Subsidieverordening Bureau Jeugdzorg Fryslân

Geldend van 22-12-2005 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2005

Intitulé

Subsidieverordening Bureau Jeugdzorg Fryslân

SUBSIDIEVERORDENING BUREAU JEUGDZORG FRYSLÂN

I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet houdende regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg (Staatsblad 2004 / 306);

  • b.

    provinciaal beleidskader: het beleidskader, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de wet;

  • c.

    uitvoeringsprogramma: het uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de wet;

  • d.

    stichting: de stichting die een bureau jeugdzorg, als bedoeld in artikel 4 van de wet, in stand houdt;

  • e.

    doeluitkering bureau jeugdzorg: de uitkering, als bedoeld in artikel 37, eerste lid onder a, van de wet;

  • f.

    subsidieplafond: het subsidieplafond, als bedoeld in afdeling 4.2.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • g.

    tarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de financiering van het uitoefenen van een taak of een functie;

  • h.

    steunfunctie: een steunfunctie, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder j, van de wet;

  • i.

    experiment: een experiment, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder k, van de wet;

  • j.

    vertrouwenspersoon: een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder w, van de wet;

  • k.

    uitvoeringsregeling: een door Gedeputeerde Staten vastgestelde Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg;

  • l.

    activiteitenverslag: het verslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • m.

    indicatiebesluit: een besluit als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de wet;

  • n.

    Minister: de Minister van Justitie en/of de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • o.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

  • p.

    Gedeputeerde Staten: Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân

II. AANVRAAG VOOR SUBSIDIE EN SUBSIDIEVERLENING

Artikel 2. Subsidiegrondslag

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen een stichting subsidie verlenen voor de financiering van de uitoefening van taken en/of functies zoals genoemd in artikel 5 en artikel 10 van de wet.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde subsidie wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten stellen deze tarieven vast op basis van de door de Minister vastgestelde normbedragen met een afwijking tot ten hoogste drie procent.

  • 4.

    Een subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend voor de taken en/of de functies, waarop de subsidie betrekking heeft, die worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting woonachtig zijn in de provincie Fryslân.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het in het vierde lid bepaalde, wanneer zij dit noodzakelijk achten.

  • 6.

    Afwijkingen als bedoeld in het vijfde lid worden in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd.

Artikel 3. Aanvraag voor subsidie

  • 1.

    De stichting dient een aanvraag voor subsidie in, voor taken en/of functies als bedoeld in artikel 2, vóór 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen voor deze aanvraag vormvoorschriften vaststellen.

  • 3.

    In de aanvraag voor subsidie wordt ten minste de volgende informatie opgenomen:

    • a.

      het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven overeenkomstig artikel 2, tweede lid, en de onderbouwing daarvan;

    • b.

      de wettelijke taken en/of functies die de stichting zal uitvoeren;

    • c.

      de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, per taak en/of functie als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste lid, van de wet;

    • d.

      het aantal cliënten per taak en/of functie waarvoor de betreffende taak en/of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld onder artikel 10, derde lid, van de wet;

    • f.

      de locaties waar de taken en/of functies zullen worden uitgeoefend.

  • 4.

    De aanvraag voor subsidie gaat vergezeld van:

    • a.

      het vigerende meerjaren beleidsplan voor de periode waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft;

    • b.

      het uitvoeringsplan voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      de begroting van baten en lasten voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 5.

    Wanneer een aanvraag voor subsidie onvolledig of niet conform het bepaalde in deze subsidieverordening is ingediend, dan zullen Gedeputeerde Staten, met in achtneming van artikel 4:5 van de Awb, aan de stichting verzoeken om aanvullende informatie.

  • 6.

    Wanneer een stichting voor de eerste keer subsidie aanvraagt gaat de aanvraag voor subsidie, onverminderd het bepaalde in het derde en vierde lid, ook vergezeld van:

    • a.

      een gewaarmerkte kopie van de akte van oprichting van de stichting, bevattende haar statuten;

    • b.

      een gewaarmerkte kopie van haar inschrijving in het Stichtingenregister, als bedoeld in artikel 2:289 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c.

      de laatst opgestelde balans en resultatenrekening (beide met toelichting), voorzien van een accountantsverklaring;

    • d.

      het (post)bankrekeningnummer waarop de subsidie moet worden overgemaakt.

Artikel 4. Subsidieverlening

  • 1.

