Regeling vervallen per 01-01-2012

Reïntegratieverordening WWB gemeente Enkhuizen 2004

Geldend van 05-01-2006 t/m 31-12-2011

Intitulé

Reïntegratieverordening WWB gemeente Enkhuizen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De wet: de Wet werk en bijstand

  • b.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    Uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, de IOAW of de IOAZ;

  • e.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het CWI;

  • f.

    Niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers): personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij het Centrum voor werk en inkomen en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;

  • g.

    Jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en nuggers niet ouder dan 23 jaar

  • h.

    Voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 eerste lid van deze verordening;

  • i.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen;

  • j.

    De raad: de gemeenteraad van de gemeente Enkhuizen;

  • k.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • l.

    Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

  • m.

    Maatregelenverordening: de Maatregelenverordening WWB gemeente Enkhuizen 2004.

Paragraaf 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoelt in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1. De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening uitvoeringsvoorschriften vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, als mede de hoogte en wijze van financiering.

  • 2. Dit plan omvat in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van de verschillende doelgroepen;

    • b.

      b een omschrijving van het inkoopbeleid;

    • c.

      c een omschrijving van de activiteiten en instrumenten die worden ingezet voor de doelgroepen;

    • d.

      d een omschrijving van het omgaan met de combinatie arbeid en zorg.

  • 3. Het college geeft eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven in de jaarrekening.

  • 4. De uitvoeringsregels als bedoeld in het eerste lid als mede het verslag als bedoeld in het derde lid bevat het oordeel van de cliëntenplatform.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet, als een cliënt aanspraak wil maken op ondersteuning, binnen maximaal 6 maanden een aanbod dat past binnen de kaders die gesteld zijn in deze verordening en de uitvoeringsregels.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de maatregelenverordening.

  • 4. In de trajectovereenkomst wordt een boetebeding opgenomen dat indien een persoon, die gebruik maakt van een voorziening en niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, een schadevergoeding betaalt ter hoogte van de in de overeenkomst opgenomen trajectkosten.

  • 5. Indien een uitkeringsgerechtigde de schadevergoeding die voortvloeit uit het vierde lid volledig heeft terugbetaald, wordt in tegenstelling tot het gestelde in het derde lid de uitkering niet door het college verlaagd.

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op die voorzieningen die aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, worden aangeboden.

  • 3. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 6a Europese regelgeving

De bepalingen in deze verordeningen zijn in overeenstemming met de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de reïntegratieverordening in het kader van de Wet Werk en Bijstand

(Verzamelcirculaire SZW, april 2004).

Paragraaf 3 Voorzieningen

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In de uitvoeringsregels wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening niet toekennen of beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waardoor er geen noodzaak meer is voor deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, nadere regels stellen omtrent de inhoud van de voorzieningen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling;

    • d.

      de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 8 Sociale activering

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 9 Detacheringsbanen

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming.

    De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de

    concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4. Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente het werkgeversschap voor de banen, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

  • 5. Met het reintegratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.

Artikel 10 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid d, e en f een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling;

  • 2. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 11 Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 12 Inkomstenvrijlating

  • 1. De overgangsregeling Vrijlating arbeidsinkomsten, zoals genoemd in artikel 9 van de invoeringswet WWB zal in 2004 worden toegepast.

  • 2. Het college maakt geen gebruik van de in artikel 31 lid 2 sub o van de wet geboden mogelijkheid om inkomsten gedeeltelijk vrij te laten.

Artikel 13 Premies

  • 1. Het college kan aan personen een activeringspremie toekennen.

  • 2. Deze premie wordt verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      Het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid;

    • b.

      Het aanvaarden van gesubsidieerde arbeid, waarbij er sprake is na 6 maanden van doorstroming naar een reguliere baan

  • 3. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen en de hoogte van de premies.

Artikel 14 Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • a.

    kosten voor kinderopvang;

  • b.

    reiskosten.

Artikel 15 Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan aan ondernemingen waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een voorziening als bedoelt in artikel 9, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening WWB gemeente Enkhuizen 2004”

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juni 2004.

Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt zowel de “Verordening subsidiebeleid uitstroompremie WIW” als de “Verordening vrijlating van inkomsten en premiebeleid gemeente Enkhuizen”.

Toelichting algemeen

Inleiding

Volgens de WWB krijgt het college de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB vraagt aan de gemeenteraad om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd.

Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.

Naast de algemene opdracht om in de verordening het beleid tot uiting te laten komen, hebben gemeenten een verordening nodig om specifieke instrumenten in te kunnen zetten. Het gaat hierbij om de diverse subsidies en vergoedingen die de gemeente kan verstrekken.

Uit de memorie van toelichting valt af te leiden dat in ieder geval de volgende zaken door middel van de verordening geregeld moeten worden:

  • -

    De aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;

  • -

    Het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

  • -

    Het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;

  • -

    De beschikbaarheid van financiële middelen.

