Regeling vervallen per 01-01-2013

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur 2012

Geldend van 16-01-2012 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

BESLUIT VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ETTEN-LEUR

Het college van de gemeente Etten-Leur;

Gelet op artikel 15 en 19 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur;

BESLUIT:

vast te stellen:

het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur 2012

Hoofdstuk 1 Bijzondere regels rond verstrekking en verantwoording van het persoonsgebonden budget

Artikel 1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in dit Besluit worden genoemd hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning of in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur.

Artikel 2

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

Artikel 3

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats:

  • a.

    indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek en de toepassing van het protocol Hulp bij het huishouden duidelijk is geworden en de overtuiging bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • b.

    bij medische en sociale contra-indicatie, problematische schulden of gebleken misbruik of oneigenlijk gebruik.

Artikel 4

  • 1. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats:

    • a.

      bij besteding van het persoonsgebonden budget aan hulp bij het huishouden aan het einde van iedere maand;

    • b.

      in andere gevallen een maand na verstrekking.

  • 2. Het college gaat steekproefsgewijs na of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is, waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 10% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

Hoofdstuk 2 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 5 Omvang van de eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1. Het bedrag dat een eenpersoons huishouden, jonger dan 65 jaar, dient te betalen bedraagt € 18,00 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.905 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% bedraagt.

  • 2. Het bedrag dat een eenpersoons huishouden, 65 jaar of ouder, dient te betalen bedraagt € 18,00 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 16.007 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% bedraagt.

  • 3. Het bedrag per vier weken dat een meerpersoons huishouden, indien een van beiden jonger is dan 65 jaar, dient te betalen bedraagt € 25,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 28.306 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% bedraagt.

  • 4.

    • 1.

      Het bedrag per vier weken dat een meerpersoons huishouden, indien beiden 65 jaar of ouder zijn, dient te betalen bedraagt € 25,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.319 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% bedraagt.

    Tabel eigen bijdrage

     

    Kolom 1

    2

    3

     

    Maximaal EB

    per 4 weken voor personen

    beneden inkomensgrens

    Inkomensgrens, waarboven maximaal 15 % van het meerinkomen bovenop de EB van kolom 2 mag worden geheven

    A

    Eenpersoons huishouden en jonger dan  65 jaar

     

    € 18,00

     

    € 22.905

    B

    Eenpersoons huishouden en ouder dan 65 jaar

     

    € 18,00

     

    € 16.007

    C

    Meerpersoons huishouden en jonger dan 65 jaar

     

    € 25,80

     

    € 28.306

    D

    Meerpersoons huishouden en ouder dan 65 jaar

    € 25,80

    € 22.319

  • 5. De maximale eigen bijdrage per uur hulp bij het huishouden is gerelateerd aan het gehanteerde maximale bedrag van de kosten van hulp bij het huishouden in natura zoals vastgesteld in de aanbesteding “Hulp bij het huishouden” en bedraagt:

    • a.

      voor schoonmaakwerkzaamheden en in voorkomende gevallen het uitvoeren van lichte huishoudelijke taken (Hbh1) maximaal: € 20,20;

    • b.

      voor schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning in de organisatie van huishouding waarbij in sommige situaties sprake kan zijn van een ontregelde huishouding (Hbh2) maximaal: € 24,53.

Artikel 6 Periode eigen bijdrage

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning, wordt gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van artikel 5 vastgestelde bedrag in mindering gebracht.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 7 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      voor schoonmaakwerkzaamheden en in voorkomende gevallen het uitvoeren van lichte huishoudelijke taken (Hbh1): € 16,06 per uur;

    • b.

      voor schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning in de organisatie van huishouding waarbij in sommige situaties sprake kan zijn van een ontregelde huishouding (Hbh2): € 19,39 per uur.

  • 2. In de in lid 1 genoemde bedragen zit begrepen een bedrag van € 2,17 voor de kassiers- en bemiddelingfunctie;

  • 3. In het geval de budgethouder de kassiers- en/of de bemiddelingsfunctie aan de gemeente opdraagt, wordt op het persoonsgebonden budget een bedrag in mindering gebracht van € 1,53 voor de kassiersfunctie en/of € 0,64 voor de bemiddelingsfunctie.

