Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Geertruidenberg

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Geertruidenberg

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave. 1

Inleiding. 5

Hoofdstuk 1 Kernbegrippen rond maatschappelijke ondersteuning, voorwaarden en criteria voor een maatwerkvoorziening. 7

1.1. Inleiding. 7

1.2. Zelfredzaamheid / zelfredzaamheidsmatrix (ZRM). 7

1.2.1. Onderzoek. 7

1.2.2. Voldoende zelfredzaam. 8

1.3. Eigen kracht. 8

1.4. Gebruikelijke hulp. 10

1.5. Mantelzorg. 10

1.6. Algemeen gebruikelijk. 11

1.7. Algemene voorziening. 11

1.8. Voorliggende voorziening. 12

1.9. Aanvaardbaar niveau. 12

1.10. Maatwerkvoorziening. 12

1.11. Resultaatgebied. 13

1.12. Langdurig noodzakelijk. 13

1.13. Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening. 13

1.14. Treden bij de maatwerkvoorzieningen. 14

1.15. Sociaal-recreatief vervoer. 14

1.16. Vertegenwoordiger. 15

Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag maatschappelijke ondersteuning. 17

2.1. Inleiding. 17

2.2. Melding. 17

2.3. Onderzoek. 18

2.3.1. Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de ëënt. 18

2.3.2. In beeld brengen zelfredzaamheid via de zelfredzaamheidsmatrix. 18

2.3.3. Mogelijkheden eigen kracht en gebruikelijke hulp. 19

2.3.4. Mogelijkheden mantelzorg en sociaal netwerk. 19

2.3.5. Mogelijkheden algemene voorzieningen of maatschappelijk nuttige activiteiten. 19

2.3.6. Samenhang in ondersteuning. 20

2.3.7. Bijdragen in de kosten. 20

2.3.8. Keuze voor maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget. 20

2.4. Verslag. 21

2.4.1. Ondersteuningsplan. 21

2.5. Bekende burger. 21

2.6. Melding door derde. 21

2.7. Afhandelingstermijn onderzoek. 22

2.8. Onderzoek in relatie tot resultaatgebied Beschermd Wonen en opvang. 22

2.9. Aanvraag maatwerkvoorziening en pgb. 22

2.9.1. Aanvraag schriftelijk. 22

2.9.2. Ingezetene. 23

2.9.3. Aanvraag persoonsgebonden budget. 23

2.9.4. Afhandelingstermijn aanvraag. 24

2.9.5. Aanvraag zonder meldingsprocedure. 24

2.10. Beschikking. 24

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen. 25

3.1. Algemeen. 25

3.1.1. Wettelijke grondslag: 25

3.1.2. Aanvraag maatwerkvoorziening dienstverlening. 25

3.1.3. Grondslagen. 25

3.1.4. Ondersteuning binnen resultaatgebieden. 27

3.1.5. Grondslagen en resultaatgebieden. 27

3.1.6. Doelstelling ondersteuning. 28

3.1.7. Omvang en intensiteit ondersteuning. 28

3.1.8. Keuze tussen aanbieders. 28

3.1.9. Ingangsdatum ondersteuning en toekenningsduur. 28

3.1.10. Uitvoering ondersteuning. 29

3.1.11. Wijziging in de toekenning. 30

3.2. Resultaatgebied het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven. 31

3.2.1. Inleiding. 31

3.2.2. Afweging. 32

3.2.3. Treden. 33

3.2.4. Totaal subonderdelen. 36

3.2.5. Zorgaanbieder. 36

3.2.6. Besluit. 36

3.3. Resultaatgebied Het hebben van een zinvolle daginvulling. 37

3.3.1. Inleiding. 37

3.3.2. Afweging. 37

3.3.3. Maatwerk voorziening. 38

3.3.4. Treden binnen het resultaatgebied. 39

3.3.5. Vervoer bij dagbesteding. 40

3.3.6. Besluit. 40

3.4. Resultaatgebied beschikken over een mantelzorger die het vol kan houden. 41

3.4.1. Inleiding. 41

3.4.2. Afweging. 41

3.4.3. Treden. 42

3.4.4. Besluit. 42

3.5. Resultaat gebied: Beschermd wonen en opvang. 43

3.5.1. Inleiding. 43

3.5.2. Afweging. 43

3.5.3. Zorgaanbieder. 44

3.5.4. Besluit. 44

Hoofdstuk 4 Overige maatwerkvoorzieningen. 45

4.1. Maatwerk woonvoorzieningen. 45

4.1.1. Algemeen gebruikelijk i.v.m. woonvoorzieningen. 45

4.1.2. Algemene voorzieningen. 45

4.1.3. Wanneer een woonvoorziening noodzakelijk kan zijn. 45

4.1.4. Woningaanpassing. 46

4.1.5. Afweging verhuizen of woning aanpassen. 47

4.1.6. Aanpassingen in een wooncomplex. 48

4.1.7. Woonwagens, woonschepen en binnenschepen. 48

4.2. Maatwerk Sociaal recreatief vervoer. 49

4.2.1. Algemeen gebruikelijk en sociaal recreatief vervoer. 49

4.2.2. Afbakening met vervoer in kader van traject , werk of dagbesteding. 49

4.2.3. Algemene voorzieningen voor sociaal recreatief vervoer. 50