    De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de taken en/of functies waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b.

      de omvang van de taken en/of functies waarvoor de subsidie wordt verleend;

    • c.

      de tarieven als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    • d.

      de maximale subsidie;

    • e.

      de manier van verantwoording van de uit te voeren taken en/of functies;

    • f.

      de manier waarop de subsidie wordt vastgesteld.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten besluiten uiterlijk 13 weken na ontvangst over de, conform de bepalingen van deze verordening, ingediende aanvraag voor subsidie.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat van de in het tweede lid genoemde termijn wordt afgeweken. De stichting wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 5. Weigeringsgrondslagen

Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie weigeren dan wel hierop een korting doorvoeren indien de stichting niet voldoet aan de eisen die bij of krachtens de wet aan haar worden gesteld.

Artikel 6. Maximale omvang subsidie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen jaarlijks een subsidieplafond vaststellen voor de uitvoering van de bepaling in artikel 2, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten nemen in het uitvoeringsprogramma de maximaal voor de stichting beschikbare subsidie en de te hanteren tarieven als bedoeld in artikel 2, derde lid, op.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten verlenen in geen geval meer subsidie dan het in het vastgestelde uitvoeringsprogramma opgenomen bedrag

  • 4.

    De subsidie als bedoeld in het derde lid kan worden aangepast wanneer de doeluitkering wordt aangepast als gevolg van de ontwikkeling van de lonen en/of de prijzen of door overige maatregelen van het Rijk.

III. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 7. Administratie

  • 1.

    De administratie wordt zo gevoerd dat op ieder moment een betrouwbaar beeld ontstaat over het functioneren van de stichting op de volgende punten:

    • a.

      gegevens over de cliënten;

    • b.

      gegevens over de omvang van de uitgeoefende taken en/of functies;

    • c.

      financiële gegevens.

  • 2.

    Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3.

    Van alle financiële mutaties moeten schriftelijke bewijsstukken en onderbouwingen van berekeningen aanwezig zijn.

Artikel 8. Verzekeringen

De stichting aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico’s.

Artikel 9. Reserveringen

  • 1.

    Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economische verkeer c.q. nadere bepalingen in de Uitvoeringsregeling.

  • 2.

    Exploitatieoverschotten worden toegevoegd aan een subsidie-egalisatiereserve.

  • 3.

    Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de in het tweede lid genoemde reserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan dient het (restant) in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatie te worden afgeschreven. Deze afschrijvingen leiden in beginsel niet tot extra subsidiëring.

  • 4.

    De subsidie-egalisatiereserve bedraagt maximaal 10 % van de voor dat jaar vastgestelde provinciale subsidie.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende regels stellen over de besteding van de subsidie-egalisatiereserve.

Artikel 10. Vermogensvorming

  • 1.

    Reserves, die met provinciale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitoefening van de taken en/of functies van de stichting en niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 2.

    Wanneer de gesubsidieerde activiteiten worden beëindigd is de stichting verplicht het met provinciale subsidieopgebouwde vermogen onmiddellijk terug te betalen aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 11. Afschrijvingen

Afschrijvingslasten vormen een onderdeel van het exploitatieresultaat en worden berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer c.q. opgenomen bepalingen in de Uitvoeringsregeling.

IV. SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 12. De aanvraag tot vaststelling

  • 1.

    Uiterlijk op 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, dient de stichting bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    Deze aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie.

Artikel 13. De inhoudelijke verantwoording

  • 1.

    De inhoudelijke verantwoording over de besteding van de subsidie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, wordt gegeven in een activiteitenverslag.

  • 2.

    Dit activiteitenverslag bevat ten minste gegevens over de uitvoering van de overige activiteiten als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van de inhoudelijke verantwoording informatie vragen over de taken en/of functies, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in aanvulling op de gegevens die zijn opgenomen in het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende regels voorschrijven over de inhoudelijke verantwoording.

Artikel 14. De financiële verantwoording

  • 1.

    De financiële verantwoording bestaat uit de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:

    • a.

      het financiële verslag van het bestuur van de stichting;

    • b.

      de balans met toelichting;

    • c.

      de resultatenrekening met toelichting, waarin ook substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;

    • d.

      het totaal aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij de stichting heeft gemeld, alsmede het aantal jeugdigen waarvoor de onderscheiden taken en/of functies als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste lid, van de wet, zijn uitgevoerd;

    • e.

      het totaal aantal van de onderscheiden zorgeenheden waarvoor in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven;

    • f.

      het aantal te onderscheiden zorgeenheden waarvoor door de stichting een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het betreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daartoe niet door de provincie Fryslân is gefinancierd, alsmede het totaal aantal cliënten waarop dit betrekking heeft;

    • g.

      de accountantsverklaring.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van de financiële verantwoording nadere informatie vragen.

  • 3.

    In de accountantsverklaring wordt tevens een oordeel gegeven over de verantwoording van de stichting inzake de onderdelen bedoeld in het eerste lid onder d, e en f en de uitvoering van artikel 8 van de wet (inning ouderbijdrage);

  • 4.

