Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening op de heffing in invordering van toeristenbelasting 2009

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening op de heffing in invordering van toeristenbelasting 2009

DE RAAD DER GEMEENTE EPE

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders (Handelingen van de raad, bijlagenr. 08-030)

gelet op artikel 224 van de Gemeentewet;

BESLUIT

vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2009.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    mobiele kampeeronderkomens: tenten, vouwwagens, kampeerauto's, toercaravans en soortgelijke onderkomens dan wel soortgelijke voertuigen welke bestemd zijn dan wel gebezigd worden als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden;

  • b.

    vaste standplaats: een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een (gedeelte van een) seizoen of een jaar plaatsen van een zelfde mobiel kampeeronderkomen of stacaravan.

  • c.

    jaarplaats: een vaste standplaats bestemd voor verblijf gedurende de periode 1 januari tot en met 31 december;

  • d.

    seizoenplaats: een vaste standplaats bestemd voor verblijf gedurende de periode 1 april tot en met 31 oktober;

  • e.

    gebroken seizoenplaats: een vaste standplaats bestemd voor verblijf gedurende de periode 1 april tot en met 30 juni en van 1 september tot en met 31 oktober;

  • f.

    voorseizoenplaats: een vaste standplaats bestemd voor verblijf gedurende de periode 1 april tot en met 30 juni;

  • g.

    naseizoenplaats: een vaste standplaats bestemd voor verblijf gedurende de periode 1 september tot en met 31 oktober.

  • h.

    he&pi-arrangement: een arrangement aangeboden door een recreatie-ondernemer om gedurende de periode ingaande op Hemelvaartsdag en eindigende op Tweede Pinksterdag een mobiel kampeeronderkomen te plaatsen.

Artikel 2 Belastbaar feit

Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam 'toeristenbelasting' een directe belasting geheven.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.

  • 2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.

  • 3. Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 verblijf houdt.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1. De belasting wordt niet geheven ter zake van het verblijf:

    door degene, die:

    • 1.

      als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of van ouden van dagen verblijft;

    • 2.

      verblijf houdt in een gemeubileerde woning indien hij ter zake van het verblijf in of het ter beschikking houden van die woning forensenbelasting is verschuldigd;

  • 2.

    • van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters c, d, f, g, h, van voornoemde wet, en voor zover deze persoon verblijf houdt in een gelegenheid als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen.

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

  • 1.

    • Het aantal personen dat heeft overnacht, wordt met betrekking tot mobiele kampeeronderkomens en stacaravans op vaste standplaatsen ingeval van:

      • a.

        een jaarplaats bepaald op 2,62;

      • b.

        een seizoenplaats bepaald op 2,89;

      • c.

        een gebroken seizoenplaats bepaald op 2,79;

      • d.

        een voorseizoenplaats bepaald op 2,53;

      • e.

        een naseizoenplaats bepaald op 2,15;

      • f.

        een he&pi-arrangement bepaald op 3,00.

      • g.

        Het aantal malen dat door de in het eerste lid bedoelde personen is overnacht wordt, ingeval verblijf wordt gehouden in mobiele

  • 2. kampeeronderkomens en stacaravans op vaste standplaatsen voor:

    • a.

      een jaarplaats bepaald op 66;

    • b.

      een seizoenplaats bepaald op 52;

    • c.

      een gebroken seizoenplaats bepaald op 34;

    • d.

      een voorseizoenplaats bepaald op 27;

    • e.

      een naseizoenplaats bepaald op 20;

    • f.

      een he&pi-arrangement bepaald op 7,8.

Artikel 7 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing

In afwijking van het bepaalde in artikel 6 wordt op een door de belastingplichtige bij de aangifte gedane aanvraag de maatstaf van heffing vastgesteld op het werkelijke aantal overnachtingen, indien blijkt dat dit aantal lager is dan het op grond van artikel 6 berekende aantal.

Artikel 8 Belastingtarief

Het tarief bedraagt per overnachting € 0,80.