4.2.4. Wanneer een maatwerkvoorziening voor sociaal recreatief vervoer noodzakelijk kan zijn. 50

4.2.5. Reikwijdte maatwerkvoorziening sociaal recreatief vervoer. 50

4.2.6. Selectie maatwerk vervoervoorzieningen. 51

4.3. Maatwerkvoorziening voor rolstoelen. 52

4.3.1. Algemeen gebruikelijk. 52

4.3.2. Algemene voorzieningen. 52

4.3.3. Wanneer een maatwerkvoorziening voor een rolstoel noodzakelijk kan zijn. 52

4.3.4. Selectie rolstoelen. 52

4.3.5. Stallingruimte elektrische rolstoel. 53

4.3.6. Persoonsgebonden budget. 53

4.4. Maatwerk sportvoorzieningen. 53

4.4.1. Algemeen gebruikelijk in verband met sportvoorzieningen. 53

4.4.2. Algemene voorzieningen. 53

4.4.3. Wanneer een sportvoorziening noodzakelijk kan zijn. 53

Hoofdstuk 5 Verstrekkingsvormen ondersteuning: in natura of persoonsgebondenbudget. 55

5.1. In natura of pgb. 55

5.2. Keuzevrijheid maatwerkvoorziening. 55

5.3. Eisen voor een persoonsgebonden budget. 55

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht. 59

6.1. Huishoudelijke verzorging. 59

6.2. AWBZ-rechten. 59

6.3 Inwerkingtreding en citeertitel. 59

Hoofdstuk 7 Bijlagen. 61

7.1. De zelfredzaamheidsmatrix. 61

7.2. Piramide van Eigen Kracht. 64

7.3. Richtlijnen gebruikelijke zorg. 65

7.3.1. Plaatsbepaling gebruikelijke zorg. 66

7.3.2. Definities en algemene uitgangspunten. 67

7.3.3. Richtlijnen voor de indicatiestelling hulp bij het huishouden ondersteuning bij het bepalen van gebruikelijke zorg in relatie tot ondersteuning vanuit de Wmo. 69

7.3.4. Gebruikelijke zorg naar functie. 70

7.4. Lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatief). 74

Inleiding

Deze beleidsregels vormen de nadere uitwerking van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), het Beleidsplan Wmo 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Geertruidenberg 2015.

De beleidsregels gaan over de maatschappelijke ondersteuning die het college op grond van de verordening aan een burger kan bieden ten behoeve van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover deze in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

Daarnaast hebben de beleidsregels betrekking op de andere twee vormen van maatschappelijke ondersteuning die in de wet worden genoemd: het bieden van opvang of beschermd wonen.

De wetgever heeft de uitvoering van de wet opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders.

De beleidsregels zijn opgebouwd uit 7 hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Kernbegrippen rond maatschappelijke ondersteuning en voorwaarden, criteria voor een maatwerkvoorziening

In de Wmo 2015 staan een aantal begrippen centraal: participatie, zelfredzaamheid, eigen kracht.

In het verlengde van de eigen kracht liggen de begrippen gebruikelijke hulp, sociaal netwerk, mantelzorg en vrijwilligers met voorwaarden en criteria.

Dit wordt in dit hoofdstuk verder uitgewerkt.

Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag

In dit hoofdstuk wordt uitgewerkt hoe in zijn algemeenheid het onderzoek plaatsvindt nadat een burger zich gemeld heeft met een hulpvraag.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen dienstverlening

De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk in het aanbod van het college. Het woord maatwerkvoorziening geeft al aan dat deze voorziening op de persoon toegesneden is. Om die reden kan ook niet limitatief worden aangegeven welke maatwerkvoorzieningen het college kan aanbieden.

De maatwerkvoorzieningen richten zich op een bepaald resultaatgebied.

Het gaat hierbij om de volgende resultaatgebieden:

  • het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven

  • het hebben van een zinvolle dag invulling

  • het beschikken over een mantelzorger, die het vol kan houden

  • beschermd wonen en opvang

Hoofdstuk 4 Overige maatwerkvoorzieningen

De meest voorkomende maatwerkvoorzieningen, naast de maatwerkvoorzieningen die in hoofdstuk 3 zijn genoemd, worden in dit hoofdstuk uitgewerkt. Het gaat daarbij om:

  • Woonvoorzieningen;

  • Vervoervoorzieningen;

  • Rolstoelen;

  • Sportvoorzieningen.