  • 4. De in lid 1 t/m 3 genoemde bedragen worden jaarlijks vooraf vastgesteld aan de hand van het indexcijfer van het voorafgaande jaar. De aldus verkregen bedragen gelden voor het gehele jaar.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 8 Verhuis- en inrichtingskosten

De vergoeding zoals bedoeld in artikel 15 van de verordening bedraagt € 2.366

Artikel 9 Te vergoeden kosten van woningaanpassing

Tot de te vergoeden kosten van woningaanpassingen behoren:

  • a.

    de aanneemsom met daarin begrepen de loon- en materiaalkosten voor het treffen van de woonvoorziening;

  • b.

    de risicoverrekening van de loon- en materiaalkosten, met inachtneming van hetgeen hierover is bepaald in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw;

  • c.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat die niet hoger is dan het maximale honorarium zoals bepaald in SR 1988 van de BNA en dat inschakeling van een architect nodig wordt geacht:

  • d.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • e.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • f.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • g.

    het renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betalingen aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald voor zover deze verband houden met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • h.

    de prijs van de grond, waarop het oprichten van een aanbouw, bijgebouw of nieuwbouw als onderdeel van de aanpassing noodzakelijk is, voor zover die aanbouw, bijgebouw of nieuwbouw niet kan worden gerealiseerd op de grond behorende bij de woning;

  • i.

    de door de gemeente goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet te voorzien waren;

  • j.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • k.

    de extra kosten van aansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • l.

    de administratiekosten, die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor een gehandicapte, voor zover de kosten onder a tot en met k en onder m, meer dan € 1.042,00 bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 365,00;

  • m.

    andere door ons vast te stellen relevante aanpassingskosten.

Artikel 10 Onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Voor een vergoeding van kosten van onderhoud, keuring en reparatie zoals bedoeld in artikel 15 van de verordening, komen in aanmerking de kosten gemaakt voor het onderhoud, de keuring en de reparatie van:

    • a.

      stoelliften;

    • b.

      rolstoel- of sta-plateauliften;

    • c.

      woonhuisliften;

    • d.

      hefplateauliften;

    • e.

      balansliften;

    • f.

      de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • g.

      elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

  • 2. In de kosten van keuring en onderhoud van de in het eerste lid onder a tot en met e vermelde voorzieningen wordt een forfaitaire vergoeding toegekend die als volgt is vastgesteld:

    Tabel keuringen:

    Keuring van liften

    Beginkeuring

    Kosten excl. btw

    Frequentie periodieke keuring

    Kosten excl. btw

    Stoelliften

    Ja

    € 288

    1 x per 4 jaar

    € 209

    Rolstoelplateauliften

    Ja

    € 288

    1 x per 4 jaar

    € 209

    Staplateauliften

    Ja

    € 288

    1 x per 4 jaar

    € 209

    Woonhuisliften

    nee begrepen in nieuwprijs

    1 x per 1,5 jaar

    € 310

    Hefplateauliften

    Idem

    1 x per 1,5 jaar

    € 265

    Balansliften

    worden niet meer nieuw gemaakt

    1 x per 1,5 jaar

    € 146

    In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten van keuring door het Liftinstituut (50%) en de kosten van de noodzakelijks assistentie door de onderhoudsfirma (eveneens 50%).

    Tabel onderhoud van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen

    Onderhoud van

    Frequentie periodiek onderhoud

    Kosten excl. btw

    Stoelliften

    1 x per jaar

    € 152

    Rolstoelplateauliften

    1 x per jaar

    € 152

    Staplateauliften

    1 x per jaar

    € 152

    Woonhuisliften

    2 x per jaar

    € 220

    Hefplateauliften

    2 x per jaar

    € 152

    Balansliften

    1 x per jaar

    € 152

    Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:

    • .

      50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

    • .

      50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

    • .

      50% voor installaties uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch weg klapbare raildelen.

Artikel 11 Tijdelijke huisvesting

De vergoeding bedoeld in artikel 15 onder f van de verordening wordt toegekend tot maximaal het bedrag van de aftoppingsgrens op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 12 Huurderving

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 7.319 is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden na de eerste maand huurderving die niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op de werkelijke kosten per maand, doch maximaal op het bedrag van de aftoppingsgrens op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 13 Antispeculatiebeding

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens de verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen, binnen een periode van 10 jaren na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden binnen een week na het passeren van de akte, het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het door de gemeente gesubsidieerde bedrag voor de in de woning getroffen voorzieningen.

