Regeling vervallen per 13-11-2009

Gewijzigde Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007

Geldend van 12-11-2009 t/m 12-11-2009 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2007

Intitulé

Gewijzigde Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007

Verordening van 11 februari 2009, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot het verstrekken subsidies voor inrichting van het landelijke gebied (Gewijzigde Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebeid provincie Fryslân 2007)

Provinciale Staten van Fryslân,

overwegende dat in verband met artikel 11, derde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied regeling nodig is van de subsidieverstrekking uit het Investeringsbudget landelijk gebied;

gelet op de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007, artikel 145 van de Provinciewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht,

besluiten vast te stellen de Gewijzigde Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 als volgt:

1 LANDBOUW

1.1 Subsidie grondgebonden landbouw: Kavelruil

1.1.1 Inleiding

De te realiseren doelen en activiteiten via kavelruil zullen grotendeels worden uitgevoerd via overeenkomsten en opdrachtverstrekking. Een klein deel van de kosten die een kavelruil met zich meebrengt komt voor subsidie in aanmerking.

1.1.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het door de provincie verwerven van gronden.

  • 2.

    Het opstellen van kavelruilplannen.

  • 3.

    Het voorbereiden van gebieden op aan te brengen begrenzingen als gevolg van de vaststelling van natuurgebiedsplannen.

1.1.3 Subsidiabele kosten

De onderstaande kosten komen voor vergoeding in aanmerking:

  • 1.

    Notariële kosten tot een maximum van 100% van de werkelijk gemaakte kosten excl. btw.

  • 2.

    De door Gedeputeerde Staten aanvaardbaar geachte kosten voor de inschakeling van juridische of ambtelijke bijstand met een maximum van 100% van de werkelijk gemaakte kosten.

1.1.4 Subsidieaanvragers

Ondernemingen die landbouwproducten produceren en die een ruilovereenkomst hebben gesloten.

1.1.5 Subsidieverstrekking

Subsidiecriteria

  • 1.

    Minimaal 3 partijen nemen deel aan de kavelruil.

  • 2.

    Er dient in elke kavelruil ruiling van gronden plaats te vinden.

1.1.6 Europese regelgeving

Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van Kavelruil overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 16 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

1.1.7 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 125 (top-up, geen Europese middelen), 216 of 221, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 is van toepassing. Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 221 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006. Bovendien wordt, indien staatssteun wordt toegekend in het kader van maatregel 221, ook voldaan aan de in artikel 51 van Vo. (EG) 1698/2005 opgenomen voorwaarden voor subsidieverstrekking. Indien middelen voor het POP zijn uitgeput, of niet voldaan wordt aan de voorwaarden, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het in 1.1.6 Europese regelgeving genoemde subsidiekader.

1.2 Subsidie grondgebonden Landbouw: Landinrichting

1.2.1 Inleiding

Voor subsidiering van landbouwbedrijven in lijn met de Europese Vrijstellingsverordening voor de landbouw (Vo. EG 1/2004) wordt onderscheidt gemaakt tussen probleemgebieden en niet probleemgebieden. Probleemgebieden zijn op grond van artikel 17 van de Verordening met algemene bepalingen voor Structuurfondsen(EG 1260/1999) aangewezen door de lidstaten. De Friese lijst van aangewezen probleemgebieden is opgenomen als bijlage I.

1.2.2 Subsidiabele activiteiten (Vo. EG 1/2004)

Voor subsidiering van landinrichting komen de volgende activiteiten in aanmerking:

Kavelaanvaardingswerken (art. 4:4 Vo.EG 1/2004)

In het geval van subsidiering van Ondernemingen die landbouwproducten produceren is subsidiering maximaal 50% in probleemgebieden en 40% in niet-probleemgebieden.

Subsidie kan worden verstrekt voor werken welke vereist zijn om de bij herverkaveling betrokken en toegedeelde gronden van gelijke aard en hoedanigheid te maken als de ingebrachte kavels, met betrekking tot:

  • a)

    afrastering, met een maximum van 50% van de subsidiabele kosten;

  • b)

    grondverzet onder andere ten behoeve van kavelvergroting en demping van kavelsloten en greppels, met een maximum van 50% van de subsidiabele kosten;

  • c)

    egalisatie, met een maximum van 50% van de subsidiabele kosten;

  • d)

    beplantingen, met een maximum van 50% van de subsidiabele kosten;

  • e)

    aanleg of verbetering van boerderijtoegangswegen, met een maximum van 40% van de subsidiabele kosten, en

  • f)

    aanleg van drainage in verband met herverkaveling met een maximum van 50% van de subsidiabele kosten.

Ontsluiting

In het geval van subsidiering van Ondernemingen die landbouwproducten produceren is subsidiering maximaal 40% in niet-probleemgebieden(art. 4 Vo. EG 1/2004). In alle andere gevallen bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende werken:

  • a)

    aanleg, verbetering of opheffen van wegen van landbouwkundig belang;

  • b)

    aanleg, verbetering of opheffen van wegen van algemeen belang voorzover die noodzakelijk zijn voor een goede inrichting van het desbetreffende gebied;

  • c)

    aanleg en verbreding van bermen en bermbeplantingen;

  • d)

    aanleg van dassentunnels, wildtunnels, looprichels en vergelijkbare samenhangende voorzieningen;

  • e)

    aanleg van utilitaire fietspaden;

  • f)

    aanleg van veiligheidsvoorzieningen bij gewijzigde verkeersstromen voorzover die noodzakelijk zijn voor een goede inrichting van het desbetreffende gebied, en

  • g)

    aanleg van dammen.

Waterbeheersing

In het geval van subsidiering van Ondernemingen die landbouwproducten produceren is subsidiering maximaal 40% in niet-probleemgebieden(art. 4 Vo. EG 1/2004). In alle andere gevallen bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Subsidie kan worden verstrekt door waterbeheersingswerken ten behoeve van de bescherming van natuur en ten behoeve van de landbouw, met betrekking tot:

  • a)

    waterconservering door verbetering van stuwen of drempels;

  • b)

    verbetering peilbeheer en waterconservering door automatisering van kunstwerken;

  • c)

    dempen, riolering of beduikering van waterlopen;

  • d)

    aanbrengen hydrologische scheiding tussen natuur- en landbouwgebieden;

  • e)

    verlaging van het maaiveld door afgraving, en

  • f)

    aanleg en verbetering van dammen, stuwen en sluizen.

Inrichting recreatie

Subsidie kan worden verstrekt voor recreatieve paden, routes en eenvoudige voorzieningen ten behoeve van de vergroting van het recreatief medegebruik van het landelijk gebied met een maximum van 50% van de subsidiabele kosten.

Inrichting reservaten, bos- en natuurontwikkelingsgebieden die onderdeel zijn van de provinciale ecologische hoofdstructuur

Subsidie kan worden verstrekt voor de inrichting van reservaten, bos- en natuurontwikkelingsgebieden, zijnde onderdeel van de provinciale ecologische hoofdstructuur, voor de volgende werken, en maximaal 100% van de subsidiabele kosten:

  • a)

    aanleg van beplantingen;

  • b)

    grondverzet;

  • c)

    aanpassingen waterbeheersing;

  • d)

    afgravingen bovenlaag;

  • e)

    sanering van wegen, en

  • f)

    drainage.

Inrichting Bos

Subsidie kan worden verstrekt voor bosaanleg op niet-landbouwgronden die eigendom zijn van gemeenten, natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen, met een maximum van 50% van de subsidiabele kosten.

Milieumaatregelen

Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende werken die leiden tot de verbetering van de kwaliteit van het milieu, met een maximum van 20% van de subsidiabele kosten:

  • a)

    opheffen van riooloverstorten nabij zowel natuurgebieden als in naar het oordeel van GS in aanmerking komende landbouw gebieden;

  • b)

    aanleg van overloopbassins, en

  • c)

    sanering van kleinschalige vervuilde bodems en vuilstorten.

1.2.3 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Kosten van de voorbereiding van de werken voortvloeiend uit het opstellen van een plan ter uitvoering van de werken, het voorbereiden van het bestek, de aanbesteding en het daarvoor noodzakelijk onderzoek (art 14, lid 2 en 3 Vo. EG 1/2004 );

  • 2.

    Kosten van het houden van toezicht op de uitvoering, voorzover deze het gevolg zijn van uitbesteding(art 14, lid 2 en 3 Vo. EG 1/2004 );

  • 3.

    de kosten ten behoeve van de uitvoering van de werken, hierna genoemd, noodzakelijke aankoop van grond, voorzover bestaande uit de aankoopprijs en de met de aankoop verband houdende notariële kosten, exclusief verrekenbare omzetbelasting, tot maximaal 10 % van de inrichtingskosten;

  • 4.

    de kosten van tijdelijk onderhoud tot de oplevering van de werken;

  • 5.

    de kosten van, voorzover aan de orde, de afvoer van grond, en de verwerking van verontreinigde grond waar geen nuttige toepassing voor is gevonden;

  • 6.

    de kosten van overleg, besluitvorming, voorlichting en rapportage voorzover direct voortvloeiend uit de uitvoering van werken;

  • 7.

    de kosten van herstel van als gevolg van de werken beschadigde gebouwen, opstallen, kabels en leidingen, de kosten van schadevergoedingen bij voorzienbare schade, gewasschade en blijvende schade, verzekeringspremies voor onvoorzienbare schade en het eigen risico indien zich deze schade voordoet.

1.2.4 Subsidieaanvragers

Kavelaanvaardingswerken: grondeigenaren/ grondgebruikers

Ontsluiting: grondeigenaren/ grondgebruikers

Waterbeheersing: grondeigenaren/ grondgebruikers/ Wetterskip Fryslân

Inrichting recreatie: grondeigenaren/ grondgebruikers

Inrichting reservaten etc.: grondeigenaren/ grondgebruikers/ natuurbeheerorganisaties

Inrichting Bos: grondeigenaren/ grondgebruikers/ natuurbeheerorganisaties

Milieumaatregelen: grondeigenaren/ grondgebruikers/ gemeenten

1.2.5 Subsidieverstrekking

Subsidiecriteria

  • 1.

    de activiteiten passen binnen het beleid van de provincie Fryslân zoals vastgelegd in het lopende provinciaal Landbouw-Economisch beleid en het bijbehorende actieprogramma;

  • 2.

    de activiteiten van betekenis zijn voor de economische structuur dan wel bijdragen aan de duurzaamheid van de landbouwsector;

  • 3.

    naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende perspectief op continuïteit bestaat voor de projecten/activiteiten, ook na beëindiging van de bijdrage;

1.2.6 Europese regelgeving

  • 1.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van Landinrichting overeenkomstig artikel 4 en 14 van Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

  • 2.

    Voor de subsidiering van MKB ondernemingen wordt gebruik gemaakt van de artikelen 4 en 5 Verordening (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

  • 3.

    In alle overige gevallen wordt gebruik gemaakt van Verordening (EG) Nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun.

1.2.7 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 216 of 221, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 221 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006. Bovendien zal, indien staatssteun wordt toegekend in het kader van maatregel 221, ook worden voldaan aan de in artikel 51 van Vo (EG) 1698/2005 opgenomen voorwaarden voor subsidieverstrekking.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput, of niet voldaan wordt aan de voorwaarden, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

1.3 Subsidie agrarische bedrijfsverplaatsing

1.3.1 Subsidiabele activiteiten

Verplaatsing van landbouwbedrijven vanuit algemeen belang.

1.3.2 Subsidiabele kosten

  • 1. In gevallen waar een verplaatsing bestaat uit het uit elkaar halen, het verhuizen en weer oprichten van bestaande installaties mag steun worden verleend tot 100% van de werkelijk gemaakte kosten.

  • 2. Indien de verplaatsing in het algemeen belang de landbouwer modernere installaties oplevert, moet de bijdrage van de landbouwer ten minste overeenkomen met 60% in niet -probleemgebieden en 50% in probleemgebieden van de waardestijging van de betrokken installaties na de verplaatsing. De percentages voor jonge landbouwers zijn respectievelijk 55% en 45%.

  • 3. Heeft de verplaatsing in het algemene belang een toeneming van de productiecapaciteit tot gevolg, dan moet de bijdrage van de begunstigde ten minste gelijk zijn aan 60% in niet-probleemgebieden en 50% in probleemgebieden van de met deze toeneming verband houdende uitgaven. De percentages voor jonge landbouwers zijn respectievelijk 55% en 45%.

1.3.3 Subsidieaanvragers

Landbouwbedrijven gelegen in door Gedeputeerde Staten begrensde natuurgebieden en inrichtingsprojecten.

1.3.4 De subsidieverstrekking

Subsidiecriteria

Voor verplaatsing landbouwbedrijven vanuit algemeen belang gelden de voorwaarden die zijn verbonden aan het gebruik van Vrijstellingsverordening (EG) nr. 1/2004 artikel 6 “Verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen in het algemeen belang”

1.3.5 Europese regelgeving

Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van agrarische bedrijfsverplaatsing overeenkomstig artikelen 6 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 16 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

1.3.6 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van maatregel 125, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput, of niet voldaan wordt aan de voorwaarden, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het in 1.3.5 Europese regelgeving genoemde subsidiekader.

1.4 Subsidie glastuinbouw

1.4.1 Inleiding

Voor subsidiering van landbouwbedrijven in lijn met de Europese Vrijstellingsverordening voor de landbouw (Vo. EG 1/2004) wordt onderscheidt gemaakt tussen probleemgebieden en niet probleemgebieden. Probleemgebieden zijn op grond van artikel 17 van de Verordening met algemene bepalingen voor Structuurfondsen(EG 1260/1999) aangewezen door de lidstaten. De Friese lijst van aangewezen probleemgebieden is opgenomen als bijlage I.

1.4.2 Subsidiabele activiteiten

De vestiging van een nieuwe glastuinbouwlocatie(s) tot maximaal 450 hectare in Noordwest Fryslan.

1.4.3 Subsidiabele kosten

De in aanmerking komende uitgaven kunnen betrekking hebben op (art 4:4 Vo.)EG)1/2004):

  • 1.

    de bouw, verwerving of verbetering van onroerende goederen met een maximum van 40 % in niet probleemgebieden en 50 % in probleemgebieden;

  • 2.

    algemene kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies en voor het verkrijgen van octrooien en licenties, tot maximaal 12 % van de onder 1. bedoelde uitgaven.

1.4.4 Subsidieaanvragers

Ondernemingen die landbouwproducten produceren.

1.4.5 Subsidieverstrekking

Subsidiecriteria

De investeringen moeten zijn gericht op één of meer van de volgende doelstellingen(art 4:3. Vo.(EG)1/2004):

  • 1.

    verlaging van de productiekosten,

  • 2.

    verbetering en omschakeling van de productie,

  • 3.

    verhoging van de kwaliteit,

  • 4.

    instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu, de

  • 5.

    hygiënische omstandigheden en de normen inzake dierenwelzijn,

  • 6.

    bevordering van de diversificatie van landbouwactiviteiten.

1.4.6 Europese regelgeving

Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel glastuinbouw overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

1.5 Subsidie duurzaam ondernemen

1.5.1 Inleiding

Voor subsidiering van landbouwbedrijven in lijn met de Europese Vrijstellingsverordening voor de landbouw(Vo. EG 1/2004) wordt onderscheidt gemaakt tussen probleemgebieden en niet probleemgebieden. Probleemgebieden zijn op grond van artikel 17 van de Verordening met algemene bepalingen voor Structuurfondsen(EG 1260/1999) aangewezen door de lidstaten. De Friese lijst van aangewezen probleemgebieden is opgenomen als bijlage I.

1.5.2 Subsidiabele activiteiten

A Onderdeel Goed en efficiënt

  • 1.

    Stimulering en ondersteuning(art. 14:2, sub c, Vo. EG 1/2004 en Vo. 1860/2004):

    • a.

      pilot-projecten waarbij nieuwe technieken en instrumenten worden geprobeerd;

    • b.

      projecten/activiteiten die gericht zijn op de versterking van het ondernemerschap;

    • c.

      projecten/activiteiten die gericht zijn op het bijeenbrengen van mensen en kennis in netwerken /studiegroepen met als doel kennisuitwisseling;

    • d.

      (nieuwe) samenwerkingsvormen tussen bedrijven binnen en buiten de agrarische sector.

  • 2.

    Verbetering van de productieomstandigheden(art. 4, lid3 en 4 Vo. EG 1/2004 en Vo. 1860/2004)

    • -

      Het in stand houden van landinrichting en het toepassen van moderne landinrichtingsinstrumenten.

  • 3.

    Stimulering en ondersteuning van kwaliteit (art. 4:4 Vo. EG 1/2004):

    • a.

      projecten/activiteiten die gericht zijn (vereenvoudiging van) kwaliteitsborging/ - zorgsystemen;

    • b.

      projecten/activiteiten die zich richten op kwalitatieve verbetering van de kennisuitwisseling en – ontwikkeling.

B Onderdeel Schoon en gezond

  • 1.

    Traceerbaarheid en gezondheid (artt. 4 en 14, Vo. EG 1/2004)

    • -

      Het stimuleren en ondersteunen van activiteiten die een verbetering tot stand brengen op het gebied van zorg- en kwaliteitssystemen.

  • 2.

