Regeling vervallen per 01-11-2014

Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2005

Geldend van 01-11-2014 t/m 31-10-2014

Intitulé

Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2005

PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 5 juli 2005, nr H.5;

gelezen het oordeel van 17 augustus 2005, kenmerk FF/2005.287, van het bestuur van het Faunafonds;

overwegende dat ingevolge artikel 65, vierde lid, van de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet bij provinciale verordening kan worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9 en 10, handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen, zulks onder de in artikel 65, vijfde lid, bedoelde voorwaarden;

overwegende voorts dat deze mogelijkheid ingevolge artikel 66 van de Flora- en faunawet ook bestaat voor de gebruiker van opstallen, niet zijnde de grondgebruiker, voorzover het de door hem gebruikte opstallen en de daarbij behorende erven betreft;

overwegende dat gedeputeerde staten hebben ingestemd met het Beleidskader Faunabe-heer, uitgebracht door onder andere het IPO (Inter Provinciaal Overleg), het Ministerie van LNV en LTO (Land- en Tuinbouworganisatie Nederland), hetgeen ondermeer tot het aanwij-zen van ganzenfoerageergebieden heeft geleid;

overwegende dat het ingevolge het Beleidskader Faunabeheer vereist is dat binnen de ganzenfoerageergebieden voor de foeragerende soorten rust heerst, terwijl buiten die gebieden zo effectief mogelijk, met name door kolganzen, grauwe ganzen en smienten veroorzaakte gewassenschade moet kunnen worden voorkomen en bestreden;

overwegende dat het nodig is om bestrijding van schade aan kwetsbare gewassen door kolganzen, grauwe ganzen en smienten, met aan verjaging ondersteunend afschot, uitsluitend toe te staan op percelen waarop voldoende preventieve middelen aanwezig zijn;

overwegende dat het wenselijk is de Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2004 te vervangen, aangezien de huidige vrijstellingsregeling onvoldoende voorziet in het bewaren van rust binnen de ganzenfoerageergebieden en in het effectief bestrijden van gewassenschade daarbuiten;

Besluiten:

I. tot vaststelling van de navolgende verordening inzake het toestaan van handelingen in afwijking van de artikelen 9 en 10 van de Flora- en faunawet; II. tot intrekking van de Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2004.

Artikel 1

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 9 van de Flora- en faunawet is het de grondgebruiker toegestaan, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, de beschermde diersoorten kolgans, grauwe gans en smient te doden op de door hem gebruikte gronden, voorzover deze zijn gelegen buiten de ganzenfoerageergebieden als bedoeld in het Beleidskader Faunabeheer en buiten Natuurbeschermingswetgebieden, Vogelricht-lijngebieden, Habitatrichtlijngebieden en natuurgebieden van terreinbeherende organisaties.

  • 2 De in lid 1 genoemde beschermde inheemse diersoorten mogen slechts worden gedood ter ondersteuning van verjaging, gedurende de periode van 1 oktober tot 1 april daarop volgend, van zonsopkomst tot 12.00 uur, met behulp van het hagelgeweer en met in achtneming van het in artikel 3 gestelde.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in artikel 10 van de Flora- en faunawet is het de grondgebruiker toegestaan beschermde inheemse diersoorten, zoals genoemd in artikel 2 van deze verordening opzettelijk te verontrusten op de door hem gebruikte gronden of in of aan de door hem gebruikte opstallen, zulks onder de in artikel 65, vijfde lid, van de Flora- en faunawet bedoelde voorwaarden, met dien verstande dat dit binnen de ganzenfoerageergebieden als bedoeld in het Beleidskader Faunabeheer, gedurende de periode dat deze gebieden dienen voor de opvang van dieren waarvoor ze bestemd zijn, niet is toegestaan voor ganzen en smienten en daar voor de overige diersoorten slechts is toegestaan tussen 12.00 uur en zonsondergang onder de voorwaarde dat een afstand van ten minste 500 meter tot foeragerende ganzen en smienten in acht wordt genomen .

  • 4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing voor de gebruiker van opstallen, niet zijnde de grondgebruiker, voor zover het de door hem gebruikte opstallen en de daarbij behorende erven betreft.

Artikel 2

  • 1 Het bepaalde in artikel 1, lid 3, is uitsluitend van toepassing op de volgende diersoorten:

    • a.

      brandgans

    • b.

      ekster

    • c.

      grauwe gans

    • d.

      haas

    • e.

      kleine rietgans

    • f.

      knobbelzwaan

    • g.

      meerkoet

    • h.

      kolgans

    • i.

      roek

    • j.

      rotgans

    • k.

      spreeuw

    • l.

      smient

    • m.

      wilde eend

Artikel 3  Voorschriften en beperkingen

  • 1 De in artikel 1, lid 1, bedoelde handeling (doden) is uitsluitend toegestaan aan de grondgebruiker die in het bezit is van een door Gedeputeerde Staten van Fryslân verstrekt meldingsbewijs. De grondgebruiker kan schriftelijk, gedagtekend en ondertekend, een meldingsbewijs aanvragen bij Gedeputeerde Staten van Fryslân (afdeling Landelijk Gebied) onder opgave van ten minste naam, adres, postcode en woonplaats van de grondgebruiker.

