Regeling vervallen per 01-01-2018

Beleidsregel Windmolens 2008

Geldend van 01-07-2008 t/m 31-12-2017

Intitulé

Beleidsregel Windmolens 2008

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

Overwegende dat het gewenst is duidelijkheid te geven over het provinciale beleid met betrekking tot de plaatsing van windmolens, in het kader van het opschalen en saneren van het per 9 juni 2005 opgestelde vermogen windenergie;

dat in het Omgevingsplan Flevoland 2006 is aangegeven dat de bestaande windmolenopstellingen in grote delen van de provincie het landschapsbeeld zijn gaan beheersen, hetgeen de provincie wil veranderen door gebruik te maken van de mogelijkheden die de technische ontwikkelingen en schaalvergroting van windmolens bieden;

dat hierdoor met minder windmolens eenzelfde, of zelfs meer, windenergievermogen kan worden opgewekt, zodat via een geleidelijke afname een vermindering, uiteindelijk 50 %, van het aantal windmolens bereikt kan worden, onder gelijktijdige toename van het opgewekte vermogen;

dat dit tevens leidt tot een verbetering van de landschappelijke kwaliteit, doordat de windmolens zich voegen naar de landschappelijke hoofdstructuur en zich daarmee tegelijkertijd op een beperkt aantal locaties zullen concentreren;

dat het noodzakelijk wordt geacht dat uit en gedurende de exploitatie van de windmolenopstellingen een financiële bijdrage wordt geleverd aan de realisering van gebiedsgebonden projecten op het gebied van natuur-, recreatie- en/of landschapsontwikkeling, dan wel aan projecten die de leefbaarheid van het landelijk gebied versterken;

dat het wenselijk is om de wijze waarop het beleid met betrekking tot windmolens door Gedeputeerde Staten wordt ingevuld, vast te leggen in een beleidsregel; dat Gedeputeerde Staten een dergelijke beleidsregel hebben uitgewerkt en daarmee nadere invulling geven aan de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 staan opgenomen;

dat deze beleidsregel aangeeft wanneer Gedeputeerde Staten zienswijzen (als bedoeld in artikel 3.8 en 3.11 Wro) zullen indienen en voorts wanneer Gedeputeerde Staten zullen overwegen om gebruik te maken van de bevoegdheid:

 

a. een aanwijzing te geven ten aanzien van nog vast te stellen bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 4.2 Wro (proactieve aanwijzing),

b. een aanwijzing te geven ten aanzien van vastgestelde gemeentelijke bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.8 lid 6 Wro (reactieve aanwijzing),

c. een aanwijzing te geven ten aanzien van gemeentelijke projectbesluiten als bedoeld in artikel 3.11 lid 2 juncto artikel 3.8 lid 6 Wro (reactieve aanwijzing).

 

en van de bevoegdheden:

 

d. tot goedkeuring van bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 9.1.4 Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd voor de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro),

e. tot goedkeuring van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 9.1.5 Invoeringswet Wro (wijzigings- of uitwerkingsplan waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd binnen een jaar na de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro),

f. tot het afgeven van een verklaring van geen bezwaar voor een vrijstelling als bedoeld in artikel 9.1.7 Invoeringswet Wro (vrijstelling ex artikel 15 WRO waarvoor het verzoek is ingediend voor de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro),

g. tot het afgeven van een verklaring van geen bezwaar voor een vrijstelling als bedoeld in artikel 9.1.10 Invoeringswet Wro (vrijstelling ex artikel 19 lid 1 of lid 2 WRO waarvan het verzoek is ingediend voor de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro).