De verordening: procedureel of uitgebreid

De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd: beleid leg je neer in een beleidsplan. Desondanks kan de gemeenteraad van oordeel zijn, dat zij belangrijke uitgangspunten en voorwaarden die bij

bepaalde voorzieningen moeten gelden, wél in de verordening vast wil leggen.

Het beleid kan op een aantal niveaus geregeld worden:

  • 1.

    In de verordening zelf. Hiermee ligt het beleid voor langere duur vast. Het aanpassen van de verordening vergt langere tijd. Uitgangspunt kan zijn dat je een verordening vaststelt die vervolgens op hoofdlijnen een aantal jaren meekan.

  • 2.

    In beleidsregels. Het voordeel van het regelen in beleidsregels is, dat hiermee flexibeler kan worden omgegaan. Deze figuur geeft aan B en W ook meer mogelijkheden in individuele gevallen af te wijken.

  • 3.

    In uitvoeringsregels of het beleidsplan, dat ook door de raad vastgesteld wordt. Naast algemene uitgangspunten kunnen hierin ook onderwerpen aan de orde komen als het inkoop- en aanbestedingsbeleid en de afstemming met andere beleidsterreinen als onderwijs, zorg en economie.

  • 4.

    In delegatie aan het college (uitvoeringsbesluiten).

Hieruit vloeit voort dat er twee extremen zijn in de vormgeving van de verordening: een procedurele en een uitgebreide verordening.

Gekozen is voor een procedurele verordening waarbij alleen wordt vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid wordt bepaald, hoe de verhouding tussen Raad en college moet zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige

wordt vastgelegd in een beleidsplan, beleidsregels of in uitvoeringsbesluiten van het college.

Relatie met andere verordeningen

De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de reïntegratieverordening: afstemming (hier maatregel) en cliëntenparticipatie.

Maatregelenverordening

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden.

Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reïntegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen. Gezien de vorm van deze verordening, een procedurele, is voor dit laatste gekozen.

Verordening cliëntenparticipatie

De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. In de reïntegratieverordening kan worden opgenomen dat bij de vaststelling van het beleidsplan het cliëntenplatform of enig ander orgaan dat hiertoe dient wordt betrokken.

Overgangsperiode tot inwerkingtreding verordening.

De WWB geeft de mogelijkheid aan gemeenten de reïntegratieverordening op een later tijdstip dan 1 januari 2004, doch vóór 1 januari 2005, inwerking te laten treden. Hierdoor hebben gemeenten de ruimte gekregen om eerst de beleidsuitgangspunten vast te stellen, die vervolgens in de verordening hun weerslag moeten krijgen.

De aanspraak van art. 10 WWB kan pas ‘te gelde’ worden gemaakt als de verordening is ingegaan.

De Memorie van Toelichting zegt overigens dat de reïntegratieverordening en de afstemmingsverordening tegelijkertijd in dienen te gaan. Tenslotte merkt de WWB op dat ondanks het feit dat er nog geen verordening is, men al wel volgens de WWB dient te werken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB.

Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is vooral van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is; er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad uitvoeringsregels opstelt. Dit kan jaarlijks zijn, maar er kan ook voor worden gekozen naast een jaarlijks plan ook een meerjarenbeleidsplan vast te stellen. Daarnaast is er de mogelijkheid op met deelplannen te werken.

Het tweede lid biedt de gemeenteraad de mogelijkheid aan te geven welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan aan de orde dienen te komen.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad.

Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

Het vierde lid biedt de mogelijkheid het cliëntenplatform te betrekken bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Als een cliënt zelf aanspraak wil maken op een voorziening, dan moet het college beoordelen of dit bijdraagt aan de

arbeidsinschakeling van die persoon. Als dit het geval is, dan moet de cliënt binnen een bepaalde termijn aan de voorziening kunnen deelnemen. Een maximale termijn van zes maanden vanaf de aanvraag tot de start van de voorziening wordt hier redelijk geacht.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering.

Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid biedt de verbinding met de maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien een uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet.

Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

De afstemmingsverordening is niet van toepassing op Ioaw-ers en Ioaz-ers. Voor hen blijft het maatregelenbesluit van kracht, zoals dit ook al van toepassing was voor inwerkingtreding van de WWB.

Voor personen zonder uitkering, Anw-ers en voor personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen. Daarom is in het vierde lid opgenomen, dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn, terugvordert.

Artikel 6 Subsidie- en budgetplafonds

Zonodig kan het college een subsidie en of budgetplafond vaststellen. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat het werkdeel van de uitkeringen overschreden wordt. Met nadere regels kan vastgesteld worden hoeveel personen aanspraak kunnen maken op een traject, en hoeveel personen en gebruik kunnen maken van de detacherings- en uitstroompool (DUP).