    Biologische landbouw (artt. 4 en 14, Vo. EG 1/2004 en Vo. 1860/2004)

    • -

      Stimulering en ondersteuning van:

      • a.

        projecten/activiteiten die als doel hebben de ontwikkeling en verspreiding van kennis over technologi-sche vernieuwingen in de sector;

      • b.

        afzetbevorderende initiatieven, voor zover deze vallen binnen de kaders die in de communautaire richt-snoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten(2001/C 252/03) worden gesteld;

      • c.

        projecten/activiteiten die een verlaging van de omschakelingsdrempel teweeg brengen;

      • d.

        projecten/activiteiten die gericht zijn op de versterking en of verbetering van de promotie en afzet van biologische producten, voor zover deze vallen binnen de kaders die in de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten(2001/C 252/03) worden gesteld.

  • 3.

    Duurzame landbouw(artt. 4, 13 en 14, Vo. EG 1/2004 en Vo. 1860/2004)

    • -

      Stimulering en ondersteuning van:

      • a.

        projecten/activiteiten die leiden tot een positief onderscheid van Friese streekproducten door middel van milieuzorgsystemen.

      • b.

        projecten/activiteiten die leiden tot een duurzame productie

  • 4.

    Productiewijzen en dierwelzijn (artt. 4, 13 en 14, Vo. EG 1/2004 en Vo. 1860/2004)

    • -

      Stimulering van diervriendelijke productiewijzen en ondersteuning van projecten die leiden tot een positief onderscheid van Friese producten op dit terrein.

C Onderdeel Breed en divers

  • 1.

    Werkgelegenheid(art. 4 Vo. EG 1/2004 en Vo. 1860/2004)

    • - Stimulering en ondersteuning van:

      • a.

        projecten/activiteiten gericht op het bij elkaar brengen van de vraag en het aanbod van werk;

      • b.

        projecten/activiteiten die de kennis over het optimaliseren van de veranderende arbeidsorganisatie bevorderen;

  • 2.

    Ambassadeursfunctie /exportbevordering(artt. 1:4, 14:2, sub c Vo. EG 1/2004 en Vo. 1860/2004)

    • - Stimulering en ondersteuning van:

      • o

        projecten/activiteiten gericht op de bevordering van de export en de internationale samenwerking;

      • o

        projecten/activiteiten gericht op de promotie van de Friese landbouw en aanverwante bedrijvigheid/industrie;

  • 3.

    Agrarisch landschaps- en natuurbeheer

    • - Het realiseren van langjarige contracten voor agrarisch landschapsbeheer, waarbij innovatieve projecten gericht op agro-toerisme worden ondersteund door de provincie.

  • 4.

    Economische benutting biomassa(art. 4 Vo. EG 1/2004: 60% of 75% en Vo. 1860/2004)

    • - De ondersteuning en stimulering van:

      • o

        innovatieve projecten/activiteiten die gericht zijn op de bevordering van het gebruik van biomassa voor de energieproductie;

      • o

        innovatieve projecten/activiteiten die het onderzoek naar de mogelijkheden om gewassen te telen voor energieproductie (covergisting) bevorderen.

  • 5.

    Bijzondere producten en verbreding(art. 4 Vo. EG 1/2004: 60% of 75% en Vo. 1860/2004)

    • -

      Stimulering en ondersteuning van:

      • o

        innovatieve projecten/activiteiten die gericht zijn op verbreding;

      • o

        innovatieve projecten/activiteiten die leiden tot een verhoging van de toegevoegde waarde van produc-ten.

1.5.3 Subsidieaanvragers

Natuurlijke personen en rechtspersonen.

1.5.4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidies aan ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten

    • a.

      kosten voor zover deze zijn toegestaan via de artikelen 4 en 7 van de vrijstellingsverordening voor de Landbouw(Vo. EG 1/2004), en

    • b.

      investeringen waarbij binnen 3 jaar niet meer dan € 3.000 via Vo. 1860/2004 wordt gesubsidieerd.

  • 2.

    Overige partijen afwijkende van sub 1.

    • a.

      Voor ondernemingen, niet behorende tot de in hierboven genoemde categorie geldt een maximum van € 100.000 in drie jaar(Vo. EG 69/2001), of

    • b.

      kosten voor zover deze zijn toegestaan via de vrijstellingsverordening voor het MKB (Vo. EG 70/2001).

1.5.5 Subsidieverstrekking

A. Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 6, lid 1 van de Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 geldt voor pilotprojecten die betrekking hebben op de duurzame productie dat het projectvoorstel een heldere omschrijving moet bevatten van de te behalen milieukwaliteit, warbij wordt aangegeven op welke wijze agro-biodiversiteitsmaatregelen worden ingezet.

  • 2. Ten aanzien van pilotprojecten die betrekking hebben op de duurzame productie geldt de volgende procedure:

    • a. De projectvoorstellen die bij de provincie worden ingediend moeten door de provincie in voorkomende gevallen eerst worden voorgelegd aan het ministerie van VROM

    • b. Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag tot subsidieverlening binnen acht weken na ontvangst van de beslissing van het ministerie van VROM.

B. Subsidiecriteria

  • 1.

    de activiteiten passen binnen het beleid van de provincie Fryslân zoals vastgelegd in het provinciaal Landbouw-Economisch beleid en het bijbehorende actieprogramma; en

  • 2.

    Het ontwikkelen en in stand houden van een duurzame en economisch perspectiefvolle landbouwsector in Fryslan; en

  • 3.

    de activiteiten van betekenis zijn voor de economische structuur dan wel bijdragen aan de duurzaamheid van de landbouwsector; en

  • 4.

    naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende perspectief op continuïteit bestaat voor de projecten/activiteiten, ook na beëindiging van de bijdrage; en

  • 5.

    De projecten gericht te zijn op een aanzienlijk deel van een branche, zijnde dat deel dat qua afzet, omzet, arbeidsplaatsen of aantal bedrijven tenminste 25% van de gehele branche in Fryslân omvat.

  • 6.

    Ten aanzien van pilotprojecten die betrekking hebben op de duurzame productie geldt dat de pilots vernieuwend moeten zijn t.o.v. voorgaande pilots en bottum-up zijn opgezet.

C. Aanvullende verplichtingen

Aan een besluit tot subsidieverlening bij pilotprojecten die betrekking hebben op de duurzame productie wordt de verplichting verbonden dat de te realiseren milieukwaliteit dient te worden gemonitord, waarbij tevens inzicht wordt gegeven in de maatschappelijke kosten en baten.

1.5.6 Europese regelgeving

  • 1.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Landbouw overeenkomstig artikelen 1, 4, 7, 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en af-zetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

  • 2.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Landbouw overeenkomstig Verordening (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

  • 3.

    Voor de subsidiering van MKB ondernemingen wordt gebruik gemaakt van de artikelen 4 en 5 Verorde-ning (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artike-len 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

  • 4.

    In alle overige gevallen wordt gebruik gemaakt van Verordening (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun.

1.5.7 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingprogramma 2007-2013 (POP2).Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 216, 221 of 311, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 221 en 311 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006. Bovendien wordt, indien staatssteun wordt toegekend in het kader van maatregel 221, ook voldaan aan de in artikel 51 van Vo (EG) 1698/2005 opgenomen voorwaarden voor subsidieverstrekking.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet voldaan wordt aan de voorwaarden, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

1.6 In stand houden schaapskuddes

1.6.1 Subsidiabele activiteiten

Activiteiten die een bijdrage leveren aan een doelmatig beheer door middel van het hoeden van schapen op gronden van de provinciale EHS en of op dijken in eigendom en beheer bij rijk, provincie, gemeenten of Wetterskip Fryslân.

1.6.2 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Een door gedeputeerde staten vastgesteld bedrag per schaapskudde per jaar:

    • a.

      voor kuddes tot 250 ooien

    • b.

      voor kuddes vanaf 250 ooien

1.6.3 Subsidieaanvragers

  • a.

    Rechtspersonen met als doelstelling het verrichten van activiteiten ten behoeve van de instandhouding van schaapskuddes.

  • b.

    Eigenaren van particuliere kudde(s).

1.6.4 Artikel 4 Subsidieverstrekking

  • 1.

    Subsidie aanvraag

    • a.

      In afwijking van artikel 6, tweede lid, van de Kadersubsidieverordening pMJP Fryslân 2009 kan een subsidieaanvraag gedurende het hele jaar worden ingediend.

    • b.

      Subsidieaanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

    • c.

      Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking door loting vastgesteld.

    • d.

      In aanvulling op artikel 7, eerste lid, van de Kadersubsidieverordening pMJP Fryslân 2009, gaat de aanvraag vergezeld van:

      • Een afschrift van het begrazingsplan, waarin is aangegeven het aantal en het soort schapen waarmee, en de perioden waarin, begrazing plaatsvindt.

      • Een verklaring van de eigenaar of beheerder van het terrein of de terreinen, waaruit blijkt dat hij instemt met de begrazing.

1.6.5 Subsidiecriteria

  • a.

    De kudde wordt tenminste gedurende de periode van 15 april tot 15 september gehoed door een her-der, met gebruik van een of meer honden, gedurende ten minste 5 uren per dag, met uitzondering van perioden met extreme weersomstandigheden.

  • b.

    De kudde bestaat uit tenminste 100 ooien.

  • c.

    De kudde wordt gehoed op gronden van de provinciale EHS of op dijken in eigendom en beheer bij rijk, provincie, gemeenten of het waterschap in de provincie Fryslân.

  • d.

    Het begrazingsplan bevat tenminste:

    • Een aanduiding van de eigenaar of beheerder van het terrein of de terreinen die begraasd worden.

    • De doelstellingen ten aanzien van het natuurbeheer.

    • Een topografische kaart met schaal 1: 10.000 waarop het te begrazen gebied en de daar voorko-mende vegetatietypen zijn aangegeven.

    • Het aantal en het soort schapen.

    • De perioden wanneer en op welk tijdstip begrazing plaatsvindt.

1.6.6 Europese regelgeving

Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Landbouw overeenkomstig Verordening (EG) Nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007, PbEU, L 337/35 van 21.12.2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector.

1.7 Subsidie visserij

1.7.1 Inleiding

De doelen die nagestreefd worden vanuit de provincie zijn verwoord in de nota Visserijbeleid.

1.7.2 Subsidiabele activiteiten

De subsidiabele activiteiten zijn als volgt onderverdeeld:

  • a.

    Speerpunten per regio; Waddenzee, IJsselmeer en de binnenwateren

  • b.

    Ondersteunen Friese visserijbedrijven

  • c.

    Stimulans aanverwante economische sectoren

Deze onderdelen zijn hierna in speerpunten en acties uitgewerkt.

Speerpunten per regio; Waddenzee, IJsselmeer en de binnenwateren

Speerpunt Waddenzee: kiezen voor de garnaal

  • 1.

    Verbetering van de sector, bijv. door deskundigheidsbevordering

  • 2.

    Inzet op geïntegreerde visserij

  • 3.

    Innovatie ambachtelijke visserij

  • 4.

    Voorzieningen voor visserij in Haven Lauwersoog/Harlingen

  • 5.

    Promotie garnalen

  • 6.

    Project pelmachine

Speerpunt IJsselmeer: kiezen voor de aal

Acties in de toekomst zijn mede afhankelijk van de strategie van LNV in het aalherstelplan en de herziening van het beleidsbesluit binnenvisserij.

  • 1.

    Ondersteunen van projecten aalintrek

  • 2.

    Ondersteunen van flankerend beleid na sanering door Rijk

  • 3.

    Tegengaan stroperij

  • 4.

    Aanpak vogelproblematiek

  • 5.

    Keurmerk voor IJsselmeergarnaal

Speerpunt binnenwateren: kiezen voor de combinatie sport- en beroepsvisserij

  • 1.

    Bevorderen van de visstand

  • 2.

    Uitvoeren visplan

  • 3.

    Tegengaan van stroperij

  • 4.

    Uitvoeren infrastructurele maatregelen (bevorderen migratie en paai)

  • 5.

    Opstellen visie op strategische aanpak knelpunten vismigratie, verbeteren paai

Acties beroepsbinnenvisserij

  • 1.

    Inzetten op verbreden van de beroepsvisserij

  • 2.

    Aansluiten van activiteiten bij plattelandsbeleid

  • 3.

    Eventueel, afhankelijk van uitkomsten van pilot VBC “visregistratiesysteem”: maken nieuwe afspraken over economische benutting schubvis

  • 4.

    Ontwikkelen keurmerk

Acties sportvisserij

  • 1.

    Verbeteren imago van de visserij

  • 2.

    Opstellen viskansenkaart

  • 3.

    Ontwikkelen arrangementen (sportief / culinair)

  • 4.

    Ontwikkelen en inrichten internationale wedstrijdvisbaan

  • 5.

    Bevorderen van de kwaliteitsverbetering sportvisvoorzieningen, ook bij eigen provinciale vaarwegen.

Ondersteunen Friese visserijbedrijven

  • 1.

    Verbreden van de visserijsector

  • 2.

    Stimuleren innovatie en verbreding in de visserijsector

  • 3.

    Flexibiliseren vergunningen

Stimuleren aanverwante economische sectoren

  • 1.

    Stimuleren aquacultuur

  • 2.

    De rest van de keten stimuleren

Ecologische en fysieke randvoorwaarden visserij

  • 1.

    Verbeteren randvoorwaarden visserij via het optimaal benutten van regulier beleid

  • 2.

    Bevorderen van een goede visstand

  • 3.

    Verzekeren van voldoende planologische ruimte

  • 4.

    Zorgen voor fysieke ruimte voor de sportvisserij

Samenwerken binnen en buiten de sector

  • 1.

    Inspelen op cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid met recreatief-, toeristisch- en plattelands-beleid

  • 2.

    Samenwerken binnen de bij de sport- en beroepsvisserij betrokken organisaties.

1.7.3 Subsidieaanvragers

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • 1.

    Natuurlijke personen en rechtspersonen die de belangen vertegenwoordigen van de sportvisserij of de beroepsvisserij;

  • 2.

    De Algemene Inspectie Dienst (AID) en het Korps landelijke politiediensten (KLPD).

1.7.4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Kosten die betrekking hebben op de speerpunten en activiteiten die genoemd zijn onder 1.7.2;

  • 2.

    Maximaal 50% van de kosten voor projecten waarmee deze speerpunten en activiteiten worden uitgevoerd;

  • 3.

    100% van de kosten voor de arbeidsinzet van AID en KLPD voor de aanpak van visstroperij.

1.7.5 Subsidieverstrekking

Subsidiecriteria

  • 1.

    De activiteiten passen binnen het beleid van de provincie Fryslân zoals vastgelegd in de Nota Visserijbe-leid 2004;

  • 2.

    De activiteiten zijn van belang voor de bevordering van een duurzame visserij

  • 3.

    De projecten zijn gericht op een aanzienlijk deel van de visserijbranche, zijnde dat deel dat qua afzet, omzet, arbeidsplaatsen of aantal bedrijven ten minste 25% van de gehele branche omvat;

  • 4.

    Naar het oordeel van Gedeputeerde Staten bestaat er voldoende perspectief op continuïteit voor de projecten/activiteiten.

1.7.6 Europese regelgeving

Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Landbouw overeenkomstig Verordening (EG) Nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007, PbEU, L 337/35 van 21.12.2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector.

2 NATUUR

2.1 Subsidie milieukwaliteit EHS-/Natura 2000-/Nb-wetgebieden

2.1.1 Inleiding

Het doel van deze regeling is met subsidies activiteiten/projecten te realiseren die zijn gericht op het herstel of de verbetering van de kwaliteit van de Ecologische Hoofdstructuur- gebieden(EHS) binnen de provincie Fryslan, waaronder de Natura 2000 (Vogel en Habitat Richtlijn) en Natuurbeschermingswet(NB-wet) gebie-den. Maatregelen die de verdroging tegengaan in deze gebieden worden in de Natura 2000 gebieden ingezet. Hiervoor zal Gedeputeerde Staten de TOP-lijst vaststellen.

2.1.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Landbouw of milieumaatregelen of -activiteiten die gericht zijn op het beperken of wegnemen van de milieubelasting van de EHS, waaronder de Natura 2000 en NB wet gebieden waarbij de te nemen maatregelen verder gaan dan hetgeen wettelijk is voorgeschreven;

  • 2.

    Maatregelen zoals zijn vastgelegd in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde documenten:

    • a.

      “Op paad mei de Fryske EHS”,

    • b.

      de TOP lijst van verdroogde locaties in de Natura 2000 gebieden.

  • 3.

    Activiteiten gericht op milieucommunicatie en buitenschoolse milieueducatie

  • 4.

    Activiteiten gericht op voorlichting met betrekking tot de in Fryslân gelegen Natuurbeschermingswetgebieden.

2.1.3 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Activiteiten of projecten ter uitvoering van maatregelen in of ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van de EHS, waaronder de Natura 2000 en NB wet gebieden komen voor een subsidie van maximaal 75 % van de investeringskosten in aanmerking waar het niet-landbouwbedrijven betreft. In gevallen dat het wel een landbouwbedrijf betreft zijn de percentages 40% in niet-probleemgebieden en 50% in pro-bleemgebieden.

  • 2.

    Voor subsidiering voor communicatie en educatieprojecten geldt een maximum van € 7.000 per project.

2.1.4 Subsidieaanvragers

Natuurlijke personen en rechtspersonen.

2.1.5 Subsidieverstrekking

Subsidiecriteria

  • 1.

    Activiteiten of projecten ter uitvoering van maatregelen in of ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van de EHS, waaronder de Natura 2000 en NB wet gebieden komen voor een subsidie in aanmerking, indien:

    • a.

      deze bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van het gebied, en

    • b.

      deze niet in het generieke (milieu)beleid zijn voorzien of aanvullend zijn op dit beleid, en

    • c.

      de aanvrager, dan wel andere partijen eveneens een financiële bijdrage leveren, en

    • d.

      het betrokken gebied een EHS gebied is, en

    • e.

      de te nemen maatregelen de kwaliteit van het betrokken gebied verbeteren of herstellen.

