Regeling vervallen per 24-06-2015

Subsidieregeling monumenten Fryslân

Geldend van 24-06-2015 t/m 23-06-2015

Intitulé

Subsidieregeling monumenten Fryslân

Uitvoeringsregeling van 20 mei 2014, houdende regels betreffende de subsidiëring van activiteiten op het terrein van monumentenzorg in de provincie Fryslân (Subsidieregeling monumenten Fryslân)

Gedeputeerde Staten van Fryslân,

gelet op artikel 1.3, vierde lid, van de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2013;

overwegende dat het op grond van de verlengde Nota Erfgoed 2010-2013 wenselijk is door middel van subsidies een stimulans te geven aan het restaureren, herbestemmen, onderhouden en onderzoeken van Friese monumenten,

besluiten:

vast te stellen de Subsidieregeling monumenten Fryslân:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvang: begin van de feitelijke werkzaamheden, zoals omschreven in het instandhoudingsplan of het bestek;

  • b.

    bestek: de werkomschrijving per onderdeel van de toe te passen constructies, materialen, afwerkingen en kleuren, alsmede de gestelde uitvoeringseisen, inclusief de van toepassing zijnde administratieve, juridische en technische bepalingen;

  • c.

    boerderij: ensemble van hoofdgebouw met bijgebouwen dat oorspronkelijk uitsluitend of voor het overwegende deel, is vervaardigd voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf;

  • d.

    bouwhistorisch onderzoek: in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar gegevens betreffende de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van een of meer gebouwen of zelfstandige onderdelen daarvan, of naar een door mensen gemaakte structuur, aan de hand van de vorm, de constructie, de gebruikte materialen en de afwerking;

  • e.

    gemeentelijke monument: onroerende zaak die op grond van een gemeentelijke verordening is geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst;

  • f.

    herbestemming: vestiging van een andere dan de bestaande functie of verbreding van de bestaande functie waarbij door deze vestiging of verbreding, de bestaande functie in overwegende mate wijzigt;

  • g.

    herbouwwaarde: kosten om een beschermd monument of zelfstandig onderdeel in zijn geheel opnieuw te vervaardigen, met dezelfde constructie, materiaalsoorten en detaillering;

  • h.

    industrieel erfgoed: bouwwerk voor bedrijf en techniek dat langer dan 50 jaar geleden is vervaardigd;

  • i.

    instandhoudingsplan: plan met een overzicht van de aard en de omvang van de jaarlijks voorgenomen werkzaamheden bestaande uit restauratie en onderhoud, alsmede een omschrijving van de daarmee beoogde resultaten, voor een periode van ten hoogste zes kalenderjaren. Het instandhoudingsplan omvat tevens een meerjarenplan en een meerjarenbegroting;

  • j.

    kerk: gebouw of zelfstandige onderdeel daarvan, dat oorspronkelijk uitsluitend of voor het overwegend deel is vervaardigd voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • k.

    leerbedrijf: een bedrijf dat met een specifieke kwalificatie voor restauratie is erkend door het Fundeon, om scholings- en werkgelegenheidstrajecten uit te voeren in de restauratiebouw;

  • l.

    molen: bouwwerk dat wind, water of spierkracht omzet in bewegende machines of pompen;

  • m.

    monument: bouwwerk of zelfstandige onderdeel daarvan, of aangelegde onroerende zaak welke een tastbaar product van menselijk handelen is, en welke op zich of in verband met zijn omgeving van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde;

  • n.

    MIP: Monumenten Inventarisatie Project: door de provincie uitgevoerd inventarisatieproject van jonge stedenbouw en bouwkunst uit de periode 1850-1940 met als doel een kwantitatief en kwalitatief overzicht te verkrijgen van de gebouwde omgeving uit de genoemde periode;

  • o.

    onderhoud: reguliere werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het beschermde monument of onderdelen ervan;

  • p.

    periodiek instandhoudingsplan: een instandhoudingsplan zoals bedoeld in artikel 10 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten, zoals dit artikel luidde op 20 mei 2014;

  • q.

    reconstructie: werkzaamheden die nodig zijn voor het opnieuw maken en terugbrengen van verloren gegane onderdelen van monumenten in een vroegere gedaante;

  • r.

    restauratie: het verrichten van die werkzaamheden, die het normale onderhoud te boven gaan en die voor het herstel van een monument noodzakelijk zijn en waarbij de subsidiabele kosten meer bedragen dan 3% van de herbouwwaarde, als bedoeld in artikel 5 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten 2013, zoals dit artikel luidde op 20 mei 2014;

  • s.

    rijksmonument: monument dat is opgenomen in het monumentenregister, vastgesteld ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988;

  • t.

    transformatie: de bouwkundige werkzaamheden die nodig zijn om het monument geschikt te maken voor een herbestemming;

  • u.

    woonhuis: bouwwerk of zelfstandig onderdeel daarvan dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is.

HOOFDSTUK 2 MONUMENTEN

Paragraaf 2.1. Restauratie van een monument in combinatie met herbestemming

Artikel 2.1.1 Doel

De subsidie heeft tot doel het behoud van monumenten in de provincie Fryslân.

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de restauratie van een monument in combinatie met herbestemming.

Artikel 2.1.3 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of zakelijk gebruiksgerechtigde zijn van een monument.

Artikel 2.1.4 Aanvraagperiode

Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend van 1 september 2014 tot en met 6 oktober 2014.

Artikel 2.1.5 Aanvraag

Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 2.1.6 Weigeringsgronden

  • 1 Een aanvraag voor subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      voor het monument reeds subsidie is verleend op grond van de:

      • Bijdrageregeling Monumentenfonds 1995;

      • Stimuleringsregeling restauratie rijksmonumenten provincie Fryslân 2010-2011;

      • Subsidieverordening monumenten en cultuurhistorie provincie Fryslân 2005-2010;

      • Tijdelijke Restauratie-impuls Frysk Erfskip;

      • Tijdelijke subsidieverordening monumenten en cultuurhistorie Fryslân 2009;

      • Titel 3 (Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2011), Titel 5 (Stimuleringsregeling monumenten 2012) of Titel 7 (Stimuleringsregeling monumenten 2013) van de Uitvoeringsregeling projectsubsidies ruimte;

    • b.

      de werkzaamheden in overwegende mate gericht zijn op reconstructie;

    • c.

      het monument een terrein is dat, vanwege de daar boven- of ondergronds aanwezige zaken, op zichzelf, of in verband met zijn omgeving van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, de betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde (archeologisch monument);

    • d.

      het monument bestaat uit een park- of tuinaanleg, dan wel een andere door mensen gemaakt aardwerk of ingeplante aanleg (groen monument) dat geen onderdeel uitmaakt van een buitenplaats;

    • e.

      de restauratiekosten bij een rijksmonument minder bedragen dan 3% van de herbouwwaarde zoals bedoeld in de Subsidieregeling instandhouding monumenten;

    • f.

      de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die vergunningplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarvoor nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend;

    • g.

      de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die vergunningplichtig zijn op grond van een gemeentelijke verordening, waarvoor geen nog geen aanvraag is ingediend;

    • h.

      de aanvraag betrekking heeft op een woonhuis.

  • 2 Als woonhuis als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h wordt niet aangemerkt:

    • a.

      een woonhuis waarin een museum is gevestigd;

    • b.

      een kerkgebouw;

    • c.

      het hoofdhuis van een buitenplaats;

    • d.

      een landhuis;

    • e.

      een gebouw van liefdadigheid;

    • f.

      een molen;

    • g.

      een boerderij;

    • h.

      industrieel erfgoed.

  • 3 Onder museum als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt verstaan: een museum dat is opgenomen in het Museumregister Nederland.

  • 4 Onder buitenplaats als bedoeld in het eerste lid onder d en het tweede lid, onderdeel c, wordt verstaan, een complex dat:

    • a.

      dateert van voor 1850;

    • b.

      als ensemble één geheel vormt in nuttig gebruik en in historische en architectonische zin;

    • c.

      bestaat uit een versterkt huis, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, bouwwerken en tuinornamenten;

    • d.

      wordt omgeven door terreinen die bestaan uit één of meer van de volgende onderdelen:

      • grachten;

      • waterpartijen;

      • lanen;

      • boomgroepen;

      • parkbossen;

      • weiden;

      • siertuinen;

      • moestuinen.

  • 5 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op subsidieverstrekkingen die betrekking hadden op een onderdeel van het monument, dat geen deel uitmaakt van de aanvraag in het kader van deze regeling, en:

    • a.

      is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid;

    • b.

      is aan te merken als toren, uurwerk, orgel, luidklok, klokkenstoel, ringmuur, of hekwerk rond een kerk, of

    • c.

      expliciet in de registeromschrijving van het monument is opgenomen.

Artikel 2.1.7 Toetsingscriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvraag heeft betrekking op de restauratie in combinatie met herbestemming van een:

    • rijksmonument;

    • gemeentelijk monument;

    • pand dat is geïnventariseerd in het kader van het MIP en waarvan de cultuurhistorische waarde op grond waarvan het is opgenomen in het MIP nog steeds aanwezig is;

    • pand dat door de gemeente als object van karakteristieke of beeldbepalende waarde is aangemerkt in het bestemmingsplan en de cultuurhistorische waarde nog steeds in overeenstemming is met de cultuurhistorische waarde op grond waarvan de aanwijzing in het bestemmingsplan is opgenomen, of

    • pand waarvan voorafgaande aan de planvorming door waarderend bouwhistorisch onderzoek is aangetoond dat het een object betreft van hoge monumentwaarde en waarbij dit onderzoek is verricht overeenkomstig de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009);

  • b.

    de cultuurhistorische waarde wordt door de herbestemming niet in overwegende mate geschaad;

  • c.

    voorafgaande aan de planvorming tot herbestemming is een bouwhistorisch opname verricht die in overeenstemming is met de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009) en het resultaat hiervan heeft aantoonbaar onderdeel uitgemaakt van de planvorming tot herbestemming;

  • d.

    indien de aanvraag betrekking heeft op een herbestemming naar wonen worden ten minste drie woningen gerealiseerd.

Artikel 2.1.8 Opschortende voorwaarde

Indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd vergunningplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een gemeentelijke verordening, wordt subsidie slechts verleend onder de opschortende voorwaarde dat de vergunning is verleend.

Artikel 2.1.9 Subsidiabele kosten

  • 1 De subsidiabele kosten voor de activiteiten zijn:

    • a.

      de kosten genoemd in artikel 4 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten die zijn gespecificeerd in de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013;

    • b.

      de kosten voor de activiteiten genoemd in bijlage 1.

  • 2 Indien er sprake is van een rijksmonument worden de subsidiabele restauratiekosten verminderd met 3% van de herbouwwaarde.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt deze vermindering niet toegepast indien:

    • a.

      voor hetzelfde monument in het kader van een rijkssubsidieregeling voor de instandhouding van monumenten voor tenminste 3% van de herbouwwaarde een subsidieaanvraag is ingediend of een subsidie is verleend;

    • b.

      de in het kader van een rijkssubsidieregeling voor de instandhouding van monumenten ingediende activiteiten geen deel uitmaken van de aanvraag in het kader van deze regeling, én;

    • c.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd in het kader van deze regeling zullen worden uitgevoerd binnen de instandhoudingstermijn zoals deze voortvloeit uit de hiervoor in onderdeel a en b bedoelde aangevraagde of verleende rijkssubsidie.

  • 4 Kosten voor werkzaamheden waarmee al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen, komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 5 In afwijking van het vierde lid komen de kosten voor werkzaamheden waarmee al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen wel voor subsidie in aanmerking indien Gedeputeerde Staten positief hebben beslist op een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe.

Artikel 2.1.10 Subsidiehoogte

  • 1 Indien er sprake is van een rijksmonument bedraagt de subsidie 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000, waarbij de subsidie voor het gedeelte bestemd voor transformatie niet hoger is dan € 200.000.

  • 2 Indien er geen sprake is van een rijksmonument bedraagt de subsidie 50% van het totaal aan subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt een subsidie van minder dan € 10.000 niet verstrekt.

Artikel 2.1.11 Verdeelsystematiek

  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van datum van binnenkomst van de subsidieaanvragen, waarbij de datum waarop de aanvraag volledig is, geldt als datum van binnenkomst.