Artikel 9 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 10 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 11 Aanslaggrens

Belastingaanslagen van minder dan € 10 worden niet opgelegd.

Artikel 12 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 13 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de toeristenbelasting.

Artikel 14 Kwijtschelding

Op voet van artikel 26 van de Invorderingsweg 1990 wordt geen kwijtschelding van deze belasting verleend.

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 3. De 'Verordening Toeristenbelasting 2000' van 11 november 1999, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 10 november 2004, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 4. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 5. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

  • 6. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening toeristenbelasting 2009'.

Ondertekening

Epe, 26 juni 2008.
De raad voornoemd,
de griffier, V.Smit.
de voorzitter (plv), D. van Norel.

Inhoudsopgave

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2 Belastbaar feit

Artikel 3 Belastingplicht

Artikel 4 Vrijstellingen

Artikel 5 Maatstaf van heffing

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

Artikel 7 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing

Artikel 8 Belastingtarief

Artikel 9 Belastingjaar

Artikel 10 Wijze van heffing

Artikel 11 Aanslaggrens

Artikel 12 Termijnen van betaling

Artikel 13 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Artikel 14 Kwijtschelding

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

Nota-toelichting Toelichting op de verordening toeristenbelasting

A Algemeen/Wettelijke basis

De verordening toeristenbelasting is gebaseerd op de tekst van de Gemeentewet zoals die luidt vanaf 1 januari 1995. Bij het opstellen is gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG.

B Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

Bij vaste standplaatsen (onderdeel d) kan worden gedacht aan een terrein(gedeelte) dat door een of meerdere personen wordt gehuurd voor een jaar of een seizoen en waar men gedurende deze periode een stacaravan, tent, toercaravan etc. mag plaatsen. Dit terrein(gedeelte) staat deze persoon volledig ter beschikking voor het plaatsen van een door hem gewenst mobiel kampeeronderkomen of stacaravan. De woorden 'bestemd voor' geven aan dat een incidenteel ander gebruik van dit terrein(gedeelte) niet van invloed is op het zijn van vaste standplaats.

De diverse vaste standplaatsen zijn onderverdeeld in (gebroken) seizoenplaatsen, voor- en naseizoenplaatsen en jaarplaatsen. Dit is gedaan omwille van de diverse forfaits.

Het he&pi-arrangement is in de regel een plek op een toeristische plaats, dus niet bestemd als vaste standplaats. Gasten kunnen daar in de periode Hemelvaart tot en met Tweede Pinksterdag hun mobiele kampeeronderkomen plaatsen en naar believen overnachten. Gelet op de periode zal veelal niet de volledige periode overnacht worden, maar blijft de caravan/tent wel staan. Deze regeling werd voorheen per ondernemer afgesproken, hetgeen nu niet meer nodig is.

Artikel 2 Belastbaar feit

Ingevolge artikel 224 van de Gemeentewet kan slechts toeristenbelasting geheven worden indien is voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    er moet binnen de gemeente verblijf gehouden worden;

  • b.

    door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen.

Het begrip 'verblijf houden' is ruim. Het kan ieder soort verblijf betreffen, zoals het verblijven in een ontspanningscentrum, in een museum, op het strand, in een hotel en een pension of op een kampeerterrein. Om praktische redenen is het belastbare feit beperkt tot het 'houden van verblijf met overnachten'. Voorts zijn de woorden 'tegen betaling van een vergoeding' opgenomen ten einde te voorkomen dat bijvoorbeeld het logeren bij familie of bekenden ook belast zou worden. Het belasten van overnachtingen bij familie of kennissen zou tegen de geest van de wet ingaan. De woorden 'in welke vorm dan ook' zijn opgenomen ten einde ook die gevallen in de belastingheffing te betrekken, waarin de vergoeding in natura wordt voldaan of een woningruil met gesloten beurzen wordt overeengekomen. Zo kunnen bijvoorbeeld leden van een naturistenvereniging via de contributie voor hun verblijf betalen (Hoge Raad 7 juni 2002, nr. 36.316, LJN: AD3600, Belastingblad 2002, blz. 889).