  • 2. De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    • a.

      voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde;

    • b.

      voor het tweede jaar 90% van de meerwaarde;

    • c.

      voor het derde jaar 80% van de meerwaarde;

    • d.

      voor het vierde jaar 70% van de meerwaarde;

    • e.

      voor het vijfde jaar 60% van de meerwaarde;

    • f.

      voor het zesde jaar 50% van de meerwaarde;

    • g.

      voor het zevende jaar 40% van de meerwaarde;

    • h.

      voor het achtste jaar 30% van de meerwaarde;

    • i.

      voor het negende jaar 20% van de meerwaarde;

    • j.

      voor het tiende jaar 10% van de meerwaarde.

    in alle gevallen minus het percentage van de kosten van getroffen voorzieningen, dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Artikel 14 Eigen bijdragen woonvoorzieningen

De hoogte van de eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 7 van de verordening wordt op basis van het bepaalde in artikel 5 en artikel 6 van dit Besluit vastgesteld.

Artikel 15 Vaststelling financiële tegemoetkoming of persoongebonden budget woonvoorzieningen

De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door de gemeente geaccepteerde offerte.

Artikel 16

Het bedrag dat als maximum wordt verstrekt bij het bezoekbaar maken als bedoeld in artikel 19 van de verordening bedraagt € 2.366

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 17

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door de gemeente aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 18

  • 1. De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 25 van de verordening zijn opgenomen in artikel 5.

  • 2. De grens bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien een algemene voorziening in de vorm van een collectieve vervoersvoorziening wordt verstrekt.

Artikel 19

  • 1. De tegemoetkoming in de vervoerskosten die per jaar verstrekt wordt voor het gebruik van een (eigen) auto of auto derden bedraagt € 720

  • 2. De tegemoetkoming in de vervoerskosten die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 1.136

  • 3. De tegemoetkoming in de vervoerskosten die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.705

Artikel 20

  • 1. Indien beide echtgenoten in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 25 van de verordening bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per persoon maximaal 75% van het normbedrag als bedoeld in artikel 19.

  • 2. Het normbedrag bij jongeren wordt als volgt afgestemd op de leeftijd:

    - voor 4-12 jarigen de helft van het normbedrag;

    - voor 12-15 jarigen ¾ van het normbedrag;

    - vanaf 15 jaar het normbedrag.

    Als binnen één gezin meerdere kinderen in aanmerking komen wordt aan elk van de kinderen maximaal ¾ van de bij de leeftijdscategorie behorende vergoeding toegekend.

  • 3. Het normbedrag als bedoeld in artikel 19 wordt als volgt afgestemd bij gebruik van buitenwagens:

    - een korting op het normbedrag van 25 % bij gebruik van een elektrische buitenwagen (scootermobiel);

    - een korting op het normbedrag van 70% bij gebruik van een gesloten buitenwagen.

Artikel 21

Het artikel 24 onder b van de verordening bedoelde collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer bestaat uit het zogenaamde Deeltaxi-systeem volgens de hierna volgende opzet:

  • a.

    aan de budgethouder die in aanmerking komt voor het Deeltaxi-systeem wordt een Deeltaxipas verstrekt op vertoon waarvan rechthebbende gebruik kan maken van de deeltaxi tegen betaling van de voor de betreffende rit benodigde strippen;

  • b.

    voor de tarifering van het Deeltaxi-systeem wordt dezelfde zone-indeling en strippensysteem gehanteerd als bij het openbaar busvervoer;

  • c.

    het vervoer wordt naar afstand onderscheiden in intern en extern vervoer. Buiten het extern vervoersgebied is gebruik van de deeltaxi onmogelijk;

  • d.

    voor elke rit is een bijdrage gebaseerd op een basistarief van één strip van € 0,60 verschuldigd vermeerderd met een strip van € 0,60 per zone. Dit tarief is gebaseerd op het reizigerstarief van het openbaar vervoer. Het totaal verschuldigde bedrag dient per taxirit bij het instappen aan de chauffeur te worden betaald. Deze betaling wordt door de chauffeur in ontvangst genomen, in naam en voor rekening van de gemeente Etten-Leur die het vervoer aanbiedt;

  • e.

    een budgethouder kan zich door één begeleider laten vergezellen. Voor de begeleider is een basistarief verschuldigd van € 0,60 vermeerderd met een strip van € 0,60 per zone, tenzij de begeleiding naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is. In dat geval is het vervoer van de begeleider gratis.