    • f.

      De projecten of activiteiten voorkomen in de gebiedskaders, zoals deze worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Voor verdrogingsmaatregelen gelden dat deze dienen voor te komen op de door Gedeputeerde Staten vastgestelde TOP-lijst.

Communicatie en educatieactiviteiten komen voor subsidie in aanmerking indien:

  • 1.

    de activiteiten bijdragen aan en/of kennis overdragen over herstel en behoud van natuur en landschap-pelijke waarden; en

  • 2.

    de activiteiten een voorbeeldfunctie vervullen; en

  • 3.

    de activiteiten uniek en/ of vernieuwend zijn; en

  • 4.

    de activiteiten een groot bereik hebben.

2.1.6 Europese regelgeving

  • 1.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel mili-eukwaliteit EHS-/Natura 2000-/Nb-wetgebieden overeenkomstig artikelen 3, 4, 5, 7, 12 en 14 van Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

  • 2.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel milieukwaliteit EHS-/Natura 2000-/Nb-wetgebieden overeenkomstig Verordening (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

  • 3.

    Voor de subsidiering van MKB ondernemingen wordt gebruik gemaakt van de artikelen 4 en 5 Veror-dening (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaar-den zijn hierop van toepassing.

  • 4.

    In alle overige gevallen wordt gebruik gemaakt van Verordening (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun.

2.1.7 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingprogramma 2007-2013(POP2). Voor dit onderdeelkan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 216, 221, 311 of 323, mits ten minste aan de in de maatregelen vermel-de voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 221, 311 en 323 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006. Bovendien wordt, indien staatssteun wordt toegekend in het kader van maatregel 221, ook voldaan aan de in artikel 51 van Vo (EG) 1698/2005 opgenomen voorwaarden voor subsidieverstrekking.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet voldaan wordt aan de voorwaarden, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

2.2 Subsidie nationale parken Schiermonnikoog en Alde Feanen

2.2.1 Inleiding

Het overlegorgaan van het betreffende Nationaal Park stelt een voortschrijdend begrotingsoverzicht op over een periode van ten minste 3 jaar. Dat is het meerjarenprogramma met bestedingsplan.

2.2.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    De activiteiten zullen gericht moeten zijn op beheer, inrichting, educatie, voorlichting en onderzoek binnen het nationale park.

  • 2.

    De activiteiten dienen ter realisering van de doelstellingen van de Nationale Parken Schiermonnikoog en Alde Feanen zoals deze zijn opgenomen in desbetreffende Beheers- en Inrichtingsplannen(BIP).

  • 3.

    De activiteiten zoals deze zijn opgenomen in het meerjarenprogramma en bestedingenplan.

  • 4.

    Geen subsidie wordt verleend voor economische activiteiten.

2.2.3 Subsidieaanvragers

Natuurlijke personen en rechtspersonen.

2.2.4 Subsidieverstrekking

A. Subsidiecriteria

  • 1.

    de activiteiten zijn opgenomen in het meerjarenprogramma en bestedingenplan; en

  • 2.

    de activiteiten passen binnen het deelbudget van de doelstellingen van het betreffende Nationale Park zoals dit in de BIP’en van Nationaal Park De Alde Feanen en Nationaal Park Schiermonnikoog is opgenomen; en

  • 3.

    de subsidieaanvrager levert een eigen financiële bijdrage voor activiteiten die betrekking hebben op inrichtingsmaatregelen en maatregelen op het gebied van de recreatie; en

  • 4.

    naar het oordeel van Gedeputeerde Staten bestaat voldoende perspectief op continuïteit voor de projecten/activiteiten, ook na beëindiging van de bijdrage; en

  • 5.

    Indien de subsidieontvanger naast de te subsidiëren activiteiten ook economische activiteiten uitoefent, dan dient de subsidieontvanger een gescheiden boekhouding bij te houden.

B. Overige bepalingen

In aanvulling op de Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 vermeldt de subsidieontvanger bij ieder externe communicatie tevens dat het project of de activiteit is gerealiseerd met financiële steun van het betreffende Nationaal Park.

2.2.5 Europese regelgeving

Voor de subsidiering van de bovenstaande activiteiten met als subsidieontvanger een onderneming die landbouwproducten produceert zal bij het voorkomen van staatssteungebruik worden gemaakt van de vrijstellingen binnen de volgende verordeningen:

  • -

    (EG) Nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten.

  • -

    (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector.

2.3 Subsidie soortenbescherming

2.3.1 Inleiding

Doel van het actieve soortenbeleid is de leefgebieden van de in Fryslân bedreigde planten- en diersoorten te verbeteren. Projecten die zich richten op soorten die zich bevinden op terreinen die niet vallen onder binnen de EHS gelegen terreinen van de terreinbeherende organisaties verdienen bijzondere aandacht bij de realisering van de doelen. Voor de stimulering van de soortenbeschermingsdoelen wordt door Gedeputeerde Staten een werkplan soortenbeleid opgesteld.

2.3.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Activiteiten die zich richten op het behoud en ontwikkeling van de in het werkplan soortenbeleid aangegeven leefgebieden en de daarbij horende landelijke en bij voorkeur provinciale aandachtssoorten;

  • 2.

    Concrete uitvoeringsmaatregelen die direct ten goede komen aan de instandhouding van de soort.

2.3.3 Niet-subsidiabele kosten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4 van de Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân zijn niet subsidiabel:

    • a.

      kosten voor onderzoek naar soorten, voor zover deze niet in relatie staan tot uit te voeren inrich-tingsmaatregelen, en

    • b.

      monitoringskosten.

  • 2.

    Subsidiering van de werkelijk gemaakte kosten is maximaal 100%.

2.3.4 Subsidieaanvragers

Natuurlijke personen en rechtspersonen.

2.3.5 Subsidieverstrekking

Subsidiecriteria

  • 1.

    Subsidies kunnen alleen worden verstrekt indien:

    • a.

      projecten reëel zicht hebben op het bijdragen aan een gunstige staat van instandhouding van de soorten genoemd in het werkplan soortenbescherming.

    • b.

      het project aandacht schenkt aan het monitoren van het resultaat van de uitvoeringsmaatregelen. Deze gegevens moeten beschikbaar gesteld worden aan de provincie.

    • c.

      er naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende perspectief op continuïteit bestaat voor de projecten/activiteiten, ook na beëindiging van de bijdrage;

    • d.

      de subsidieaanvrager een eigen financiële bijdrage te levert.

  • 2.

    Voor de beoordeling van een project heeft de aanwezigheid van meerdere financiers een positieve uitwerking.

2.3.6 Europese regelgeving

  • 1.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Soortenbescherming overeenkomstig artikelen 4, 5 en 14 van Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

  • 2.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Soortenbescherming overeenkomstig Verordening (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

2.4 Subsidie realisatie EHS

2.4.1 Inleiding

Realisatie EHS vindt plaats via grondverwerving. Voor inrichting EHS zal subsidiering plaatsvinden via Programma Beheer. Ook voor Beheer EHS zal subsidiering via Programma Beheer gaan. De onderstaande artikelen zijn gebaseerd op de activiteit grond verwerving.

2.4.2 Subsidiabele activiteiten

Er kan subsidie aangevraagd worden voor:

  • 1.

    verwerving van terreinen

  • 2.

    vergoeding ter beëindiging van pachtovereenkomsten;

  • 3.

    aankoop van gebouwen

Subsidies voor verwerving van terreinen en voor vergoeding ter beëindiging van pachtovereenkomsten worden slechts verstrekt voor:

  • a.

    terreinen die begrensd zijn als natuurgebied en als zodanig zijn opgenomen in een door Gedeputeerde Staten vastgesteld gebiedsplan; of

  • b.

    terreinen die gelegen zijn binnen een vastgesteld aankoopgebied; of

  • c.

    terreinen waarover bestuurlijke overeenstemming bestaat.

Subsidies voor de aankoop van gebouwen worden slechts verstrekt voor gebouwen die:

  • a.

    na verwerving ingezet worden voor het beheer van het natuurgebied; of

  • b.

    een dusdanige verstorende werking op het beheer van het natuurgebied hebben dat sloop na verwerving noodzakelijk is; of

  • c.

    onlosmakelijk met de aankoop van terreinen zijn verbonden, maar die na verwerving weer, los van de aangekochte terreinen, op de particuliere markt worden verkocht.

2.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1.

    De subsidie bedraagt 100% van de voor een subsidie in aanmerking te nemen subsidiabele kosten, met dien verstande dat de subsidie vermeerdert met subsidies of andere bijdragen die uit anderen hoofde met hetzelfde oogmerk worden verstrekt, niet meer dan 100% van het totaal van de kosten mag bedragen .

  • 2.

    Als subsidiabele kosten voor de verwerving van een terrein, of aankoop van een gebouw worden aan-gemerkt:

    • a.

      het aankoopbedrag ;

    • b.

      het kadastraal recht en het registratierecht;

    • c.

      veiling- en notariskosten;

    • d.

      overdrachtsbelasting voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;

    • e.

      schenkingsrecht voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend:

    • f.

      het afkoopbedrag van de landinrichtingsrente voorzover die rust op het verworven terrein;

    • g.

      kosten verbonden aan het verlies bij verkoop of sloop van gebouwen;

    • h.

      de kosten van toeslagen, voorzover deze kosten bij verkoop van gronden door het bureau aan de betrokken instelling in het aankoopbedrag van een terrein worden doorberekend;

    • i.

      taxatie- en bemiddelingskosten;

    • j.

      toeslagen die in bijzondere situaties worden toegepast en waarover Provinciale Staten afzonderlijk een besluit heeft genomen;

  • 3.

    Kosten van vergoeding ter beëindiging van een op een terrein gevestigde pachtovereenkomst zijn slechts subsidiabel, voorzover It Fryske Gea of de Vereniging Natuurmonumenten eigenaar of erfpach-ter is van een terrein waarop reeds vóór het tijdstip dat het terrein door die instelling is verworven, pachtrechten zijn gevestigd, en waarvoor naar het oordeel van Gedeputeerde Staten beëindiging van de op het terrein gevestigde pachtovereenkomst gewenst is alsmede de hoogte van de vergoeding redelijk is.

2.4.4 Subsidieaanvragers

Subsidie kan alleen worden aangevraagd door It Fryske Gea en de Vereniging Natuurmonumenten.

2.4.5 De Subsidieverstrekking

A. De aanvraag

In aanvulling op artikel 6.2 van de Kadersubsidieverordening Inrichting landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 gaat de aanvraag vergezeld van een toelichting en omvat in ieder geval:

  • 1.

    een kadastrale kaart, schaal 1:5000 met vermelding perceelsnummer, oppervlakte en omschrijving van het terrein ten behoeve waarvan subsidie wordt aangevraagd;

  • 2.

    hoofdlijnen van beheer, met daarin aandacht voor de toegankelijkheid van het terrein;

  • 3.

    een begroting van de met de verwerving, respectievelijk de beëindiging van de pachtovereenkomst, gemoeide kosten;

  • 4.

    in voorkomend geval, een overzicht van de subsidies of andere bijdragen die uit anderen hoofde met hetzelfde oogmerk worden verstrekt, respectievelijk van de eigen middelen van de instelling die met hetzelfde oogmerk worden aangewend, en

  • 5.

    topografische kaart 1: 10.000, waarop de aankoop ingetekend is;

  • 6.

    taxatierapport van Bureau Beheer Landbouwgronden;

  • 7.

    voorlopige getekende koopovereenkomst;

  • 8.

    status van een terrein: eerste fase relatienota, tweede fase relatienota of natuurontwikkeling.

B Weigeringsgronden

  • 1.

    De verlening van de subsidie aan It Fryske Gea of de Vereniging Natuurmonumenten, wordt geweigerd indien een terrein is gelegen buiten de invloedssfeer van de instelling die de aanvraag tot subsidieverlening heeft ingediend, tenzij op grond van de eerstgegadigdenkaart de eerstgegadigde met de desbetreffende verwerving (aanvraag) of het desbetreffende beheer schriftelijk heeft ingestemd.

  • 2.

    De verlening van subsidie aan It Fryske Gea of de Vereniging Natuurmonumenten wordt geweigerd indien de werkwijze genoemd in de nota “Impuls Particulier Natuurbeheer” d.d. juni 2005, niet is ge-volgd. Dit weigeringsgrond geldt alleen voor terreinen die zijn aangewezen op de Impuls Geschiktheidkaart Particulier Natuurbeheer, d.d. 2 maart 2006, als ‘Particulier Natuurbeheer mogelijk op particulier eigendom met stimuleringsimpuls’.

C. De Subsidievaststelling

  • 1.

    De subsidieontvanger dient binnen 12 weken nadat een terrein en/of gebouw daadwerkelijk is verwor-ven een aanvraag tot subsidievaststelling in bij Gedeputeerde Staten, vergezeld van:

    • a.

      een afschrift van de notariële akte van de aankoop van het betrokken terrein;

    • b.

      een overzicht van de kosten, en in voorkomend geval, een overzicht van de subsidies of andere bijdragen die uit anderen hoofde met hetzelfde oogmerk zijn verstrekt, respectievelijk van de eigen middelen van de instelling die met hetzelfde oogmerk zijn aangewend;

    • c.

      bewijs waaruit blijkt dat de kosten, genoemd onder b ook zijn betaald.

  • 2.

    Binnen 12 weken nadat met betrekking tot een terrein de pachtovereenkomst is beëindigd, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling in bij Gedeputeerde Staten, vergezeld van:

    • a.

      een afschrift van een schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst dan wel een afschrift van het besluit van de Pachtkamer tot ontbinding van de pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de Pachtwet;

    • b.

      een overzicht van de kosten verbonden aan de beëindiging van de pachtovereenkomst, en in voor-komend geval, een overzicht van de subsidies of andere bijdragen die uit anderen hoofde met het-zelfde oogmerk zijn verstrekt, respectievelijk van de eigen middelen van de instelling die met het-zelfde oogmerk zijn aangewend.

    • c.

      een bewijs waaruit blijkt dat de kosten, genoemd onder b ook daadwerkelijk zijn betaald.

    • d.

      Een afschrift van de aanvraag tot subsidievaststelling dient te worden gezonden aan DLG Regio Noord.

  • 3.

    Een afschrift van de aanvraag tot subsidievaststelling dient te worden gezonden aan DLG Regio Noord.

D. Overige bepalingen

  • 1.

    Een aanvraag tot subsidieverlening voor de kosten van de verwerving van een terreinen/gebouwen dient zo mogelijk 13 weken, doch uiterlijk vier weken vóór het passeren van de koopakte bij Gedeputeerde Staten te worden ingediend. Een afschrift van de aanvraag dient te worden gezonden aan DLG Regio Noord.

  • 2.

    Een aanvraag tot subsidieverlening voor de kosten van vergoeding ter beëindiging van een pachtover-eenkomst dient zo mogelijk 13 weken, doch uiterlijk vier weken vóór de beëindiging van de pachtovereenkomst bij Gedeputeerde Staten te worden ingediend. Een afschrift van de aanvraag dient te worden gezonden aan DLG Regio Noord. \

  • 3.

    Als het bedrag in het verzoek tot subsidievaststelling meer dan 5% hoger is dan in de verleningsbeschikking wordt genoemd, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag van de verleningsbeschikking plus 5%. Voor het bedrag daarboven kan een nieuwe aanvraag worden ingediend. Indien in bovenge-noemde geval het bedrag echter minder dan € 2.500,-- afwijkt van het genoemde bedrag in de verleningsbeschikking wordt het aangevraagde bedrag wel gehonoreerd.

  • 4.

    Indien er in het verzoek tot subsidievaststelling kosten worden genoemd welke niet in de aanvraag en dus niet in de verleningsbeschikking zijn opgenomen, dan dient er voor deze kosten opnieuw een aan-vraag tot subsidie worden ingediend.

  • 5.

    Voor terreinen waarover bestuurlijke overeenstemming bestaat, geldt dat zodra het terrein definitief niet als natuurgebied wordt begrensd, het moet worden verruild voor een wel als zodanig aangewezen terrein, dan wel moet worden verkocht. Bij de bepaling van het te restitueren bedrag bij uitruil of vervreemding van gronden waarvoor eertijds subsidie werd verleend, wordt uitgegaan van de opbrengsten bij vervreemding, waarbij als minimum geldt het destijds verleende subsidiebedrag.

  • 6.

    Voor terreinen waarover bestuurlijke overeenstemming bestaat, geldt dat deze niet eerder een natuurfunctie krijgen, en derhalve ook niet eerder worden ingericht, nadat de percelen zijn opgenomen in een door Gedeputeerde Staten vastgesteld gebiedsplan. Het terrein blijft in beginsel tot die tijd in agrarisch gebruik en wordt uitgegeven door Bureau Beheer Landbouwgronden.

  • 7.

    Voor gronden gelegen binnen een vastgesteld Aankoop Strategie Plan(ASP) gelden de voorwaarden zoals genoemd in betreffende ASP.

  • 8.