Wij wijzen erop dat de woorden ‘tegen betaling van een vergoeding in welke vorm dan ook’ betekenen dat als in het geheel geen vergoeding behoeft te worden betaald, geen toeristenbelasting kan worden geheven. Zo mocht een gemeente geen toeristenbelasting heffen voor het verblijf van kinderen onder de zes jaar, omdat dat verblijf van deze kinderen op de camping gratis was en de camping ook geen gezinstarief kende (Hoge Raad 25 februari 2005, nr. 39129, LJN: AS7919; Schouwen-Duiveland).

In de verordening is afgezien van het belastbaar stellen van overnachtingen door uitsluitend toeristen, aangezien het praktisch ondoenlijk is de toeristen te scheiden van hen die uit andere overwegingen binnen de gemeente tegen vergoeding overnachten. Het begrip 'verblijf houden' veronderstelt een verblijf van enige duur.

De beperking dat de belasting alleen geheven kan worden indien verblijf wordt gehouden door personen die niet in het persoonsregister van de gemeente zijn opgenomen, maakt de toepassing van de toeristenbelasting in andere gevallen dan die waarin sprake is van het houden van nachtverblijf niet eenvoudig. Het is namelijk praktisch nauwelijks uitvoerbaar om van bijvoorbeeld de bezoekers van een ontspanningscentrum, te verlangen dat zij aantonen dat zij in het persoonsregister van de gemeente staan ingeschreven.

Om die reden is er in deze verordening van afgezien om ook andere verblijfsmogelijkheden in de belastingheffing te betrekken. Hoewel ook heffing van een dagtoeristenbelasting mogelijk is, is in de verordening de heffing van toeristenbelasting gekoppeld aan het houden van verblijf met overnachten.

Aan de heffing van dagtoeristenbelasting zijn door de jurisprudentie overigens beperkingen gesteld. Uit het arrest van de Hoge Raad inzake de watertoeristenbelasting van Amsterdam (HR 30 maart 1983, nr. 21.535, BNB 1983/191, Belastingblad 1983, blz. 289) blijkt dat de gemeente met de toeristenbelasting niet in de voetsporen mag treden van de oude vermakelijkhedenbelasting. Doordat de gemeente Amsterdam (dag)verblijf aan boord van rondvaartboten in de heffing betrok, was de Hoge Raad van oordeel dat daarmee het houden van verblijf in een inrichting tot het geven van vermakelijkheid werd belast. In dergelijke gevallen kan de gemeente wel een vermakelijkhedenretributie heffen in de zin van artikel 229, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet. Vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995) geldt niet langer dat de vermakelijkhedenretributie maximaal kostendekkend is. Dit betekent dat de mogelijkheden voor gemeenten tot het heffen van een vermakelijkhedenretributie zijn verruimd.

De toeristenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van de artikelen 31 e.v. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) betreffende de richtige heffing, mogelijk te maken.

Artikel 3 Belastingplicht

Eerste lid

De belasting wordt geheven van ieder die gelegenheid tot overnachting biedt en dit doet tegen de ontvangst van een vergoeding. In het vervolg van de verordening wordt deze persoon steeds aangeduid als 'de belastingplichtige'. De belastingplichtige kan zowel een natuurlijk persoon als een lichaam zijn. Onder de laatstgenoemde categorie valt ook de gemeente zelf voor de door haar geëxploiteerde ondernemingen. Degene die tegen vergoeding gelegenheid tot overnachten biedt, doch die, omdat zijn eigen bedrijf geheel volgeboekt is, zijn gasten elders onderbrengt en hiervoor een vergoeding ontvangt, wordt eveneens als belastingplichtige aangemerkt. Uit de tekst blijkt dat iemand die meerdere verblijfsaccommodaties beheert voor het totaal aantal overnachtingen belastingplichtig is.

