verleend

4:75 Awb:

1. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat in ieder geval vergezeld van een financieel verslag en een activiteitenverslag.

2. Indien de subsidieontvanger ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of indien dit bij de subsidieverlening is bepaald, legt hij in plaats van het financieel verslag de jaarrekening over, onverminderd artikel 4:45, tweede lid.