  • 2 Voor zover door verstrekking van subsidie voor volledige aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 2.1.12 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 Bij de subsidieverlening worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat de werkelijke kosten die met de activiteiten zijn gemoeid in totaal 20% lager zijn dan de begrote kosten, zoals deze in de aanvraag waren opgenomen;

    • b.

      de activiteiten worden uitgevoerd onder leiding van een architect die is ingeschreven in het architectenregister als bedoeld in de Wet op de architectentitel;

    • c.

      de subsidieontvanger laat controle toe op de uitvoering van een project door rijk, provincie en gemeente;

    • d.

      de activiteiten vangen aan binnen een jaar na de datum van de subsidieverlening;

    • e.

      de activiteiten worden voltooid binnen twee jaar na de datum van de subsidieverlening;

    • f.

      de subsidieontvanger bewaart en onderhoudt het monument na het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, in de staat waarin het door die activiteiten is gebracht.

    • g.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens in de beroepsgroep van restauratiebedrijven geldende normen;

    • h.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd als scholingstraject voor leerlingen- of werkgelegenheidstraject door een erkend leerbedrijf in de restauratiebouw;

    • i.

      de werkzaamheden worden ter informatie aangemeld bij de coördinator Restauratie Opleidings Project Noord Nederland en het Kenniscentrum Herbestemming Noord.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onderdeel b, bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de restauratie onder begeleiding van een organisatie plaatsvindt, waarvan de deskundigheid op dit terrein genoegzaam is gebleken. Toestemming behoeft niet te worden aangevraagd indien deze toestemming al eerder is verleend, maar niet ouder is dan 1 januari 2005.

  • 3 Verlenging van de termijnen zoals genoemd in het eerste lid, onderdeel d en e is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal één jaar.

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onderdeel h, bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de activiteiten niet geschikt zijn voor deze verplichting of wanneer uit een verklaring van het opleidingsinstituut blijkt dat er geen leerlingen kunnen worden geleverd voor de activiteiten.

  • 5 Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger de verplichting opleggen om:

    • a.

      mee te werken aan een onderzoek naar de ontstaans-, bouw- en bewoningsgeschiedenis van het monument;

    • b.

      tussentijds te berichten over de voortgang van de werkzaamheden;

    • c.

      voorafgaande aan de uitvoering een afstemmingsoverleg met de provinciale dienst te voeren.

Artikel 2.1.13 Prestatieverantwoording

  • 1 De ontvanger van een subsidie tot € 25.000 toont desgevraagd met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.

  • 2 De ontvanger van een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 toont bij het verzoek om vaststelling met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.

Artikel 2.1.14 Staatssteun

  • 1 De aanvrager die een onderneming drijft vult een de-minimis verklaring in om te bepalen of de subsidie met toepassing de-minimissteun kan worden verstrekt.

  • 2 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun mag nooit hoger zijn dan € 200.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun. Voor de sector transport geldt een drempelbedrag van € 100.000.

  • 3 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun in de landbouwproductiesector mag nooit hoger zijn dan € 15.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun.

  • 4 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun in de visserijsector mag nooit hoger zijn dan € 30.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun.

Artikel 2.1.15 Bevoorschotting en betaling

Het voorschot voor subsidies van € 25.000 en hoger bedraagt maximaal 80% van verleende bedrag.

Paragraaf 2.2 Restauratie van rijksmonumenten

Artikel 2.2.1 Doel

De subsidie heeft tot doel het behoud van rijksmonumenten in de provincie Fryslân.

Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteiten

 Subsidie kan worden verstrekt voor de restauratie van een rijksmonument.

Artikel 2.2.3 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of zakelijk gebruiksgerechtigde zijn van een rijksmonument.

Artikel 2.2.4 Aanvraagperiode 

Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend van 1 september 2014 tot en met 6 oktober 2014.

Artikel 2.2.5 Aanvraag

Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 2.2.6 Weigeringsgronden

  • 1 Een aanvraag voor subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      voor het rijksmonument reeds subsidie is verleend op grond van de:

      • Bijdrageregeling Monumentenfonds 1995;

      • Stimuleringregeling restauratie rijksmonumenten provincie Fryslân 2010-2011;

      • Subsidieverordening monumenten en cultuurhistorie provincie Fryslân 2005-2010

      • Tijdelijke Restauratie-impuls Frysk Erfskip;

      • Tijdelijke subsidieverordening monumenten en cultuurhistorie Fryslân 2009;

      • Titel 3 (Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2011), Titel 5 (Stimuleringsregeling monumenten 2012) of Titel 7 (Stimuleringsregeling monumenten 2013) van de Uitvoeringsregeling projectsubsidies ruimte;

    • b.

      de werkzaamheden in overwegende mate gericht zijn op reconstructie;

    • c.

      het monument een terrein is dat, vanwege de daar boven- of ondergronds aanwezige zaken, op zichzelf, of in verband met zijn omgeving van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, de betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde (archeologisch monument);

    • d.

      het monument bestaat uit een park- of tuinaanleg, dan wel een andere door mensen gemaakt aardwerk of ingeplante aanleg (groen monument) dat geen onderdeel uitmaakt van een buitenplaats;

    • e.

      de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die vergunningsplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarvoor nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend;

    • f.

      de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die vergunningplichtig zijn op grond van een gemeentelijke verordening, waarvoor geen nog geen aanvraag is ingediend;

    • g.

      de aanvraag betrekking heeft op een woonhuis.

  • 2 Als woonhuis als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g wordt niet aangemerkt:

    • a.

      een woonhuis waarin een museum is gevestigd;

    • b.

      een kerkgebouw;

    • c.

      het hoofdhuis van een buitenplaats;

    • d.

      een landhuis;

    • e.

      een gebouw van liefdadigheid;

    • f.

      een molen;

    • g.

      een boerderij;

    • h.

      industrieel erfgoed.

  • 3 Onder museum als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt verstaan: een museum dat is opgenomen in het Museumregister Nederland.

  • 4 Onder buitenplaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt verstaan, een complex dat:

    • a.

      dateert van voor 1850;

    • b.

      als ensemble één geheel vormt in nuttig gebruik en in historische en architectonische zin;

    • c.

      bestaat uit een versterkt huis, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, bouwwerken en tuinornamenten;

    • d.

      wordt omgeven door terreinen die bestaan uit één of meer van de volgende onderdelen:

      • grachten;

      • waterpartijen;

      • lanen;

      • boomgroepen;

      • parkbossen;

      • weiden;

      • siertuinen;

      • moestuinen.

  • 5 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op subsidieverstrekkingen die betrekking hadden op een onderdeel van het monument, dat geen deel uitmaakt van de aanvraag in het kader van deze regeling, en:

    • a.

      is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid;

    • b.

      is aan te merken als toren, uurwerk, orgel, luidklok, klokkenstoel, ringmuur, of hekwerk rond een kerk, of

    • c.

      expliciet in de registeromschrijving van het monument is opgenomen.

Artikel 2.2.7 Toetsingscriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvraag heeft betrekking op een rijksmonument;

  • b.

    voor de activiteit waar de aanvraag op ziet is niet eerder een aanvraag ingediend op grond van de Uitvoeringsregeling projectsubsidies ruimte, Titel 7 Stimuleringsregeling monumenten 2013, die is geweigerd in verband met overschrijding van het subsidieplafond.

Artikel 2.2.8 Opschortende voorwaarde

Indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd vergunningplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een gemeentelijke verordening, wordt subsidie slechts verleend onder de opschortende voorwaarde dat de vergunning is verleend.

Artikel 2.2.9 Subsidiabele kosten

  • 1 De subsidiabele kosten voor de activiteiten zijn de kosten genoemd in artikel 4 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten, die zijn gespecificeerd in de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013.

  • 2 De subsidiabele kosten worden verminderd met 3% van de herbouwwaarde.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt deze vermindering niet toegepast indien:

    • a.

      voor hetzelfde monument in het kader van een rijkssubsidieregeling voor de instandhouding van monumenten voor tenminste 3% van de herbouwwaarde een subsidieaanvraag is ingediend of een subsidie is verleend;

    • b.

      de in het kader van een rijkssubsidieregeling voor de instandhouding van monumenten ingediende activiteiten geen deel uitmaken van de aanvraag in het kader van deze regeling, én;

    • c.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd in het kader van deze regeling zullen worden uitgevoerd binnen de instandhoudingstermijn zoals deze voortvloeit uit de hiervoor in onderdeel a en b bedoelde aangevraagde of verleende rijkssubsidie.

  • 4 Kosten voor werkzaamheden waarmee al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen, komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 5 In afwijking van het vierde lid komen de kosten voor werkzaamheden waarmee al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen wel voor subsidie in aanmerking indien Gedeputeerde Staten positief hebben beslist op een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe.

Artikel 2.2.10 Subsidiehoogte

  • 1 De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 400.000.

  • 2 Onverminderd het eerst lid wordt een subsidie van minder dan € 10.000 niet verstrekt.

Artikel 2.2.11 Verdeelsystematiek 

  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van datum van binnenkomst van de subsidieaanvragen, waarbij de datum waarop de aanvraag volledig is, geldt als datum van binnenkomst.

  • 2 Voor zover door verstrekking van subsidie voor volledige aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 2.2.12 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 Bij de subsidieverlening worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de activiteiten worden uitgevoerd onder leiding van een architect die is ingeschreven in het architectenregister als bedoeld in de Wet op de architectentitel;

    • b.

      de subsidieontvanger laat controle toe op de uitvoering van een project door rijk, provincie en gemeente;

    • c.

      de activiteiten vangen aan binnen een jaar na de datum van de subsidieverlening;

    • d.

      de activiteiten worden voltooid binnen twee jaar na de datum van de subsidieverlening;

    • e.

      de subsidieontvanger bewaart en onderhoudt het monument na het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, in de staat waarin het door die activiteiten is gebracht;

    • f.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens in de beroepsgroep van restauratiebedrijven geldende normen;

    • g.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd als scholingstraject voor leerlingen- of werkgelegenheidstraject door een erkend leerbedrijf in de restauratiebouw;

    • h.

      de werkzaamheden worden ter informatie aangemeld bij de coördinator Restauratie Opleidings Project Noord Nederland.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onder a, bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de restauratie onder begeleiding van een organisatie plaatsvindt, waarvan de deskundigheid op dit terrein genoegzaam is gebleken. Toestemming behoeft niet te worden aangevraagd indien deze toestemming al eerder is verleend maar niet ouder is dan 1 januari 2005.

  • 3 Verlenging van de termijnen zoals genoemd in het eerste lid, onder c en d is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal één jaar.

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onderdeel h bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de activiteiten niet geschikt zijn voor deze verplichting of wanneer uit een verklaring van het opleidingsinstituut blijkt dat er geen leerlingen kunnen worden geleverd voor de activiteiten.

  • 5 Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger de verplichting opleggen:

    • a.

      dat werkzaamheden worden uitgevoerd als scholingstraject voor leerlingen- of werkgelegenheidstraject door een erkend leerbedrijf in de restauratiebouw;

    • b.

      om mee te werken aan een onderzoek naar de ontstaans-, bouw- en bewoningsgeschiedenis van het monument;

    • c.

      om tussentijds te berichten over de voortgang van de werkzaamheden;

    • d.

      voorafgaande aan de uitvoering een afstemmingsoverleg met de provinciale dienst te voeren.

Artikel 2.2.13 Prestatieverantwoording

  • 1 De ontvanger van een subsidie tot € 25.000 toont desgevraagd met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.

  • 2 De ontvanger van een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 toont bij het verzoek om vaststelling met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.

Artikel 2.2.14 Staatssteun

  • 1 De aanvrager die geen eigenaar is van het monument, maar wel een onderneming drijft vult een de-minimis verklaring in om te bepalen of de subsidie met toepassing de-minimissteun kan worden verstrekt.

  • 2 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun mag nooit hoger zijn dan € 200.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun. Voor de sector transport geldt een drempelbedrag van € 100.000.

  • 3 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun in de landbouwproductiesector mag nooit hoger zijn dan € 15.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun.

  • 4 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun in de visserijsector mag nooit hoger zijn dan € 30.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun.

Artikel 2.2.15 Bevoorschotting en betaling

Het voorschot voor subsidies van € 25.000,- en hoger bedraagt maximaal 80% van verleende bedrag.

Paragraaf 2.3 Realisatie van het nevengebruik van kerken, bouwhistorische onderzoeken, tuinhistorische onderzoeken en herbestemmingsverkenningen

Artikel 2.3.1 Doel

De subsidie heeft tot doel het behoud van monumenten in de provincie Fryslân.