Onder 'hem ter beschikking staande ruimten of terreinen' vallen ook ruimten of terreinen bij derden waarover hij op afroep beschikking kan krijgen. Ook deze staan hem ter beschikking.

Wij zijn van mening dat zich bij het aanwijzen van de belastingplichtige geen keuzesituatie kan voordoen. In verband hiermee is het stellen van beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige niet nodig.

Tweede lid

Ingevolge artikel 224, tweede lid, van de Gemeentewet mag de belastingplichtige de belasting als zodanig doorberekenen aan zijn gasten en wel als een extra bedrag dat boven de normale verblijfskosten in rekening wordt gebracht. Zie in dit verband ook HR 8 oktober 1993, nr. 15 101, Belastingblad 1994, blz. 5 (Marken).

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat degene die verblijf houdt zelf belastingplichtig is, indien er geen belastingplichtige is aan te wijzen als bedoeld in artikel 3, derde lid. Primair is echter degene die gelegenheid biedt tot verblijf belastingplichtig.

Artikel 4 Vrijstellingen

Eerste lid

De in het eerste lid, onderdeel a, vermelde vrijstelling is nagenoeg gelijk aan de vrijstelling in artikel 223 van de Gemeentewet bij de forensenbelasting.

De in het eerste lid, onderdeel b, opgenomen vrijstelling dient om cumulatie van forensenbelasting en toeristenbelasting te voorkomen. Deze vrijstelling voorkomt dat degene die forensenbelasting is verschuldigd, tevens toeristenbelasting dient af te dragen ter zake van het door derden overnachten tegen vergoeding in zijn verblijf. Ten einde ongewenste verstoringen te voorkomen, is het raadzaam de tarieven van de forensenbelasting en de toeristenbelasting enigszins op elkaar af te stemmen. Hoewel volgens een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 oktober 1975, nr. 63/1975, BNB 1976/83 (Wissenkerke) deze cumulatie niet in strijd is met de wet, lijkt het billijk deze anti-cumulatiebepaling op te nemen.

Tweede lid

De in het tweede lid opgenomen vrijstelling heeft tot doel verblijf in de gemeente van asielzoekers die niet zijn ingeschreven in het persoonsregister, onbelast te laten. Hoewel blijkens de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 26 november 1993, nr. 1135/92, Belastingblad 1994, blz. 205 (Sleen) heffing mogelijk is ter zake van het verblijf van asielzoekers, acht de staatssecretaris van binnenlandse zaken een terughoudend beleid van gemeenten gewenst. Dit blijkt uit haar beantwoording van naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak van het Hof Leeuwarden gestelde kamervragen (Belastingblad 1994, blz. 284). In een geval waarin een gemeente toch hief, sprak Hof Arnhem uit dat asielzoekers in een voormalig hotel niet onder de belasting vielen omdat het voormalig hotel blijvend aan die bestemming was onttrokken en het verblijf van de asielzoekers niet viel onder een van de in de verordening opgesomde accommodatiemogelijkheden (Hof Arnhem 4 april 2002, nr. 00/01365, LJN: AE3601, Belastingblad 2002, blz. 992; zie ook Hof `s-Hertogenbosch, nr. 98/05499, LJN: AB1527, Belastingblad 2001/938).

Artikel 5 Maatstaf van heffing

Als mogelijke maatstaven van heffing voor de toeristenbelasting noemt de memorie van toelichting bij de Wet materiële belastingbepalingen differentiaties naar leeftijd (jongerentarief, 65+-tarief), groepsgrootte en een percentage van de overnachtingsprijs. Dit laatste is bevestigd in de jurisprudentie (Hoge Raad 3 oktober 2003, nr. 38185, LJN:AL6974, Belastingblad 2003, blz. 1238 (Haarlemmermeer)).

Uit het voorgaande valt af te leiden dat de beleidsvrijheid van gemeenten bij de keuze van heffingsmaatstaven is vergroot.

