Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2013

Geldend van 06-02-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2013

 Burgemeester en wethouders van Epe

overwegende dat het gewenst is dat het college beleidsregels vaststelt ter uitvoering van de Verordening en het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2013;

 

gelet op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, de verordening individuele voorzieningen gemeente Epe 2013 en het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2013

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2013.

VOORWOORD

Inleiding

Deze beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels (ooit Verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, waaronder mogelijk de individuele voorzieningen. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen.

In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008[1 (Zie LJN BG6612)heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet of te weinig rekening mee houden.

Art. 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. Daar was onder de Wvg veel minder sprake van. Het meest duidelijke voorbeeld is gelegen in het collectieve vraagafhankelijke vervoer (cvv). Onder de Wvg hadden verreweg de meeste gemeenten het primaat van het cvv in hun verordening opgenomen. Daar kon onder de Wvg redelijk consequent mee worden omgegaan, zo leerde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Als er geen medische noodzaak bestond voor een andere vervoersvoorziening kon de gemeente dat cvv toekennen en werd het adequaat geacht, zelfs goedkoopst-adequaat. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad heeft inmiddels duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vervoer weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geval als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen[1] (Zie LJN BK2500, BK2502, BK2504).

De aanleiding kan ook zijn dat het cvv in het individuele geval niet als goedkoopst-compenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is.

Dit voorbeeld van het cvv maakt duidelijk dat de Wmo andere eisen stelt aan een besluit dan de Wvg deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.

 

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had, ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.

 

Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden.

Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis.

 

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.

 

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Een gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.

 

In art. 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. Feitelijk zegt de gemeente bij toepassing van dit artikel: als gemeente hoeven we niets te doen want u kunt het zelf betalen, compensatieplicht is niet aan de orde. De discussie loopt of gemeenten op basis van dit artikel ook rekening mogen houden met het vermogen van iemand. Dus niet alleen met het inkomen uit vermogen. Mag je van iemand met een redelijk vermogen, met geld op de bank of aandelen of een eigen huis met overwaarde verlangen dat hij dat gebruikt om een noodzakelijke woningaanpassing te financieren? Mag je van iemand in dergelijke omstandigheden verlangen dat hij zelf zijn eigen vervoer bekostigt, en zijn eigen hulp in huis betaalt? En welke grenzen zouden dan gehanteerd kunnen worden? Juist omdat hierover geen jurisprudentie is, is het lastig hierin te adviseren.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven[1]. (Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285)).

In de gemeente Epe wordt, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uitgegaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt. Dit sluit overigens ook aan op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wmo (TK 2012-2012, 33 127, nr. 2) .

Nieuwe wetgeving

In deze beleidsregels blijven de plannen rond de functie begeleiding uit de AWBZ buiten beschouwing. Op het moment van vaststellen van deze regels (najaar 2012) is immers nog niet duidelijk wanneer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wmo (TK 2012-2012, 33 127, nr. 2) in werking treedt.

Ten geleide

De beleidsregels volgen de indeling van de verordening op het punt van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn.

 

Het gesprek is in feite een onderdeel van het onderzoek, maar het heeft de voorkeur dit gesprek naar voren en uit de aanvraagprocedure te halen. De verwachting is immers dat het gesprek, zeker als de gemeente werk maakt van het opzetten van meer algemene voorzieningen in een (groot) aantal gevallen niet meer hoeft te leiden tot een aanvraag. In een open gesprek komen alle mogelijkheden om een gewenst resultaat te bereiken, ook die van de persoon zelf en zijn omgeving, aan de orde.

 

‘De Kanteling’ is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd.

 

De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daarvoor nodig.

HOOFDSTUK 1. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Resultaat 1: wonen in een geschikt huis

Inleiding

In de Wmo is in art. 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Afwegingskader

- Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

Een eigen woning kan zowel een koop-  als huurwoning zijn. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

 

- Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing.

Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

- Als sprake is van een aanvraag voor een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het voorzien in eigen woonruimte.

Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. [1] ( Een gemeente kan in overleg treden met woningcorporaties om hen te stimuleren mantelzorgwoningen te huur aan te bieden. Een gemeente kan er ook toe besluiten woningcorporaties subsidie te geven als bijdrage in de stichtingskosten van mantelzorgwoningen, die daarna te huur aangeboden worden, inclusief (tijdelijke) plaatsing.)