Hoofdstuk 5 Verstrekkingsvormen ondersteuning

In dit hoofdstuk wordt uitgebreider ingegaan op de verstrekkingsvormen: maatwerkvoorziening (ondersteuning in natura) en persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht

Aangezien er personen zijn die al voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels een voorziening ontvingen op grond van de huidige verordening en beleidsregels wordt in dit hoofdstuk uitgewerkt hoe wordt omgegaan met de bestaande rechten.

In ieder hoofdstuk staat een verwijzing naar de juridische grondslag van de beleidsregels.

Hoofdstuk 7 Bijlagen

Bij deze beleidsregels hoort een aantal bijlagen, dat integraal onderdeel uitmaakt van dit document.

Het betreft de volgende bijlagen:

  • 1.

    de zelfredzaamheidsmatrix

  • 2.

    de piramide van eigen kracht

  • 3.

    richtlijnen gebruikelijke zorg

  • 4.

    lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen

Hoofdstuk 1 Kernbegrippen rond maatschappelijke ondersteuning, voorwaarden en criteria voor een maatwerkvoorziening

1.1. Inleiding

Voor zover in het kader van deze beleidsregels van belang, houdt maatschappelijke ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 het volgende in:

  • het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

  • bieden van beschermd wonen en opvang.

Ten aanzien van het behoud en de versterking van de zelfredzaamheid en participatie staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger en zijn sociale netwerk veel nadrukkelijker voorop dan onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De gemeente is alleen aan zet voor zover de burger niet zelf of met de hulp van dat netwerk, algemeen gebruikelijk voorzieningen of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie. In dit hoofdstuk worden de diverse begrippen die een rol spelen bij de maatschappelijke ondersteuning verder uitgewerkt.

1.2. Zelfredzaamheid / zelfredzaamheidsmatrix (ZRM)

Zelfredzaam wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

Zelfredzaamheid is het vermogen om dagelijkse algemene levensverrichtingen zelfstandig te kunnen doen. Deze dagelijkse levensverrichtingen hebben betrekking op verschillende leefgebieden. Zo moeten in het dagelijks leven verrichtingen uitgevoerd worden om in een inkomen te voorzien, lichamelijk en geestelijk gezond te blijven, of een steunend sociaal netwerk te onderhouden. Levensverrichtingen betreffen ook het zelf organiseren van de juiste hulp op het moment dat een behoefte ontstaat waarin de persoon niet kan voorzien. Bijvoorbeeld (tijdig) naar de huisarts gaan bij ziekte, of (professioneel) advies vragen bij het invullen van de belastingaangifte. De mate van zelfredzaamheid is daarom een uitkomst van persoonskenmerken zoals vaardigheden, persoonlijkheid en motivatie en omgevingskenmerken zoals cultuur, economie en infrastructuur, die een persoon in meer of mindere mate in staat stellen om (zelf) in basale levensbehoeften te voorzien.

1.2.1. Onderzoek

Bij het onderzoek wordt in eerste instantie gekeken hoe zelfredzaam de persoon is. Het onderzoek gebeurt aan de hand van de Zelfredzaamheidsmatrix. Op alle leefgebieden van de ZRM wordt beoordeeld hoe zelfredzaam de burger is. (Zie hoofdstuk 7.1 : bijlage ZRM samenvatting).

Als de situatie van de burger bij de professional voldoende bekend is, kan het onderzoek worden beperkt tot de onderdelen, die volgens de professional en de burger en/of zijn vertegenwoordiger of mantelzorger van belang zijn in relatie tot de melding.

1.2.2. Voldoende zelfredzaam

Burgemeester en wethouders van de samenwerkende gemeenten hebben uitgesproken dat een score van 4 (voldoende zelfredzaam) het streven is. Wanneer aanvragers op een bepaald domein reeds een 4 of 5 scoren, is verdere behandeling van de melding (op dat domein) niet nodig.

De gemeente heeft vastgesteld dat burgers dan voldoende zelfredzaam zijn. Mocht er na uitleg aan de burger toch een aanvraag volgen zal deze worden afgewezen.

Op de leefgebieden waar een 1,2, of 3 in de ZRM wordt gescoord, zal met de burger gekeken worden welke oplossingen gewenst en beschikbaar zijn. Vervolgens wordt gekeken of er een aanleiding is om verdere actie te ondernemen om zodoende, wat noodzakelijk haalbaar is, te realiseren.

Als een lagere score redelijk is en / of de burger zelf geen noodzaak tot verbetering wenst (waarbij er geen sprake is van zogenaamde zorgmijders in het kader van de bemoeizorg), hoeft de professional niet te kijken naar gewenst en beschikbaar.