Toch is voor de gemeenten enige voorzichtigheid bij de keuze van een heffingsmaatstaf op zijn plaats. Het is namelijk onzeker hoe belastingrechters zullen oordelen over de heffingsmaatstaven en of zij zullen afwijken van de tot dusver gevolgde lijn in de jurisprudentie. Toekomstige jurisprudentie zal dit moeten uitwijzen.Naar onze mening ligt het, gezien de aard van de toeristenbelasting als verblijfsbelasting, voor de hand dat de te betalen toeristenbelasting zich richt naar de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt (zie ook HR 21 juli 1987, nr. 24.516, BNB 1987/272, Belastingblad 1987, blz. 629). Dit is in de artikelen 5 tot en met 8 van de verordening het geval.

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

Algemeen

Soms is het moeilijk en arbeidsintensief het aantal overnachtingen exact vast te stellen. Gedacht kan worden aan caravans op vaste standplaatsen waarvan door een wisselend aantal personen regelmatig gebruik wordt gemaakt. Ter vermijding van dit soort moeilijkheden en om de administratie te ontlasten van degenen die anders dan in een hotel, pension of soortgelijke inrichting - waarvan de aard meebrengt dat een behoorlijke administratie wordt bijgehouden - gelegenheid tot overnachten bieden, is in artikel 6 een forfaitaire regeling opgenomen. Wij wijzen erop dat in de verordening bijvoorbeeld alle vaste standplaatsen en het he&pi-arrangement, onder de forfaitaire regeling vallen. In situaties waarin een goede administratie wordt bijgehouden (bijvoorbeeld bij bungalows op recreatieparken) kan het zinvol zijn deze niet langer onder de forfaitaire regeling te laten vallen.

Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat de toeristenbelasting naar haar aard een verblijfsbelasting is waaraan als eis moet worden gesteld dat zij het bedrag van de belasting afhankelijk stelt van feiten en omstandigheden die verband houden met de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt. Ook is uitgesproken dat de gemeentelijke wetgever met betrekking tot deze feiten en omstandigheden een forfaitaire regeling mag vaststellen. Zie in dit verband HR 21 januari 1981, nr. 20.263, V-N 1981, blz. 494 (Aalten), HR 17 juni 1981, nr. 19.919, BNB 1981/243 (Gasselte), Hof Leeuwarden 21 augustus 1981, nr. 290.80, V-N 1981, blz. 2030 (Schiermonnikoog), Hof Leeuwarden 11 juni 1982, nr. 1.099/80 E1, Belastingblad 1983, blz. 258 (Schiermonnikoog), Hof Leeuwarden 12 november 1982, nr. 399/82 EI, Belastingblad 1983, blz. 535 (Ameland), HR 21 juli 1987, nrs. 24.516, 24.517 en 24.518, Belastingblad 1987, blz. 629, 637 en 641, HR 15 september 1993, nr. 28.125, BNB 1993/355, Belastingblad 1993, blz. 636 (Aalsmeer).

Zie voor de beleidsvrijheid voor gemeenten tot het vaststellen van maatstaven van heffing en tarieven vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995) de toelichting op artikel 5. De in artikel 6 opgenomen forfaitaire regeling haakt aan bij de hoofdregel van artikel 5.

Eerste lid

Het aantal personen wordt forfaitair bepaald in het eerste lid.

het aantal vaste standplaatsen en plaatsen van he&pi-arrangementen kan eenvoudig geteld worden en op het aangiftebiljet worden vermeld. Het he&pi-arrangement geldt per ingenomen plaats, waarvoor de van tevoren door de ondernemer vastgestelde en bekendgemaakte arrangementsprijs wordt betaald. Indien bijvoorbeeld een ondernemer met een groep gasten afspraken maakt over de prijs die afwijkt van de prijs zoals die door hem vooraf naar buiten is gecommuniceerd, valt die afspraak niet onder het forfait en zal per nacht afgerekend moeten worden. Een middel om dit te beoordelen zijn de prijzen waarmee geadverteerd wordt op internet en in folders.