 

dat onder 'ruimtelijk plan' in deze beleidsregel wordt verstaan de hierboven aangeduide bestemmingsplannen en projectbesluiten als bedoeld in de Wro en de bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en vrijstellingen als bedoeld in het overgangsrecht van de Invoeringswet Wro;

dat deze beleidsregel inhoudelijk een voortzetting is van de beleidsregel Windmolens 2007;

dat gelet op het feit, dat geen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd, is afgezien van het opnieuw ter inzage leggen van deze beleidsregel;

dat dit ook niet nodig is, omdat de ontwerp beleidsregel Windmolens 2007 met ingang van 30 oktober 2006 gedurende 6 weken voor iedereen ter inzage heeft gelegen, de ontvankelijke zienswijzen bij de vaststelling van de beleidsregel zijn afgewogen en de beleidsregel in aangepaste vorm door Gedeputeerde Staten conform de destijds opgestelde antwoordnota, waarin de zienswijzen in samengevatte vorm waren opgenomen en de aanpassingen ten opzichte van het ontwerp van de beleidsregel waren aangegeven, is vastgesteld op 24 april 2007;

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 3.8 lid 6 Wro; 3,11 lid 2 juncto 3.8 lid 6 Wro en de artikelen 9.1.4, 9.1.5, 9.1.7 en 9.1.10 Invoeringswet Wro, alsmede gelet op het Omgevingsplan Flevoland 2006;

BESLUITEN:

Onder gelijktijdige intrekking van de op 24 april 2007door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleidsregel 'Windmolens 2007,

Vast te stellen de navolgende beleidsregel ''WINDMOLENS 2008:”

 

1. Inleiding

Het windmolenbeleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie gericht op het bereiken van een grotere ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Onder 'huidige situatie' wordt in dit verband verstaan de situatie zoals die is gerealiseerd op basis van het windenergiebeleid dat gold tot 9 juni 2005 en de regeling 'Tijdelijke stop plaatsing windmolens' van gelijke datum. Door middel van opschaling kan met minder windmolens meer vermogen gerealiseerd worden en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin gehaald worden. Daarmee kunnen de nadelen van de huidige situatie worden weggenomen en kan ingespeeld worden op ontwikkelingen in de markt.

Om de bestaande situatie geleidelijk over te laten gaan in een nieuwe situatie met meer ruimtelijke kwaliteit, is het nodig sanering en ontwikkeling bij het nemen van planologische besluiten aan elkaar te koppelen en gericht ontwikkelingsplanologie te bedrijven. Met het instellen van de tijdelijke stop op de plaatsing van windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. De voortzetting van de exploitatie van de windmolens betekent (op termijn) meegaan in de schaalvergroting die de marktontwikkeling oplegt aan de windenergiebranche. Dit bepaalt tegelijkertijd het kader voor de bedrijfsvoering, de herinvesteringen en de acceptatie van de gewenste sanering. In de praktijk zullen de huidige eigenaren hun belangen en verkregen rechten dienen samen te brengen in nieuwe exploitatievormen waarmee minder maar grotere windmolenopstellingen in Flevoland ontstaan. Alleen op deze manier kan de gewenste landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering worden bereikt. Ook dient aandacht besteed te worden aan uniformering qua type en grootte van de windmolens.

2. Doel van de beleidsregel

Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot het windmolenbeleid.

Indien niet voldaan is aan deze beleidsregel zullen Gedeputeerde Staten overwegen zienswijzen in te dienen en voorts overwegen om:

  • a.

    voor nog vast te stellen bestemmingsplannen een (proactieve) aanwijzing te geven,

  • b.

    ten aanzien van een vastgesteld bestemmingsplan of projectbesluit een (reactieve) aanwijzing te geven, die ertoe strekt, dat een onderdeel van het plan of besluit geen deel daarvan blijft uitmaken,

  • c.

    ten aanzien van een bestemmingsplan of uitwerkings- of wijzigingsplan (art. 11 WRO), dat op grond van het overgangsrecht uit de Invoeringswet Wro ter beoordeling aan GS wordt voorgelegd, goedkeuring onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening,

  • d.

    ten aanzien van een te verlenen vrijstelling (art. 15 en 19 WRO), waarvoor op grond van het overgangsrecht uit de Invoeringswet Wro een verklaring van geen bezwaar vereist is en waarvoor een goede ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk is, deze verklaring van geen bezwaar te weigeren.

3. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    BLOW-overeenkomst : De op 10 juli 2001 gesloten Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie tussen het Rijk, de Provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de ontwikkeling van windenergie in Nederland waarin per provincie een taakstelling is vastgelegd.

  • 2.