De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

- Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als van tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kan bij eigen woningen ook worden bezien of het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit goedkoopst-compenserend is in het concrete geval.

 

- Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.

 Als het financieel mogelijk is deze aanbouw met beperkte gevolgen voor de netto woonlasten zelf te financieren, bijvoorbeeld door een (aanvullende) hypotheek op de woning te vestigen of bij te lenen op een bestaande hypotheek, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

 

- Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

 

- Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

 

- Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig een bouwkundige calculatie wordt opgevraagd bij een ter zake deskundig bureau.

 

- De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen, voor zover van toepassing, in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van (het persoonsgebonden budget of) de financiële tegemoetkoming:

1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

2. De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

4. De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

5. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

6. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

7. Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

8. De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

9. De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

10. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

11. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

Indien de gemeente ook de administratiekosten van de verhuurder wil vergoeden kan het volgende opgenomen worden:

12. De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.

- Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

 - Een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college  uitbetaald aan de eigenaar van de woning. Alleen de eigenaar die zelf de aanpassing nodig heeft, heeft keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget. Indien het gaat om een tegemoetkoming voor een aanpassing voor een huurder met beperkingen wordt de beschikking verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende, met kennisgeving aan de eigenaar.

 

- Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

 

- Een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in verband met COPD is mogelijk in gevallen waarin deze als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (COPD) noodzakelijk is op basis van een duidelijke diagnose door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het leefpatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden  bepaald. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkene zelf maatregelen treft ter voorkoming van COPD-klachten. In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:

 

= de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan/verergeren;

= vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

 

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de aanvrager jonger is dan vier jaar.

 

Indien de belanghebbende verhuist, wordt geen tegemoetkoming uitbetaald omdat het algemeen gebruikelijk is dat bij verhuizing nieuwe vloerbedekking wordt aangeschaft.

 

- Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

- De uitraasruimte was voorheen, onder de Wvg, omschreven in de wet zelf. Onder de Wmo volgt de gemeente Epe het Wvg-beleid voor wat betreft de uitraasruimte.

     

Het gaat om een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. Dit vloeit ook voort uit de algemene beperking dat individuele Wmo-voorzieningen in hoofdzaak op het individu gericht zijn. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking. Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. In principe zal de ruimte daarom leeg, prikkelarm en veilig moeten zijn, en indien nodig zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen. Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen  de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast.

 

- Bij het verstrekken van een tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten toegekend.

 

- Bij het zoeken naar mogelijkheden om het hier bedoelde resultaat te bereiken kan volgens vaste jurisprudentie ook worden gekeken naar algemeen gebruikelijke oplossingen, zoals herschikking binnen de woning en redelijkerwijs te vergen hulp van huisgenoten om het resultaat te bereiken.

 

- Ook worden geen aanpassingen aan woningen verstrekt indien de belemmeringen te verwachten of te voorspellen waren.

 

De burger wordt in alle redelijkheid aangesproken op de eigen kracht (en die van zijn netwerk), maar ook op eigen verantwoordelijkheid. Veel voorzieningen komen niet meer voor vergoeding in aanmerking, omdat deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, of omdat het – al dan niet deels – gaat om gebruikelijke vervanging of renovatie.

 

Hieronder een niet-limitatieve opsomming van zaken die in principe als algemeen gebruikelijk worden beschouwd:

= verhoogd toilet;

= doucheglijstang;

= thermostaatkraan;

= eenhendelmengkraan;

= kookplaat (alle varianten);

= verrijdbare airco;

= luchtbevochtiger;

= zonwering;

= wasdroger;

= korfladen;

= verwijderen van lavet en vervangen door een douche;

= centrale verwarming;

= vervanging van vloerbedekking en gordijnen indien ouder dan 8 jaar;

= vervanging van reeds afgeschreven zaken;

= renovatie badkamer na 20 jaar;

= renovatie keuken na 20 jaar;

= elektrische garagedeuropener;

= oplaadpunt ten behoeve van opladen elektrisch vervoermiddel;

= tweede toilet (tenzij eerste toilet niet toegankelijk is vanwege beperkingen.