    De subsidieontvanger is verplicht om:

    • a.

      de daadwerkelijke verwerving van het terrein ten laatste te laten plaatsvinden binnen een tijdvak van 12 weken na de subsidieverlening;

    • b.

      de beëindiging van de pachtovereenkomst ten laatste te laten plaatsvinden binnen een tijdvak van twaalf weken na de subsidieverlening;

    • c.

      de kosten te maken binnen twee jaar na de subsidieverlening, voorzover de subsidieverlening te-vens betrekking heeft op de subsidiabele kosten “afkoopbedrag van de landinrichtingsrente”, voor-zover die kosten rusten op het verworven terrein, of de kosten verbonden aan het verlies bij ver-koop of sloop van gebouwen;

  • 9.

    Behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten wordt een met een subsidie verworven terrein, een gedeelte daarvan of verkregen opstallen niet vervreemd, uitgeruild of in erfpacht uitgegeven, noch wordt het kenmerkend karakter van het terrein of delen ervan in strijd met de beheersvisie gewijzigd, dan wel aan derden toestemming daartoe verleend. Aan de goedkeuring kunnen Gedeputeerde Staten voorwaarden verbinden. Bij de bepaling van het te restitueren bedrag bij vervreemding van gronden en opstallen waarvoor eertijds subsidie werd verleend, wordt uitgegaan van de opbrengsten bij vervreemding, waarbij als minimum geldt het destijds verleende subsidiebedrag.

  • 10.

    Toestemming van Gedeputeerde Staten is niet vereist voor overeenkomsten tot verpachting van een met provinciale subsidie verworven natuurterrein voor zover deze in overeenstemming is met de in-standhouding of ontwikkeling van de op het terrein aanwezige waarden voorzover deze in overeenstemming is met de natuurdoelstelling.

  • 11.

    Voor alle gevallen, waarin subsidie verleend wordt voor verwerving van terreinen, vergoeding ter beeindiging van pachtovereenkomsten of aankoop van gebouwen, gelden de navolgende verplichtingen:

    • a.

      De eigenaar mag de desbetreffende gronden geheel noch gedeeltelijk vervreemden, noch ten laste daarvan enig zakelijk recht verlenen, noch het karakter en/of de doelstelling ervan wijzigen, dan na voorafgaande schriftelijke goedkeuring van Gedeputeerde Staten, die daaraan voorwaarden kunnen verbinden;

    • b.

      Bij verkoop van een terrein waarvoor provinciale subsidie is gegeven, wordt het te restitueren bedrag gebaseerd op de opbrengsten bij vervreemding, waarbij als minimum geldt het destijds verleende subsidiebedrag.

    • c.

      Het onderhoud van de gronden moet in overeenstemming met hun karakter en/of doelstelling tot genoegen van Gedeputeerde Staten geschieden;

    • d.

      De wegen en paden van het desbetreffende gebied dienen van zonsopgang tot zonsondergang voor een ieder kosteloos toegankelijk te zijn voorzover dit zonder ernstige afbreuk aan de belangen van natuur ter plaatse mogelijk is;

    • e.

      De eigenaar geeft, na een schriftelijk gedane aanvraag, kosteloos de gelegenheid voor weten-schappelijk onderzoek en beoefening van kunst, voorzover dit naar zijn oordeel zonder schade voor het desbetreffende gebied en het beheer ervan kan geschieden;

    • f.

      Bij de beheersactiviteiten dient de subsidieontvanger inschakeling van derden te bevorderen, voorzover dit niet strijdig is met de natuurdoelstelling

2.5 Subsidie verwerving buitendijkse gronden in Noord Friesland Buitendijks

2.5.1 Inleiding

Realisering van de aankoopdoelstelling in het Noard Fryslân Bûtendyks, in het kader van de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur(EHS) in 2018.

2.5.2 Subsidiabele activiteiten

Aankoop van binnendijkse gronden bij verkoop van buitendijkse gronden, die zijn gelegen in de zomerpolders van het voormalig natuurontwikkelingsgebied Noard Fryslân Bûtendyks, zoals begrensd in het Gebiedsplan Het Noordelijk Kleigebied.

2.5.3 Subsidiabele kosten

  • 1.

    De toeslag op de waarde van de buitendijkse grond in de zomerpolders , gelegen in het voormalig natuurontwikkelingsgebied Noard Fryslân Bûtendyks, begrensd in het Gebiedsplan Het Noordelijk Kleigebied.

  • 2.

    De bijdrage bedraagt 50% van eenderde van de mediaan van de door het Bureau Beheer Landbouwgronden gemaakte prijsanalyse. Zij baseert zich daarbij op de door derden betaalde prijzen voor vrij verhandelbare binnendijkse gronden gelegen in het Noordelijk Kleigebied van Fryslân.

  • 3.

    Voor subsidiering geldt een maximum van € 5.672,25 per ha.

2.5.4 Subsidieaanvragers

Natuurlijke personen en Landbouwbedrijven met gronden gelegen in de zomerpolders in het voormalig natuurontwikkelingsgebied Noard Fryslân Bûtendyks, begrenst in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Gebiedsplan Het Noordelijk Kleigebied.

2.5.5 Subsidieverstrekking

A. Subsidiecriteria

  • 1.

    Het bedrijf moet daadwerkelijk uitbreiden in hectares.

  • 2.

    De uit te breiden grond moet binnendijks en in de Provincie Fryslân gelegen zijn.

  • 3.

    De te verkopen gronden zijn gelegen in de zomerpolders van het voormalig natuurontwikkelingsgebied Noard Fryslân Bûtendyks, begrensd in het Gebiedsplan Het Noordelijk Kleigebied.

B. Aanvullende voorwaarden

De aankoop van binnendijkse grond vindt binnen 24 maanden na de verkoop van de buitendijkse grond (zomerpolders) plaats.

2.5.6 Europese regelgeving

Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Verwerving buitendijkse gronden in Noord Friesland buitendijks overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produce-ren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

2.6 Subsidie natuurbeheer overig

2.6.1 Subsidie stimuleren weidevogelbeheer

Subsidiabele activiteiten:

Subsidies worden verleend voor het langer laten staan van de eerste maaisnede en onder voorwaarde dat de aanvrager op het graslandperceel geen andere vergoeding of subsidie of pachtreductie ontvangt voor een dergelijke maatregel.

Subsidieaanvragers:

Landbouwondernemingen

Subsidiabele kosten:

€ 60,00 per nest met een minimum van 5 gruttonesten. Bij het behaalde minimum zijn de tureluurnesten ook voor het gelijke bedrag subsidiabel. De vergoeding bedraagt ten hoogste € 3.000 in drie jaar, waarbij de aanvrager verzocht wordt aan te geven hoeveel subsidie deze heeft ontvangen op basis van de De Mi-nimisverordening voor de landbouw en visserij (Vo. EG. 1860/2004)

Subsidieverstrekking

A. Aanvraagbescheiden

Het aanvraagformulier gaat vergezeld van:

  • 1.

    Een topografische kaart met daarop aangegeven de locatie van de nesten, welke soorten het betreft, waar de oppervlaktes gras blijven bestaan en om welke oppervlakte het gaat

  • 2.

    Ondertekening door een nazorger die aangesloten is bij de Bond van Friese Vogelbeschermingwachten.

B. Subsidiecriteria

  • 1.

    Er zijn minimaal 5 gruttonesten aanwezig te zijn; en

  • 2.

    Per nest zijn op een oppervlakte van 800 m2 maatregelen genomen om het nest en de jonge te be-schermen; en

  • 3.

    Per nest is minimaal 5x10 meter als nestenclave blijven staan, waar geen andere agrarische activitei-ten, zoals o.a. beweiding, op plaatsvinden; en

  • 4.

    de onder 3 genoemde nestenclave van 50 M2 wordt pas gemaaid nadat het nest is uitgekomen, de jongen de nestenclave hebben verlaten en de betrokken nazorger toestemming heeft gegeven voor het maaien.

  • 5.

    naast de oppervlakte gras zoals genoemd onder lid b blijft een oppervlakte van 750 M2 gras elders op het perceel als vluchtstrook tot 15 juni te blijven staan, waar geen andere agrarische activiteiten, zoals beweiding op plaatsvindt.

  • 6.

    het sloottalud wordt niet meegerekend als zijnde een vluchtstrook

  • 7.

    er dient een beheersverslag te worden opgesteld. met daarin tenminste vermeld:

    • a.

      van alle nesten de uitkomst resultaten per nest

    • b.

      bij verlies de oorzaken

    • c.

      het aantal ouderparen met jongen op het perceel op twee momenten, te weten eind mei en vlak voor 15 juni.

    • d.

      eventuele bijzonderheden die voor de inhoud van deze regeling van belang kunnen zijn.

Europese regelgeving

Subsidies worden uitgekeerd conform verordening (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector of bij instemming van de Europese Commissie de Nederlandse Catalo-gus Groen Blauwe diensten, Cluster (weide)vogelgraslanden.

2.6.2 Subsidie natuurvoorlichting en communicatie

Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Buitenschoolse natuureducatie

  • 2.

    Uitvoeringsprojecten op het gebied van natuur en landschapszorg

  • 3.

    Samenwerking op het gebied van natuur.

Subsidiabele kosten

Een subsidie voor communicatie en educatieprojecten geldt een maximum van € 7.000 per project, inclusief BTW.

Subsidieaanvragers

Natuurlijke personen en rechtspersonen.

Subsidieverstrekking

Subsidiecriteria

Projecten of activiteiten hebben een groot bereik en:

  • 1.

    dragen bij aan kennisoverdracht over herstel en behoud van natuur en landschappelijke waarden; of

  • 2.

    vervullen een voorbeeldfunctie; of

  • 3.

    zijn uniek en/ of vernieuwend.

2.6.3 Europese regelgeving

  • 1.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Natuur-voorlichting en communicatie overeenkomstig artikelen 3, 4, 5, 7, 12 en 14 van Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

  • 2.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Landbouw overeenkomstig Verordening (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

  • 3.

    Voor de subsidiering van MKB ondernemingen wordt gebruik gemaakt van de artikelen 4 en 5 Verorde-ning (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artike-len 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die land-bouwproducten produceren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

  • 4.

    In alle overige gevallen wordt gebruik gemaakt van Verordening (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun.

3 WATER

3.1 Subsidie oevers en kaden

3.1.1 Inleiding

De subsidie heeft betrekking op het integreren van provinciale doelen, zoals recreatie en natuur, bij het ophogen en herstellen van oevers en boezemkaden. Het komt voort uit het besluit van Provinciale Staten om de Friese oevers en kaden aan de gestelde veiligheidseisen te laten voldoen.

3.1.2 Subsidiabele activiteiten

Het aanleggen van voorzieningen die provinciale belangen dienen en die zich aandienen bij het ophogen en herstellen van oevers en kaden, zoals recreatieve voorzieningen, natuurinrichting en baggerberging.

3.1.3 Subsidiabele kosten

De hoogte van de subsidie wordt per project vastgesteld in afstemming op de bijdrage van andere verantwoordelijke instanties, die bij het project betrokken zijn.

3.1.4 Subsidieaanvragers

Subsidie kan alleen aangevraagd worden door Wetterskip Fryslân. Daarbij wordt van geval tot geval beoor-eeld in hoeverre subsidiëring wenselijk dan wel noodzakelijk is.

3.1.5 Subsidieverlening

Subsidiecriteria

  • 1.

    Er is sprake van een provinciaal belang;

  • 2.

    De activiteiten passen binnen de kaders gesteld in de besluiten die daartoe door Provinciale Staten zijn genomen;

  • 3.

    Waterschapstaken komen in beginsel niet voor een bijdrage in aanmerking.

4 BODEM

4.1 Subsidie Bodemsanering

4.1.1 Inleiding

Dit thema heeft tot doel het stimuleren van het uitvoeren van de sanering van gevallen van ernstige bo-demverontreiniging door derden in dynamische situaties en de aanpak van ernstige en spoedeisende bo-demverontreiniging in statische situaties.Alvorens een subsidie in de kosten van sanering kan worden aangevraagd dient in een besluit van Gedeputeerde Staten te zijn vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

4.1.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Een subsidie kan worden verleend aan de saneringskosten van gevallen van ernstige bodemverontreiniging indien die bodemverontreiniging een belemmering vormt in de uitvoering van projecten in het kader van natuur, landbouw, water, recreatie en toerisme, landschap of plattelandsbeleid. Hierbij is dan sprake van een dynamische situatie.

  • 2.

    Indien sprake is van een statische situatie, waarbij niet tevens een project in het kader van natuur, landbouw, water, recreatie en toerisme, landschap of plattelandsbeleid wordt uitgevoerd, wordt slechts een subsidie verleend indien sprake is van een geval van ernstige en spoedeisende bodemverontreiniging.

  • 3.

    Een subsidie wordt verstrekt met inachtneming van het bepaalde in de Wet bodembescherming en de daarop gebaseerde regelingen.

  • 4.

    Activiteiten ter verbetering van de bodemkwaliteit, anders dan in het kader van sanering, worden niet op grond van deze paragraaf gesubsidieerd.

4.1.3 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Een subsidie wordt slechts verleend in de saneringskosten.

  • 2.

    Geen subsidie wordt verleend in de kosten die te maken hebben met samenloop zoals bedoeld in de beleidsnotitie Budget Medefinanciering.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verleend in kosten die op grond van het Besluit Financiële bepalingen bodemsanering zijn uitgesloten.

  • 4.

    Een subsidie bedraagt niet meer dan 50% van de netto saneringskosten met een maximum van €100.000,= per project . In bijzondere situaties kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken

  • 5.

    Gedeputeerde Staten stellen een afwegingskader vast ter nadere bepaling van de hoogte van de te verlenen subsidie.

4.1.4 Subsidieaanvragers

Natuurlijke personen en rechtspersonen.

4.1.5 Subsidieplafond

In afwijking van artikel 3, zesde en zevende lid, van de Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 stellen Gedeputeerde Staten jaarlijks een plafond vast in het jaarprogramma Bodemsanering Landelijk Gebied.

4.1.6 Subsidieverstrekking

A. Aanvraagperioden:

Subsidies voor ernstige bodemverontreiniging kunnen van 1 januari tot en met 31 maart, van 1 april tot en met 31 augustus en van 1 september tot en met 31 december worden aangevraagd.

B. Subsidiecriteria:

  • 1.

    Er is sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging; en

  • 2.

    De sanering geheel gerealiseerd wordt binnen de Provincie Fryslân; en

  • 3.

    De saneringslocatie niet ligt binnen het grondgebied van de gemeente Leeuwarden tenzij het een wa-terbodemsanering betreft; en

  • 4.

    Een subsidie wordt niet verleend voorzover de aanvrager dient te worden gerekend tot de doelgroep van andere medefinancieringsregelingen in het kader van de Wet bodembescherming;

  • 5.

    Gedeputeerde Staten wegen de aanvragen die voldoen aan bovenstaande activiteiten en criteria tegen elkaar af en rangschikken deze op volgorde van prioriteit.

4.1.7 Europese regelgeving

  • 1. Voor de subsidiering van landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • a. (EG) Nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten.

    • b. (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

  • 2. Voor andere ondernemingen dan landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • a. (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen.

    • b. (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun.

5 LANDSCHAP

5.1 Subsidie landschap

5.1.1 Inleiding

Het subthema Landschap kent twee doelen:

Enerzijds het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit via investeringen in het landschap om:

  • a.

    landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten te behouden en versterken

  • b.

    karakteristieke landschapselementen te herstellen;

  • c.

    verwerving van grond voor bos en aanleg van bos.

Anderzijds subsidieert de provincie communicatie en educatieactiviteiten rondom projecten op het gebied van natuur en landschapszorg.

5.1.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit:

    • a. Herstel en aanleg van landschappelijke beplanting.

    • b. Projecten t.b.v. landschappelijke inpassing van ruimtelijke ingrepen.

    • c. Projecten t.b.v. versterking van het landschap in brede zin.

  • 2. Communicatie en educatieactiviteiten.

5.1.3 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Maximaal 50% van de uitvoeringskosten.

  • 2.

    Bij communicatie en educatie-activiteiten is subsidiëring tot een maximum van 100% mogelijk, met een maximum van € 7.000 per aanvraag.

5.1.4 Subsidieaanvragers

Natuurlijke personen en rechtspersonen.

5.1.5 Subsidieverstrekking

A. Subsidiecriteria

Gedeputeerde Staten wegen de aanvragen voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit activiteiten te-gen elkaar af en rangschikken deze zodanig dat een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate het project meer voldoet aan de onderstaande criteria:

  • 1.

    De mate waarin het project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit;

  • 2.

    De mate waarin het project bijdraagt aan de versterking van de kernkwaliteiten in het streekplan onderscheiden landschapstypen;

  • 3.

    De mate waarin het project bij draagt aan de beleefbaarheid van het landschap;

  • 4.

    De mate waarin het project mede d.m.v. een eigen bijdrage wordt gefinancierd.

Voor communicatie en educatieactiviteiten dienen activiteiten, voor zover zij een groot bereik hebben:

  • 1.

    bij te dragen aan en/of kennis over te dragen over herstel en behoud van natuur en landschappelijke waarden; of

  • 2.

    een voorbeeldfunctie te vervullen; of

  • 3.

    uniek en/ of vernieuwend is te zijn.

B. Aanvraagperiode en beslistermijnen

  • 1.

    Projecten en activiteiten kunnen van 1 december tot 1 maart worden ingediend.

  • 2.

    In afwijking van artikelen 15 en 17 beslissen Gedeputeerde Staten binnen 13 weken na sluiting van de aanvraagperiode tot het vaststellen van de subsidie.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten wegen de aanvragen die voldoen aan bovenstaande activiteiten en criteria, niet zijnde communicatie en educatieactiviteiten, tegen elkaar af en rangschikken deze op volgorde van prioriteit.