    CO2- emissierechten:Volgens het Europees handelssysteem verkregen of afgeleide rechten om een bepaalde hoeveelheid verhandelbare schadelijke gassen, in dit geval CO2, uit te mogen stoten.

  • 3.

    Gebiedsgebonden projecten:Projecten gericht op het behoud en versterking van de gebiedseigen kwaliteit van het gebied en haar omgeving waar een nieuwe windmolenopstelling wordt gerealiseerd .

  • 4.

    Landschapseenheden: Aaneengesloten gebied bestaande uit onderling nauw samenhangende gebiedseigen landschapselementen welke als één geheel worden waargenomen.

  • 5.

    Projectplan: Het plan dat uitsluitsel geeft over de toepassing van de wettelijke en volgens deze beleidsregel nader gestelde eisen aan een nieuwe windmolenopstelling. De nader gestelde eisen betreffen de vervanging en sanering van bestaande windmolens, het landschapsontwerp en de gebiedsgebonden bijdrage.

  • 6.

    Samenhangend gebied: Elk van de volgende gebieden, Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland, Zuidelijk Flevoland, Markermeer en het Flevolandse deel van het IJsselmeer.

  • 7.

    Windmolen:Een turbine, voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van elektriciteit.

  • 8.

    Windmolenopstelling: De eenheid van een bij elkaar horende verzameling windmolens van gelijke afmeting en geplaatst op de bij deze verzameling behorende onderlinge technische afstand tussen de windmolens die bepalend is voor een optimale windvang van de molens.

4. Inhoud

4.1 Algemene uitgangspunten

4.1.1 Nieuwe windmolenopstellingen worden alleen toegestaan:

  • a.

    als daartoe een projectplan als bedoeld in artikel 4.4 bij de betrokken gemeente is ingediend;

  • b.

    als een financiële of andere bijdrage aan gebiedsgebonden projecten in het gebied van de opstelling of directe omgeving ervan geleverd wordt;

  • c.

    als in het projectplan een landschapsontwerp als bedoeld in artikel 4.5 is opgenomen.

4.1.2

Nieuwe windmolenopstellingen worden alleen toegestaan als deze één of meer bestaande opstelling(en) vervangen die zijn gerealiseerd volgens het windenergiebeleid dat gold tot 9 juni 2005. Tot de gerealiseerde opstellingen behoren ook de opstellingen die zijn/worden gerealiseerd onder de uitzonderingsregel van het besluit van Provinciale Staten van 9 juni 2005 'Tijdelijke stop plaatsing windmolens'.

4.1.3

Windmolens die buiten het grondgebied van Flevoland zijn geplaatst mogen bij de berekening van het vervangend vermogen alleen worden meegerekend, mits hiervoor door de provincie waar de ingebrachte windenergiecapaciteit wordt gesaneerd of op grond van de BLOW- overeenkomst wordt overgenomen, een compensatie wordt geboden in de vorm van een vergoeding aan de provincie Flevoland die overeenkomt met de gangbare opbrengst uit de CO2-emissierechten behorend bij het te vervangen of over te nemen windvermogen.

4.1.4

  • a.

    Uitzondering voor een nieuwe windmolenopstelling wordt gemaakt voor één testlocatie voor maximaal 12 nieuwe prototypes van windmolens, als integraal onderdeel van een kennis- of ontwikkelcentrum duurzame energie in Flevoland;

  • b.

    Uitzondering wordt gemaakt voor een solitaire windmolen op bedrijfsterreinen in 'hoofdkernen' van het stedelijk gebied, zoals aangegeven op figuur 12 in het Omgevingsplan Flevoland 2006, indien de windmolen overwegend een ander doel dient dan de opwekking van energie, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder a, b en c.

4.1.5

Nieuwe windmolens zijn alleen toegestaan binnen een windmolenopstelling.

4.1.6

Nieuwe windmolens worden alleen toegestaan wanneer deze tegelijkertijd een equivalent bestaande windmolens vervangen.

4.1.7

Voor de bepaling van het vervangende vermogen is de werkelijk geleverde energieopbrengst in kWh en de werkelijk verkregen inkomsten voor belastingen uit de te vervangen windmolens, gebaseerd op het vijfjaarlijks gemiddelde opbrengst of inkomsten, bepalend.