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

In dit artikel worden een aantal zaken geregeld die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet in het bijzonder in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de klantmanager de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste

wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven.

Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage (sub f) heeft betrekking op de doelgroep nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Artikel 8 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling.

Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop.

Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, kan het een overweging zijn onderscheid te maken tussen sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het

laten participeren van de persoon in de maatschappij. De gemeente kan besluiten alle kosten die gemaakt worden voor de laatste activiteit niet te betalen uit het werkdeel van de WWB, maar uit bijvoorbeeld welzijnsmiddelen.

Artikel 9 Detacheringsbanen

De WWB houdt de mogelijkheid om personen een dienstverband aan te bieden, om op detacheringsbasis werkervaring op te doen.

Het eerste lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband.

In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.

Het derde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beinvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft

plaatsgevonden.

Het vierde lid geeft het college de mogelijkheid het materiële werkgeverschap te mandateren aan een uitvoeringsorganisatie of reïntegratiebedrijf, net zoals dat in de WIW mogelijk was. Voor de

uitbesteding dient een mandaatbesluit te worden genomen. Daarnaast is het zaak een uitvoeringscontract op te stellen.

Artikel 10 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie

Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden.

Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen.

Bij de inzet van dit instrument dient de Europese regelgeving in acht te worden genomen. Deze regelgeving bepaalt dat bij de loonkostensubsidies in de private sector de subsidie maximaal 50% van de totale loonkosten mag beslaan.

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).

Artikel 11 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden overgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren,

zoals genoemd in het derde lid.

Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als

noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Artikel 12 Inkomstenvrijlating

In het eerste lid is aangegeven dat de overgangsregeling, die voortvloeit uit de invoeringswet, voor personen die onder de Abw een vrijlating hadden zal worden toegepast.

Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt om gedurende maximaal 6 maanden aaneengesloten de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating moet, naar het oordeel van het college, bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van € 166,-.

Het amendement Bruls roept veel vragen op. Welke arbeid draagt wel of niet bij aan arbeidsinschakeling en kan in alle gevallen van tevoren bepaald worden of er uitstroom binnen 6 maanden zal plaatsvinden. Staatssecretaris Rutte adviseert gemeenten geen gebruik van deze voorziening te maken en premies in te zetten om uitstroom te bevorderen. Gelet op het feit dat het

meewerken aan arbeidsinschakeling een verplichting is, het college voldoende mogelijkheden heeft om iemand te ondersteunen bij uitstroom naar regulier werk en dat premies kunnen worden ingezet om uitstroom te bevorderen, wordt hier afgezien van de mogelijkheid om een inkomstenvrijlating toe te kennen.

Artikel 13 Premies

In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een activeringspremie van maximaal € 1944 kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.

De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan ook besluiten bepaalde activiteiten in het geheel niet te premieren. Tenslotte kan de gemeente de premie afhankelijk maken van doelgroepen, zoals arbeidsgehandicapten, ouderen, jongeren, afstand tot de arbeidsmarkt etc.

De WWB regelt in art. 31 lid 2 sub k de maximale onkostenvergoedingen bij het verrichten van vrijwilligerswerk (€ 20 per week, met een maximum van € 720 per jaar). Ook deze zijn onbelast en werken niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. Ook hier kan de gemeente variëren in

hoogte.

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen: de criteria en de doelgroepen kunnen worden omschreven in het beleidsplan, al dan gekoppeld aan de bevoegdheid van het college om nadere regels te stellen.

Artikel 14 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen.

De kosten die vergoed kunnen worden zijn:

  • -

    kosten voor kinderopvang;

  • -

    reiskosten.

Artikel 15 Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is er van uitgegaan dat nazorg geboden kan worden na acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 17 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 18 Inwerkingtreding

In het kader van de gefaseerde invoering van de WWB hebben gemeenten tot 1 januari 2005 de tijd om de verordening vast te stellen. De aanspraak van artikel 10 WWB kan pas ‘te gelde’ worden gemaakt als de verordening is ingegaan.

Van belang is hierbij ook de Tijdelijke referendumwet (Trw). Er moet van worden uitgegaan dat de Reïntegratieverordening een op grond van artikel 8 eerste lid onder a Trw referendabel besluit is.

Op grond van artikel 22 lid 2 TRW kan de inwerkingtreding van de Reïntegratieverordening niet worden vastgesteld op een datum eerder dan zes weken na bekendmaking.

Uitgaande van een eerst mogelijke vaststelling van de verordening door de Gemeenteraad op 6 april 2004, kan deze op zijn vroegst in werking treden op 1 juni 2004.

Tenslotte is in het Invoeringsbesluit WWB bepaald dat de reïntegratieverordening en de maatregelenverordening op hetzelfde tijdstip in dienen te gaan.