Voor communicatie en educatieactiviteiten geldt:

  • 1.

    dat deze het gehele jaar kunnen worden ingediend, en

  • 2.

    dat Gedeputeerde Staten binnen 8 weken op de aanvraag beslissen.

5.1.6 Europese regelgeving

  • 1.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Landschap overeenkomstig artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

  • 2.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Landbouw overeenkomstig Verordening (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

5.1.7 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van maatregelen 216, 221, 311, 323, 41, 411, 412, 413, 421 en 431, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 221, 311, 323, 41, 411, 412, 413, 421 en 431 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006. Bovendien zal, indien staatssteun wordt toegekend in het kader van maat-regel 221, ook worden voldaan aan de in artikel 51 van Vo (EG) 1698/2005 opgenomen voorwaarden voor subsidieverstrekking.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierbo-ven genoemde subsidiekader.

5.2 Subsidie Nationale Landschappen Noordelijke Friese Wouden en Zuidwest Fryslân

5.2.1 Inleiding

Doel is projecten te ontwikkelen die bijdragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, de beleving en ontsluiting hiervan en verbreiding van kennis en bewustzijn van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de nationale landschappen.

5.2.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidies komen alleen projecten in aanmerking die gelegen zijn binnen de begrenzing van de op kaart vastgelegde begrenzing van de Nationale Landschappen.

  • 2. Subsidiabele activiteiten, voorzover zij aan het in 1 gestelde voldoen, zijn:

    • a. Herstel, inrichting en aanleg van landschappelijke en cultuurhistorische elementen

    • b. Projecten die bijdragen aan betere beleving en ontsluiting van de ruimtelijke kwaliteiten

    • c. Projecten die bijdragen aan verbreiding van kennis over het gebied

5.2.3 Subsidiabele kosten

Projecten en activiteiten die bijdragen aan het bovenbeschreven doel kunnen tot maximaal 75% worden gesubsidieerd.

5.2.4 Subsidieaanvragers

Natuurlijke personen en rechtspersonen.

5.2.5 Subsidieverstrekking

A. Aanvraagperiode en beslistermijnen

  • 1.

    Projecten en activiteiten kunnen van 1 december tot 1 maart worden ingediend.

  • 2.

    In afwijking van artikelen 15 en 17 beslissen Gedeputeerde Staten binnen 13 weken na sluiting van de aanvraagperiode tot het vaststellen van de subsidie.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten wegen de aanvragen die voldoen aan bovenstaande activiteiten en onderstaande criteria tegen elkaar af en rangschikken deze op volgorde van prioriteit.

B. De aanvraag

In aanvulling op artikel 6 van de Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 gaat de aanvraag vergezeld van een kaart 1:10.000, waarop de locatie van de werkzaamheden is aangegeven(met topografische ondergrond).

C. Subsidiecriteria

  • 1. Projecten worden beoordeeld aan de hand van subsidiecriteria, zoals zijn opgenomen in Uitvoerings-programma’s Nationale Landschappen voor de Noordelijke Friese Wouden en voor Zuidwest-Fryslân(september 2006).

  • 2. Gedeputeerde Staten wegen de subsidieaanvragen tegen elkaar af en rangschikken deze zodanig dat een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate het project meer voldoet aan de onderstaande crite-ria:

    • a. De mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan herstel, inrichting en aanleg van landschappelijke kernkwaliteiten of cultuurhistorische elementen.

    • b. De mate waarin projecten bijdragen aan betere beleving en ontsluiting van de ruimtelijke kwaliteiten.

    • c. De mate waarin projecten bijdragen aan verbreiding van kennis over het gebied.

5.2.6 Europese regelgeving

  • 1.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Nationale Landschappen overeenkomstig artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staats-steun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en af-zetten. De in deze verordening genoemde voorwaarden zijn hierop van toepassing.

  • 2.

    Subsidie kan verstrekt worden aan landbouwondernemingen ten behoeve van het onderdeel Landbouw overeenkomstig Verordening (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

6 RECREATIE & TOERISME

6.1 Subsidie recreatief groen

6.1.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    In afwijking op het artikel 5, eerste lid, sub k van de Kadersubsidieverordening pMJP Fryslân 2009 is aankoop van grond wel tot maximaal 100% subsidiabel.

  • 2.

    Aankoop van grond ter vergroting van het areaal recreatief groen rondom een kern.

  • 3.

    Het inrichten van een terrein met recreatieve voorzieningen, beplanting en recreatieve infrastructuur ter vergroting van (kwaliteit van) de recreatiemogelijkheden rondom een kern.

6.1.2 Subsidiabele kosten

Kosten van de grondaankoop en de inrichting van het terrein.

6.1.3 Subsidieaanvragers

Gemeenten

6.1.4 Subsidieverstrekking

Subsidiecriteria

  • 1.

    Het project dient te passen binnen het beleid van de provincie zoals dat is verwoord in de “Beleidsnota Recreatie en Toerisme 2002 – 2010” en beleidsnotitie “Fryslân, toeristische topattractie in Nederland”.

  • 2.

    De subsidie bij grondaankopen bedraagt maximaal 10% over maximaal 10 ha grondaankoop per aanvraag

  • 3.

    De subsidie bij inrichting van het terrein bedraagt maximaal 50% van de kosten met een maximum van € 200.000,- per aanvraag. Alleen kernen met minder dan 30.000 inwoners komen voor subsidie in aanmerking.

6.1.5 Europese regelgeving

Voor andere ondernemingen dan landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

  • -

    Algemene Groepsvrijstellingsverordening, Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 au-gustus 2008, PbEU, L 214/3 van 9.8.2008, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

  • -

    De-minimissteun, Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 379/5 van 28.12.2006;

  • -

    (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

  • -

    (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun.

6.1.6 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van maatregel 313, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 313 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

6.2 Subsidie ontwikkelen en versterken toegankelijkheid en voorzieningenniveau

6.2.1 Inleiding

De algemene doelstelling Toerisme en Recreatie is het bevorderen, versterken en verbeteren van het toeris-tische en recreatieve aanbod in de provincie Fryslân voor bezoekers en voor bewoners.

6.2.2 Subsidiabele activiteiten

Ten behoeve van de algemene doelstelling Toerisme en Recreatie kunnen Gedeputeerde Staten subsidies verstrekken voor projecten die van provinciaal belang zijn en die gericht zijn op de volgende nadere doelstellingen:

  • 1. het verbeteren van de kwaliteit van de bedrijfsvoering door deelname van ondernemers aan kwaliteitstrajecten;

  • 2. het verbeteren van de kwaliteit van het aanbod door:

    • a.

      het bevorderen van de samenwerking en het tegengaan van de versnippering tussen de verschillende organisaties werkzaam op dit terrein;

    • b.

      het tot stand brengen van een betere aansluiting tussen de verschillende voorzieningen en de attracties;

    • c.

      het verbeteren van de kwaliteit van de recreatieve omgeving door

      • 1°.

        het tegengaan van de milieubelasting;

      • 2°.

        de inpassing van een voorziening in het landschap;

    • d.

      het verbeteren van de kwaliteit en de uitbreiding van het cultuur/natuurtoerisme door

      • 1°.

        de ontwikkeling en uitvoering van cultuur- of landschappelijk historische routes;

      • 2°.

        de ontwikkeling en uitvoering van cultuurhistorische evenementen waarbij aandacht wordt ge-schonken aan het Frysk eigene;

      • 3°.

        de verspreiding van cultuurhistorische en historisch-landschappelijke informatie door middel van panelen, borden en zuilen;

    • e.

      het verbeteren van de infrastructuur door

      • 1°.

        uitvoering te geven aan het Friese Merenproject;

      • 2°.

        het ontwikkelen van toervaarroutes;

      • 3°.

        de verbetering, ontwikkeling en uitvoering van fiets-, wandel-, kano-, ruiter-, schaats- en skee-lernetwerken die onderdeel uitmaken van een samenhangend (inter)provinciaal netwerk;

    • f.

      Het verbeteren van de kwaliteit van bestaande en de uitbreiding van (slechtweer)voorzieningen en attracties op bovenregionale schaal;

    • g.

      Het verbeteren van de kwaliteit van bestaande culturele of sportieve evenementen met groeikansen en de ontwikkeling van nieuwe culturele of sportieve evenementen die gericht zijn op jongeren of plaats vinden in het voor- of naseizoen en waarbij sprake is van een landelijke of provinciale uitstraling;

    • h.

      Het verbeteren van de kwaliteit van bestaande musea door de verbetering van de inrichting.

    • i.

      Subsidieverzoeken van musea komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie wanneer het een in het kader van het museumregistratieproject Fryslân van de Federatie van Friese musea en oud-heidskamers, geregistreerd museum betreft of het museum voldoet aan de eisen van voorlopige registratie.

6.2.3 Subsidiabele kosten

  • 1. In aanvulling op artikel 4 van de Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 komen de onderstaande kosten van een project in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten die betrekking hebben op het opstellen van de subsidieaanvraag;

    • b.

      kosten voor de verklaring van de registeraccountant of een accountant-administratieconsulent;

    • c.

      stichtingskosten;

    • d.

      kosten die reeds gemaakt zijn voor het tijdstip van het indienen van de aanvraag;

    • e.

      kosten die betrekking hebben op de exploitatie;

    • f.

      kosten die betrekking hebben op regulier beheer en onderhoud;

    • g.

      kosten die betrekking hebben op de inrichting met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 6.1.1, tweede lid 2, onderdelen f tot en met h;

    • h.

      salariskosten die geen onderdeel uitmaken van een project;

    • i.

      kosten die betrekking hebben op het oprichten van onroerende goederen;

    • j.

      niet begrote kosten dan wel onvoldoende inzichtelijk gemaakte of ongespecificeerde kosten;

    • k.

      kosten die betrekking hebben op reguliere taken van de aanvragende partij;

    • l.

      leges-, kadaster en financieringskosten zoals debetrente, boetes, financiële sancties en gerechts-kosten, kosten vergunningen, overdrachts-, taxatie- en makelaarskosten;

    • m.

      kosten voor de aankoop van gronden met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 6.1.1, tweede lid 2, onderdeel d, onder i, en onderdeel e, onder 3;

    • n.

      alle overige kosten die als niet subsidiabel zijn aangemerkt in de subsidieverleningbeschikking.

    • o.

      kosten van de aanschaf van (een deel van) een (museum)collectie.

  • 2.

    De subsidie bedraagt maximaal € 40.000,00.

  • 3.

    De subsidie bedraagt in geen geval meer dan de helft van het deel van de subsidiabele projectkosten dat ten laste van de aanvrager blijft, na aftrek van financiële bijdragen uit andere hoofde.

  • 4.

    Indien bij de definitieve vaststelling blijkt dat de in werkelijkheid gemaakte subsidiabele kosten lager zijn dan de begrote subsidiabele kosten zal het definitieve subsidiebedrag naar evenredigheid worden verlaagd.

  • 5.

    Indien bij de definitieve vaststelling blijkt dat de werkelijke inkomsten hoger uitvallen dan geraamd zal het definitieve subsidiebedrag naar evenredigheid worden verlaagd.

  • 6.

    Alle bijdragen van derden die op moment van indiening van het verzoek om subsidie onvermeld zijn gebleven, zullen bij latere constatering in mindering worden gebracht op de verleende subsidie tenzij deze voor de definitieve vaststelling zijn gemeld aan Gedeputeerde Staten

  • 7.

    Alle kostenposten die op het moment van het verzoek om subsidie in de begroting onvermeld zijn gebleven, zullen bij de definitieve vaststelling buiten beschouwing worden gelaten tenzij deze voor de definitieve vaststelling voor goedkeuring aan Gedeputeerde Staten zijn voorgelegd.

6.2.4 Subsidieaanvragers

Subsidie kan worden aangevraagd door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon.

6.2.5 Subsidieverstrekking

A. Aanvraag:

  • 1. In afwijking van artikel 6, eerste lid, van de Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 wordt bij de aanvraag om subsidie een activiteitenplan overleg met daarin de gegevens:

    • a.

      de geplande activiteiten;

    • b.

      het doel en de doelgroep(en);

    • c.

      de samenwerking met andere partijen bij zowel het opzetten van het project als bij de uitvoe-ring ervan;

    • d.

      de verwachte resultaten;

    • e.

      een kostenraming waarin een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de personele en ma-teriele kosten per jaar;

    • f.

      een tijdsplanning;

    • g.

      de doorlooptijd van het project;

    • h.

      plantekening(en);

    • i.

      het subsidiebedrag dat wordt gevraagd teneinde het project te kunnen verwezenlijken alsmede een gemotiveerde onderbouwing daarvan;

    • j.

      de wijze waarop de aanvrager het eigen aandeel in de kosten van het project financiert en een opgave van gevraagde of verstrekte subsidies van derden.

  • 2.

    Musea dienen bij hun subsidieaanvraag een bewijs over te leggen waaruit blijkt dat het een geregistreerd museum betreft of dat het museum voldoet aan de eisen van een voorlopige registratie.

B. Subsidiecriteria:

  • 1. Gedeputeerde Staten wegen de aanvragen die voldoen aan bovenstaande activiteiten en opgenomen nadere eisen tegen elkaar af en rangschikken deze zodanig dat een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate het project meer voldoet aan de onderstaande in volgorde van zwaarte opgenomen criteria:

    • a. relatie van het project met:

      • 1º. de algemene en nadere doelstelling van de regeling;

      • 2º. het verwachte effect in relatie met de hoogte van de gevraagde subsidie;

      • 3º. de haalbaarheid van het ingediende project.

    • b. Gewenste effecten

      • - Prioriteit wordt gegeven aan projecten die een positief effect sorteren op de werkgelegenheid en op de groei van de recreatieve en toeristische sector. Hierbij wordt gekeken naar onder meer het creëren van arbeidsplaatsen, het bereik, de uitstraling, de voorbeeldfunctie en de promotie van het project.

    • c. Uitvoeringsgereedheid

      • - Prioriteit wordt gegeven aan projecten die startklaar en besteksklaar zijn dat wil zeggen dat in ieder geval alle vergunningen, vrijstellingen en ontheffingen geregeld zijn.

    • d. Professionele Opzet

      • - Prioriteit wordt gegeven aan projecten met een kwalitatief goed uitgewerkt en onderbouwd plan waarbij onder meer aandacht is besteed aan landschappelijke en milieuaspecten.

    • e. Continuïteit

      • - Prioriteit wordt gegeven aan projecten waarbij zicht is op continuïteit na afloop van het project.

    • f. Medefinanciering en draagvlak

      • - Prioriteit wordt gegeven aan projecten waarbij sprake is van medefinanciering door andere partijen en aan projecten die een breed draagvlak hebben. Voor aanvragers anders dan gemeenten geldt dat er sprake moet zijn van medefinanciering door de gemeente waarin het project wordt gerealiseerd, tenzij er in het desbetreffend geval sprake is van structurele subsidiëring van die gemeente aan de aanvragende partij.

  • 2. Gedeputeerde Staten wegen bij de beoordeling van het totaal van de aanvragen mee, dat een evenwichtig besluit omtrent verleningen van subsidie tot stand komt, waarbij gelet wordt op de volgende aspecten:

    • a. een regionale spreiding van projecten waaraan subsidie wordt verleend;

    • b. een evenwichtige verdeling van verleende subsidies over de doelstellingen van het onderdeel Toerisme en Recreatie

  • 3. Gedeputeerde Staten weigeren de verlening van een subsidie als:

    • a.

      de activiteit niet openbaar is;

    • b.

      de activiteit kan worden uitgevoerd zonder provinciale subsidie;

    • c.

      de te subsidiëren activiteit reeds in uitvoering is voordat de aanvraag is ingediend;

    • d.

      de activiteit niet voldoet aan de in deze verordening gestelde eisen;

    • e.

      de aanvrager door uitvoering van de activiteit beoogt winst te maken;

    • f.

      de activiteit niet de toeristische en recreatieve sector van de Provincie Fryslân ten goede komt.

    • g.

      de aanvrager een discriminatoir beleid voert of een dergelijk gedrag vertoont.

    • -

      In aanvulling het bovenstaande weigeren Gedeputeerde Staten de verlening van een subsidie indien:

    • h.

      een aanvraag uitsluitend betrekking heeft op de reguliere activiteiten van de aanvragende par-tij;

    • i.

      een aanvraag uitsluitend betrekking heeft op de instandhoudingkosten van de aanvragende partij;

    • j.

      een aanvraag uitsluitend betrekking heeft op de inrichtingskosten van de aanvragende partij met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 6.1.1, tweede lid 2, onderdelen f tot en met h;

    • k.

      een aanvraag betrekking heeft op een jaarlijks periodiek terugkerende activiteit, met uitzonde-ring van jaarlijkse periodiek terugkerende activiteiten, die in een ontwikkelingsfase verkeren en met uitzondering van de verbetering van de kwaliteit van bestaande culturele of sportieve eve-nementen;

    • l.

      het te verlenen subsidiebedrag lager is dan € 4.500,00;

    • m.

      het een aanvraag betreft van het Fries landbouwmuseum, het Fries scheepvaartmuseum, het Fries natuurmuseum of het Fries museum.

    • n.

      een aanvraag betrekking heeft op sportaccommodaties en/of voorzieningen t.b.v. de sport, met uitzondering van voorzieningen t.b.v. de water- en hengelsport en recreatieve aspecten t.b.v. de paardensport gericht op publieke voorwaarden scheppende voorzieningen als ruiterpaden en -routes.

C. Aanvraagperioden en behandeltermijnen

  • 1.