4.1.8

De nieuwe opstelling dient voor de exploitant ten minste dezelfde energieopbrengst en hetzelfde geïndexeerd inkomen te kunnen genereren.

4.1.9

De nieuwe windmolenopstelling op de testlocatie dient uitsluitend de ontwikkeling en test van prototypes, dan wel windmolens die uitsluitend worden gebruikt voor R&D activiteiten opleiding van technisch personeel, educatieve doeleinden en/of bedrijfspresentatie. De opwekking van duurzame energie is hierbij ondergeschikt aan de genoemde activiteiten. Om het testveld rendabel te kunnen exploiteren mag een derde van het aantal windmolens op het testveld uit normaal te exploiteren windmolens bestaan. De initiatiefnemer van het testveld zal met een exploitatiebegroting aantonen dat deze molens nodig zijn om een bedrijfsmatig renderende exploitatie te kunnen realiseren. Artikel 4.1.6 is niet van toepassing op de testlocatie.

Gedeputeerde Staten zullen in afwijking van art. 4.4.3 het projectplan voor een testlocatie ter advisering aan de commissie Ruimte van Provinciale Staten voorleggen.

4.1.10

Binnen een half jaar na oplevering van de nieuwe vervangende windmolenopstelling dienen de bestaande windmolens, die door de opstelling vervangen worden, geamoveerd te zijn.

4.1.11

De gemeente stelt Gedeputeerde Staten in kennis van de door haar met de initiatiefnemers van de windmolenopstelling en de eigenaren van de bestaande windmolens gesloten bindende overeenkomst waaruit blijkt dat de sloop van de bestaande windmolens is verzekerd.

4.1.12

Zonder overeenkomst als bedoeld in 4.1.11 zullen Gedeputeerde Staten inzet van hun bevoegdheden als bedoeld in artikel 2 overwegen en zo nodig ingrijpen in c.q geen medewerking verlenen aan de ruimtelijke plannen verband houdende met betreffende windmolenopstelling(en).

4.1.13

Gedeputeerde Staten zullen al hun ten dienste staande rechtsmiddelen aanwenden om daadwerkelijke sanering af te dwingen en ook de betrokken gemeente hierop aanspreken.

4.2 Nieuwe windmolenopstellingen

4.2.1

Nieuwe windmolenopstellingen kunnen in principe overal worden geplaatst indien ze voldoen aan eisen van natuur, veiligheid, hoogtebeperkingen als gevolg van luchtvaart, geluid en slagschaduw, zoals opgenomen in het rijks- en provinciaal beleid, wet- en regelgeving.

4.2.2

Een nieuwe windmolenopstelling dient bij te dragen aan het herstel en versterking van het oorspronkelijk open Flevolandse landschap, conform de algemeen geldende inzichten bij de provincie op het moment van indiening van het projectplan. Indien het projectplan daartoe aanleiding geeft kunnen deze inzichten nader worden uitgewerkt en gespecificeerd.

4.2.3

Nieuwe windmolenopstellingen zijn niet toegestaan in:

  • a.

    de woongebieden die vallen binnen de stedelijke gebieden zoals aangegeven op figuur 12 in het Omgevingsplan Flevoland 2006;

  • b.

    de Oostvaardersplassen;

  • c.

    in gebieden met hoogtebeperkingen als gevolg van de luchthaven Lelystad en het zenderpark Zeewolde.

4.2.4

Een nieuwe windmolenopstelling bestaat uit minimaal 12 windmolens.

4.2.5

Meer windmolens zijn toegestaan:

  • a.

    indien en voor zover meer vermogen nodig is voor een verantwoorde financiële exploitatie, die zal worden ingezet ten bate van gebiedsgebonden projecten;

  • b.

    indien dringende landschappelijke overwegingen daartoe aanleiding geven.

4.2.6

Voor de windmolenopstelling gelden de volgende beeldkwaliteitseisen:

  • a.

    de opstelling dient een herkenbaar opstellingsprincipe te hanteren met een duidelijk begin en einde;

  • b.

    de afzonderlijke windmolens hebben gelijke afmetingen, zijn van hetzelfde type en hebben dezelfde kleurstelling;

  • c.

    de windmolens dienen binnen de opstelling op gelijke afstanden van elkaar te staan, waarbij hiaten zijn voorkomen en een strakke lijnvoering is aangehouden.