  • f.

    het aantal zones per rit tegen het tarief van € 0,60 is beperkt tot en met 5 zones.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 22

  • a. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen in het één na vorige kalenderjaar.

  • b. Het persoongebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld aan de hand van de goedkoopst-adequate huurprijs inclusief onderhoud en reparatie zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 23

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als een forfaitair bedrag en bedraagt € 2.678 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in de aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 7 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 24

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 32 lid 2 onder a van de verordening advies moet worden gevraagd bedraagt € 1.564

Artikel 25

  • 1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies van artikel 32 van de verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

    • c.

      de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

    • d.

      het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

    • e.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager.

  • 2. Bij de besluitvorming en de motivering van de beschikking wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 26

Dit besluit wordt aangehaald als Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur 2012

Artikel 27

Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug vanaf 1 januari 2012 onder gelijktijdige intrekking van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur, versie september 2011.

Vastgesteld in de vergadering van 10-01-2012

Burgemeester en wethouders van Etten-Leur.

De secretaris, De burgemeester,

r. M.L.T. Dircks. Mw. H. van Rijnbach-de Groot.

Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur 2012.

Inleiding.

In de raadsvergadering van 28 september 2006 is door de raad de 1e Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vastgesteld.

Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de vastgestelde verordening kunnen burgemeester en wethouders een uitvoeringsbesluit vaststellen omvattende het geheel van verstrekkingen en bedragen die de gemeente in het kader van de Wmo kan verstrekken.

Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de gemeenteraad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

In het besluit komt aan de orde het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.

Ook is invulling aan de eigen bijdrageregeling gegeven overeenkomstig de bepalingen van de Algemene Maatregel van Bestuur.

Per hoofdstuk zijn vervolgens alle nog vast te stellen bedragen opgenomen.

In hoofdstuk 7 tot slot wordt geregeld boven welk bedrag in bepaalde omstandigheden advies gevraagd moet worden en hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels rond verstrekking en verantwoording van het

persoonsgebonden budget.

Algemeen.

De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd.

Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden.

Artikel 1. Begripsbepalingen.

Deze bepalingen spreken voor zich, zie ook de begripsbepalingen in de Verordening

Artikel 2.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst. Keuzevrijheid is een belangrijk principe binnen de Wmo. Daarom zal de gemeente bij de aanvraag de aanvrager op de keuzemogelijkheden wijzen en hierover informatie geven.

Artikel 3.

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget (bijvoorbeeld in het geval sprake is van een ontregelde huishouding).

Daarnaast zal ook in situaties dat als tijdens onderzoek duidelijk wordt dat er sprake is van een contra-indicatie, problematische schulden of gebleken misbruik of oneigenlijk gebruik er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

Het is ook niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene hulp bij het huishouden een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal in het algemeen sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur.

Artikel 4.

De keuze die gemaakt is ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget is hier vastgelegd. Het gaat hierbij zowel om een financiële als inhoudelijke verantwoording over de besteding van het budget.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen, eigen aandeel.

Artikel 5. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen.

Voor de invulling van de eigen bijdrageregeling is aangesloten bij bedragen en percentages van de Algemene Maatregel van Bestuur. De eigen bijdrage Hulp bij het huishouden wordt berekend op basis van een eigen bijdrage per uur zorg. Maximaal kan de kostprijs Hulp bij het huishouden per uur in rekening worden gebracht als eigen bijdrage.

Artikel 6. Periode eigen bijdrage.

Artikel 4.1, lid 3 van de AMvB bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden. Dit artikel geeft de invulling daarvan.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

In lid 1 van dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.

Voor de berekening van het pgb zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • ·

    het pgb moet voldoende zijn om minimaal het minimum loon te betalen. Hierbij wordt uitgegaan van het minimumloon van een 23-jarige omdat handhaving van een gedifferentieerd minimumloon naar leeftijd alléén tegen zeer hoge uitvoeringskosten realiseerbaar is;

  • ·

    het pgb-tarief moet aantrekkelijk genoeg zijn voor mensen die deze vorm van arbeid aanbieden, omdat zij niet verzekerd zijn voor de sociale wetgeving;

  • ·

    het pgb-tarief moet een redelijke vergelijking zijn met loon in dienstverband.

Het pgb-tarief Hbh1 is op basis van deze uitgangspunten als volgt opgebouwd

  • 1.