Artikel 2.3.2 Subsidiabele activiteiten

 Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de realisatie van het nevengebruik van een bestaande kerk die in hoofdzaak wordt gebruikt voor de eredienst;

  • b.

    een bouwhistorisch onderzoek van een monument of van een beschermd stadsgezicht;

  • c.

    een tuinhistorisch onderzoek van een monument, of

  • d.

    een herbestemmingsverkenning van een monument.

Artikel 2.3.3 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 2.3.4 Aanvraagperiode

Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend van 1 september 2014 tot en met 6 oktober 2014.

Artikel 2.3.5 Aanvraag

Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 2.3.6 Weigeringsgronden

  • 1 Een aanvraag voor subsidie wordt geweigerd indien deze betrekking heeft op een woonhuis.

  • 2 Als woonhuis als bedoeld in het eerste lid wordt niet aangemerkt:

    • a.

      een woonhuis waarin een museum is gevestigd;

    • b.

      een kerkgebouw;

    • c.

      het hoofdhuis van een buitenplaats;

    • d.

      een landhuis;

    • e.

      een gebouw van liefdadigheid;

    • f.

      een molen;

    • g.

      een boerderij;

    • h.

      industrieel erfgoed.

  • 3 Onder museum als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt verstaan: een museum dat is opgenomen in het Museumregister Nederland.

  • 4 Onder buitenplaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt verstaan, een complex dat:

    • a.

      dateert van voor 1850;

    • b.

      als ensemble één geheel vormt in nuttig gebruik en in historische en architectonische zin;

    • c.

      bestaat uit een versterkt huis, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, bouwwerken en tuinornamenten;

    • d.

      wordt omgeven door terreinen die bestaan uit één of meer van de volgende onderdelen:

      • grachten;

      • waterpartijen;

      • lanen;

      • boomgroepen;

      • parkbossen;

      • weiden;

      • siertuinen;

      • moestuinen.

Artikel 2.3.7 Toetsingscriteria

  • 1 Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvraag heeft betrekking op een:

      • rijksmonument;

      • gemeentelijk monument;

      • pand dat is geïnventariseerd in het kader van het MIP en waarvan de cultuurhistorische waarde op grond waarvan het is opgenomen in het MIP nog steeds aanwezig is;

      • pand dat door de gemeente als object van karakteristieke;beeldbepalende waarde is aangemerkt in het bestemmingsplan en de cultuurhistorische waarde nog steeds in overeenstemming is met de cultuurhistorische waarde op grond waarvan de aanwijzing in het bestemmingsplan is opgenomen;

      • pand waarvan voorafgaande aan de planvorming door waarderend bouwhistorisch onderzoek is aangetoond dat het een object betreft van hoge monumentwaarde en waarbij dit onderzoek is verricht overeenkomstig de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009), of

      • een beschermd stadsgezicht op grond van de Monumentenwet;

      • een groen monument of een samenhangende groep groene monumenten voorzover deze onderdeel uitmaken van een buitenplaats die is aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument.

    • b.

      voor zover de activiteit bestaat uit de realisatie van het nevengebruik van een kerk is een bouwhistorische opname verricht die in overeenstemming is met de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009) en het resultaat hiervan heeft aantoonbaar onderdeel uitgemaakt van de planvorming tot nevengebruik;

    • c.

      voor zover de activiteit bestaat uit een herbestemmingsverkenning wordt een bouwhistorische verkenning gedaan die in overeenstemming is met de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009) en het resultaat hiervan aantoonbaar is ingebed in het ontwerp;

    • d.

      voor zover de activiteit bestaat uit een bouwhistorisch onderzoek wordt dit door een onafhankelijke bouwhistorisch onderzoeker uitgevoerd met inachtneming van de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009);

    • e.

      Voor zover de activiteit bestaat uit een tuinhistorisch onderzoek wordt dit door een onafhankelijke tuinhistorisch onderzoeker uitgevoerd met inachtneming van de Richtlijnen tuinhistorisch onderzoek: voor waardestellingen van groen erfgoed, R. van Immerseel en L. Hendriks (2010);

    • f.

      Voor zover de activiteit bestaat uit een bouwhistorisch onderzoek gericht op een beschermd stadsgezicht wordt dit uitsluitend uitgevoerd als een bouwhistorische inventarisatie met inachtneming van de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009).

Artikel 2.3.8 Opschortende voorwaarde

Indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd vergunningplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een gemeentelijke verordening, wordt subsidie slechts verleend onder de opschortende voorwaarde dat de vergunning is verleend.

Artikel 2.3.9 Subsidiabele kosten

  • 1 De subsidiabele kosten voor de activiteiten zijn:

    • a.

      voor het nevengebruik van een kerk: de kosten genoemd in bijlage 1;

    • b.

      voor een bouwhistorisch en tuinhistorisch onderzoek:

      • voorbereidingkosten;

      • kosten voor documentatiewerkzaamheden;

      • kosten voor literatuur- en archiefonderzoek;

      • kosten derden;

      • reiskosten;

      • rapportagekosten;

      • algemene bedrijfskosten;

    • c. voor een herbestemmingsverkenning: de kosten genoemd in artikel 5 en artikel 20 van de Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten 2011, zoals deze artikelen luidden op 20 mei 2014.

  • 2 Kosten voor werkzaamheden waarmee al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen, komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3 In afwijking van het tweede lid komen de kosten voor werkzaamheden waarmee al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen wel voor subsidie in aanmerking indien Gedeputeerde Staten positief hebben beslist op een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe.

Artikel 2.3.10 Subsidiehoogte

  • 1 De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt een subsidie van minder dan € 3.000 niet verstrekt.

Artikel 2.3.11Verdeelsystematiek

  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van datum van binnenkomst van de subsidieaanvragen, waarbij de datum waarop de aanvraag volledig is, geldt als datum van binnenkomst.

  • 2 Voor zover door verstrekking van subsidie voor volledige aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 2.3.12 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 Bij de subsidieverlening worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat de werkelijk kosten die met de activiteiten zijn gemoeid in totaal 20% lager zijn dan de begrote kosten, zoals deze in de aanvraag waren opgenomen;

    • b.

      de activiteiten worden uitgevoerd onder leiding van een architect die is ingeschreven in het architectenregister als bedoeld in de Wet op de architectentitel;

    • c.

      de subsidieontvanger laat controle toe op de uitvoering van een project door rijk, provincie en gemeente;

    • d.

      de activiteiten vangen aan binnen een jaar na de datum van de subsidieverlening;

    • e.

      de activiteiten worden voltooid binnen twee jaar na de datum van de subsidieverlening;

    • f.

      de subsidieontvanger bewaart en onderhoudt het monument na het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, in de staat waarin het door die activiteiten is gebracht;

    • g.

      een bouwhistorisch onderzoek wordt alleen uitgevoerd door een onafhankelijk(e) ter zake deskundig onderzoeker of onderzoeksbureau;

    • h.

      een bouwhistorisch onderzoek voldoet aan de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009);

    • i.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens in de beroepsgroep van restauratiebedrijven geldende normen.

  • 2 Verlenging van de termijnen zoals genoemd in het eerste lid, onderdeel d en e is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal één jaar.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger de verplichting opleggen:

    • a.

      dat werkzaamheden worden uitgevoerd als scholingstraject voor leerlingen- of werkgelegenheidstraject door een erkend leerbedrijf in de restauratiebouw;

    • b.

      om mee te werken aan een onderzoek naar de ontstaans-, bouw- en bewoningsgeschiedenis van het monument;

    • c.

      om tussentijds te berichten over de voortgang van de werkzaamheden;

    • d.

      voorafgaande aan de uitvoering een afstemmingsoverleg met de provinciale dienst te voeren.

Artikel 2.3.13 Prestatieverantwoording

  • 1 De ontvanger van een subsidie tot € 25.000 toont desgevraagd met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.

  • 2 De ontvanger van een subsidie van € 25.000 tot € 50.000 toont bij het verzoek om vaststelling met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.

Artikel 2.3.14 Staatssteun

  • 1 De aanvrager die een onderneming drijft vult een de-minimis verklaring in om te bepalen of de subsidie met toepassing de-minimissteun kan worden verstrekt.

  • 2 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun mag nooit hoger zijn dan € 200.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun. Voor de sector transport geldt een drempelbedrag van € 100.000.

  • 3 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun in de landbouwproductiesector mag nooit hoger zijn dan € 15.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun.

  • 4 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun in de visserijsector mag nooit hoger zijn dan € 30.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun.

Artikel 2.3.15 Bevoorschotting en betaling

Het voorschot voor subsidies van € 25.000 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.

Paragraaf 2.4 Restauratie van rijksmonumenten waarvoor een subsidieaanvraag op grond van de Uitvoeringsregeling projectsubsidies ruimte, Titel 7 Stimuleringsregeling monumenten 2013 is geweigerd

Artikel 2.4.1 Doel

De subsidie heeft tot doel het behoud van rijksmonumenten in de provincie Fryslân.

Artikel 2.4.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de restauratie van rijksmonumenten waarvoor een subsidieaanvraag op grond van de Uitvoeringsregeling projectsubsidies ruimte, Titel 7 Stimuleringsregeling monumenten 2013 is geweigerd.

Artikel 2.4.3 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of zakelijk gebruiksgerechtigde zijn van een rijksmonument.

Artikel 2.4.4 Aanvraagperiode

Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend van 1 september 2014 tot en met 6 oktober 2014.

Artikel 2.4.5 Aanvraag

Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 2.4.6 Weigeringsgronden

  • 1 Een aanvraag voor subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      voor het rijksmonument reeds subsidie is verleend op grond van de:

      • Bijdrageregeling Monumentenfonds 1995;

      • Stimuleringregeling restauratie rijksmonumenten provincie Fryslân 2010-2011;

      • Subsidieverordening monumenten en cultuurhistorie provincie Fryslân 2005-2010;

      • Tijdelijke Restauratie-impuls Frysk Erfskip;

      • Tijdelijke subsidieverordening monumenten en cultuurhistorie Fryslân 2009;

      • Titel 3 (Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2011), Titel 5 (Stimuleringsregeling monumenten 2012) of Titel 7 (Stimuleringsregeling monumenten 2013) van de Uitvoeringsregeling projectsubsidies ruimte;

    • b.

      de werkzaamheden in overwegende mate gericht zijn op reconstructie;

    • c.

      het monument een terrein is dat, vanwege de daar boven- of ondergronds aanwezige zaken, op zichzelf, of in verband met zijn omgeving van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, de betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde (archeologisch monument);

    • d.

      het monument bestaat uit een park- of tuinaanleg, dan wel een andere door mensen gemaakt aardwerk of ingeplante aanleg (groen monument) dat geen onderdeel uitmaakt van een buitenplaats;

    • e.

      de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die vergunningsplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarvoor nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend;

    • f.

      de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die vergunningplichtig zijn op grond van een gemeentelijke verordening, waarvoor geen nog geen aanvraag is ingediend;

    • g.

      de aanvraag betrekking heeft op een woonhuis.

  • 2 Als woonhuis als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g wordt niet aangemerkt:

    • a.

      een woonhuis waarin een museum is gevestigd;

    • b.

      een kerkgebouw;

    • c.

      het hoofdhuis van een buitenplaats;

    • d.

      een landhuis;

    • e.

      een gebouw van liefdadigheid;

    • f.

      een molen;

    • g.

      een boerderij;

    • h.

      industrieel erfgoed.

  • 3 Onder museum als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt verstaan: een museum dat is opgenomen in het Museumregister Nederland.

  • 4 Onder buitenplaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt verstaan, een complex dat:

    • a.

      dateert van voor 1850;

    • b.

      als ensemble één geheel vormt in nuttig gebruik en in historische en architectonische zin;

    • c.

      bestaat uit een versterkt huis, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, bouwwerken en tuinornamenten;

    • d.

      wordt omgeven door terreinen die bestaan uit één of meer van de volgende onderdelen:

      • grachten;

      • waterpartijen;

      • lanen;

      • boomgroepen;

      • parkbossen;

      • weiden;

      • siertuinen;

      • moestuinen.

  • 5 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op subsidieverstrekkingen die betrekking hadden op een onderdeel van het monument, dat geen deel uitmaakt van de aanvraag in het kader van deze regeling, en:

    • a.

      is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid;

    • b.

      is aan te merken als toren, uurwerk, orgel, luidklok, klokkenstoel, ringmuur, of hekwerk rond een kerk, of

    • c.

      expliciet in de registeromschrijving van het monument is opgenomen.