Bovenstaande producten zijn regulier verkrijgbaar tegen een redelijke prijs en zijn niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking. Deze voorzieningen worden veelal aangeschaft vanwege gemak/comfort. Toch vindt geen vergoeding plaats wanneer iemand de voorziening aan moet schaffen vanwege beperkingen.

 

Daarnaast zal bijvoorbeeld van senioren of personen met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld verwacht worden dat zij anticiperen op de toekomst. Bij de keuze van een nieuw te betrekken woning mag uiteraard verwacht worden dat men rekening houdt met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Kosten komen voor eigen rekening.

Blijft men wonen in de huidige woning, dan wordt van de burger gevraagd te anticiperen op, en te reserveren voor de toekomst. Niet alles wordt opgelost door de overheid. Er zijn voorzieningen waarvan voorzienbaar is dat deze ooit nodig zullen zijn, en waarvoor men zelf dient te zorgen. Dit zijn ook algemeen gebruikelijke voorzieningen.

= wandbeugels;

= extra trapleuning;

= dorpels in de woning verwijderen;

= opheffen van niveauverschillen bij de voordeur en achterdeur m.b.v. oprijplaat of ophogen straatwerk;

= verwijderen bad of douchecabine en realiseren douche zonder instap, voor zover het gaat om reguliere renovatie.

Resultaat 2: een schoon en leefbaar huis

Inleiding

 

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het mogelijk of noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Dat kan in de praktijk ook betekenen dat ruimten die zelden of nooit gebruikt worden minder frequent schoongemaakt moeten worden.

Afwegingskader

 

- Het gaat om alle activiteiten teneinde de woning, exclusief de tuin, schoon en leefbaar te houden, uiteraard voor zover de ruimten ook daadwerkelijk worden gebruikt.

 

- Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

 

- Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een LAT-relatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

 

Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonend zijn wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren in het huishouden. In de leeftijd van 5 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden een bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden, het bed te verschonen en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Er kan voor activiteiten die kinderen van 12 tot 18 jaar uitvoeren tijd in mindering worden gebracht op een mogelijke toekenning. Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etc.

Van huisgenoten van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een eenpersoons huishouden kunnen overnemen. Veel jongeren in deze leeftijdscategorie (denk aan studenten) wonen immers zelfstandig en moeten dan ook hun eigen huishouden doen. Van een huisgenoot van 23 jaar of ouder wordt meer verwacht. Deze zal de taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een meerpersoons huishouden moeten kunnen overnemen.

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken.

 

- Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt voortgebouwd op de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd, zie de bijlage Normering huishoudelijke hulp. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt. Binnen deze normen zijn er mogelijkheden om in specifieke situaties maatwerk te leveren.

 

- De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Daarbij worden in het Besluit verschillende tarieven gehanteerd voor verschillende situaties. Ook hier is een andere vorm van toekennen mogelijk, bijvoorbeeld met speciale hulpmiddelen. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

 

- Bij huishoudelijke hulp in natura kent het college hulp toe in uren.

Ook hier zou een andere vorm van toekennen mogelijk zijn. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat bereikt zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

 

- Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.

Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaatsvinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Daarvoor kan zo nodig een maatwerkoplossing worden gezocht.

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen doen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

 

- Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

 

- Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

      Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.

 

- Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonend zijn zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren in het huishouden. In de leeftijd van 5 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden een bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden, het bed te verschonen en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Voor de activiteiten die kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar doen, kan tijd in mindering worden gebracht op een mogelijke toekenning. Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etc. Van huisgenoten van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een eenpersoons huishouden kunnen overnemen. Veel jongeren in deze leeftijdscategorie (denk aan studenten) wonen immers zelfstandig/op kamers en moeten dan ook hun eigen huishouden doen. Van een huisgenoot van 23 jaar of ouder wordt meer verwacht. Deze zal de taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een meerpersoons huishouden moeten kunnen overnemen.

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden of opwarmen van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hiervoor kan wel gecompenseerd worden.

 

- Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.

 Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

 

- Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

 

- Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

 - De normtijden hiervoor zijn weer de normen zoals voorheen onder de AWBZ gehanteerd, tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt. Zie de bijlage Normering huishoudelijke hulp. Deze normen worden uitgedrukt in uren.

 

- Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

 

- Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting  Ook hier gaat het om een afgeleid recht.