    Aanvragen om subsidie kunnen tweemaal per jaar worden ingediend bij Gedeputeerde Staten, te weten van 1 juli tot 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de activiteit wordt uitgevoerd en van 1 januari tot 1 april van het jaar waarin de activiteit wordt uitgevoerd.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten doen mededeling van de data van openstelling en sluiting van de onder 1, genoemde tijdvakken voor de aanvang van het desbetreffende tijdvak.

  • 3.

    De aanvraag moet worden ingediend voordat de activiteit van start is gegaan.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten beslissen uiterlijk 13 weken na de sluitingstermijn voor het indienen van aanvragen.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen de beslissing met ten hoogste vier weken verlengen. Van de verlenging wordt schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan.

D. Subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient een verzoek om definitieve vaststelling van de subsidie in uiterlijk dertien weken na de uitvoering van het project of dertien weken na het verstrijken van de in de subsidieverle-ningbeschikking vastgestelde eindtermijn doch uiterlijk voor 15 november van het jaar waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen op schriftelijk verzoek ontheffing van de in 1 genoemde termijn verlenen indien de activiteit nog loopt.

  • 3. De aanvraag om vaststelling bestaat uit:

    • a.

      het verzoek tot definitieve vaststelling;

    • b.

      een inhoudelijk verslag over de realisatie van het project in relatie tot de oorspronkelijke opzet en doelstellingen alsmede met betrekking tot de invulling van de verplichtingen zoals deze zijn gesteld in de subsidieverleningbeschikking;

    • c.

      bewijsmateriaal dat is voldaan aan de verplichting bij publicitaire uitingen melding te maken dat de activiteit mogelijk is gemaakt met steun van de provincie Fryslân;

    • d.

      een financiële verantwoording van het project waarvoor subsidie is verleend, gebaseerd op de begroting;

    • e.

      een door de subsidieaanvrager ondertekende verklaring dat de subsidie daadwerkelijk aan de activiteit is besteed;

E. Overige bepalingen:

  • 1.

    Op basis van deze verordening worden slechts incidentele subsidies verleend.

  • 2.

    In afwijking van het artikel 9, tweede lid, van de Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 vindt de uitvoering van het project plaats in het jaar waarvoor de bijdrage is verleend.

  • 3.

    Uitsluitend indien in het projectplan is aangegeven dat de beoogde effecten of prestaties niet kunnen worden gerealiseerd binnen een jaar kunnen Gedeputeerde Staten een subsidie voor langer dan een jaar verstrekken.

6.2.6 Europese regelgeving

  • 1.

    Voor de subsidiering van de bovenstaande activiteiten met als begunstigde een onderneming die land-bouwproducten produceert zal bij het voorkomen van staatssteun gebruik worden gemaakt van de vrijstellingen binnen de volgende Verordeningen:

    • a.

      (EG) Nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artike-en 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten.

    • b.

      (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector.

  • 2.

    Voor andere ondernemingen dan landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • a.

      (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen.

    • b.

      (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun.

6.2.7 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 216, 311, 312, 313, 323, 41, 411, 412, 413, 421 of 431, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 311, 312, 313, 41, 411, 412, 413, 421 en 431 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hier-voor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

7 SOCIAAL ECONOMISCHE VITALITEIT PLATTELAND

7.1 Inleiding

Voor het thema Sociaal economische vitaliteit platteland wordt voor beoordeling gebruik gemaakt van gebiedsplatforms. Dit zijn door Gedeputeerde Staten ingestelde platforms. Zij hebben tot taak advies te geven over projectvoorstellen die uit de gebieden komen. Met “gebieden” wordt bedoeld de door Gedeputeerde Staten ingedeelde gebiedsindeling van Fryslân zoals is weergegeven in bijlage II. Voor de verwerving van projecten is door Gedeputeerde Staten Plattelânsprojekten ingesteld. Zij verwerven gebiedsgerichte leefbaarheidsprojecten.

7.2 Subsidie verbetering leefbaarheid plattelandsgebieden

7.2.1 Inleiding

  • 1.

    Doel van deze verordening is met subsidies activiteiten/projecten te stimuleren in het kader van het plattelandsbeleid daarbij worden de volgende subdoelen onderscheiden:

    • a.

      Bouwen/verbouwen dorpshuizen of multifunctionele centra

    • b.

      ontwikkelen kleinschalige lokale leefbaarheidsinitiatieven

    • c.

      Uitvoering projecten plattelandsbeleid regionaal

    • d.

      Uitvoering projecten plattelandsbeleid provinciaal

  • 2.

    Voor alle subsidies die verleend worden voor het thema Sociaal Economische Vitaliteit Platteland, met uitzondering van het onderdeel Bouwen/verbouwen dorpshuizen of multifunctionele centra geldt dat stapeling van bijdragen uit andere provinciale budgetten en FYLG-onderdelen met het doel Sociaal economische vitaliteit platteland is mogelijk tot een maximum van 70 % van de subsidiabele investeringskosten.

  • 3.

    Voor zwaarwegend advies bij de onderdelen ontwikkelen kleinschalige lokale leefbaarheidsinitiatieven en uitvoering projecten plattelandsbeleid regionaal worden gebiedsplatforms geraadpleegd, de hiervoor door Gedeputeerde Staten bepaalde indeling naar gebied is als Bijlage II opgenomen bij deze verordening.

7.2.2 Subsidie bouwen/verbouwen dorpshuizen of multifunctionele centra

Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verleend in de stichtingskosten van nieuwe accommodaties en in de verbouwingskos-ten van bestaande accommodaties, voorzover de investeringskosten niet worden gedekt door exploitatie-subsidies. Subsidie wordt slechts verleend aan projecten die plaatsvinden op het Friese platteland, dat wil zeggen heel Fryslân met uitzondering van kernen met meer dan 5000 inwoners.

Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidies worden slechts verleend in de door Gedeputeerde Staten als redelijk aangemerkte investeringskosten.

  • 2.

    De provinciale subsidie bedraagt nooit meer dan de gemeentelijke bijdrage in deze subsidiabele kosten.

  • 3.

    In tegenstelling tot artikel 3:g van de Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 zijn de kosten voor het voldoen aan wettelijke verplichtingen zoals arbo- en brandveiligheidseisen wel subsidiabel voor zover ze onderdeel uitmaken van een integraal plan voor ver- of nieuwbouw van een accommodatie.

  • 4.

    Financiering vindt uitsluitend in dat deel plaats waarvoor geen doeluitkeringen beschikbaar zijn.

  • 5.

    De subsidie bedraagt maximaal 25 % van de subsidiabele kosten.

  • 6.

    Bij de bepaling van de hoogte van de subsidie wordt uitgegaan van 3 categorieën:

    • a.

      Dorpshuizen in kleinere kernen met een functie gericht op de eigen kern. De subsidie bedraagt maximaal € 50.000,=

    • b.

      Dorpshuizen en multifunctionele centra in kleinere of middelgrote kernen met een beperkte regionale functie. De subsidie bedraagt maximaal € 75.000,=

    • c.

      Dorpshuizen en multifunctionele accommodaties in middelgrote tot grote kernen met een sterke regionale functie. De subsidie bedraagt maximaal € 150.000,=.

  • 7.

    Voor accommodaties in kernen tussen 1500 en 5000 inwoners is een bijdrage van maximaal 25% mogelijk voor haalbaarheidsonderzoeken met een maximum van € 1000,00.

  • 8.

    Bij clustering van projecten in een bepaald gebied kan een bijdrage in de proceskosten van maximaal 25% met een maximum van € 5.000,00 voor bijvoorbeeld voor het opstellen van een gebiedsoverstij-gend voorzieningenspreidingsplan worden toegekend.

Subsidieaanvragers

Natuurlijke personen en rechtspersonen ten behoeve van Dorpshuizen en multifunctionele accommodaties.

Subsidieverstrekking

A. Subsidiecriteria

Subsidies kunnen uitsluitend worden toegekend indien:

  • 1.

    het slechts één accommodatie per kern betreft;

  • 2.

    het gaat om een accommodatie met een algemene, voor de gehele dorpsgemeenschap openstaande functie voor het dorps- en verenigingsleven; Het kan ook gaan om een accommodatie, die hiernaast ook plaats biedt aan specifieke activiteiten en voorzieningen.

  • 3.

    het eigendom en het beheer van de voorziening zodanig moet zijn geregeld dat naar het oordeel van Gedeputeerde Staten de toegankelijkheid van de accommodaties voor de gehele dorpsgemeenschap is gewaarborgd;

  • 4.

    er flexibel meervoudig gebruik van ruimtes is waarbij sprake is van een gezamenlijke programmering;

  • 5.

    het ruimtegebruik is afgestemd met andere ruimtebiedende accommodaties (bijv. sport, café, kerk, zorginstelling, onderwijs) in het dorp en in de omgeving;

  • 6.

    er voldoende draagvlak bestaat in het dorp voor het project;

  • 7.

    de aanvraag past in het gemeentelijk beleid. In dit verband dient er sprake te zijn van regionale sprei-ding van voorzieningen;

  • 8.

    de financiering sluitend is;

  • 9.

    er perspectief is op een gezonde exploitatie en waarborging van de continuïteit.

  • 10.

    Voor het bepalen van de maximale subsidie gelden de volgende criteria:

    • a. de omvang van de kern waarin het dorpshuis of de multifunctionele accommodatie gevestigd is. Grofweg wordt hiervoor als vuistregel gehanteerd:

      • i. Kleinere kern Een kern met minder dan 1500 inwoners.

      • ii.

        Middelgrote kern Een kern met 1500 – 3000 inwoners.

      • iii.

        Grote kern Een kern met 3000 – 5000 inwoners.

    • b.

      de mate waarin sprake is van een integrale, multifunctionele aanpak

    • c.

      de mate waarin sprake is van een regionale functie van het dorpshuis of de multifunctionele ac-commodatie

    • d.

      de mate waarin het project vernieuwend of creatief van aard of experimenteel is.

  • 11.

    Bij de beoordeling van de subsidieaanvraag kan de vermogenspositie van de aanvrager betrokken wor-den.

  • 12.

    Alvorens een beslissing te nemen kunnen Gedeputeerde Staten het advies inwinnen van de stichting Doarpswurk.

B. Overige bepalingen

1. Subsidiëring van een accommodatie kan maximaal ééns in de 10 jaar plaatsvinden.2. In geval van stapeling van subsidies beslissen Gedeputeerde Staten over de hoogte van de provinciale bijdrage met een maximum van 70% over de subsidiabele kosten.

Europese regelgeving

Indien de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 van het EG-Verdrag, zal subsidie worden verleend onder de voorwaarden de Verordening (EG) nr. 69/2001 inzake de minimissteun, Verordening (EG) nr. 1/2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten (Pb. 2004, L 1/1).

POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van maatregelen 321, 41, 411, 412, 413, 421 of 431, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 321, 41, 411, 412, 413, 421 en 431 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006. Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

7.2.3 Subsidie ontwikkelen kleinschalige lokale leefbaarheidinitiatieven

Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan slechts worden verleend voor:

  • 1.

    kleinschalige leefbaarheidsprojecten op lokaal niveau die passen binnen de nota Plattelânsbelied en die tot doel hebben de plaatselijke leefbaarheid te bevorderen.

  • 2.

    projecten die plaatsvinden op het Friese platteland, dat wil zeggen heel Fryslân met uitzondering van kernen met meer dan 5000 inwoners.

Subsidiabele kosten

  • 1.

    Projecten of activiteiten waarvan de investeringskosten minimaal € 2.250,= bedragen.

  • 2.

    Investeringskosten die door Gedeputeerde Staten verlenen zijn aangemerkt als redelijk aanvaardbare investeringskosten tot maximaal 25%.

  • 3.

    De subsidie bedraagt ten hoogste € 10.000,=

Subsidieaanvragers

Alle privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen

Subsidieverstrekking

A. Aanvraag

  • 1.

    Subsidieaanvragen in de categorie Ontwikkeling kleinschalige leefbaarheidsinitiatieven kunnen driemaal per jaar worden ingediend, te weten van 1 januari tot 1 februari, van 1 maart tot 1 april, en van 1 sep-tember tot 1 oktober.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten doen mededeling van de data van openstelling en sluiting van de onder 1, ge-noemde tijdvakken voor de aanvang van het desbetreffende tijdvak.

  • 3.

    De aanvraag moet worden ingediend voordat de activiteit van start is gegaan.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten beslissen uiterlijk 13 weken na de sluitingstermijn voor het indienen van aanvra-gen.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen de beslissing met ten hoogste vier weken verlengen. Van de verlenging wordt schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan.

  • 6.

    Subsidieaanvragen worden ingediend bij de gebiedsplatforms.

B. Subsidiecriteria

Subsidie kan uitsluitend worden verleend indien:

  • 1.

    de projecten financieel haalbaarheid blijken, en

  • 2.

    continuïteit van het project na afloop van de projectperiode gewaarborgd is, en

  • 3.

    er sprake is van enige geografische spreiding, en

  • 4.

    het project past binnen één of meer van de onderwerpen zoals nader aangegeven in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 6 van de nota Plattelânsbelied, te weten:

    • a.

      leefbaarheid, versterk het sociale kapitaal

    • b.

      een platteland voor de jeugd

    • c.

      wonen: lokale samenwerking biedt perspectief

    • d.

      sociaal-economische vitaliteit, behoud en vernieuwing van werkgelegenheid

    • e.

      ondernemerschap Nieuwe Stijl als drager voor vernieuwing en leefbaarheid

    • f.

      ICT als bijdrager voor vernieuwing

    • g.

      Landbouw Fryslân voorloper in Nederland

    • h.

      Taal, identiteit en cultuur

    • i.

      Natuur, landschap en erfgoed

    • j.

      recreatie en toerisme

    • k.

      nieuwe kansen voor zorg, arbeid en voorzieningen

    • l.

      bereikbaarheid en mobiliteit: een bereikbaar doel?

  • 5.

    Het gebiedsplatform voorziet projecten van een advies, waarna de projecten worden door gezonden naar Gedeputeerde Staten. Het gebiedsplatform baseert zijn advies op:

    • a.

      De mate waarin het project voldoet aan de criteria, zoals vastgelegd in het gebiedskader van het betreffende gebied en de door het gebiedsplatform in het jaarplan vastgestelde prioriteiten

    • b.

      De mate waarin het project bijdraagt aan de leefbaarheid op lokaal niveau

    • c.

      De mate waarin de plaatselijke bevolking bij het project betrokken is

    • d.

      De mate van regionale spreiding van de verschillende projecten

  • 6.

    Het gebiedsplatform geeft aan de hand van in punt 5 genoemde criteria een rangorde van de projecten aan. Indien noodzakelijk houd zij daarbij rekening met het indicatieve budget.

C. Overige bepalingen

In afwijking van het artikel 9, tweede lid, van de Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 vindt de uitvoering van het project plaats in het jaar waarvoor de bijdrage is verleend.

Europese regelgeving

  • 1.

    Indien de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 van het EG-Verdrag, zal subsidie worden verleend onder de voorwaarden de Verordening (EG) nr. 69/2001 inzake de minimissteun, Verordening (EG) nr. 1/2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten (Pb. 2004, L 1/1).

  • 2.

    Indien in voorkomende gevallen de in het vorige lid bedoelde vrijstellingsverordeningen niet van toepassing zijn en de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 van het EG-verdrag, zal voorafgaand aan het verlenen van subsidie goedkeuring worden gevraagd aan de Europese Commissie.

POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 321, 323, 41, 411, 412, 413, 421 of 431, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 321, 323, 41, 411, 412, 413, 421 en 431 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006. Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

7.2.4 Subsidie uitvoering projecten plattelandsbeleid regionaal

Subsidiabele activiteiten:

  • 1.

    Projecten die voortkomen uit de projectverwerving van Plattelânsprojekten. Hiervoor komen projecten in aanmerking die zijn verworven in en voor één van de zes gebieden (plattelânsprojekten).

  • 2.

    Subsidie wordt slechts verleend aan projecten die plaatsvinden op het Friese platteland, dat wil zeggen heel Fryslân met uitzondering van kernen met meer dan 5000 inwoners.

Subsidiabele kosten:

Werkelijk gemaakte kosten zijn tot een maximum van 30% subsidiabel, met een maximum van €50.000,- per aanvraag.

Subsidieaanvragers:

Alle privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen

Subsidieverstrekking:

A. Aanvraag

  • 1.

    Subsidieaanvragen in de categorie Ontwikkeling kleinschalige leefbaarheidsinitiatieven kunnen driemaal per jaar worden ingediend, te weten van 1 januari tot 1 februari, van 1 maart tot 1 april, en van 1 sep-tember tot 1 oktober.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten doen mededeling van de data van openstelling en sluiting van de onder 1, ge-noemde tijdvakken voor de aanvang van het desbetreffende tijdvak.

  • 3.

    De aanvraag moet worden ingediend voordat de activiteit van start is gegaan.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten beslissen uiterlijk 13 weken na de sluitingstermijn voor het indienen van aanvra-gen.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen de beslissing met ten hoogste vier weken verlengen. Van de verlenging wordt schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan.

  • 6.

    Subsidieaanvragen worden ingediend bij de gebiedsplatforms.