Artikel 2.4.7 Toetsingscriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvraag heeft betrekking op een rijksmonument;

  • b.

    voor de betreffende activiteit is eerder een aanvraag ingediend op grond van de Uitvoeringsregeling projectsubsidies ruimte, Titel 7 (Stimuleringsregeling monumenten 2013), die is geweigerd in verband met overschrijding van het subsidieplafond en de begrote kosten bedragen niet meer dan de begrote kosten in deze geweigerde aanvraag.

Artikel 2.4.8 Opschortende voorwaarde

Indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd vergunningplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een gemeentelijke verordening, wordt subsidie slechts verleend onder de opschortende voorwaarde dat de vergunning is verleend.

Artikel 2.4.9 Subsidiabele kosten

  • 1 De subsidiabele kosten voor de activiteiten zijn de kosten genoemd in artikel 4 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten, die zijn gespecificeerd in de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013.

  • 2 De subsidiabele kosten worden verminderd met 3% van de herbouwwaarde.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt deze vermindering niet toegepast indien:

    • a.

      voor hetzelfde monument in het kader van een rijkssubsidieregeling voor de instandhouding van monumenten voor tenminste 3% van de herbouwwaarde een subsidieaanvraag is ingediend of een subsidie is verleend;

    • b.

      de in het kader van een rijkssubsidieregeling voor de instandhouding van monumenten ingediende activiteiten geen deel uitmaken van de aanvraag in het kader van deze regeling, en

    • c.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd in het kader van deze regeling zullen worden uitgevoerd binnen de instandhoudingstermijn zoals deze voortvloeit uit de hiervoor in onderdeel a en b bedoelde rijkssubsidieregeling.

  • 4 Kosten voor werkzaamheden waarmee al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen, komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 5 In afwijking van het vierde lid komen de kosten voor werkzaamheden waarmee al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen wel voor subsidie in aanmerking indien Gedeputeerde Staten positief hebben beslist op een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe.

Artikel 2.4.10 Subsidiehoogte

  • 1 De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 400.000.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt een subsidie van minder dan € 10.000 niet verstrekt.

Artikel 2.4.11 Verdeelsystematiek

  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van datum van binnenkomst van de subsidieaanvragen, waarbij de datum waarop de aanvraag volledig is, geldt als datum van binnenkomst.

  • 2 Voor zover door verstrekking van subsidie voor volledige aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 2.4.12 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 Bij de subsidieverlening worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de activiteiten worden uitgevoerd onder leiding van een architect die is ingeschreven in het architectenregister als bedoeld in de Wet op de architectentitel;

    • b.

      de subsidieontvanger laat controle toe op de uitvoering van een project door rijk, provincie en gemeente;

    • c.

      de activiteiten vangen binnen een jaar na de datum van de subsidieverlening aan;

    • d.

      de activiteiten worden binnen twee jaar na de datum van de subsidieverlening voltooid;

    • e.

      de subsidieontvanger bewaart en onderhoudt het monument na het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, in de staat waarin het door die activiteiten is gebracht;

    • f.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens in de beroepsgroep van restauratiebedrijven geldende normen;

    • g.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd als scholingstraject voor leerlingen- of werkgelegenheidstraject door een erkend leerbedrijf in de restauratiebouw;

    • h.

      de werkzaamheden worden ter informatie aangemeld bij de coördinator Restauratie Opleidings Project Noord Nederland.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onder a, bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de restauratie onder begeleiding van een organisatie plaatsvindt, waarvan de deskundigheid op dit terrein genoegzaam is gebleken. Toestemming behoeft niet te worden aangevraagd indien deze toestemming al eerder is verleend maar niet ouder is dan 1 januari 2005.

  • 3 Verlenging van de termijnen zoals genoemd in het eerste lid, onder c en d is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal één jaar.

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onderdeel g bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de activiteiten niet geschikt zijn voor deze verplichting of wanneer uit een verklaring van het opleidingsinstituut blijkt dat er geen leerlingen kunnen worden geleverd voor de activiteiten.

  • 5 Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger de verplichting opleggen:

    • a.

      dat werkzaamheden worden uitgevoerd als scholingstraject voor leerlingen- of werkgelegenheidstraject door een erkend leerbedrijf in de restauratiebouw;

    • b.

      om mee te werken aan een onderzoek naar de ontstaans-, bouw- en bewoningsgeschiedenis van het monument;

    • c.

      om tussentijds te berichten over de voortgang van de werkzaamheden;

    • d.

      voorafgaande aan de uitvoering een afstemmingsoverleg met de provinciale dienst te voeren.

Artikel 2.4.13 Prestatieverantwoording

  • 1 De ontvanger van een subsidie tot € 25.000 toont desgevraagd met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.

  • 2 De ontvanger van een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 toont bij het verzoek om vaststelling met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.

Artikel 2.4.14 Staatssteun

  • 1 De aanvrager die een onderneming drijft vult een de-minimis verklaring in om te bepalen of de subsidie met toepassing de-minimissteun kan worden verstrekt.

  • 2 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun mag nooit hoger zijn dan € 200.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun. Voor de sector transport geldt een drempelbedrag van € 100.000.

  • 3 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun in de landbouwproductiesector mag nooit hoger zijn dan € 15.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun.

  • 4 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun in de visserijsector mag nooit hoger zijn dan € 30.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun.

Artikel 2.4.15 Bevoorschotting en betaling

Het voorschot voor subsidies van € 25.000 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.

Paragraaf 2.5 Restauratie van karakteristieke bouwwerken

Artikel 2.5.1 Doel

De subsidie heeft tot doel het behoud van monumenten in de provincie Fryslân die geen rijksmonument zijn.

Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de restauratie van karakteristieke bouwwerken.

Artikel 2.5.3 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of zakelijk gebruiksgerechtigde zijn van een karakteristiek bouwwerk.

Artikel 2.5.4 Aanvraagperiode

Een aanvraag voor subsidies kan worden ingediend van 1 september 2014 tot en met 6 oktober 2014.

Artikel 2.5.5 Aanvraag

Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 2.5.6 Weigeringsgronden

  • 1 Een aanvraag voor subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      voor het monument reeds subsidie is verleend op grond van de:

      • Bijdrageregeling Monumentenfonds 1995;

      • Stimuleringregeling restauratie rijksmonumenten provincie Fryslân 2010-2011;

      • Subsidieverordening monumenten en cultuurhistorie provincie Fryslân 2005-2010;

      • Tijdelijke Restauratie-impuls Frysk Erfskip;

      • Tijdelijke subsidieverordening monumenten en cultuurhistorie Fryslân 2009;

      • Titel 3 (Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2011), Titel 5 (Stimuleringsregeling monumenten 2012) of Titel 7 (Stimuleringsregeling monumenten 2013) van de Uitvoeringsregeling projectsubsidies ruimte;

    • b.

      de werkzaamheden in overwegende mate gericht zijn op reconstructie;

    • c.

      het monument een terrein is dat, vanwege de daar boven- of ondergronds aanwezige zaken, op zichzelf, of in verband met zijn omgeving van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, de betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde (archeologisch monument);

    • d.

      het monument bestaat uit een park- of tuinaanleg dan wel een andere door mensen gemaakt aardwerk of ingeplante aanleg (groen monument), dat geen onderdeel uitmakend van een buitenplaats;

    • e.

      de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die vergunningplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarvoor nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend;

    • f.

      de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die vergunningplichtig zijn op grond van een gemeentelijke verordening, waarvoor geen nog geen aanvraag is ingediend;

    • g.

      de aanvraag betrekking heeft op een woonhuis.

  • 2 Als woonhuis als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g wordt niet aangemerkt:

    • a.

      een woonhuis waarin een museum is gevestigd;

    • b.

      een kerkgebouw;

    • c.

      het hoofdhuis van een buitenplaats;

    • d.

      een landhuis;

    • e.

      een gebouw van liefdadigheid;

    • f.

      een molen;

    • g.

      een boerderij;

    • h.

      industrieel erfgoed.

  • 3 Onder museum als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt verstaan: een museum dat is opgenomen in het Museumregister Nederland.

  • 4 Onder buitenplaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt verstaan, een complex dat:

    • a.

      dateert van voor 1850;

    • b.

      als ensemble één geheel vormt in nuttig gebruik en in historische en architectonische zin;

    • c.

      bestaat uit een versterkt huis, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, bouwwerken en tuinornamenten;

    • d.

      wordt omgeven door terreinen die bestaan uit één of meer van de volgende onderdelen:

      • grachten;

      • waterpartijen;

      • lanen;

      • boomgroepen;

      • parkbossen;

      • weiden;

      • siertuinen;

      • moestuinen.

  • 5 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op subsidieverstrekkingen die betrekking hadden op een onderdeel van het monument, dat geen deel uitmaakt van de aanvraag in het kader van deze regeling, en:

    • a.

      is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid;

    • b.

      is aan te merken als toren, uurwerk, orgel, luidklok, klokkenstoel, ringmuur, of hekwerk rond een kerk, of

    • c.

      expliciet in de registeromschrijving van het monument is opgenomen.

Artikel 2.5.7 Toetsingscriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen is er sprake van de restauratie van een:

  • a.

    gemeentelijk monument;

  • b.

    monument dat is geïnventariseerd in het kader van het MIP en waarvan de cultuurhistorische waarde op grond waarvan het is opgenomen in het MIP nog steeds aanwezig is, of

  • c.

    monument dat door de gemeente als object van karakteristieke of beeldbepalende waarde is aangemerkt in het bestemmingsplan en de cultuurhistorische waarde nog steeds in overeenstemming is met de cultuurhistorische waarde op grond waarvan de aanwijzing in het bestemmingsplan is opgenomen.

  • d.

    pand waarvan voorafgaande aan de planvorming door waarderend bouwhistorisch onderzoek is aangetoond dat het een object betreft van hoge monumentwaarde en waarbij dit onderzoek is verricht overeenkomstig de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009).

Artikel 2.5.8 Opschortende voorwaarde

Indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd vergunningplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een gemeentelijke verordening, wordt subsidie slechts verleend onder de opschortende voorwaarde dat de vergunning is verleend.

Artikel 2.5.9 Subsidiabele kosten

  • 1 De subsidiabele kosten voor de activiteiten zijn de kosten genoemd in artikel 4 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten, die zijn gespecificeerd in de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013.

  • 2 Kosten voor werkzaamheden waarmee al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen, komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3 In afwijking van het tweede lid komen de kosten voor werkzaamheden waarmee al een aanvang is gemaakt vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen wel voor subsidie in aanmerking indien Gedeputeerde Staten positief hebben beslist op een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe.

Artikel 2.5.10 Subsidiehoogte

  • 1 De subsidie voor een activiteit bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 100.000.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt een subsidie van minder dan € 10.000 niet verstrekt.

Artikel 2.5.11 Verdeelsystematiek

  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van datum van binnenkomst van de subsidieaanvragen, waarbij de datum waarop de aanvraag volledig is, geldt als datum van binnenkomst.

  • 2 Voor zover door verstrekking van subsidie voor volledige aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt die onderlinge rangschikking van de aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 2.5.12 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 Bij de subsidieverlening worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat de werkelijk kosten die met de activiteiten zijn gemoeid in totaal 20% lager zijn dan de begrote kosten, zoals deze in de aanvraag waren opgenomen;

    • b.

      de activiteiten worden uitgevoerd onder leiding van een architect die is ingeschreven in het architectenregister als bedoeld in de Wet op de architectentitel;

    • c.

      de subsidieontvanger laat controle toe op de uitvoering van een project door rijk, provincie en gemeente;

    • d.

      de activiteiten vangen binnen een jaar na de datum van de subsidieverlening aan;

    • e.

      de activiteiten worden binnen twee jaar na de datum van de subsidieverlening voltooid;

    • f.

      de subsidieontvanger bewaart en onderhoudt het monument na het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, in de staat waarin het door die activiteiten is gebracht;

    • g.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens in de beroepsgroep van restauratiebedrijven geldende normen. de werkzaamheden worden uitgevoerd als scholingstraject voor leerlingen- of werkgelegenheidstraject door een erkend leerbedrijf in de restauratiebouw;

    • h.

      de werkzaamheden worden ter informatie aangemeld bij de coördinator Restauratie Opleidings Project Noord Nederland.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onder a, bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de restauratie onder begeleiding van een organisatie plaatsvindt, waarvan de deskundigheid op dit terrein genoegzaam is gebleken. Toestemming behoeft niet te worden aangevraagd indien deze toestemming al eerder is verleend maar niet ouder is dan 1 januari 2005.