    Een uurloon van € 12,86 vermeerderd met 8% vakantietoeslag = € 13,89. Het uurloon van € 13,89 bestaat uit € 11,88 aan loon en € 2,01 aan te betalen premies voor vrijwillige sociale verzekeringen.

  • 2.

    Een toeslag voor de bemiddelingskosten van € 0,64 en de administratiekosten van € 1,53

  • 3.

    Dit uurloon staat in perspectief met het loon van werknemers bij een zorginstelling

Het pgb-tarief Hbh2 is op basis van deze uitgangspunten als volgt opgebouwd

  • 1.

    Een uurloon van € 15,95 vermeerderd met 8% vakantietoeslag = € 17,22. Het uurloon van € 17,22 bestaat uit € 14,74 aan loon en € 2,48 aan te betalen premies voor vrijwillige sociale verzekeringen.

  • 2.

    Een toeslag voor de bemiddelingskosten van € 0,64 en de administratiekosten van € 1,53.

  • 3.

    Dit uurloon staat in perspectief met het loon van werknemers bij een zorginstelling.

In het tarief, genoemd in lid 1, wordt uitgegaan van de situatie dat de budgethouder zelf de kassiers- en/of de bemiddelingsfunctie op zich neemt.

In lid 2 en 3 van dit artikel is aangegeven dat in het geval een de budgethouder de kassiers- en/of de bemiddelingsfunctie aan de gemeente opdraagt, op het persoonsgebonden budget een bedrag in mindering wordt gebracht van € 1,53 voor de kassiersfunctie en/of € 0,64 voor de bemiddelingsfunctie.

In lid 4 van dit artikel is de indexatie van de tarieven geregeld. Indexatie van de pgb-tarieven voor een bepaald jaar vindt jaarlijks vooraf plaats aan de hand van het indexcijfer van het voorgaande jaar. Dus de tarieven voor het volgende jaar worden vastgesteld in oktober/november aan de hand van het dan bekende indexcijfer van het lopende jaar. Op (kalender)jaarbasis zullen dan wel kleine afwijkingen blijven bestaan door het verschillende meetmoment (het ene jaar iets minder en het andere jaar iets meer). Op lange termijn zal er echter geen verschil zijn. De aldus verkregen bedragen gelden voor het gehele (volgende ) jaar.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 8 Verhuis- en inrichtingskosten.

Vastgelegd welke bedrag verstrekt wordt als het gaat om een verhuiskostenvergoeding of bij het bezoekbaar maken.

Artikel 9 Te vergoeden kosten van woningaanpassing.

Op deze plaats wordt limitatief aangegeven welke kosten onder kosten van woningaanpassing worden verstaan.

Artikel 10 Onderhoud, keuring en reparatie.

Alleen van bepaalde voorzieningen komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor vergoeding. De maximale hoogte van de vergoeding staat ook hierbij vermeld.

Artikel 11 Tijdelijke huisvesting.

In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

De hoogte van de vergoeding is gekoppeld aan de aftoppingsgrens op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 12 Huurderving.

De grens voor het toepassen van deze regeling is neergelegd bij het bedrag dat gehanteerd wordt bij de afweging wel of niet verhuizen. Hiermee wordt bereikt dat de regeling zich alleen richt op woningen waarin substantiële aanpassingen zijn verricht. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor ondersteuningsvragers. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden.

De maximale vergoeding is gekoppeld aan de aftoppingsgrens op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 13 Antispeculatiebeding.

Dit artikel geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 10 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.

Het terug te betalen bedrag is gemaximeerd tot het door de gemeente betaalde bedrag voor de getroffen.

Het bepalen van de meerwaarde van de woning, die als gevolg van het realiseren van een woningaanpassing op kan treden, is niet eenvoudig. Om te voorkomen dat discussies ontstaan over de hoogte van de toename van de waarde van de woning, zal op het moment dat de voorziening wordt getroffen middels taxatie bepaald moeten worden wat de stijging in waarde is als gevolg van die aanpassing. Ook moet op dat moment vastgesteld worden welk bedrag terugbetaald moet worden op moment van verkoop.

In het tweede lid is de omvang van de terugbetaling geregeld. Naarmate de aanpassing langer geleden is neemt dit af. Bij verhuizing binnen één jaar dient (afhankelijk van de meerwaarde) het gehele bedrag van de tegemoetkoming te worden terugbetaald.