    De jaarrekening moet worden ingericht in overeenstemming met de ministeriële richtlijnen;

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende regels stellen voorschrijven over de financiële verantwoording.

Artikel 15. Manier van vaststelling van de subsidie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen uiterlijk 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat van de in het eerste lid genoemde termijn wordt afgeweken. De stichting wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten stellen op basis van de ingediende verantwoordingen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, vast of aan de voorschriften van de subsidieverlening is voldaan.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer:

    • a.

      het maximaal verleende subsidie voor de uitoefening van de taken en/of functies meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het onderscheiden aantal jeugdigen per taak, als bedoeld in artikel 5 en 6, eerste en tweede lid, van de wet, vermenigvuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief

    • b.

      de werkelijke omvang van de taken en/of functies vermeld in artikel 6, derde lid, van de wet, achterblijft bij de in de subsidieverlening vastgelegde omvang;

    • c.

      niet is voldaan aan bij en krachtens de wet aan de stichting gestelde eisen;

    • d.

      de subsidie aan andere activiteiten is besteed dan in de beschikking tot subsidieverlening is vermeld.

Het bedrag waarmee de subsidie-egalisatie het maximum als bedoeld in artikel 9 vierde lid overschrijdt wordt op de vast te stellen subsidie in mindering gebracht. Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast op ten hoogste het maximaal verleende bedrag.

V. BETALING

Artikel 16. Voorschotbetalingen

Gedeputeerde Staten kunnen vooruitlopend op de vaststelling van de subsidie besluiten om de verleende subsidie als voorschot uit te betalen. In de beschikking worden vermeld:

  • a.

    Het totale voorschotbedrag;

  • b.

    het aantal termijnen;

  • c.

    de diverse termijnbedragen;

  • d.

    de data waarop de voorschotten worden uitbetaald.

V. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 17. Experimenten

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen aan de stichting een subsidie verlenen voor de financiering van experimenten.

  • 2.

    De aanvraag van deze subsidie kan gedurende het hele jaar bij Gedeputeerde Staten worden ingediend.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten beoordelen bij het verlenen van de subsidie, zoals bedoeld in het eerste lid, of en in welke mate de experimenten bijdragen aan de uitvoering van het door Gedeputeerde Staten gevoerde beleid op het terrein van de jeugdzorg.

  • 4.

    Bij de verlening van een subsidie, als bedoeld in artikel 3, kan de hoogte van de subsidie-egalisatiereserve van de stichting worden betrokken.

  • 5.

    Op de verleende subsidie kan een voorschot worden betaald conform het gestelde in artikel 16.

  • 6.

    Voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor experimenten zijn de artikelen 12, 13 en 14 van toepassing. 

Artikel 18. Steunfunctie

Gedeputeerde Staten kunnen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de uitvoering van een steunfunctie voor de stichting.

Artikel 19. Vertrouwenspersoon

Gedeputeerde Staten kunnen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon, die de rechtspersoon voor de cliënten van een stichting beschikbaar stelt.

Artikel 20. Uitvoeringsregeling

Gedeputeerde Staten kunnen in een uitvoeringsregeling nadere regels stellen voor de uitvoering van deze verordening.

V1. OVERGANGSREGELING

Artikel 21. Overgangsregeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 2, derde lid, stellen Gedeputeerde Staten voor het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet, de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b, van het Tijdelijk Besluit Uitkeringen jeugdzorg en de daarbij te hanteren tarieven vast, aansluitend op de taken en tarieven door haar gehanteerd voor de grondslag van de subsidie in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet.

  • 2.

    Indien in het tweede jaar na inwerkingtreding van de wet, het op basis van het eerste lid verleende maximaal subsidie substantieel hoger is dan de maximale subsidie op basis van toepassing van artikel 2, derde lid, dan kunnen Gedeputeerde Staten voor dat jaar een overbruggingssubsidie verlenen, om de stichting in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met het subsidieniveau op basis van de tarieven.

VII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 22. Hardheidsclausule

Gedeputeerde Staten kunnen, indien hiervoor naar hun oordeel dringende redenen zijn, gemotiveerd afwijken van deze verordening.

Artikel 23. Slotbepalingen

  • 1.

    In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslissen Gedeputeerde Staten, met inachtneming van titel 4.2 van de Awb.

  • 2.

    Deze verordening treedt inwerking daags na bekendmaking in het Provinciaal Blad en werkt terug tot 1 januari 2005. Op subsidies die zijn verleend voor bekendmaking van deze verordening is de Subsidieverordening Jeugdhulpverlening van de provincie Fryslân nog van toepassing.

  • 3.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Subsidieverordening Bureau Jeugdzorg Fryslân”.

Ondertekening

Leeuwarden, 14 december 2005
voorzitter drs. E.H.T.M. Nijpels
griffier O. Bijlsma