  • 3 Verlenging van de termijnen zoals genoemd in het eerste lid onder d en e, is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal één jaar.

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid onder h bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de activiteiten niet geschikt zijn voor deze verplichting of wanneer uit een verklaring van het opleidingsinstituut blijkt dat er geen leerlingen kunnen worden geleverd voor de activiteiten.

Artikel 2.5.13 Prestatieverantwoording

  • 1 De ontvanger van een subsidie tot € 25.000 toont desgevraagd met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.

  • 2 De ontvanger van een subsidie van € 25.000 tot € 100.000 toont bij het verzoek om vaststelling met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.

Artikel 2.5.14 Staatssteun

  • 1 De aanvrager die een onderneming drijft vult een de-minimis verklaring in om te bepalen of de subsidie met toepassing de-minimissteun kan worden verstrekt.

  • 2 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun mag nooit hoger zijn dan € 200.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun. Voor de sector transport geldt een drempelbedrag van € 100.000.

  • 3 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun in de landbouwproductiesector mag nooit hoger zijn dan € 15.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun.

  • 4 Een subsidie met toepassing van de de-minimissteun in de visserijsector mag nooit hoger zijn dan € 30.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun.

Artikel 2.5.15 Bevoorschotting en betaling

Het voorschot voor subsidies van € 25.000 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag. 

Paragraaf 2.6 Onderhoud molens

Artikel 2.6.1 Doel

De subsidie heeft tot doel het behoud van monumentale molens in de provincie Fryslân.

Artikel 2.6.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het onderhoud van molens.

Artikel 2.6.3 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of zakelijk gebruiksgerechtigde zijn van een molen.

Artikel 2.6.4 Aanvraagperiode

Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend van 1 september 2014 tot en met 6 oktober 2014.

Artikel 2.6.5 Aanvraag

Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 2.6.6 Weigeringsgronden

Een aanvraag voor subsidie wordt geweigerd indien de werkzaamheden in overwegende mate gericht zijn op reconstructie;

Artikel 2.6.7 Toetsingscriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • a.

    de molen is aangewezen als rijksmonument;

  • b.

    voor de molen is subsidie verleend op grond van een rijkssubsidieregeling voor de instandhouding van monumenten voor het jaar 2013 en de daaropvolgende jaren.

Artikel 2.6.8 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten zijn de kosten die door het rijk subsidiabel worden geacht in de subsidieverleningsbeschikking in het kader van een rijkssubsidieregeling voor de instandhouding van monumenten, die betrekking heeft op het jaar 2013 of de daaropvolgende jaren.

Artikel 2.6.9 Subsidiehoogte

  • 1 De subsidie bedraagt 15% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 9.000.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid worden subsidies van minder dan € 1.000 niet verstrekt.

Artikel 2.6.10 Verdeelsystematiek

  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van datum van binnenkomst van de subsidieaanvragen, waarbij de datum waarop de aanvraag volledig is, geldt als datum van binnenkomst.

  • 2 Voor zover door verstrekking van subsidie voor volledige aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 2.6.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 Bij de subsidieverlening worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de subsidieontvanger laat controle toe op de uitvoering van een project door rijk, provincie en gemeente;

    • b.

      de activiteiten worden voltooid binnen de termijn genoemd in de subsidiebeschikking op grond van de rijkssubsidieregeling voor de instandhouding van monumenten voor het jaar 2013 en de daaropvolgende jaren;

    • c.

      de subsidieontvanger verplicht zich na afloop van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, het monument te bewaren en te onderhouden in de staat waarin het door die activiteiten is gebracht;

  • 2 Verlenging van de termijnen zoals genoemd in het eerste lid, onderdeel d is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal één jaar. 

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 3.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag van inwerkingtreding van de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2013.

Artikel 3.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling monumenten Fryslân.

Ondertekening

Leeuwarden, 20 mei 2014
Voorzitter J.A. Jorritsma
Secretaris A.J. van den Berg
 

Bijlage

bijlagen/file/Bijlage 1 Subsidiabele kosten nevenbestemming kerken en transformatie.pdf

Toelichting Subsidieregeling monumenten FryslânInleidingOp basis van de verlengde Nota Erfgoed 2010-2013 wordt de subsidieregeling voor monumenten jaarlijks geactualiseerd. Inclusief de extra middelen vanuit Wurkje foar Fryslân (WFF) en de decentralisatie-uitkering van het Rijk, is er voor dit jaar een totaalbedrag van € 3.698.565,-- beschikbaar. De regeling is aangevuld met middelen vanuit WFF: € 1 mln quick win en € 0,5 mln uit de Investeringsagenda WFF. In de periode 2013 t/m 2017 zal in totaal bijna € 8 mln extra worden geïnvesteerd in monumenten en karakteristieke bouwwerken. Dit zal een impuls voor de werkgelegenheid in de bouw- en restauratiesector en de instroom van jonge vakmensen in het restauratieambacht betekenen. De regeling sluit grotendeels aan op de regeling van vorig jaar en de uitgangspunten van de Nota Erfgoed, waaronder de speciale aandacht voor herbestemming. De subsidieregeling wordt gebaseerd op de nieuwe Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2013. Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid deze uitvoeringsregeling vast te stellen. Naar aanleiding van WFF en de evaluatie/verlenging van de Nota Erfgoed zijn er twee nieuwe categorieën toegevoegd t.o.v. de regeling van vorig jaar: karakteristieke gebouwen en herbestemmingsverkenning, nevenbestemming van kerken en bouwhistorisch en tuinhistorisch onderzoek. Er is een voorrangscategorie voor aanvragen die bij provincie vorig jaar zijn afgewezen vanwege het overschrijden van subsidieplafonds. Deze plannen liggen veelal “panklaar” en kunnen snel uitgevoerd worden. De regeling en de aanvraagformulieren vallen in te zien en te downloaden op http://www.fryslan.nl/3486/monumentenzorg/Preprioriteit buiten de openstelling om Voor drie projecten is er sprake van een bijzondere situatie die aanleiding geeft om te kiezen voor een preprioriteit vanwege bijzondere monumentale waarden en/of afspraken met gemeenten over de selectie van projecten voor de streekagenda's. Dit betreft de restauratie en herbestemming van het stadhuis Bolsward, het Doesburg Rinsemahuis in Drachten en het Eijsingahuis in Leeuwarden. Daarnaast is er net als vorig jaar voor een deelbudget gekozen voor restauratieaanvragen van twee provinciale aangewezen organisaties Stichting Alde Fryske Tsjerken (SAFT) en stichting De Fryske Mole (DFM). Dit is een uitvloeisel van de bestuursovereenkomst tussen Rijk en IPO over de decentralisatie van de restauratiemiddelen. Hierin staat genoemd dat de provincies met de zogenaamde aangewezen "organisaties voor monumentenbehoud" meerjarenafspraken maken over restauraties van hun eigendommen. Subsidie voor restauratie-activiteiten kunnen deze beide instellingen aanvragen door het op te nemen in hun productplan voor aanvullende budgetsubsidie voor 2015.Budgetten Voor de verschillende categorieën zijn de volgende subsidieplafonds vastgesteld: - restauratie rijksmonumenten € 690.000 - herbestemming € 600.000 - onderhoud molens € 75.000 - afgewezen aanvragen 2013 € 800.000 - nevengebruik van kerk, bouw- en tuinhistorische onderzoek en en herbestemmingsverkenning € 123.565 - karakteristieke bouwwerken € 500.000 - stadhuis Bolsward € 400.000 - Eijsingahuis € 310.000 - Doesburg Rinsemahuis € 200.000 totaal € 3.698.565

- deelbudget restauraties SAFT € 150.000, Begroting 2015 - restauraties DFM € 150.000, Begroting 2015

Uitvoeringsaspectena. De regeling wordt per 1 september 2014 opengesteld en sluit op 6 oktober 2014 waardoor de subsidiebeschikkingen uiterlijk in december 2014 kunnen worden verleend. b. Toewijzing op volgorde van binnenkomst. c. Indien het budget door aanvragen op dezelfde dag wordt overschreden, volgt er loting. d. De financiële afhandeling van de verleende subsidies wordt verricht door het Nationaal Restauratiefonds op basis van de gesloten samenwerkingsovereenkomst voor bedragen boven de € 25.000,--.

Hierna wordt per paragraaf uit de regeling ingegaan op een aantal onderwerpen die specifieke toelichting behoeven.

Algemene toelichting geldend voor alle categorieën

Woonhuizen niet subsidiabel In afstemming met het rijksbeleid wordt er geen subsidie wordt verleend voor woonhuizen. Rijksmonumentale woonhuizen kunnen voor restauraties een laagrentende lening afsluiten bij het Nationaal Restauratiefonds. Daarnaast kunnen zij de kosten van onderhoud fiscaal aftrekken. Gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden binnen beschermde gezichten of op de provinciale cultuurhistorische kaart kunnen een laagrentende lening afsluiten via het Cultuurfonds voor Monumenten Fryslân. Onder woonhuizen gaat het om panden die van oorsprong gebouwd zijn als woning. Woonboerderijen, woonkerken e.d. vallen hier niet onder en zijn wel subsidiabel. Ook woningen die geregistreerd staan als museum vallen onder de uitzondering en zijn subsidiabel. Zie de begripsbepaling in de regeling en de toelichting daarbij.

Eigendommen van overheden Uitgesloten voor subsidieaanvraag zijn overheden. Geen subsidie wordt verleend voor monumenten in eigendom van overheidsorganen als provincie, gemeente, waterschap. Van overheden mag worden verwacht dat zij hun monumentale gebouwen en bouwwerken als bruggen en molens binnen de reguliere exploitatie en onderhoudsplannen opnemen met voldoende waarborgen ten aanzien van het behoud van de monumentale kwaliteiten en financiële middelen.

Groene en archeologische monumenten Groene en archeologische monumenten worden niet gesubsidieerd. Monumentaal groen als onderdeel van een ensemble met een gebouwde buitenplaats is wel subsidiabel.

Niet eerder subsidie Voor subsidieverzoeken die eerder zijn gehonoreerd in het kader van één van de genoemde subsidieregelingen gaan wij er van uit dat het object of het onderdeel waarvoor eerder subsidie is verleend in zodanige staat is gebracht dat deze met onderhoud kan volstaan. Subsidie op die rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen wordt geweigerd, omdat deze regeling niet is bedoeld voor onderhoud aan rijksmonumenten, met uitzondering van de categorie molens. Omdat in de genoemde subsidieregelingen ook deelrestauraties kunnen zijn gesubsidieerd aan een zelfstandig onderdeel, of andere specifieke genoemde onderdelen van het monument, waardoor de restauratie van de rest van het monument of andere zelfstandig onderdelen niet meer in aanmerking zou komen, is voor deze specifieke gevallen een uitzondering gemaakt. Er wordt verder geen subsidie verstrekt voor zover in dezelfde subsidiabele kosten een subsidie is verstrekt op grond van een andere provinciale subsidieregeling. Deze bepaling is opgenomen om stapeling van subsidies te voorkomen.

