Verordening inzake de subsidiering van godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op de openbare basisscholen in de gemeente Ermelo

Geldend van 07-10-2005 t/m heden

Intitulé

Verordening inzake de subsidiering van godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op de openbare basisscholen in de gemeente Ermelo

Artikel 1

Aan kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken of rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, die zich blijkens hun statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen, alsmede organisaties op geestelijke grondslag met volledige rechtsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 31 van de Wet op het basisonderwijs, kan een subsidie worden verleend voor het geven van godsdienst- of vormingsonderwijs aan leerlingen van de openbare basisscholen, zulks met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    Godsdienstonderwijs, het onderricht in de geschiedenis en leerstellingen van een religie.

  • b.

    Vormingsonderwijs, het onderwijs dat zich richt op de geestelijke vorming van de leerlingen vanuit een levensbeschouwelijke grondslag.

  • c.

    Het college, het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 3

  • 1. De organisatie of instelling die voor de eerste maal voor een subsidie in aanmerking wenst te komen dient vóór 1 februari van het schooljaar waarvoor de subsidie wordt verlangd, een aanvraag daartoe in.

  • 2. Bij de aanvraag dient een verklaring te worden overgelegd waaruit blijkt aan hoeveel leerlingen als bedoeld in artikel 9, het onderwijs zal worden verzorgd.

  • 3. Het college besluit voor 1 juni volgend op de datum van indiening van de aanvraag.

Artikel 4

  • 1. Het godsdienst- of vormingsonderwijs wordt gegeven in het gebouw van de eigen school.

  • 2. Het godsdienst- of vormingsonderwijs wordt onderwezen in de periode waarin de school overeenkomstig het activiteitenplan onderwijs verzorgt.

Artikel 5

De ouders, voogden of verzorgers, die er prijs op stellen, dat hun kinderen deelnemen aan lessen in het godsdienst- of vormingsonderwijs bevestigen dit door het ondertekenen van een verklaring, die door de directeur van de school wordt bewaard.

Artikel 6

De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het godsdienst- of vormingsonderwijs, alsmede de zorg dat dit onderwijs op pedagogisch en didactisch verantwoorde wijze wordt gegeven, berust bij de organisatie of instelling die het godsdienst- of vormingonderwijs verzorgt.

Artikel 7

Degenen die het godsdienst- of vormingsonderwijs geven, zorgen ervoor dat:

  • a.

    zij in het bezit zijn van een geneeskundige verklaring, dat hij/zij geen ziekte of gebreken heeft, welke hem/haar voor de uitoefening van de functie ongeschikt maken;

  • b.

    zij zich ervan onthouden iets te leren, te doen of toe te laten, wat strijdig is met de eerbied, verschuldigd aan de overtuiging van andersdenkenden;

  • c.

    zij zich gedragen naar de aanwijzingen door de directeur van de basisschool te geven en dat de plaats en het tijdstip van de lessen in overleg met de directeur van de basisschool worden vastgesteld;

  • d.

    zij de directeur van de basisschool op verzoek alle gewenste inlichtingen verstrekken teneinde de goede gang van zaken binnen het onderwijs op de school te waarborgen.

Artikel 8

De subsidie wordt berekend naar het werkelijke salaris, waarop de godsdienst- of vormingsleerkracht aanspraak zoo hebben gemaakt, indien hij/zij als vakleerkracht, bezoldigd naar het beginsalaris, behorend bij de normfunctie als bedoeld in artikel I-R202 van het Rechtspositiebesluit onderwijs-personeel, in dienst van de gemeente was geweest en naar het aantal wekelijkse lesuren, dat gods-dienst- of vormingsonderwijs wordt gegeven.

Artikel 9

  • 1. Voor de berekening van de subsidie, bedoeld in artikel 1, komen in aanmerking:

    • a.

      één lesuur per week per groep van tenminste 30 minuten en maximaal 45 minuten, gedurende welke het godsdienst- of vormingsonderwijs wordt gegeven;

    • b.

      de lessen, welke gemiddeld worden gevolgd door tenminste 7 leerlingen per leerjaar of combinaties van leerjaren van scholen tot 150 leerlingen en door tenminste 15 leerlingen per leerjaar of combinaties van leerjaren van scholen met meer dan 150 leerlingen.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college het in het eerste lid gestelde minimum aantal leerlingen lager stellen.

Artikel 10

Elke leerling mag voor de berekening van de in artikel 9 bedoelde subsidie slechts éénmaal worden meegerekend.

Artikel 11

  • 1. Een aanvraag om toekenning van de subsidie, als bedoeld in artikel 1, dient door de in dit artikel bedoelde organisatie of instelling binnen negen weken na afloop van het schooljaar te worden ingediend bij het college, onder opgave van:

    • a.

      de namen van degenen, die met het geven van het godsdienst- of vormingsonderwijs belast zijn geweest in het schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      voor elke basisschool afzonderlijk het aantal lesuren gedurende welke dit onderwijs werd gegeven.;

    • c.

      de dagen en uren, gedurende welke deze lessen werden gegeven;

    • d.

      het aantal leerlingen, dat per groep de lessen heeft bijgewoond.

  • 2. De in het 1e lid bedoelde opgaven worden vóór inzending door de directeur van de desbetreffende school voor akkoord getekend.

  • 3. Binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, wordt de subsidie toegekend en uitbetaald.

Artikel 12

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 13

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening subsidiëring van godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op de openbare basisscholen in de gemeente Ermelo 2005.

  • 2. Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Verordening subsidiëring van godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op de openbare basisscholen in de gemeente Ermelo van 25 augustus 1994, nr. 171.174.