Verordening Boeten Wet inburgering nieuwkomers

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

• a.

  Wet: de Wet inburgering nieuwkomers (Stb. 1998, 261);

• b.

  WWB: de Wet werk en bijstand (stb. 2003, 375);

• c.

  college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo;

• d.

  bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de WWB;

• e.

  maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB;

• f.

  boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de wet;

2. De begripsbepalingen van de wet zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

1. Bij het opleggen van een boete wordt deze verordening in acht genomen, onverminderd artikel 18, tweede en vierde, lid van de wet.

2. Geen boete wordt opgelegd als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

1. De boete bedraagt 15% van de bijstandsnorm, gerekend over de periode van één kalendermaand, die voor de nieuwkomer geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van de WWB zou zijn.

2. In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de boete 100% van de bijstandsnorm indien de verwijtbare gedraging tot gevolg heeft dat het traject geen doorgang kan vinden of voortijdig wordt beëindigd.

3. Indien de nieuwkomer zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een boete is opgelegd als bedoeld in het eerste of het tweede lid opnieuw schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de wet, bedraagt de boete respectievelijk 15% dan wel 100 % van de bijstandsnorm gedurende twee kalendermaanden.

4. Het college kan bij een derde of volgende verwijtbare gedraging binnen de 12 maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging de bijstand voor onbepaalde duur verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedragingen, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van belanghebbende.

1. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

2. Het college kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.