4.2.7

Windmolenopstellingen binnen een onderlinge afstand van 8 kilometer in een samenhangend gebied worden opgesteld volgens een gelijk landschap ontwerpprincipe en ontwerppatroon.

4.2.8

Nieuwe windmolens moeten voldoen aan de volgende eisen:

  • a.

    een minimale ashoogte van 100 meter;

  • b.

    een verhouding van ashoogte en rotordiameter die zoveel mogelijk het ontwerpprincipe van de 'Gulden snede' (een verhouding die ligt nabij rotordiameter : ashoogte = 1 : 1,2) benadert;

  • c.

    drie rotorbladen;

  • d.

    de rotor van de windmolens draait rechtsom en heeft bij voorkeur een langzame draaisnelheid van maximaal 22 rpm (22 omwentelingen per minuut).

4.3 (Financiële) bijdrage gebiedsgebonden projecten

4.3.1

Uit en gedurende de exploitatie van de nieuwe windmolenopstelling dient een financiële of andere bijdrage aan gebiedsgebonden projecten in het gebied van de opstelling of directe omgeving ervan te worden geleverd. Voor het kunnen opbrengen van de gebiedsgebonden bijdrage mag de omvang van het windmolenproject worden vergroot met het opbrengend vermogen dat nodig is om deze gebiedsgebonden bijdrage te kunnen verwerven.

4.3.2

Onder 'gebiedsgebonden projecten' worden projecten verstaan op het gebied van:

  • a.

    landschapsbehoud en -ontwikkeling;

  • b.

    natuurbehoud en -ontwikkeling;

  • c.

    recreatieontwikkeling;

  • d.

    versterking en verbetering van de leefbaarheid van het landelijk gebied;

  • e.

    duurzame landbouw;

  • f.

    in overleg tussen de exploitant en de betreffende gemeente nader te bepalen aan het gebied gelieerde projecten, die een bijdrage leveren aan de doelstellingen van het windmolenbeleid en het Omgevingsplan Flevoland 2006.

4.3.3

De initiatiefnemers van de windmolenopstelling dienen in overleg met de betrokken gemeente de omvang van de bijdrage te bepalen. Uitgaande van een minimale bijdrage van 10 % en een maximale bijdrage van 30 % van de opbrengst uit de exploitatie van de windmolenopstelling voor belastingen.

4.3.4

De afspraken over de omvang, aanwijzing en verdeling van de bestedinggronden/doelen van de middelen en wijze van uitvoering en organisatie van de vereiste gebiedsgebonden bijdrage gedurende de exploitatie van de windmolens dienen te worden vastgelegd in een rechtsgeldige, bindende overeenkomst met de gemeente.

4.4 Het projectplan

4.4.1

Medewerking aan de uitvoering van het opschalen en saneren van windenergieopstellingen gebeurt uitsluitend op basis van een projectplan dat door de initiatiefnemer bij de betrokken gemeente is ingediend.

4.4.2

De gemeente stuurt het projectplan onverwijld door aan Gedeputeerde Staten.

4.4.3

Gedeputeerde Staten brengen het projectplan schriftelijk ter kennis van de leden van de commissie Ruimte en stellen hen in de gelegenheid om binnen twee weken eventuele op- en aanmerkingen te maken. Mocht er behoefte zijn aan een plenaire behandeling in de commissie dan dient dit te worden aangegeven.

4.4.4

Gedeputeerde Staten hanteren als uitgangspunt dat zij moeten hebben ingestemd met het projectplan voordat een aanvraag voor herziening van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit als bedoeld in de Wro of - indien het overgangsrecht van de Invoeringswet Wro van toepassing is een aanvraag voor een besluit ex art. 11, 19 en 28 WRO bij de gemeente wordt ingediend. Voor zover nodig dienen gemeenten dit in hun beleid te verwerken.