Tweede lid

Het tweede lid geeft een forfaitaire regeling voor het vaststellen van het aantal malen dat is overnacht.

De aantallen zijn gebaseerd op een in het verleden gehouden onderzoek naar de bezetting. Dit onderzoek is voor het laatst in 2004 geactualiseerd.

Artikel 7 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing

In dit artikel wordt de belastingplichtige de mogelijkheid geboden om bij het doen van de aangifte te opteren voor toepassing van de hoofdregel in plaats van de forfaitaire regeling, indien blijkt dat het werkelijke aantal overnachtingen lager is dan het forfaitair berekende aantal. Uit het woord 'blijkt' kan worden afgeleid dat hier een zware vorm van bewijs kan worden verlangd, dit te meer omdat de gemeente achteraf niet meer kan nagaan hoeveel personen werkelijk verblijf hebben gehouden anders dan op grond van de gevoerde administratie. Daarom wordt in artikel 7 duidelijk aangegeven dat moet blijken dat het aantal overnachtingen in werkelijkheid lager is dan het forfaitair berekende aantal overnachtingen. Bij hiertoe over te leggen bescheiden kan ook worden gedacht aan een door de gemeente te verstrekken nachtverblijfregister.

In de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 23 september 2003, nr. 1425/02 (Westerveld; niet gepubliceerd) slaagt een belanghebbende er niet in om aannemelijk te maken dat het daadwerkelijk aantal overnachtingen lager is dan het toegepaste forfait. Het hof weegt bij deze bewijslast mee dat de belanghebbende geen nachtverblijfregister heeft bijgehouden.

Artikel 8 Belastingtarief

De toeristenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen, uit welke middelen mede voorzieningen in het belang van het toerisme kunnen worden bekostigd. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.Voor de mogelijkheden om de tarieven te differentiëren verwijzen wij naar de toelichting op artikel 5.

Artikel 9 Belastingjaar

Hier is gekozen voor een belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar. De betekenis van het belastingjaar is dat hiermee wordt aangegeven de periode waarover de aanslag wordt opgelegd. Door middel van de aanslag wordt namelijk de belasting die reeds gedurende die periode ter zake van het overnachten door de in artikel 2 bedoelde personen verschuldigd is geworden, geheven van degene die het nachtverblijf heeft geboden.

De heffing kan niet plaatsvinden ingeval de omvang van de materiële belastingschuld nog niet vaststaat, bijvoorbeeld als het kan gaan om het werkelijke aantal overnachtingen per jaar in plaats van het forfait (Hoge Raad 14 juni 2002, nr. 36.863, LJN: AE4170, Belastingblad 2002, blz. 890).

Artikel 10 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de verordening hebben wij gekozen voor de heffing bij wege van aanslag. Voor het vaststellen van de aanslag wordt overigens wel gebruik gemaakt van aangiftes.

Artikel 11 Aanslaggrens

Het is mogelijk een minimumbedrag met betrekking tot de heffing op te nemen. Indien het belastingbedrag minder beloopt dan het in dit artikel ingevulde bedrag, dan wordt dit bedrag niet geheven. Hier is sprake van een efficiency-bepaling.

Artikel 12 Termijnen van betaling

Geen nadere toelichting

Artikel 13 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Hiermee wordt onder andere gedoeld op de Regeling gemeentelijke belastingen 2000. Aangezien het college wellicht in de toekomst mogelijk nog andere regels kan stellen is voor deze ruime formulering gekozen.

Artikel 14 Kwijtschelding

De toeristenbelasting leent zich naar zijn aard niet voor kwijtschelding. Het is een belasting die wordt geheven over activiteiten waarbij sprake is van een betaling aan degene die gelegenheid biedt tot verblijf. Kwijtschelding van deze belasting zou neerkomen op overheidssteun c.q. subsidiëring en dat is ongewenst.

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

Geen nadere toelichting