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

I nleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

 

- Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij als dat in de lijn ligt.

 

- Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

 Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of  droger.

 

- Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijke werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonend zijn zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren in het huishouden. In de leeftijd van 5 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden een bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden, het beddengoed verschonen, de vuile was in de wasmand te doen en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Voor de activiteiten die kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar doen, kan tijd in mindering worden gebracht op een mogelijke toekenning. Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etc. Van huisgenoten van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een eenpersoons huishouden kunnen overnemen. Veel jongeren in deze leeftijdscategorie (denk aan studenten) wonen immers zelfstandig en moeten dan ook hun eigen huishouden doen. Van een huisgenoot van 23 jaar of ouder wordt meer verwacht. Deze zal de taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een meerpersoons huishouden moeten kunnen overnemen.

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken.

 

- Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

 

- De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen.

- Wat betreft het strijken worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.[1]

(De gemeente heeft een taak in het voorlichten van de burgers op deze onderdelen. Men moet kunnen weten wat verwacht wordt als men ooit een beroep op dit resultaat binnen de Wmo wil gaan doen.)

 

- Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er gecompenseerd gaat worden, gebeurt dat in de vorm van een  afgeleid recht van de verzorgde op zijn of haar naam.

 

- De normtijden hiervoor zijn weer de normen zoals voorheen onder de AWBZ gehanteerd, tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt. Zie de bijlage Normering huishoudelijke hulp

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden ondervangen zodat er gezocht kan worden naar een eigen, al dan niet permanente oplossing.

Afwegingskader

- Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders, buren, oppas door vrijwilligerscentrale of oppascentrale enz.

 

- Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.

 

- Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren door inzet van een individuele voorziening. Bij dit compenseren wordt voortgebouwd op de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd, zie de bijlage Normering huishoudelijke hulp. Binnen deze normen zijn er mogelijkheden om in specifieke situaties maatwerk te leveren.

 

- Bij het bieden van tijdelijke compensatie gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is en er geen eigen mogelijkheden voorhanden zijn.

- Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

 

- Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Inleiding

 

Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel  als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.

 

Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Daarbij wordt uiteraard eerst bezien of loophulpmiddelen die via de Zorgverzekeringswet kunnen worden verstrekt, in het concrete geval tot het bereiken van het resultaat kunnen leiden. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Afwegingskader

 

- Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

 

- Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool.

 

- De sportrolstoel c.q. sportvoorziening wordt niet gerekend tot een voorziening voor het verplaatsen in en rond de woning. Deze voorzieningen passen binnen het kader van resultaat 8.

 

- Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik zal, zo nodig via een medisch of ergonomisch advies, een programma van eisen worden opgesteld.

 

- Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

 

- Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget moet ook rekening gehouden worden met deze kosten. Het persoonsgebonden budget moet volgens artikel 6 van de wet immers vergelijkbaar (met naturaverstrekking) en toereikend zijn.

 

- Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget geldt volgens artikel 6 van de wet echter wel dat dit toereikend moet zijn.

 

 - Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.

Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er gekeken zal worden naar alternatieven om het hier bedoelde resultaat te bereiken.

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

 

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning, en waar nodig puntbestemmingen (bereiken van bestemmingen als streekziekenhuizen die op een iets grotere afstand kunnen liggen).

 

Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft bijvoorbeeld al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er in de regel geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

 

- Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.

Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke.

 

- Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waaruit de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene bestaat. Daarbij wordt gekeken naar de persoonskenmerken en (vervoers)behoefte op de korte en lange afstanden, de frequentie van de verplaatsingen en eventuele bijzondere eisen, zoals het meenemen van kinderen, noodzaak voor begeleiding, etc.

 

- Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

 

- Met een systeem van collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor bestaat kan het college dit aantal aanpassen.

     

Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere verstrekte voorziening, zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal toe te kennen kilometers.

 

- Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

 

- Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.

 

- Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen voor deze meerkosten is compensatie mogelijk.

 

- Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

 

- Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag. Het voorgaande geldt uiteraard voor zover op deze wijze kan worden voldaan aan de eis van toereikendheid van het persoonsgebonden budget, zoals genoemd in artikel 6 van de wet.

 

- Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening.

Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd -vanwege de (medische) noodzaak om tijdens het vervoer in te kunnen grijpen- zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten.