Leerlingwerkplaats Mede naar aanleiding van de doelstellingen van Wurkje Foar Fryslân en de door Provinciale Staten aangenomen motie over karakteristieke gebouwen wordt een leerlingwerkplaats als verplichting in de subsidiebeschikkingen voor restauraties opgenomen. Dit stimuleert voldoende kwaliteit in de restauratiebouw voor de toekomst. Dit betekent dat in het bestek of de werkomschrijving hierover voorwaarden moeten zijn opgenomen over de uitvoering als scholing- of werkgelegenheidstraject. Dat kan de inzet betekenen van: leerlingen in opleiding voor de bouw (bv. met specialisatie restauratie) of aanpalende vakgilden, óf herintreders in de bouw (social return). Dit betekent dat de uitvoering van het werk alleen worden gegund aan een door Fundeon (het kennis- en adviescentrum voor het opleiden en ontwikkelen van personeel in de bouw- en infrasector) erkend leerbedrijf in o.a. de kwalificatie restauratie. De erkenning van leerbedrijven in de bouw en gespecialiseerde aannemerij gebeurt op basis van een erkenningsregeling. Fundeon, beoordeelt aan de hand van deze regeling of bedrijven en organisaties erkend leerbedrijf kunnen worden en blijven. Voor elk beroep waarvoor het leerbedrijf wil opleiden, is een aparte erkenning nodig. Iedere leerling wordt begeleid door een leermeester die het beroep uitvoert, waarvoor de leerling wordt opgeleid. Raadpleeg: www.fundeon.nl > werkgever. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten van deze verplichting af te wijken indien naar hun oordeel blijkt dat de activiteiten niet geschikt zijn voor deze verplichting of wanneer uit een verklaring van het opleidingsinstituut blijkt dat er geen leerlingen kunnen worden geleverd voor de activiteiten. Melding van het scholingsproject aan het Restauratie Opleidingsprojecten (ROP) Regio Noord is verplicht. Het ROP is een landelijk project dat op regionaal niveau wordt uitgevoerd. Het ROP biedt leerling-timmerlieden en –metselaars de mogelijkheid om onder leiding van ervaren leermeesters bij de uitvoerende leerbedrijven in praktijkopleidingsplaatsen op restauratieprojecten zich te ontwikkelen in het ambacht, zodat het vakmanschap voor de toekomst behouden blijft. De coördinator ROP brengt leerlingen en restauratieprojecten bij elkaar. Raadpleeg: http://www.rop-nederland.nl/ De leerwerkplek hoeft overigens niet per sé door het ROP te worden begeleid, dat mag ook op andere wijze worden geregeld.

StaatssteunRisico op ongeoorloofde staatsteun wordt afgewend omdat voor restauratiesubsidie van formeel aangewezen monumenten Europese toestemming verkregen is en er voor overige activiteiten een plafond van maximaal € 200.000,-- geldt. Bovendien dient in risicogevallen een de-minimus verklaring te worden ingevuld om te voorkomen dat er meer dan € 200.000 in drie jaar voor andere dan restauratiewerkzaamheden aan formeel aangewezen monumenten wordt verleend.

Indieningstermijn Wanneer een aanvraag te vroeg of te laat is gedaan, zal deze worden geweigerd. Voor de volgorde van registratie en behandeling van de aanvragen wordt uitgegaan van de ontvangsttheorie. Dat wil zeggen dat de datum van de ontvangst van de volledige aanvragen bepalend is voor de volgorde waarin de subsidies worden verdeeld. Aanvragen worden per datum en niet per tijdstip geregistreerd omdat het niet mogelijk is om gelijke behandeling te garanderen voor alle mogelijkheden waarop de aanvragen kunnen binnenkomen (fax, post, persoonlijk afgeven, elektronisch bericht). Elke aanvraag die op eenzelfde dag binnenkomt wordt daarom zonder tijdstip geregistreerd. Om te bepalen of een aanvraag tijdig is ingediend, geldt voor verzending per post de verzendtheorie. Een stuk dat per post is gestuurd, is nog tijdig als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het binnen een week is ontvangen. Het poststempel is bepalend voor de verzenddatum. In het geval dat de datum poststempel ontbreekt (zoals bij een portvrije envelop) of onleesbaar is; als het stuk niet is gedagtekend op een datum na de laatste dag van de indieningstermijn, en het stuk niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, dan wordt ervan uitgegaan dat het stuk tijdig is verzonden. In dat geval geldt als datum van ontvangst de laatste dag van de indieningstermijn, althans voor de vraag of de aanvraag tijdig is ingediend. Indien een aanvraag wordt aangevuld, geldt voor de verdeelsystematiek de datum van ontvangst van de aanvulling, als datum van ontvangst van de aanvraag. Uitgegaan wordt van een stelsel waarin de beschikbare bedragen worden verdeeld naar volgorde van ontvangst. Niet uitgesloten is dat op dezelfde dag meerdere subsidieaanvragen binnenkomen en dat honorering van al deze aanvragen tot een overschrijding van het voor die categorie betreffende subsidieplafond zou leiden. Daarom is een voorziening opgenomen om voor die situatie een nadere rangorde aan te kunnen brengen in de aanvragen van de desbetreffende dag. Deze rangorde wordt bepaald door middel van loting.

Niet vooraf beginnen Er wordt geen subsidie verstrekt voor zover met de werkzaamheden is begonnen vóórdat de subsidie is verleend. Uiteraard is het niet zo dat de subsidie voor de hele planperiode wordt geweigerd, indien al met de werkzaamheden is begonnen. Subsidie wordt niet meer verleend voor de kosten van de werkzaamheden waarmee is begonnen voordat de subsidie is verleend. Het is niet toegestaan met de uitvoering van de werkzaamheden te beginnen, tenzij Gedeputeerde Staten positief hebben besloten op een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe.

Uitvoeringstermijn Voor het restauratiegedeelte binnen de instandhoudingsopgave over een periode van zes (6) jaar geldt dat -kort en zakelijk samengevat- de restauratieactiviteit nooit langer dan een periode van drie jaar mag beslaan, te rekenen vanaf de datum van de beschikking. Verder uitstel wordt niet verleend, omdat het onwenselijk wordt geacht dat subsidiegeld jarenlang wordt ‘opgespaard’. De verlenging van de genoemde termijnen met één jaar is alleen mogelijk op uitdrukkelijk en schriftelijk verzoek daartoe. Verder uitstel wordt niet verleend, omdat het onwenselijk wordt geacht dat subsidiegeld jarenlang wordt ‘opgespaard’. Hiermee wordt beoogd (nagenoeg) uitvoeringsgerede restauratieplannen te stimuleren. Dit wordt mede ingegeven door de wens van het stimuleren van de economie, met name de noodlijdende bouw- en restauratiesector. Het karakter van een relatief kortdurende restauratie (ingrijpend herstel) verschilt ook van reguliere instandhouding over een periode van zes jaar. De termijnen van het beginnen binnen één jaar en voltooien van binnen twee jaar mogen elk met een jaar worden verlengd, wanneer Gedeputeerde Staten hier toestemming voor verlenen. Bijvoorbeeld in het geval er uiterlijk binnen een jaar na de provinciale subsidiebeschikking, een Brim/Sim-beschikking voor hetzelfde monument wordt verkregen.

Gewijzigde omstandigheden Er kunnen zich omstandigheden na subsidieverlening voordoen, die – indien van tevoren bekend – de beslissing omtrent de subsidie anders hadden doen uitvallen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de tegenvallende staat van de fundering, die vooraf niet bekend had kunnen zijn. Zodra zo’n omstandigheid zich na het indienen van de aanvraag of na de subsidieverlening voordoet, dient dit onverwijld aan gedeputeerde staten te worden bericht. Zo’n omstandigheid kan zich bijvoorbeeld ook voordoen, indien de eigenaar bij nader inzien besluit de werkzaamheden waarvoor subsidie wordt verleend, op een later tijdstip uit te voeren, andere werkzaamheden dan waarvoor de subsidie is verleend worden uitgevoerd, het monument is verwoest of wanneer sloop wordt overwogen, dan wel wanneer de eigenaar in surseance van betaling geraakt of diens faillissement wordt uitgesproken. Wanneer afwijking van het plan niet is gemeld, maar dit toch van dien aard is dat het gevolgen moet hebben voor de subsidieverstrekking, of wanneer werkzaamheden zijn verricht hoewel de vergunning daarvoor was geweigerd, kan dit tijdens de uitvoering van de werkzaamheden leiden tot intrekking van de verleende subsidie, dan wel bij de eindafrekening leiden tot een lagere vaststelling of tot intrekking van de verleende subsidie. Naar aanleiding van een melding kan de subsidie lager worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen. Het is belangrijk om altijd te voldoen aan de meldingsplicht. Bij het niet voldoen aan deze plicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht alsnog de subsidie worden ingetrokken omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was.Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Bestek: Het bestek bevat als eerste een algemeen deel met de algemene omschrijving, algemene projectgegevens, bepalingen over werkzaamheden van derden, regelingen over de aanbesteding en inschrijving. Vervolgens wordt aangegeven welke voorwaarden en voorschriften van toepassing zijn, zoals bepalingen omtrent verzekeringen, bepalingen over verrekeningen van wijzigingen en meer- en minderwerk, bepalingen over tekeningen en berekeningen en regelingen omtrent de arbeidsomstandigheden en bouwplaatsvoorzieningen. Vervolgens wordt het werk in onderdelen beschreven: de toe te passen constructies, materialen met specificaties, afwerkingen en kleuren, alsmede de gestelde uitvoeringseisen. Bij wijzigingen aan het bouwwerk zijn aan het bestek tekeningen gekoppeld: de bestaande toestand, de gewijzigde toestand en/of de zogenaamde bestektekeningen, die samen met de technische omschrijving de basis vormen van het contract tussen opdrachtgever en aannemer (opdrachtnemer) en tevens het toetsingskader is voor de uitvoering.

Boerderij: In deze definitie wordt uitgegaan van het bedrijfscomplex van hoofdgebouw en bijgebouwen op het boerenerf, zoals bijschuren, stookhut, wagenloodsen, kleinveestallen zoals is bepaald in de registeromschrijving van het gemeentelijke monument of rijksmonument. Ook het woonhuisgedeelte valt onder de boerderij, waarbij het niet uitmaakt of het bedrijfsgebouw is vast gebouwd of het vrij staat, ténzij dit gedeelte is uitgezonderd van de monumentenomschrijving.

Bouwhistorisch onderzoek: Is maatwerk en specialistenwerk en kan drie gradaties van diepgang hebben: een bouwhistorische inventarisatie voor een stedenbouwkundig ensemble, of een bouwhistorische opname (variërend van een verkenning op hoofdlijnen tot een nauwkeurige analyse van bouwfasen en waardestelling). Een bouwhistorische ontleding is vaak pas mogelijk door destructief onderzoek. Voor de opzet van het bouwhistorisch onderzoek dient als leidraad te worden gehanteerd L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting Bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009.

Industrieel erfgoed: Onder dit ruime begrip wordt verstaan onroerend goed dat oorspronkelijk is gebouwd en bestemd voor handel, bedrijvigheid en transport, zoals pakhuizen, fabrieken, kantoorgebouwen, warenhuizen, stationsgebouwen, alsook bouwwerken van techniek, zoals sluizen, bruggen, gemalen, transformatorgebouwtjes, watertorens, vuurtorens e.d., maar ook: machines voor zover onroerend door bestemming, bijvoorbeeld machines voor het aandrijven van pompen in een gemaal en voor zover deze onderdeel uitmaken van het monument.

Kerk: Bij kerken gaat het om gebouwen die in oorsprong uitsluitend of voor een overwegend deel zijn vervaardigd voor de gezamenlijke belijdenis van de godsdienst of levensovertuiging. Het gaat dus uitsluitend om die gebouwen waarin zich de ruimte bevindt waar deze gezamenlijke belijdenis plaatsvond of plaatsvindt. Het huidige gebruik van kerken is niet van belang. Kerktorens, klokkenstoelen, ringmuren en hekwerk rondom kerkgebouwen worden voor de toepassing van stimuleringsregeling tot de kerken gerekend. Met een hekwerk rond kerk worden bedoeld de hekwerken welke een fysieke erfscheiding vormen tussen het perceel waarop de kerk is gebouwd en de aangrenzende percelen. Graf-, en rouwkapellen, catechisatielokalen, baarhokken, verwarmingslokalen en dergelijke worden niet gerekend tot de categorie ‘kerk’ maar tot de categorie ‘overige monumenten’, óók als ze met een kerk onder één monumentnummer staan geregistreerd. Bij kloosters geldt de kloosterkapel of kloosterkerk als kerkgebouw in de zin van de stimuleringregeling, indien deze is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid. Gebouwen zoals pastorieën, kosterswoningen en dergelijke worden altijd aangemerkt als woonhuis, ook als ze met een kerk onder één monumentnummer staan geregistreerd. Het betreft dan een zelfstandig onderdeel dat is uitgesloten voor de subsidiëring.

Reconstructie: Het gaat hierbij om het, naar een vroegere gedaante, vervaardigen van onderdelen die niet meer in situ zijn aangetroffen in de bestaande toestand en die in de ontwikkelingsgeschiedenis van het bouwwerk zijn verdwenen. Met reconstructie wordt ook gelijkgesteld begrippen als voltooien, terugbrengen, completeren e.d., of dat nu is op basis van foto’s, deductie, historisch onderzoek, oude (bouw-)tekeningen, historische bestekken of vermoeden. Het gaat daarbij niet om onderdelen in situ die zijn versleten en opnieuw moeten worden gemaakt.