B. Subsidiecriteria

Subsidie kan uitsluitend worden verleend indien:

  • 1.

    de projecten financieel haalbaarheid blijken, en

  • 2.

    continuïteit van het project na afloop van de projectperiode gewaarborgd is, en

  • 3.

    er sprake is van enige geografische spreiding, en

  • 4.

    het project past binnen één of meer van de onderwerpen zoals nader aangegeven in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 6 van de nota Plattelânsbelied, te weten:

    • a.

      leefbaarheid, versterk het sociale kapitaal

    • a.

      een platteland voor de jeugd

    • b.

      wonen: lokale samenwerking biedt perspectief

    • c.

      sociaal-economische vitaliteit, behoud en vernieuwing van werkgelegenheid

    • d.

      ondernemerschap Nieuwe Stijl als drager voor vernieuwing en leefbaarheid

    • e.

      ICT als bijdrager voor vernieuwing

    • f.

      Landbouw Fryslân voorloper in Nederland

    • g.

      Taal, identiteit en cultuur

    • h.

      Natuur, landschap en erfgoed

    • i.

      recreatie en toerisme

    • j.

      nieuwe kansen voor zorg, arbeid en voorzieningen

    • k.

      bereikbaarheid en mobiliteit: een bereikbaar doel?

  • 5.

    Het gebiedsplatform voorziet projecten van een advies, waarna de projecten worden door gezonden naar Gedeputeerde Staten. Het gebiedsplatform baseert zijn advies op:

    • a.

      De mate waarin het project voldoet aan de criteria, zoals vastgelegd in het gebiedskader van het betreffende gebied en de door het gebiedsplatform in het jaarplan vastgestelde prioriteiten

    • b.

      De mate waarin het project bijdraagt aan bundeling, versterking of continuïteit van (vernieuwende) initiatieven;

    • c.

      De mate waarin het project draagvlak heeft bij en voorziet in samenwerking tussen:

      • i.

        - particulieren onderling

      • ii.

        - particulieren en organisaties

      • iii.

        - particulieren en overheid

      • iv.

        - particulieren, organisaties en overheid

    • d.

      De mate van regionale spreiding van de verschillende projecten

  • 6.

    Het gebiedsplatform geeft aan de hand van in punt 5 genoemde criteria een rangorde van de projecten aan. Indien noodzakelijk houd zij daarbij rekening met het indicatieve budget.

C. Overige bepalingen

In afwijking van het artikel 9, tweede lid, van de Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 vindt de uitvoering van het project plaats in het jaar waarvoor de bijdrage is verleend.

Europese regelgeving

  • 1.

    Indien de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 van het EG-Verdrag, zal subsidie worden verleend onder de voorwaarden de Verordening (EG) nr. 69/2001 inzake de minimissteun, Verordening (EG) nr. 1/2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten (Pb. 2004, L 1/1).

  • 2.

    Indien in voorkomende gevallen de in het vorige lid bedoelde vrijstellingsverordeningen niet van toepassing zijn en de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 van het EG-verdrag, zal voorafgaand aan het verlenen van subsidie goedkeuring worden gevraagd aan de Europese Commissie.

POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 311, 312, 321, 322, 323, 41, 411, 412, 413, 421 of 431, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 311, 312, 321, 322, 323, 41, 411, 412, 413, 421 en 431 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

7.2.5 Subsidie uitvoering projecten plattelandsbeleid provinciaal

Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Projecten die als werkingssfeer de gehele provincie omvatten dan wel naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een voorbeeldfunctie voor de gehele provincie vervullen.

  • 2.

    Subsidie wordt slechts verleend aan projecten die plaatsvinden op het Friese platteland, dat wil zeggen heel Fryslân met uitzondering van kernen met meer dan 5000 inwoners.

Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidiëring is mogelijk voor maximaal 50 % van de subsidiabele kosten met een maximaal subsidiebedrag van € 50.000,=.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen bij projecten op provinciale schaal in uitzonderlijke gevallen besluiten een hogere subsidie te verlenen.

Subsidieaanvragers

Natuurlijke personen en rechtspersonen.

Subsidieverstrekking

A. Subsidiecriteria

Bijdragen kunnen uitsluitend worden toegekend indien:

  • 1.

    de projecten financieel haalbaarheid blijken

  • 2.

    continuïteit van het project na afloop van de projectperiode gewaarborgd is

  • 3.

    er sprake is van enige geografische spreiding

Projecten worden beoordeeld op grond van alle volgende criteria:

  • 1.

    Het project draagt bij aan één of meer van de thema’s zoals nader aangegeven in hoofdstuk 3 en/of hoofdstuk 6 van de nota Plattelânsbelied te weten:

    • a.

      leefbaarheid, versterk het sociale kapitaal

    • b.

      een platteland voor de jeugd

    • c.

      wonen: lokale samenwerking biedt perspectief

    • d.

      sociaal-economische vitaliteit, behoud en vernieuwing van werkgelegenheid

    • e.

      ondernemerschap Nieuwe Stijl als drager voor vernieuwing en leefbaarheid

    • f.

      ICT als bijdrager voor vernieuwing

    • g.

      Landbouw Fryslân voorloper in Nederland

    • h.

      Taal, identiteit en cultuur

    • i.

      Natuur, landschap en erfgoed

    • j.

      recreatie en toerisme

    • k.

      nieuwe kansen voor zorg, arbeid en voorzieningen

    • l.

      bereikbaarheid en mobiliteit: een bereikbaar doel?

  • 2.

    Het project draagt bij aan bundeling, versterking of continuïteit van (vernieuwende) initiatieven;

  • 3.

    Het project heeft draagvlak bij en voorziet in samenwerking tussen;

    • a.

      particulieren onderling

    • b.

      particulieren en organisaties

    • c.

      particulieren en overheid

    • d.

      particulieren, organisaties en overheden

Europese regelgeving

  • 1.

    Indien de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 van het EG-Verdrag, zal subsidie worden verleend onder de voorwaarden de Verordening (EG) nr. 69/2001 inzake de minimissteun, Verordening (EG) nr. 1/2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten (Pb. 2004, L 1/1).

  • 2.

    Indien in voorkomende gevallen de in het vorige lid bedoelde vrijstellingsverordeningen niet van toepassing zijn en de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 van het EG-verdrag, zal voorafgaand aan het verlenen van subsidie goedkeuring worden gevraagd aan de Europese Commissie.

POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 311, 312, 313, 321, 322, 323, 341, 41, 411, 412, 413, 421 of 431, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 311, 312, 313, 321, 322, 323, 341, 41, 411, 412, 413, 421 en 431 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

7.3 Basisvoorzieningen woon-zorg

7.3.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het ontwikkelen of opschalen van innovatieve concepten voor basisvoorzieningen zoals woonzorgzones, elektronische dienstverlening en diensten op maat.

  • 2.

    Het stimuleren van voorzieningen zoals zuigelingenzorg, kinderopvang, mantelzorg, gehandicaptenzorg en ‘zorgboerderijen’.

  • 3.

    In het geval de subsidieaanvrager een overheid is, is de subsidie, exclusief de eigen bijdrage, maximaal 75% van de subsidiabele kosten. Als er sprake is van ondernemersactiviteiten, wordt de overheid als onderneming beschouwd.

7.3.2 Subsidiabele kosten

Subsidiabel zijn alle éénmalige kosten t.b.v. het realiseren van een project.

7.3.3 Subsidieaanvragers

Overheden, overige rechtspersonen en natuurlijke personen

7.3.4 Europese regelgeving

  • 1.

    Voor de subsidiering van landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • - Steun voor kleine en middelgrote ondernemingen in de landbouwproductiesector, Verordening (EG) Nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 358/3 van 16.12.2006, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      De-minimissteun in de landbouwproductiesector, Verordening (EG) Nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007, PbEU, L 337/35 van 21.12.2007;

    • -

      (EG) Nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector.

  • 2.

    Voor andere ondernemingen dan landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • - Algemene Groepsvrijstellingsverordening, Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008, PbEU, L 214/3 van 9.8.2008, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • - De-minimissteun, Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 379/5 van 28.12.2006;

    • -

      (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun.

7.3.5 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 311, 312, 313, 321, 322, 323, 341, 41, 411, 412, 413, 421 of 431, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 311, 312, 313, 321, 322, 323, 341, 41, 411, 412, 413, 421 en 431 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hier-voor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierbo-ven genoemde subsidiekader.

7.4 Subsidie verbetering fysieke woonomgeving

7.4.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Herinrichting van kernen met betrekking tot openbare voorzieningen zoals dorpspleinen, havens, parken, openbaar groen, openbare gebouwen en infrastructuur.

  • 2.

    Lokale maatregelen gericht op sanering van hinder (incl. bedrijfsverplaatsing), voor zover het bovenwettelijke activiteiten betreft.

7.4.2 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidiabel zijn alle éénmalige kosten ten behoeve van het realiseren van een project.

  • 2.

    De subsidie is maximaal 50% van de subsidiabele kosten, exclusief het eigen aandeel van de betreffende overheid.

7.4.3 Subsidieaanvragers

Gemeenten of andere rechtspersonen zonder winstoogmerk, die, volgens een schriftelijke verklaring van de betreffende gemeente, een overheidstaak invullen. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld woningbouwcorporaties, verenigingen voor dorpsbelangen.

7.4.4 Subsidieverstrekking

Subsidiecriteria

De activiteiten:

  • 1.

    passen binnen het beleid van de provincie Fryslân zoals vastgelegd in het geldende Plattelânsbelied.

  • 2.

    dragen bij aan het verbeteren van de (cultuurhistorische) karakteristieken van het dorp.

  • 3.

    dragen bij aan het versterken van relaties dorp (woon- c.q. bedrijfslocaties) en het aangrenzende (cultuur) landschap.

  • 4.

    dragen bij aan verbetering van één of meerdere functies van het herstructuringsgebied (de functiekwaliteit moet dus wezenlijk verbeterd zijn. projecten waarbij het gebied functioneel hetzelfde blijft, bijv. bij enkel herstraten, komen niet in aanmerking voor subsidie). Naar mate meer functies verbeterd worden komt een project eerder in aanmerking voor subsidie.

  • 5.

    waarvan relatief veel gebruik wordt gemaakt, mede in relatie tot de omgeving en in relatie tot de doelgroepen, komen eerder in aanmerking voor subsidie.

7.4.5 Europese regelgeving

  • 1.

    Voor landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • - Steun voor kleine en middelgrote ondernemingen in de landbouwproductiesector, Verordening (EG) Nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 358/3 van 16.12.2006, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      De-minimissteun in de landbouwproductiesector, Verordening (EG) Nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007, PbEU, L 337/35 van 21.12.2007;

    • -

      (EG) Nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector.

  • 2.

    Voor andere ondernemingen dan landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • - Algemene Groepsvrijstellingsverordening, Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008, PbEU, L 214/3 van 9.8.2008, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      De-minimissteun, Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 379/5 van 28.12.2006;

    • -

      (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun.

7.4.6 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 322, 41, 411, 412, 413, 421 en 431, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 322, 41, 411, 412, 413, 421 en 431 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hier-voor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

7.5 Subsidie stimulering en verbreding plattelandseconomie

7.5.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Activiteiten gericht op het oprichten van nieuwe of het ontwikkelen van bestaande ondernemingen met als doel behoud en/of uitbreiding van werkgelegenheid met name met betrekking tot jongeren en vrouwen.

  • 2.

    Bevorderen van ondernemerschap, samenwerking en netwerkvorming tussen de ondernemingen en eventuele andere actoren.

  • 3.

    Stimuleren en/of ontwikkelen van nieuwe, innovatieve producten of diensten en activiteiten gericht op marketing en promotie van deze nieuwe producten of diensten.

  • 4.

    Herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing voor ondernemersactiviteiten, niet zijnde primaire landbouwactiviteiten.

  • 5.

    Ontwikkeling van kleinschalige bedrijfslocaties of ‘bedrijfsverzamelgebouwen’.

7.5.2 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidiabel zijn alle éénmalige kosten t.b.v. het realiseren van een project.

  • 2.

    De subsidie voor activiteiten gericht op het oprichten van nieuwe of het ontwikkelen van bestaande ondernemingen, bevorderen van ondernemerschap, stimuleren en/of ontwikkelen van nieuwe, innova-tieve producten of diensten en activiteiten gericht op marketing en promotie van deze nieuwe produc-ten of diensten, is maximaal 20% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,--

  • 3.

    De subsidie voor activiteiten gericht op samenwerking en netwerkvorming tussen de ondernemingen en eventuele andere actoren, is maximaal 30 % van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,--.

  • 4.

    De subsidie voor herbestemming van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen en ontwikkeling van kleinschalige bedrijfslocaties of verzamelgebouwen is maximaal 30% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 300.000,--.

7.5.3 Europese regelgeving

  • 1.

    Voor landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • - Steun voor kleine en middelgrote ondernemingen in de landbouwproductiesector, Verordening (EG) Nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 358/3 van 16.12.2006, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      De-minimissteun in de landbouwproductiesector, Veror-dening (EG) Nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007, PbEU, L 337/35 van 21.12.2007;

    • -

      (EG) Nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector.

  • 2.

    Voor andere ondernemingen dan landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • - Algemene Groepsvrijstellingsverordening, Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008, PbEU, L 214/3 van 9.8.2008, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      De-minimissteun, Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 379/5 van 28.12.2006;

    • -

      (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun.

7.5.4 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingprogramma 2007-2013 (POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 311, 312, 313, 321, 41, 411, 412, 413, 421 en 431, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 311, 312, 313, 321, 41, 411, 412, 413, 421 en 431 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hier-voor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierbo-ven genoemde subsidiekader.

7.6 Subsidie riet- en pangedekte daken en uilenborden

7.6.1 Inleiding

Doel is het stimuleren van het behoud van de historische verschijningsvorm van boerderijen, niet zijnde een rijksmonument, door middel van een traditionele dakbedekking van riet en dakpannen én uilenborden. Met traditioneel wordt bedoeld dat de uitvoering in overeenstemming is met architectuur, historische techniek en materiaal uit de bouwperiode van de boerderij.

7.6.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Materiaal en de werkzaamheden voor het onderhoud, herstel en aanbrengen van een traditioneel mas-sief houten uilenbord van een voor 1940 gebouwde boerderij niet zijnde een rijksmonument. Het ver-dient de voorkeur de maatvoering van nog aanwezige, oorspronkelijke onderdelen over te nemen. Dit omvat:

    • a.

      het eventueel (tijdelijk) verwijderen het uilenbord.

  • 2.

    Materiaal en de werkzaamheden voor het onderhoud, herstel en aanbrengen van een traditionele dakbedekking van dakpannen en riet op het hoofdgebouw van een vóór 1940 gebouwde boerderij, niet zijnde een rijksmonument. Dit omvat:

    • a.

      het eventueel verwijderen van niet-traditionele dakbedekking (bijvoorbeeld golfplaten) en rietlagen en het (tijdelijk) verwijderen van traditionele dakpannen.

    • b.

      de dakpannen, inclusief panhaken, nok- en kepervorsten.

    • c.

      het terugbrengen van de dakbedekking naar de oorspronkelijke toestand, bijvoorbeeld het verwijde-ren van lichtplaten, zodat weer een gesloten dakvlak ontstaat, het verwijderen van golfplaten op riet naar een rieten dakbedekking of het verwijderen van golfplaten op daken waar oorspronkelijk dakpannen op lagen naar een traditioneel pannendak.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 5 van de Kadersubsidieverordening pMJP 2009, zijn niet subsidiabel:

    • a.

      De dakconstructie onder de rieten en pannen dakbedekking.

    • b.

      Het vervangen van niet-traditionele onderdelen door niet-traditionele onderdelen, bijvoorbeeld het vervangen van lichtplaten door lichtplaten of glasramen, het vervangen van golfplaten door golfplaten met een dakpanprofiel, of het toepassen van kunstriet.

    • c.

      Dakbedekking en uilenborden van bijgebouwen, dat wil zeggen vrijstaande of (later) aangebouwde bouwwerken, zoals koetshuis, stookhut, bijschuur komen niet in aanmerking voor subsidie.

7.6.3 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Maximaal 35% van de kosten van het onderhoud, herstel of aanbrengen van de dakbedekking en uilenbord:

    • a.

      voor daken met overwegend riet als dakbedekking: maximaal € 15.000,-.

    • b.

      voor daken met overwegend dakpannen als dakbedekking: maximaal € 10.000,-.

    • c.

      per massief houten uilenbord maximaal € 500,-.

  • 2.

    In geval van zelfwerkzaamheid komen uitsluitend de materiaalkosten voor subsidie in aanmerking.

  • 3.

    Per boerderij wordt op grond van deze regeling slechts eenmaal subsidie verstrekt.

7.6.4 Subsidieaanvragers

Eigenaren.

7.6.5 Subsidieverstrekking

Subsidieaanvraag

  • a.

    Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

  • b.

    Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking door loting vastgesteld.

  • c.

    Wanneer de aanvrager met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in gelegenheid is gesteld de onvolledige aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvulling is ontvangen, als datum van ontvangst.

7.6.6 Subsidiecriteria

  • 1.

    Bij het onderhoud, herstel of aanbrengen van een rieten dakbedekking wordt gebruik gemaakt van natuurriet op een laag spreidriet.

  • 2.

    Bij het onderhoud, herstel of aanbrengen van een traditioneel pannendak wordt gebruik gemaakt van dakpannen die wat betreft het type, de dikte, het formaat en de kleur overeenkomen met de (eventueel nog aanwezige) oorspronkelijke dakpannen (van vóór 1940). Derhalve zijn uitgesloten pantypen die na de Tweede Wereldoorlog zijn ontwikkeld, zoals de (niet keramische) groot formaat of sneldekpannen en de Opnieuw Verbeterde Hollandse (OVH-)pan en de naoorlogse afwerkingen (bijvoorbeeld geëngobeerd). Uiteraard verdient hergebruik de voorkeur, maar ook het gebruik van tweedehandse pannen van pantypen van vóór 1940 is toegestaan.