Inleiding

 

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is heel algemeen. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Vaak zal het resultaat via vervoersvoorzieningen kunnen worden bereikt

 

Afwegingskader

 

- Het college beoordeelt altijd eerst of eigen oplossingen of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn om het resultaat te bereiken.

- Als het gaat om een vervoer- of verplaatsingsprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

- Volgens de regels van het Besluit kan een pgb voor aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportvoorziening worden verstrekt;

   

- Voor kinderen kan een maatwerkvoorziening worden getroffen als zij zonder die voorziening niet kunnen spelen met andere kinderen.

HOOFDSTUK 2. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANIËLE TEGEMOETKOMING. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL.

Inleiding

 

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

 “Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964,  tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

 

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie verstrekkingsvormen mogelijk om via individuele voorzieningen een bepaald compenserend resultaat te bereiken.

 

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn. Er wordt dan dus geen geld verstrekt.

 

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om huishoudelijke hulp twee mogelijkheden om dit in te vullen.

 

De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel

7 lid 2 Wmo:

 

‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’.

 

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning, zie artikel 7 lid 2 van de wet. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in situaties, waarin het gaat om een gehandicapte huurder, geen persoonsgebonden budget zijn. Een persoonsgebonden budget gaat rechtstreeks naar de aanvrager, maar een tegemoetkoming voor een woningaanpassing ten behoeve van diens huurder moet worden toegekend aan de eigenaar. Diens eigendom wordt immers aangepast, en de eigenaar wordt volgens de civielrechtelijke natrekkingsregel ook veelal eigenaar van de aanpassing.

 

Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of  rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis.

 

Gemeenten kunnen ook andere systemen opzetten, mits die niet in plaats van maar naast het persoonsgebonden budget komen. Dat geldt bijvoorbeeld voor vouchers of cheques.

 

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit. Dat kan, als dit in deze beleidsregels is geregeld, in mindering worden gebracht, ook naast een eigen aandeel.

 

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het tarief van het collectief vervoer.

Afwegingskader

1. Een persoonsgebonden budget.

 

- Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf huishoudelijke hulp of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend.

Bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage  gevraagd  worden, tenzij het om een persoonsgebonden budget voor een rolstoel gaat. [1]

(Ten tijde van het opstellen van deze beleidsregels is nog niet duidelijk of er in de toekomst wel een eigen bijdrage voor een rolstoel gevraagd kan worden. Een voorstel voor wetswijziging op dit punt is nog niet behandeld.)

Ook kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden, behalve bij een rolstoel. Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein, en zit hem voornamelijk in de keuzevrijheid en verantwoordelijkheid voor de besteding. Duidelijk is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing voor een huurder niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget, omdat aan de eigenaar moet worden uitbetaald. Zie hierover ook de inleiding van dit hoofdstuk.

 

- In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college heeft de volgende uitzonderingen vastgesteld......

 De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (indien dat op individuele basis wordt geïndiceerd), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

 

- Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. Het college heeft  hierover regels opgenomen in het Besluit.

 

- Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.

Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdrage-systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

 

- Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.

Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en kan elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn. Er zijn twee mogelijkheden: het gaat om een arbeidsovereenkomst of om een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer. In het eerste geval ontstaan er weer twee situaties: betrokkene werkt op minder dan 3 dagen of betrokkene werkt op meer dan 3 dagen bij dezelfde persoon. Als het minder dan 3 dagen zijn mag bruto uitbetaald worden en zorgt iemand zelf voor eventuele betaling van belastingen en verzekeringen. Werkt iemand meer dan 3 dagen in de week dan is de werkgever verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor diverse verzekeringen. In deze beide situaties moet het minimum (jeugd)loon in ieder geval betaald worden. Is sprake van een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer dan zal het veelal gaan om een zzp-er, een zelfstandige zonder personeel en is men niet gebonden aan het minimum (jeugd)loon en hoeft geen afdracht plaats te vinden door de opdrachtgever. Het college heeft daarom in het Besluit gekozen voor gedifferentieerde tarieven voor het pgb HH.

 

- Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting toegekend moet worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot ? In het eerste geval wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen, uiteraard voor zover nog kan worden gesproken van een toereikend budget als bedoeld in artikel 6 van de wet.