Subsidieregeling Instandhouding Monumenten (Sim): De Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) is gebaseerd op het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013 (Brim 2013). Het Brim 2013 is een ‘kapstok’-regeling met een paar definities en uitgangspunten en de Sim bevat het grootste deel van de bepalingen over de verstrekking van meerjarige onderhoudssubsidie.

Woonhuis: Onder woonhuizen vallen in de eerste plaats beschermde monumenten die in oorsprong geheel of gedeeltelijk zijn vervaardigd voor bewoning. Gebouwen zoals pastorieën, kosterswoningen en dergelijke worden altijd aangemerkt als woonhuis, ook als ze met een kerk onder één monumentnummer staan geregistreerd. Dienstwoningen bij ensembles, zoals koetsierswoningen en tuinmanswoningen van buitenplaatsen of parken, of wachterswoningen bij bruggen of sluizen worden altijd aangemerkt als woonhuis, ook als ze met een buitenplaats, park, brug of sluis onder één monumentnummer staan geregistreerd. Het gaat bij deze categorie gebouwen dus, behalve om monumenten die geheel als woonhuis zijn vervaardigd, ook om monumenten met in oorsprong gemengde functies, zoals: wonen/horeca, wonen/kantoor, wonen/pakhuis, wonen/werken en wonen/winkel. Daarnaast vallen er beschermde monumenten onder, die oorspronkelijk een andere functie dan bewoning hadden, maar die nu voor meer dan de helft (in m²) voor bewoning in gebruik zijn. Kelders, zolders, bergingen en garages worden hierbij aangemerkt als ruimtes met een woonfunctie. Tot slot worden bepaalde beschermde monumenten nooit als woonhuis aangemerkt, ook niet als ze thans worden bewoond. Dit zijn woonhuizen die als museum zijn geregistreerd, kerkgebouwen, kastelen, paleizen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens. Voor dergelijke monumenten is meestal sprake van een grotere instandhoudingsopgave in relatie tot de exploitatiemogelijkheden dan bij andere monumenten. Dit hangt samen met hun omvang, constructiewijze of de aanwezigheid van specifieke monumentale waarden die de gebruiksmogelijkheden beperken. Beschermde monumenten die in oorsprong als woonhuis zijn vervaardigd en die geregistreerd staan in het Nederlands Museumregister, worden niet aangemerkt als woonhuis. De eigenaren van deze monumenten – vaak stichtingen– hebben veelal geen recht op fiscale aftrek van onderhoudskosten, en bovendien beperkte inkomsten.

Zelfstandig onderdeel: Gebouwde monumenten kunnen bestaan uit één ondeelbaar geheel of uit meerdere zelfstandige onderdelen. Het komt regelmatig voor dat er wel zelfstandige onderdelen te onderscheiden zijn. In dergelijke gevallen kan de eigenaar ook voor één of meer van deze zelfstandige onderdelen een subsidie aanvragen. Onder het begrip worden de twee mogelijkheden aangeven waarbij sprake is van een zelfstandig onderdeel. Het begrip ‘monument’ betreft in de Stimuleringsregeling 2013 zowel het beschermde monument, als een of meer zelfstandige onderdelen daarvan. Voor het begrip ‘zelfstandige bouwkundige eenheid’ wordt hetzelfde verstaan als in artikel 1 toelichting van het Besluit van 19 september 2012, houdende regels met betrekking tot de financiële ondersteuning van eigenaren van beschermde monumenten ten behoeve van de instandhouding van beschermde monumenten (Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013 (Staatsblad 2012, 438, p. 9-11).2.1 Herbestemming gecombineerd met restauratie

algemeen Gelet op de beleidsmatige aandacht voor herbestemming is een aanzienlijk deel van het beschikbare budget beschikbaar voor restauraties in combinatie met herbestemming. In het Coalitie- en Uitvoeringsakkoord is aangegeven dat er steeds meer karakteristieke gebouwen zonder maatregelen leeg komen te staan en te maken krijgen met achterstallig onderhoud. Het provinciebestuur wil de restauratie en het vernieuwend hergebruik van karakteristieke gebouwen stimuleren. Dit sluit ook aan op één van de pijlers uit de Modernisering Monumentenzorg door het Rijk. Gelet op de beleidsmatige aandacht voor herbestemming wordt een fors deel van het beschikbare budget voor restauraties in combinatie met herbestemming bestemd. De aandacht voor herbestemming sluit ook aan op het Deltaplan Fryske Tsjerken, het uitvoeringsprogramma streekplan 2011-2014 en de programma’s ruimtelijke kwaliteit en demografische ontwikkelingen (krimp). Hierin is het project Erfgoedparels opgenomen. Een actievere provinciale rol kan ertoe bijdragen dat op grotere schaal locaties worden aangepakt en herontwikkeld. Vanaf 2012 is het Deltateam Fryske Tsjerken actief door het helpen van lokale gemeenschappen bij het zoeken van herbestemmingen en nevenbestemmingen van kerkgebouwen. In 2014 wordt de inzet geïntensiveerd door de inzet van het Kennispunt Herbestemming dat wordt uitgevoerd door de noordelijke steunpunten monumentenzorg. Hierin wordt samengewerkt met de provincies Groningen en Drenthe en met het Rijk (Visie Erfgoed en Ruimte) om tot een gezamenlijke aanpak te komen. Instrumenten die worden gehanteerd zijn een digitaal meldpunt, herbestemmingsverkenningen, makelen en schakelen. Belangrijk is ook het stimuleren van strategieën voor herbestemming, specifiek in krimpgebieden.

alleen in combinatie met restauratie Omdat het vertrekpunt van de verlengde nota Erfgoed 2010-2013 en de gedecentraliseerde rijksmiddelen restauratie is, dient het plan voor de herbestemming van een rijksmonument te zijn gecombineerd met een restauratie. De component restauratie dient tenminste 3% van de herbouwwaarde te overstijgen. Alleen in dat geval kan van een restauratie en niet regulier onderhoud worden gesproken. Voor een toelichting op het onderdeel restauratie, zie paragraaf 2.2.

Subsidiabele herbestemmingen Vestiging van een andere dan de bestaande functie of verbreding van de bestaande functie waarbij door deze vestiging of verbreding, de bestaande functie in overwegende mate wijzigt. Van een andere functie is in ieder geval sprake in het geval van een planologische functiewijziging. Maar dit is niet maatgevend, aard en omvang spelen ook een rol. Ook een wijziging van kerkelijk naar multifunctioneel gebruik (door een dorpsstichting of stichting Alde Fryske Tsjerken) wordt beschouwd als een functiewijziging. Indien hierbij het kerkelijke gebruik wel voor een deel blijft, kan in dit geval ook sprake zijn van een verbreding waarbij de bestaande functie in overwegende mate wijzigt. Om bij een kerk van een herbestemming te spreken dienen er dan wel meer niet-kerkelijke dan kerkelijke bijeenkomsten te worden gehouden. Een herbestemming van een monument, niet zijnde een woonhuis, naar wonen dient te bestaan uit tenminste drie woningen. Het dient daarbij te gaan om permanente en zelfstandige woningen. Voor tenminste drie is gekozen om het beperkte budget met name te richten op de grotere bouwvolumes. Herbestemming naar een woning van bv kleine kerken en boerderijen is veelal zonder subsidie goed te realiseren.

TransformatiekostenHerbestemmingen van monumenten gaan gepaard met hoge investeringskosten. Om toch tot een exploitabel beheer te kunnen komen wordt een subsidie verstrekt voor de restauratiekosten en de transformatiekosten. Deze transformatiekosten hebben uitsluitend betrekking op de bouwkundige ingrepen die nodig zijn om het pand te transformeren naar een nieuwe functie. Kosten die betrekking hebben op de (nieuwe) inrichting of andere roerende zaken zijn niet subsidiabel in het kader van deze regeling. De subsidiabele transformatiekosten staan limitatief opgesomd in bijlage 1.

Vooraf bouwhistorisch onderzoek Bij een herbestemming is de kans groot dat er een behoorlijke bouwkundige ingreep plaatsvindt. Het is belangrijk dat er dan zorgvuldig met de monumentale waarden wordt omgegaan. Bij een herbestemming dient voorafgaande aan de planvorming een bouwhistorische opname te worden uitgevoerd, met inbegrip van een waardestelling. Met deze bepaling wordt beoogd het bouwhistorisch onderzoek in een zo’n vroeg mogelijk stadium van de planvorming te stimuleren. Daarmee kunnen de monumentale waarden tijdig worden gesignaleerd en in de planvorming worden betrokken. Dit is van belang voor het ontwerpproces alsook voor de toetsing van plan in een eventuele vergunningprocedure. Voor de systematiek, de vorm, de omvang en de wijze van verslaglegging van bouwhistorisch onderzoek wordt als leidraad gehanteerd L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009. Bouwhistorisch onderzoek is een specialisme dat belangenvrij dient te worden uitgevoerd. Om die reden dient het bouwhistorisch onderzoek te worden uitgevoerd door een onafhankelijk(e) ter zake deskundig onderzoeker of onderzoeksbureau. De bouwhistorisch onderzoeker mag dus geen rol hebben in de totstandkoming of toetsing van het ontwerp voor een beoogde verbouwing, wijziging, of bij de uitvoering van de beoogde instandhoudingswerkzaamheden. Dat betekent dat bouwhistorisch onderzoek dat wordt uitgevoerd door de architect / het architectenkantoor of een op grond van artikel 2.1.12, tweede lid, tweede lid daaraan gelijkstelde organisatie, de aannemer, of de opdrachtgever niet voor subsidie in aanmerking komt. De volledige titel van de Richtlijnen luidt: L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009.

VoorbeeldberekeningenHieronder een aantal voorbeeldberekeningen waarin verschillende aspecten zijn opgenomen van restauratie in combinatie met een herbestemming. De subsidiabele kosten zijn daarbij vastgesteld door provincie of overgenomen van het Rijk op grond van een Brim-beschikking. Aandachtspunt is de maximale subsidie van het totaal (€ 400.000) en de maximale subsidie voor het onderdeel transformatie (€ 200.000). Het onderdeel restauratie en transformatie moet apart van elkaar berekend worden.

Deel restauratie Subsidiabele kosten restauratie, € 389.000,- Aftrek onderhoud (3% van de herbouwwaarde ad € 2.010.500,--, art. 2.1.9.2) € 60.315,- minus Uitzondering op basis van Brim/Sim instandhoudingsplan (art. 2.1.9.3) € 48.000,- plus Reeds uitgevoerde werkzaamheden (art. 2.1.9.4) € 56.000,- minus Totaal restauratie € 320.685,- Subsidie is 50% van € 320.685,- is € 160.343,-

Deel transformatie Subsidiabele kosten transformatie € 464.000,- Subsidie is 50% is € 232.000,- maximale subsidie is € 200.000,-

Subsidie is € 160.343,- + € 200.000,- = € 360.343,-

Deel restauratie Subsidiabele kosten restauratie, € 102.000,- Aftrek onderhoud (3% van de herbouwwaarde ad € 4.300.000,--, art. 2.1.9.2) € 129.000,- minus

Deel transformatie Subsidiabele kosten transformatie € 368.000,- Subsidie is 50% is € 184.000,- maximale subsidie is € 200.000,-

Er wordt geen subsidie verstrekt. De restauratiecomponent is lager dan de 3% van de herbouwwaarde. Daarmee vervalt de component restauratie in de aanvraag en blijft herbestemming over: er wordt geen subsidie verleend. De component van uitsluitend transformatie voor een rijksmonument is niet een subsidiabele activiteit.