Artikel 14 Eigen bijdragen woonvoorzieningen.

Binnen de grenzen van de Algemene Maatregel van Bestuur is het mogelijk een eigen bijdrage vast te stellen. In dit artikel is aangegeven hoe de eigen bijdrage wordt berekend. De berekening is identiek aan de berekening van artikel 5 van de eigen bijdrage bij hulp bij het huishouden. De eigen bijdrage wordt op grond van artikel 6 gevraagd over maximaal 39 perioden van 4 weken.

Artikel 15 Vaststelling financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget woonvoorzieningen.

In dit artikel is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen.

Artikel 16.

De compensatieplicht die gemeenten met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen hebben, beperkt zich tot het hoofdverblijf van de aanvrager. Een uitzondering hierop is de situatie waarbij de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt.

Het maximale bedrag dat hiervoor wordt gehanteerd is gelijk aan het bedrag van de verhuiskostenvergoeding.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 17.

Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld, wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar.

Worden voorzieningen gehuurd inclusief onderhoud en reparatie, dan regelt lid 2 dat het persoonsgebonden budget maximaal bestaat uit het bedrag dat de gemeente maandelijks als huurprijs zou betalen bij een verstrekking in natura. Hiermee kan een aanvrager dan zijn voorziening huren. Het is zeker niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer kost dan een verstrekking in natura.

Artikel 18.

Artikel 18 legt vast vanaf welke grens de auto en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten algemeen gebruikelijk worden geacht. Voor deze grens is aangesloten bij de inkomensgrenzen van artikel 5 van dit besluit.

Deze inkomensgrens is niet van toepassing bij het collectief vervoer, deze voorziening is inkomensonafhankelijk.

Artikel 19.

Artikel 19 legt een aantal bedragen vast voor de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten. Er wordt onderscheid gemaakt in de bedragen voor autokostenvergoeding, taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Hoewel het primaat bij het collectief vervoer is gelegd zal dit in een aantal gevallen niet adequaat zijn. Als aantoonbare beperkingen door ziekte en gebrek het gebruik van het collectief vervoer niet mogelijk maken en voor zover de vervoersbehoefte met collectief vervoer niet kan worden gedekt worden de genoemde voorzieningen getroffen.

Artikel 20.

Bij het vaststellen van de omvang van het normbedrag van de vervoersbehoefte wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte.

Wanneer beide echtgenoten een vervoersvoorziening behoeven, kan ervan uitgegaan worden dat deze vervoersbehoeften deels samenvallen.

Voorst moet sprake zijn van het zelfstandig kunnen onderhouden van sociale contacten. Jonge kinderen kunnen zich niet altijd zelfstandig verplaatsen en hebben in dit opzicht een lagere vervoersbehoefte. Het normbedrag wordt hierop afgestemd.

Indien sprake is van een combinatie van verstrekking van een financiële tegemoetkoming en een buitenwagen is er ook aanleiding om de financiële tegemoetkoming af te stemmen. Met een buitenwagen wordt immers ook in belangrijke mate voorzien in de lokale vervoersbehoefte.

Artikel 21.

In dit artikel wordt de opzet van het Deeltaxi-systeem vastgelegd.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 22.

In dit artikel wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Dit bedrag wordt genomen uit het één na laatste volledige kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening wordt toegekend.

Lid 2 gaat uit van de situatie waarin de gemeente de rolstoelen huurt. In die situatie kan een bedrag beschikbaar worden gesteld gelijk aan de huurprijs inclusief de kosten van onderhoud en reparatie. Het persoonsgebonden budget bestaat maximaal uit het bedrag dat de gemeente maandelijks als huurprijs zou betalen bij een verstrekking in natura. Indien men met dat bedrag een rolstoel wil aanschaffen kan een lening worden aangegaan met het betreffende huurbedrag als bedrag voor aflossing en rente.

Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

Artikel 23.

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, daarom wordt deze verstrekkingswijze voortgezet wat betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een forfaitair bedrag. Dit bedrag is niet altijd kostendekkend en dient beschouwd te worden als een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van 3 jaar. Na drie jaar kan opnieuw een bedrag worden toegekend.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 24 Verplicht advies.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 33 lid 2 dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. In dit artikel staat dit bedrag vermeld.

Artikel 25 Samenhangende afstemming.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 33 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Artikel 26, 27.

Deze artikelen spreken voor zich.