 

- Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

 Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een duidelijk programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. De aanvrager die kiest voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget is immers zelf verantwoordelijk voor een juiste besteding van dat budget, conform de in de toekenningsbeschikking gestelde eisen. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

 

- Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is.

Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

 

- Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld.

Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar ook in termijnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp. Om de betaling overzichtelijk te houden is het mogelijk dit persoonsgebonden budget in termijnen beschikbaar te stellen. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat bij betaling over een lange perioden uitsluitend betaling achteraf problemen kan opleveren. Betaling per voorschot, of aan het begin van de periode, ligt dan voor de hand.

 

- Als de betaling via een service- of bemiddelingsorganisatie verloopt zal het college alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het persoonsgebonden budget overmaken.

Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt het geld op rekening van de service- of bemiddelingsorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de cliënt. Het college betaalt dan niet te veel en de cliënt hoeft niets terug te betalen. Namens de cliënt verzorgt deze organisatie ook de verantwoording.

 

- In de gemeente Epe is betaling en (steekproefsgewijze) controle van besteding van  persoonsgebonden budgetten uitbesteed. De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Via een beperkte steekproef zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

 Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

 

- De verordening regelt wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is.

Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de Belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2010 doet men aangifte over 2009, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2008 in 2010 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het Besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

2. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel.

 

- Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.

3. De voorziening in natura.

 

- Naturavoorzieningen worden namens het college door derden verstrekt.

Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.

HOOFDSTUK 3. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES, BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Inleiding

 

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit hangt af van de aard van de vraagstelling. Waar het om gaat is dat, waar nodig, deskundigheid wordt ingeschakeld om op zorgvuldige wijze en dus op basis van voldoende en adequate gegevens, te kunnen besluiten. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

Criteria:

 

- Artikel 25 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag buiten behandeling gelaten mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

 

- In dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen. In de gemeente Epe wordt hiervoor alle ruimte gegeven:

Advies kan bijvoorbeeld worden gevraagd bij een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college. Het belang van medisch advies in een dergelijke situatie is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen van waaruit een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Het verstrekken van voorzieningen zonder een medische scan van de huidige (uitgangs-)situatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt. Om die reden kunnen ook de kosten van de gevraagde voorziening reden zijn om een medisch advies te vragen.

Het kan dan gaan om een aanschafbedrag van een voorziening en/of een geschat bedrag dat de gemeente denkt per jaar kwijt te zijn aan bijvoorbeeld huishoudelijke hulp. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als zijnde onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college aanleiding zien om medisch advies te vragen  bij - bijvoorbeeld- een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

 

- Artikel 25 lid 3 bepaalt dat bij de medische advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.

      De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. [1]

( Uit Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie, blz. 22, dit is een toelichting op de ICF, zie http://www.rivm.nl/who-fic/in/ICFwebuitgave.pdf[1] )

Van de zeer uitgebreide ICF[2]

(http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm) zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

 

- Op grond van lid 4 van artikel 25 moet belanghebbende die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen.

 Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (groot) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

 

- Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

 

Alternatieven voor bezwaar

 

- Iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.

 

- De gemeente streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte fouten hersteld kunnen worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking geeft het college, bijvoorbeeld door de beschikking langs te brengen en uitleg te geven een extra contactmoment. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken. Tot slot bestaat nog de mogelijkheid van mediation, indien het college dit zinvol acht.

 

 

Epe, 18 december 2012

 

Burgemeester en wethouders van Epe,

de burgemeester, Ir. H. van der Hoeve             

de secretaris,   mw. C. Kats

 

 

 

Bijlage 1 - Normering Huishoudelijke Hulp

 

Deze normering vloeit voort uit de Wmo richtlijn indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden versie 1.0 , december 2006 van het CIZ.  De normering uit dat document is aangepast aan de resultaatgebieden zoals genoemd in de Beleidsregels.