Hier hoeven de onderdelen restauratie en transformatie niet apart van elkaar berekend worden.

a) Subsidiabele kosten restauratie, € 393.000,- Subsidiabele kosten transformatie € 189.000,- Reeds uitgevoerde werkzaamheden (art. 2.1.9.4) € 0,- Totaal € 525.891,- Subsidie is 50% van € 525.891,- = € 262.946,- maximale subsidie is € 200.000,- (art. 2.1.10)  2.2 Restauratie van rijksmonumenten

Regulier onderhoud en afstemming met BRIM/SIM Regulier onderhoud van rijksmonumenten is niet subsidiabel. Mede in verband met de afstemming met de Brim/Sim geldt er daarom een aftrek van 3% van de herbouwwaarde voor rijksmonumenten. Dit wordt als regulier onderhoud beschouwd en een verantwoordelijkheid voor het Rijk. Voor restauratieaanvragen van rijksmonumenten wordt gekozen voor een financiële ondergrens voor de subsidiabele kosten. Complementair aan de Subsidieregeling Instandhouding Monumenten 2013 van het Rijk wordt de reguliere instandhouding (verantwoording Rijk) bepaald op 3% van de herbouwwaarde (zes maal jaarlijks 0,5%). Aanvragen met subsidiabele kosten hieronder komen niet voor subsidie in aanmerking. De redenen om hiervoor te kiezen zijn de volgende. - het onderscheid tussen wat in het spraakgebruik wordt aangeduid als onderhoud en restauratie is lastig te maken en wordt ook niet meer gehanteerd in het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding Monumenten 2013 (Brim) en Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim). In de systematiek van het Brim/Sim hebben aanvragen betrekking op “instandhouding” en kunnen zowel worden ingediend voor ‘reguliere werkzaamheden en/of beperkt herstel’ (lees: ‘onderhoud in combinatie met een beetje restauratie’), als ‘incidenteel ingrijpend herstel en/of een grote ingreep naast reguliere werkzaamheden’ (lees: ‘restauratie in combinatie met wijziging en onderhoud’). Een financiële grens geeft juridische duidelijkheid. - Wanneer in de provinciale regeling gekozen wordt voor de genoemde financiële ondergrenzen zullen aanvragen onder dit bedrag een meer onderhoudsmatig karakter krijgen. Onderhoud is, behoudens de genoemde uitzonderingen, niet subsidiabel. - Het budget is beperkt en de aanvragen naar verwachting groot. Het voorkomen van het in grote getale afwijzen of uitloten van aanvragen moet worden voorkomen. De nadruk dient te liggen op de plannen met het restauratiekarakter. Gelet op de afspraken tussen Rijk en Interprovinciaal Overleg (IPO) wordt een scheiding tussen restauratie en reguliere instandhouding beoogd. De bedragen onder de financiële ondergrenzen worden beschouwd als meer onderhoudsmatig en een rijksverantwoordelijkheid waar de provincie niet aan bijdraagt. Alleen voor molens, die zijn aangewezen als rijksmonumenten, is ook subsidie voor onderhoud mogelijk, zie 2.6.

Uitzondering op 3% aftrek Het is mogelijk dat aanvragers hun plannen hebben gesplitst. Bijvoorbeeld ‘reguliere werkzaamheden en/of beperkt herstel’ (lees: ‘onderhoud in combinatie met een beetje restauratie’) is ingediend voor de Brim/Sim bij het Rijk, en het ‘incidenteel ingrijpend herstel en/of een grote ingreep naast reguliere werkzaamheden’ (lees: ‘restauratie in combinatie met wijziging en onderhoud’) wordt ingediend bij de provincie. Het toepassen van de aftrek zou in dat geval niet terecht zijn. Het onderhoudsdeel wordt immers niet ingediend en op een andere wijze gefinancierd. Indien de aanvrager met een instandhoudingsplan van 6 jaar aantoont dat het onderhoudsdeel niet in de aanvraag bij de provincie zit, maar via de Brim/Sim wordt ondersteund, dan wordt de aftrek geschrapt. Uit een oogpunt van vereenvoudiging, het risico van “schijnplannen” en de rijksverantwoordelijkheid voor onderhoud, dienen de onderhoudskosten dan wel volledig te zijn aangevraagd of beschikt in het kader van de Brim/Sim. Voorwaarde is wel dat de bij de provincie aangevraagde restauratiewerkzaamheden vallen binnen dezelfde periode als die van het instandhoudingsplan waarin de andere onderhoudswerkzaamheden zijn opgenomen.

Subsidiabele kosten De Leidraad subsidiabele kosten van het Rijk wordt gebruikt voor restauraties en onderhoud. Voor transformatiekosten bij herbestemming en bij nevenbestemmingen van kerken geldt een bijlage met de kosten die subsidiabel zijn. Voor het bepalen van de subsidiabele kosten zijn ook de uitgangspunten van toepassing zoals verwoord in Hoofdstuk 1.1 Algemene bepalingen subsidiabele kosten van de Leidraad subsidiabele instandhoudingkosten 2013, bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten . Hierin is bepaald dat: a. kosten uitsluitend subsidiabel zijn voor zover de werkzaamheden: 1º. strekken tot instandhouding van het monument en zijn monumentale waarden; 2º. sober en doelmatig zijn; 3º. technisch noodzakelijk zijn; en 4º. zijn gericht op maximaal behoud van aanwezige monumentale waarden, in het bijzonder historische materialen en constructies; b. kosten voor werkzaamheden gericht op het voorkomen van verval of het voorkomen van vervolgschade subsidiabel zijn; c. kosten voor werkzaamheden gericht op vervanging van materialen die hun functie niet meer kunnen vervullen subsidiabel zijn; d. kosten voor werkzaamheden gericht op reconstructie niet subsidiabel zijn, tenzij deze in uitzonderlijke gevallen naar het oordeel van de minister ter versterking van de monumentale waarden gewenst zijn; e. kosten voor werkzaamheden die voortvloeien uit veranderd gebruik, alsmede kosten voor werkzaamheden die zijn gericht op comfortverbetering of verfraaiing niet subsidiabel zijn; en f. kosten voor werkzaamheden voor zover die reeds aangevangen of voltooid zijn voor de subsidieverlening niet subsidiabel zijn.

ArchitectRestauraties van monumenten mogen alleen worden uitgevoerd onder begeleiding van een architect. De veelal specialistische opgave van de restauratie al of niet in combinatie met herbestemming vergt de begeleiding van een architect. Naar ons oordeel dient daarbij de begeleiding in de uitvoering als uitgangspunt en in één-en-dezelfde hand te blijven als de planopstelling, nl. de architect. Doel daarvan is de bevordering van de continuïteit van ontwerp en uitvoering en de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Ontheffing is mogelijk wanneer de restauratie wordt begeleid door een organisatie waarvan, naar het oordeel van GS, ‘de deskundigheid op dit terrein genoegzaam is gebleken. In algemene zin wordt geen (structurele) ontheffing verleend van de bepaling dat restauraties moeten worden begeleid door architecten. De verzoeken worden van geval tot geval beoordeeld, omdat het restauratieplan / ontwerp voor de uit te voeren werkzaamheden (subsidiabele instandhoudingswerkzaamheden hoger dan 3% van de herbouwwaarde die wij beschouwen als restauratie, én restauraties in de zin van een ontwerpopgave) naar ons oordeel zoveel als mogelijk in één hand te blijven. Structurele ontheffingen zijn door de provincie verleend aan Stichting Behoud Kerkelijke Gebouwen in Friesland en Stichting Alde Fryske Tsjerken voor haar eigen kerkgebouwen. Het rijksbeleid voor de Aangewezen Organsiaties voor monumentenbehoud is intussen gewijzigd in het beleid voor aanwijzing als een Professionele organisatie voor Monumentenbehoud. De aanwijzing tot POM kan ook aanleiding zijn om een structurele ontheffing leiden voor de architectenbegeleiding tijdens de uitvoering.

KwaliteitsnormenMet betrekking tot deze verplichting inzake de kwaliteitsnormen wordt opgemerkt dat het stelsel van de kwaliteitszorg in de monumentenzorg nog volop in ontwikkeling is. De werkzaamheden zullen moeten worden uitgevoerd volgens de in de beroepsgroep geldende normen.

VoorbeeldberekeningenHieronder een aantal voorbeeldberekeningen waarin verschillende aspecten zijn opgenomen van restauratie in combinatie met een herbestemming. De subsidiabele kosten zijn daarbij vastgesteld door provincie of overgenomen van het Rijk op grond van een Brim-beschikking.

Restauratie rijksmonument Subsidiabele kosten restauratie, € 454.000,- Aftrek onderhoud (3% van de herbouwwaarde ad € 3.512.800,-, art. 2.2.9.2) € 105.384,- minus Correctie aftrek op basis van instandhoudingsplan (art. 2.2.9.3) € 105.384,- plus Uitgevoerde werkzaamheden (art. 2.2.9.4) € 0,- Totaal € 454.000,- Subsidie is 60% van € 454.000 = € 272.400,--

Restauratie rijksmonument Subsidiabele kosten restauratie, € 108.000,- Aftrek onderhoud (3% van de herbouwwaarde ad € 3.512.800,-, art. 2.2.9.2) € 105.384,- minus Uitgevoerde werkzaamheden (art. 2.2.9.4) € 0,- Totaal € 2.616,- Subsidie is 60% van € 2.616 = € 1.570,- Dat is minder dan de minimale subsidie van € 10.000,-- dus geen subsidie.2.3 herbestemmingsverkenning, nevenbestemming van kerken en bouwhistorisch en tuinhistorisch onderzoek. Dit betreft een nieuwe categorie. Bij de verlenging van de Nota Erfgoed door PS in december 2013 is er voor gekozen deze activiteiten te ondersteunen. Het ondersteunen van nevenbestemmingen bij kerken vloeit voort uit het Deltaplan Fryske Tsjerken. Het ondersteunen van herbestemmingsverkenningen vloeit voort uit de beleidsmatige aandacht voor herbestemming, zie onder paragraaf 2.1. Bouwhistorisch onderzoek betreft een onderdeel dat in de vorige jaren ook al in de subsidieregeling zat. Eén van de vormen van bouwhistorisch onderzoek is de bouwhistorische inventarisatie. Er is voor gekozen die alleen voor beschermde stadgezichten (speerpunt 11-steden) subsidiabel te stellen. Voor eisen bouwhistorisch onderzoek, zie ook paragraaf 2.1. Tuinhistorisch onderzoek is nieuw en bouw verder door op dit bouwhistorische onderzoek. Om ook deze categorie gelet op het budget in te perken dient het zich te richten op de groene onderdelen van een buitenplaats die is aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. Voorwaarde is wel dat het dient te worden uitgevoerd conform de Richtlijnen tuinhistorisch onderzoek: voor waardestellingen van groen erfgoed, R. van Immerseel en L. Hendriks (2010).2.4 aanvragen die vorig jaar zijn afgewezen vanwege het overschrijden van subsidieplafondsEr is een voorrangscategorie voor aanvragen die bij provincie vorig jaar zijn afgewezen vanwege het overschrijden van subsidieplafonds. Deze plannen liggen veelal “panklaar” en kunnen snel uitgevoerd worden. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.2.2.5 Nieuwe categorie karakteristieke bouwwerken De nieuwe betreft de restauratie van karakteristieke bouwwerken. Dit vloeit voort uit de motie over het Aanvalsplan Friese woningmarkt die op 3 juli 2013 door Provinciale Staten is aangenomen in het kader van de behandeling van WFF. Bij karakteristieke bouwwerken kan het gaan om panden maar ook om kleinschalige bouwwerken in het landschap. Het gaat daarbij om niet-rijksmonumenten en het richt zich op: - gemeentelijke monumenten; - bouwwerken uit het zgn. Monumenten Inventarisatie Project (MIP), deze inventarisatie is door de provincie uitgevoerd tussen 1987 en 1994. De bouwwerken staan op de provinciale Cultuurhistorische Kaart www.fryslan.nl/chk; - in het bestemmingsplan aangewezen karakteristieke gebouwen of bouwwerken; - panden met hoge monumentale waarde, blijkend uit een waarderend bouwhistorisch onderzoek. Een belangrijk deel van karakteristieke bouwwerken verkeert in matige of slechte staat. Met een subsidieregeling kunnen particuliere investeringen in karakteristieke bouwwerken worden gestimuleerd. Ook levert het een bijdrage aan het gemeentelijk monumentenbeleid en aan financiële knelpunten op dit terrein bij gemeenten. Vanaf 2015 zal worden gewerkt met een lijst voor karakteristieke bouwwerken waarvoor in 2014 in overleg met gemeenten een inventarisatie zal worden uitgevoerd. Vanuit deze lijst zullen de te ondersteunen projecten in het kader van de jaarplannen van de Streekagenda's worden gekozen.2.6 Onderhoud rijksmonumentale molens Als enige categorie binnen de rijksmonumenten geldt er voor molens een onderhoudssubsidie. Voorwaarde is dat er een instandhoudingssubsidie door het Rijk is verleend op basis van een zesjarig instandhoudingsplan. Op basis van deze rijksbeschikking kan er 15% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 9000,-- worden beschikt.