  • 2 Indien de grondgebruiker het hem ingevolge artikel 1, lid 1, van deze vrijstelling toekomende recht per schriftelijke toestemming overdraagt aan een jachtaktehouder is het de jachtaktehouder, in afwijking van het bepaalde in artikel 65, lid 6, van de Flora- en faunawet, slechts toegestaan het hagelgeweer te gebruiken als middel om het recht uit te oefenen.

  • 3 De grondgebruiker aan wie een in lid 1 bedoeld meldingsbewijs is verstrekt, is verplicht binnen 4 weken na afloop van de termijn waarvoor het bewijs geldt, een rapportage overeenkomstig een door de provincie opgesteld model in te dienen.

  • 4 De persoon die ingevolge deze vrijstelling aan verjaging ondersteunend afschot uitvoert, moet bij zich hebben: een jachtakte, het meldingsbewijs en - in geval hij niet zelf de grondgebruiker is - tevens de in lid 2 bedoelde schriftelijke toestemming van de grondgebruiker; hij geeft deze bescheiden op eerste vordering van een daartoe bevoegde ambtenaar ter inzage af.

  • 5 Van de in artikel 1, lid 1, bedoelde handeling (doden) mag op percelen met kwetsbare gewassen (akkerbouwgewassen, vollegrondsgroenten en pas - ná 1 augustus laatstelijk voorafgaand aan de datum van schadebestrijding - ingezaaid gras) slechts gebruik worden gemaakt wanneer na het gelijktijdig (aantoonbaar) inzetten van tenminste twee typen preventieve verjaagmiddelen, te weten voldoende visuele afweermiddelen én voldoende akoestische afweermiddelen, blijkt dat deze onvoldoende effect hebben. De norm voor voldoende afweermiddelen is afhankelijk van het soort middel dat wordt ingezet. Voor een uiteenzetting van de beschikbare afweermiddelen en de toepassing daarvan, wordt verwezen naar het Handboek Faunaschade van het Faunafonds. Daarin staat o.a. vermeld dat visuele middelen, zoals vlaggen en vogelverschrikkers, geplaatst dienen te worden op een onderlinge afstand van maximaal 100 meter. Voor wat betreft akoestische middelen, zoals b.v. een knalapparaat, dient minimaal één knalapparaat per 5 hectare te worden geplaatst. Gedurende de tijdstippen dat aan verjaging ondersteunend afschot van kolganzen, grauwe ganzen en smienten daadwerkelijk plaatsvindt, behoeven geen akoestische middelen te worden toegepast.

  • 6 Van de in artikel 1, lid 1, bedoelde handeling (doden) mag op percelen met overjarig grasland slechts gebruik worden gemaakt wanneer op deze percelen ná 12.00 uur ver-jaging zonder afschot (bijvoorbeeld door middel van mensen in het veld, vogelafweerpistolen en honden) wordt toegepast.

  • 7 In gezelschap van de vrijstellinggebruiker mogen ten hoogste 2 andere jachtaktehouders gebruik maken van de in artikel 1, lid 1, genoemde bevoegdheden.

  • 8 Het gebruik van lokmiddelen (zoals lokganzen) is niet toegestaan.

  • 9 Per verjaagactie mogen, ongeacht het aantal deelnemende jachtaktehouders, niet meer dan twee vogels (grauwe ganzen óf kolganzen óf smienten) worden gedood. Als de grauwe ganzen, kolganzen en/ of smienten zijn verdreven, wordt een verjaagactie geacht te zijn beëindigd.

  • 10 Ringen die aan de poten van gedode vogels worden aangetroffen moeten, onder vermelding van datum en plaats van afschot, worden opgezonden aan het NIOO-CTE Vogeltrekstation, Postbus 40, 6666 ZG Heteren.

  • 11 Bij bijzondere weersomstandigheden kunnen Gedeputeerde Staten besluiten om de werking van de vrijstelling op te schorten.

Artikel 4

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2005.

  • 2 Deze verordening treedt in werking daags na plaatsing in het Provinciaal blad.

  • 3 Met ingang van dit tijdstip komt de Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2004 te vervallen.

Ondertekening

Leeuwarden, 28 september 2005
voorzitter drs. E.H.T.M. Nijpels
griffier O. Bijlsma