 

Resultaat 2:

Een schoon en leefbaar huis (zwaar huishoudelijke en licht huishoudelijke taken):

Zwaar huishoudelijk werk houdt het volgende in:

Stofzuigen

Schrobben dweilen soppen: sanitair en keuken

Bedden opmaken/verschonen

Opruimen huishoudelijk afval

Organisatie van het huishouden

Eenpersoonshuishouden     

Eengezinswoning of vergelijkbaar:

tot 3 uur per week

Seniorenwoning/flat of vergelijkbaar:

tot 1 uur 30 per week

Meerpersoonshuishouden

Eengezinswoning of vergelijkbaar:

tot  3 uur per week

Seniorenwoning/flat of vergelijkbaar:

tot 3 uur per week

Maatwerk wordt geleverd afhankelijk van:

- Bezettingsgraad van de woning en het wel of niet in gebruik zijnde van ruimtes/kamers.

- Vervuilingsgraad (door de situatie en niet door verwaarlozing) Huisdieren zijn eigen  verantwoordelijkheid en hier wordt niet extra voorgeïndiceerd.

- COPD problematiek in een gesaneerde woning

- Onmogelijkheid om zelf het huishouden te organiseren.

Licht huishoudelijk werk houdt het volgende in:

Opruimen

Stof afnemen

Bedden opmaken

Afwassen

Eenpersoonshuishouden

Tot 1 uur per week

Meerpersoonshuishouden

Tot 1 uur 30 minuten per week.

Maatwerk wordt geleverd afhankelijk van:

- Bezettingsgraad van de woning en het wel of niet in gebruik zijnde van ruimtes/kamers.

- Vervuilingsgraad (door de situatie en niet door verwaarlozing) Huisdieren zijn eigen  verantwoordelijkheid en hier niet extra geïndiceerd.

- COPD problematiek in een gesaneerde woning

- Afwas kan niet opgespaard worden (in goot of vaatwasser)

Resultaat 3:

Goederen voor primaire levensbehoeften (boodschappen doen en zo nodig maaltijden verzorgen):

Boodschappen doen houdt in:

Samenstellen van de boodschappenlijst

Inkopen boodschappenOpbergen van boodschappen

Een/meerpersoonshuishouden

Tot 1 uur per week

Maatwerk wordt geleverd afhankelijk van:

- aantal personen waarvoor ingekocht moet worden

- jonge kinderen in het gezin

- afstand tot dichtstbijzijnde supermarkt

- als medisch noodzaak is voor speciale voeding.

Maaltijdverzorging houdt in:

Broodmaaltijd klaarzetten

Tafel dekken en afruimen

Koffie/thee zetten

Afwassen (machine/handmatig) en opruimen

Eten bereiden;

-voorbereiden

-koken (alleen als tafeltje dekje geen oplossing is)

-warm maken v.d. kant en klaar maaltijd en evt. aanreiken

Warme maaltijd

Bereiden     tot  30 minuten per keer

Opwarmen  tot  15 minuten per keer

Broodmaaltijd

(kan klaargezet worden)

 Tot 15 minuten per dag

Maatwerk wordt geleverd afhankelijk van:

- Aanwezigheid kinderen jonger dan 12 jaar

Resultaat 4:

Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding ( Verzorging kleding/linnengoed)

Verzorging kleding/linnengoed houdt in:

Sorteren was

Wassen van kleding met behulp van wasmachine

Ophangen/afhalen of was drogen in droger

Vouwen

Strijken en opbergen

Eenpersoonshuishouden

Tot 1 uur per week

Meerpersoonshuishouden

Tot 1 uur 30 minuten per week

Maatwerk wordt geleverd afhankelijk van:

- Aanwezigheid kleine kinderen

- Bedlegerigheid

- Overmatige transpiratie, speekselverlies en incontinentie

Resultaat 5:

Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Het zorgen voor kinderen die tot het gezien behoren houdt in: Wassen/aankleden van kind(eren)

A. Naar bed brengen

B. Hulp bij eten/drinken kind(eren)

C. Babyvoeding

D. Naar school/crèche brengen

 

A. 30 minuten per dag per kind

B. 10 minuten per dag per kind

C. 20 minuten per maaltijd

D. 10 minuten per kind per keer15 minuten per keer per gezin

Maatwerk wordt geleverd afhankelijk van:

- Opvoedingsproblematiek bij gezinnen met jonge kinderen

- Ernstige psychische, psychosociale problematiek bij de ouder(s).

- Aantal kinderen/leeftijd kinderen/aanwezigheid van gedragsproblematiek.

- Samenvallen van andere hulp/taken in het gezin.

- Eenvoudig te combineren taken