4.4.5

Het projectplan dient ten minste duidelijkheid te geven over:

  • a.

    de omvang van het vervangend vermogen en de wijze waarop dit berekend is;

  • b.

    het landschapsontwerp;

  • c.

    de overeenkomst inzake de gebiedsgebonden bijdrage;

  • d.

    de juridische regeling van de sanering van de bestaande te vervangen windmolens.

4.5 Het landschapsontwerp

4.5.1

Het landschapsontwerp bestrijkt ten minste een gehele polder (Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland, Zuidelijk Flevoland) of het water (Markermeer of IJsselmeer) waarin de nieuwe windmolenopstelling is gelegen en het gebied binnen een straal van 8 km rond de windmolenopstelling gemeten vanaf de randen van de locatie.

4.5.2

Het landschapsontwerp geeft een onderbouwing en motivatie ten aanzien van de wijze waarop de plaatsing van de nieuwe windmolenopstelling bijdraagt aan:

  • a.

    het realiseren van het toekomstige windlandschap in Flevoland, zoals dat is neergelegd in het provinciaal beleid;

  • b.

    de verbetering van de landschappelijke kwaliteit;

  • c.

    het imago van Flevoland als duurzame, ruime provincie;

  • d.

    een ruim, herkenbaar en eigen Flevolands landschap.

4.5.3

Het landschapsontwerp dient inzichtelijk te maken hoe de opstelling past en interfereert ten opzichte van andere opstellingen in een eindsituatie waarin alle bestaande windmolens gesaneerd zijn en geeft daartoe aan:

  • a.

    de wijze waarop de opstelling past in de regionale structuur;

  • b.

    de wijze waarop de opstelling past bij grote gradiënten;

  • c.

    de wijze waarop regionale verschillen versterkt worden;

  • d.

    de wijze waarop rekening is gehouden met de beleving van de windmolens op de waarnemingslocaties van de bewoners en van passanten op de hoofdinfrastructuur, in hun waarneming van Flevoland als geheel, de daarin gelegen afzonderlijke landschappen en de waargenomen opstellingsvorm;

  • e.

    de reden waarom de omvang van de opstelling zich voldoende robuust manifesteert in het landschap;

  • f.

    de wijze waarop rekening is gehouden met de hoofdrichting van het landschap en de grenzen tussen de landschapseenheden;

  • g.

    de wijze waarop de keuze van het type windmolen en de kleurstelling daarvan bijdraagt aan een eigen karakteristiek die verwijst naar de omgeving en de landschappelijke context;

  • h.

    de wijze waarop aan de beeldkwaliteitseisen als bedoeld in 4.2.6 is voldaan.

4.5.4

Om tot een goed landschapsontwerp te komen kan enige marge nodig zijn in de afronding van de omvang van het project. De saneringsdoelstelling maakt dat de afronding per project altijd minder is dan het vermogen van een nieuwe windmolen. Het staat de initiatiefnemer vrij om het project te vergroten door meer bestaande windmolens in het project op te schalen en saneren.

4.5.5

Het landschapsontwerp geeft voorts aan hoe in de tussenfase van geleidelijke transformatie, waarin nieuwe opstellingen al zijn gerealiseerd, maar nog niet alle bestaande windmolens zijn gesaneerd rekening is gehouden met de in 4.5.3 onder a tot en met h genoemde elementen.

4.5.6

Het landschapsontwerp laat de nieuwe windmolenopstelling zien in verschillende situaties ten opzichte van de bestaande windmolens die zijn geplaatst onder het beleid zoals dat gold op 9 juni 2005, inclusief de hiermee gelijkgestelde opstellingen die onder de overgangsregeling zijn/worden gerealiseerd.

5. Inwerkingtreding/overgangsbepaling

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 juli 2008.

Voor wat betreft het lopende traject voor een grootschalige opstelling in de Noordoostpolder is het besluit van Provinciale Staten van 9 juni 2005 bepalend; voor de lopende projecten 'Zuidlob' en 'Sternweg', beide gelegen in de gemeente Zeewolde, gelden de daarvoor op 2 augustus 2005 afzonderlijk gestelde randvoorwaarden.

6. Citeerartikel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als 'Beleidsregel windmolens 2008.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van 17 juni 2008.
Voorzitter en secretaris.