  • 3.

    Het gebruik van de vereiste materialen en noodzakelijke werkzaamheden dient te blijken uit de ingediende offerte en uit de eindafrekening, waarbij de kosten per onderdeel zijn gespecificeerd.

  • 4.

    In afwijking van artikel 11 van de Kadersubsidieverordening pMJP Fryslân 2009 worden geen voorschotten verstrekt.

  • 5.

    Artikel 21, eerste lid, van de kadersubsidieverordening pMJP Fryslân 2009 is niet van toepassing in geval van het op het dak aanbrengen van een installatie voor het opwekken van energie.

7.7 Subsidie cultuurhistorie

7.7.1 Inleiding

Ten behoeve van de algemene doelstelling Cultuurhistorie en Monumentenzorg kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor projecten en activiteiten die gericht zijn op de instandhouding, versterking en stimulering van het cultuurhistorisch erfgoed in Fryslân.

7.7.2 Subsidiabele activiteiten

Projecten en activiteiten die gericht zijn op de instandhouding, versterking en stimulering van het cultuur-historisch erfgoed in Fryslân.

7.7.3 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Niet subsidiabel zijn kosten die niet direct betrekking hebben op het project of de activiteit zelf.

  • 2.

    De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele lasten met een maximum subsidiebedrag van € 60.000.

7.7.4 Subsidieontvangers

Natuurlijke personen en rechtspersonen.

7.7.5 Subsidieverstrekking

A. Aanvraagperioden en behandeltermijnen:

  • 1.

    Aanvragen om subsidie kunnen tweemaal per jaar worden ingediend bij Gedeputeerde Staten, te weten van 1 september tot 1 maart en van 1 maart tot 1 september.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten doen mededeling van de data van openstelling en sluiting van de in lid 1 genoemde tijdvakken voor de aanvang van het desbetreffende tijdvak.

  • 3.

    Aanvragen worden ingediend bij Gedeputeerde Staten vóór aanvang van de activiteit.

B. Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      een aanvraag betrekking heeft op de ontwikkeling dan wel uitvoering van een project dat naar oor-deel van Gedeputeerde Staten niet past binnen de in 7.4.1. genoemde beleidsdoelen;

    • b.

      een aanvraag betrekking heeft op de ontwikkeling en of uitvoering van een project dat naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een zuiver gemeentelijke taak is of zou moeten zijn;

    • c.

      een aanvraag uitsluitend betrekking heeft op de reguliere activiteiten van de aanvrager.

    • d.

      een aanvraag betrekking heeft op een jaarlijks terugkerende activiteit;

    • e.

      het te verlenen subsidiebedrag lager is dan € 3.000,-.

C. Subsidiecriteria

  • 1.

    Het project draagt bij aan het beleid zoals vastgelegd in de Nota Erfgoed; en

  • 2.

    het project draagt bij aan de instandhouding, versterking of stimulering van het draagvlak van het cultureel erfgoed; en

  • 3.

    het project maakt zichtbaar of versterkt kenmerkende cultuurhistorische eigenschappen van de provincie; en

  • 4.

    het project heeft een provinciale uitstraling.

7.7.6 Europese regelgeving

  • 1.

    Indien de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 van het EG-Verdrag, zal subsidie worden verleend onder de voorwaarden de Verordening (EG) nr. 69/2001 inzake de minimissteun, Verordening (EG) nr. 1/2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten (Pb. 2004, L 1/1).

  • 2.

    Indien in voorkomende gevallen de in het vorige lid bedoelde vrijstellingsverordeningen niet van toepassing zijn en de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 van het EG-verdrag, zal voorafgaand aan het verlenen van subsidie goedkeuring worden gevraagd aan de Europese Commissie.

7.7.7 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013(POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 323, 41, 411, 412, 413, 421 of 431, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Ka-dersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 323, 41, 411, 412, 413, 421 en 431 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hier-voor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierbo-ven genoemde subsidiekader.

7.8 Subsidie cultuur

7.8.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het ondersteunen van cultuuruitingen met landschap als podium

  • 2.

    Jongeren (pop)cultuur

  • 3.

    Subsidie is mogelijk voor voorzieningen met een duurzaam karakter, die rechtsreeks bijdragen aan pre-sentaties en uitvoeringen van jongerencultuur (in voorstellingen en objecten). Activiteiten dienen voor en/of met jongeren te worden georganiseerd.

Voorbeelden van subsidiabele voorzieningen met een duurzaam karakter zijn:

  • a.

    technische apparatuur zoals geluidsinstallaties, film- en video.

  • b.

    faciliteiten zoals tribunes, verlichting, podia, toneelgordijnen, dansvloeren.

  • c.

    veiligheidsvoorzieningen om aan brandweereisen te kunnen voldoen.

  • d.

    sanitaire voorzieningen.

7.8.2 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidie wordt verleend voor de redelijke investeringskosten. Hiertoe behoren eenmalige ontwikkel- en organisatiekosten en eenmalige investeringen in kapitaalintensieve duurzame faciliteiten (bijv. mobiel onderkomen) die er toe bijdragen dat een activiteit voor meerdere jaren in bijvoorbeeld verschillende regio's herhaald kan worden.

  • 2.

    Kosten met betrekking tot het ondersteunen van cultuuruitingen met landschap als podium:

    • a.

      Investeringen ten behoeve van het inpasbaar maken van kunstuitingen in het landschap.

    • b.

      Investeringen in kwaliteitsverbetering door organisaties die activiteiten organiseren waarbij het landschap als podium wordt ingezet. Belangrijke groep vormen de iepenloftspullen.

    • c.

      Investering in manuren ten behoeve van:

      • het versterken van kennis en vaardigheden van vrijwilligers door het organiseren van work-shops en coaches

      • coördinatie van activiteiten

      • PR en marketing van activiteiten

      • deskundigheidsbevordering omtrent inzet van landschap (locatiescouts)

      • kwaliteitsbevordering werkzaamheden

  • 3.

    In aanvulling op artikel 5, eerste lid, van de Kadersubsidieverordening pMJP Fryslân 2009 wordt geen subsidie verstrekt voor:

    • a.

      Operationele kosten, beheerskosten en voor zover relevant, exploitatiekosten.

    • b.

      De kosten voor het vervaardigen van een kunstwerk of het opzetten van een productie.

    • c.

      Reguliere culturele en vrijetijdsactiviteiten alsmede het in stand houden van het bestaande niveau zonder aantoonbare kwalitatieve of kwantitatieve verbetering dan wel innovatie.

    • d.

      Vervangingsinvesteringen.

    • e.

      Het opzetten en/of realiseren van een productie.

  • 4.

    De betrokken gemeente dient minimaal 30% van het benodigde bedrag te subsidiëren.

  • 5.

    Wanneer de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is, kan de totale overheidsbijdrage (inclu-sief de bijdrage vanuit deze regeling) aan het project maximaal 40 % bedragen.

  • 6.

    De subsidie bedraagt maximaal 50 % van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 20.000,=.

7.8.3 Subsidieaanvragers

7. Rechtspersonen.

7.8.4 Subsidieverstrekking

Subsidiecriteria

  • 1.

    Projecten hebben een bovenlokaal karakter.

  • 2.

    Bij projecten in kernen tussen 15.000 en 30.000 inwoners wordt aangetoond dat de voorgestelde inves-teringen en activiteiten overwegend ten goede komen aan bewoners van het platteland buiten de kern.

  • 3.

    Het project past in het geldende provinciale Cultuurbeleid.

7.8.5 Europese regelgeving

  • 1.

    Voor landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • -

      Steun voor kleine en middelgrote ondernemingen in de landbouwproductiesector, Verordening (EG) Nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 358/3 van 16.12.2006, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      De-minimissteun in de landbouwproductiesector, Verordening (EG) Nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007, PbEU, L 337/35 van 21.12.2007;

    • -

      (EG) Nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector.

  • 2.

    Voor andere ondernemingen dan landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • -

      Algemene Groepsvrijstellingsverordening, Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008, PbEU, L 214/3 van 9.8.2008, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      De-minimissteun, Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 379/5 van 28.12.2006;

    • -

      (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun.

7.8.6 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013(POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 321, 41, 411, 412, 413, 421 of 431, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Ka-dersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 321, 41, 411, 412, 413, 421 en 431 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hier-voor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierbo-ven genoemde subsidiekader.

7.9 De maatregelen genoemd in de fiches 411, 412, 413 van POP2 t.b.v. de assen 1, 2 en 3

7.9.1 Subsidiabele activiteiten

Het betreft hier projecten die niet zijn uitgeschreven in het pMJP, maar die realiseerbaar zijn op basis van de regionale Gebiedskaders/Ontwikkelingsstrategieën . Via de Leader-aanpak worden de volgende doelen bediend:

  • As 1.

    Verbetering van het concurrentievermogen en de land- en de bosbouwsector

  • As 2.

    Verbetering van het milieu en het platteland

  • As 3.

    De leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie

Voor deze activiteiten/maatregelen, die worden opgezet als projecten van onderaf, gelden dezelfde voorwaarden als in Assen 1, 2 en 3 van het POP2.

7.9.2 Subsidieaanvragers

Natuurlijke en rechtspersonen, waaronder overheden.

7.9.3 Subsidieverstrekking

De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, tenzij het overheden betreft, in welk geval de subsidie maximaal 50% mag bedragen.

7.9.4 Europese regelgeving

  • 1.

    Voor landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • - Steun voor kleine en middelgrote ondernemingen in de landbouwproductiesector, Verordening (EG) Nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 358/3 van 16.12.2006, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • - De-minimissteun in de landbouwproductiesector, Veror-dening (EG) Nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007, PbEU, L 337/35 van 21.12.2007;

    • -

      (EG) Nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector.

  • 2.

    Voor andere ondernemingen dan landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • - Algemene Groepsvrijstellingsverordening, Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008, PbEU, L 214/3 van 9.8.2008, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      De-minimissteun, Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 379/5 van 28.12.2006;

    • -

      (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun.

7.9.5 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013(POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen 41, 411, 412 en 413, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 41, 411, 412 en 413 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

7.10 De maatregelen genoemd in fiche 421, tbv samenwerkingsprojecten

7.10.1 Art. 1 Subsidiabele activiteiten

Samenwerkingsprojecten die ondersteund kunnen worden zijn:

  • -

    projecten gericht op interterritoriale samenwerking, d.w.z. samenwerking binnen Nederland.

  • -

    projecten gericht op transnationale samenwerking, d.w.z. samenwerking met gebieden in andere EU-lidstaten en met gebieden in derde landen.

De activiteiten dienen verder te voldoen aan de voorwaarden gesteld in maatregelfiche 4.21 behorende bij de POP2-verordening.

Toetsing vindt plaats aan de criteria en doelen die m.b.t. samenwerkingsprojecten zijn opgenomen in de regionale gebiedskaders.

7.10.2 Subsidieaanvragers

Natuurlijke en rechtspersonen.

7.10.3 Subsidieverstrekking

Subsidieaanvragen kunnen driemaal per jaar worden ingediend.

7.10.4 Subsidiecriteria

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 50.000,-

7.10.5 Europese regelgeving

  • 1.

    Voor landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • - Steun voor kleine en middelgrote ondernemingen in de landbouwproductiesector, Verordening (EG) Nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 358/3 van 16.12.2006, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      De-minimissteun in de landbouwproductiesector, Veror-dening (EG) Nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007, PbEU, L 337/35 van 21.12.2007;

    • -

      (EG) Nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector.

  • 2.

    Voor andere ondernemingen dan landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • - Algemene Groepsvrijstellingsverordening, Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008, PbEU, L 214/3 van 9.8.2008, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      De-minimissteun, Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 379/5 van 28.12.2006;

    • -

      (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun.

7.10.6 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013(POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van maatregel 421, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 421 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden is voldaan, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

7.11 Beheer, verwerving, vakkundigheid en dynamisering (maatregelfiche 431 POP-verordening)

7.11.1 Subsidiabele activiteiten

Volgens bijlage 4 (maatregelfiche 431) bij POP2 zijn de volgende maatregelen en activiteiten subsidiabel. De bedoeling van deze maatregel is om het Gebiedsplatform te faciliteren voor zijn rol van regisseur, experimenten met projecten, aanjagen van ontwikkelingen, informatieoverdracht en –uitwisseling met de streek/gebied en daarin participerende maatschappelijke organisaties.

  • 1. Studies over het betreffende gebied.

  • 2. Activiteiten om voorlichting over het gebied en over het plaatselijke ontwikkelingsstrategie/GBK te ge-ven.

  • 3. De opleiding/training van betrokkenen bij de opstelling en de uitvoering van een plaatselijk ontwikkelingsstrategie/GBK. Dit is tevens mogelijk onder dienstverlening (technische hulp) van het Nationaal Netwerk.

  • 4. Dynamiseringsacties en de opleiding van personen met een dynamiseringstaak.

    • a. Dit betreft de kosten (inclusief salariskosten) voor de inzet van externe aanjagers en/of procesbe-geleiders. De dynamiseringsacties zijn instrumenten voor het voeren van regie op de speerpunten in het gebiedskader en/of de jaarplannen. Als voorbeeld wordt genoemd de jeugdproblematiek; een ander voorbeeld is de begeleiding van samenwerkingsinitiatieven.

    • b. Onder dynamiseringstaak worden verstaan het geven van inhoud en vorm aan de regierol van het platform d.m.v. het bijwonen van bijeenkomsten, het zich laten scholen in methoden en technieken, het uitwisselen van ideeën en projecten met andere gebieden, het zelf organiseren van informatieve en educatieve bijeenkomsten, perspublicaties en andere vormen van het onder de aandacht brengen van een breed publiek van successen en studies etc. gerealiseerd op basis van de ontwikke-lingsstrategie/GBK (anders dan genoemd onder b)

  • 5. Uitvoering, door andere publiek-private partnerschappen dan de in artikel 62, lid 1, onder b), omschreven groepen, van een plaatselijk ontwikkelingsstrategie/GBK die een of meer van de in artikel 52, onder a), b) en c), bedoelde maatregelen omvat. (Europese Kaderverordening NO 1698/2005).

Toetsing van de concrete activiteiten vindt plaats aan ontwikkelingsstrategie voor het desbetreffende gebied.

7.11.2 Subsidieaanvragers

Gebiedsplatforms als genoemd in artikel 1, onder h, van de Kadersubsidieverordening pMJP Fryslân 2009.

7.11.3 Subsidieverstrekking

  • 1.

    De subsidie kan worden aangevraagd voor de hele periode of voor een gedeelte daarvan.

  • 2.

    De subsidie is door zijn aard alleen aan te vragen door het Gebiedsplatform van het betreffende gebied.

7.11.4 Europese regelgeving

  • 1.

    Voor landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • - Steun voor kleine en middelgrote ondernemingen in de landbouwproductiesector, Verordening (EG) Nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 358/3 van 16.12.2006, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      De-minimissteun in de landbouwproductiesector, Veror-dening (EG) Nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007, PbEU, L 337/35 van 21.12.2007;

    • -

      (EG) Nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, artikelen 16, 18, 20, 29, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 41, en 42;

    • -

      (EG) Nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector.

  • 2.

    Voor andere ondernemingen dan landbouwbedrijven wordt bij het voorkomen van staatssteun gebruik gemaakt van de verordeningen:

    • - Algemene Groepsvrijstellingsverordening, Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008, PbEU, L 214/3 van 9.8.2008, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      De-minimissteun, Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006, PbEU, L 379/5 van 28.12.2006;

    • -

      (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, artikelen 13, 14, 15, 16, 18, 20, 29, 32, 33, 36, 39, 40, 41 en 42;

    • -

      (EG) Nr. 69/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun.

7.11.5 POP 2007-2013

Voor subsidiering vanuit het pMJP zal voor dit onderdeel primair gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013(POP2). Voor dit onderdeel kan gebruik worden gemaakt van maatregel 431, mits ten minste aan de in de maatregelen vermelde voorwaarden voor subsidieverstrekking voldaan is. Artikel 2 van de Gewijzigde Gewijzigde Kadersubsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslan 2007 is van toepassing.

Alle staatssteun toegekend in het kader van maatregel 432 aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1998/2006.

Indien middelen voor het POP zijn uitgeput of niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan voor de hiervoor bedoelde maatregelen subsidie worden verleend overeenkomstig de voorwaarden binnen het hierboven genoemde subsidiekader.

8 SLOT

8.1 Inwerkingtreding, intrekking en overgangsrecht

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van hoofdstuk 7.6 (subsidie Ruiten- en pangedekte daken en uilenborden), terug tot en met 1 januari 2007.

  • 2.

    Hoofdstuk 7.6 (subsidie Rieten- en pangedekte daken en uilenborden) werkt terug tot en met 1 oktober 2008. Op aanvragen ingediend voor deze datum is het recht van toepassing zoals dat luidde voor 1 oktober 2008.

  • 3.

    Op aanvragen ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling zijn de bepalingen van deze regeling van toepassing.

  • 4.

    De Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007 wordt ingetrokken.

8.2 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Gewijzigde Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied provincie Fryslân 2007.

Ondertekening

Leeuwarden, 11 februari 2009
voorzitter J.A. Jorritsma
griffier O. Bijlsma

Bijlage 1

bijlagen/file/Bijlage I Gewijzigde Subsidieverordening ILG 2007.pdf

Bijlage 2

bijlagen/file/Bijlage II Gewijzigde Subsidieverordening ILG 2007.pdf