Indien er wel een oplossing gewenst is, is er het volgende onderscheid:

  • binnen de Wmo-resultaatgebieden, hierbij wordt verder onderzoek gedaan aan de hand van de Piramide van Eigen kracht maatwerkvoorziening.

  • buiten de Wmo-resultaatgebieden, een doorverwijzing naar voorliggende voorzieningen. Bijvoorbeeld schuldhulpverlening of verslavingszorg.

1.3. Eigen kracht

Piramide van eigen kracht

In de basis gaat het er over dat mensen voor zichzelf zorgen (eigen kracht). Vervolgens dat mensen voor elkaar zorgen (sociaal netwerk), gebruikt maken van collectieve voorzieningen (algemene voorzieningen), voordat uiteindelijk een maatwerkvoorziening optioneel wordt.

afbeelding binnen de regeling

Zoals genoemd onder 1.2 zal na het onderzoek met de ZRM samen met de burger gekeken worden welke oplossingen er mogelijk zijn voor de domeinen waar de inwoner een 1, 2 of een 3 scoort. In eerste instantie zal beoordeeld moeten worden of het onderdeel waar de inwoner onvoldoende op scoort, valt onder de resultaat verplichting van de Wmo. Wanneer dit niet het geval is (zoals bij verslavingszorg of schulden problematiek) dan zal de inwoner verwezen worden naar een instelling die hulp biedt of dat specifieke domein. Om helder te krijgen in welke situaties er wel sprake is van een resultaatverplichting op grond van de Wmo, is de opdracht uit de wet vertaald naar een viertal resultaatgebieden. Deze resultaatgebieden zijn:

  • het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven

  • het hebben van een zinvolle daginvulling

  • beschikken over mantelzorger die het vol kan volhouden

  • beschermd wonen en opvang.

Wanneer vastgesteld is dat het probleem van de inwoner valt onder één van de resultaatgebieden van de Wmo, zal met de inwoner gekeken worden welke oplossingsmogelijkheden er zijn. Dit gebeurt aan de hand van de Piramide van eigen kracht (zie afbeelding hierboven en hoofdstuk 7.2)).

Bij een score van 1, 2 of 3 op Wmo-resultaatgebieden zal aan de hand van de Piramide van eigen kracht (=Piramide) gefocust worden op oplossingen zo laag mogelijk in de Piramide.

De piramide van Eigen Kracht bestaat uit vier niveaus, te weten:

  • Eigen kracht

  • Sociaal netwerk

  • Algemene voorzieningen

  • Maatwerkvoorzieningen.

 

Het uitgangspunt is dat de oplossing voor iemands probleem, zo laag mogelijk in de piramide gevonden wordt Het beoordelen van de mogelijke oplossingen voor iemands probleem begint om die reden onderaan in de piramide: bij de eigen kracht, Zodra is vastgesteld dat hier geen oplossingsmogelijkheid gevonden kan worden, wordt de volgende trede beoordeeld. Wanneer het sociaal netwerk en de algemene voorzieningen ook geen oplossing bieden, kan iemand in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening.

De eigen kracht van de burger heeft betrekking op de mogelijkheden van de burger om zelf bij te dragen aan zijn zelfredzaamheid en participatie of opvang.

Deze eigen kracht komt niet alleen tot uitdrukking op het moment dat de burger al belemmeringen heeft, maar ook daarvoor al, door bijvoorbeeld te anticiperen op een levensfase waarin belemmeringen niet ongebruikelijk meer zijn.

Een jong stel bereidt zich voor op een levensfase waarin het kinderen krijgt en hiervoor kosten moeten maken in verband met de aanschaf van de benodigde babyartikelen of een verhuizing naar een grotere woning. Op diezelfde wijze zal een ieder zich ook moeten voorbereiden op wat veelal hoort bij het ouder worden: de behoefte aan een kleinere woning in verband met het vertrek van kinderen, de nabijheid van winkels en gemaksdiensten, een gelijkvloerse woning in verband met verminderde mobiliteit.

Het gebruik maken van de eigen kracht betekent ook dat de inwoner zelf voorziet in de kosten/voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn (zie 1.6). Een burger wordt geacht hiervoor op eigen kracht zorg te dragen. Gebruik maken van de eigen kracht veronderstelt daarnaast dat de burger zich voldoende verzekert, bijvoorbeeld door een passende aanvullende ziektekostenverzekering af te sluiten die aansluit bij de situatie van de burger.

1.4. Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde ondersteuning bieden, is een persoon niet aangewezen op ondersteuning in de vorm van dienstverlening vanuit de gemeente. Voor gebruikelijke hulp is dus geen maatwerkvoorziening mogelijk.

De ondersteuning die deze gebruikelijke hulp in omvang en intensiteit overstijgt, wordt als mantelzorg gezien en deze hulp is in principe wel toe te kennen.

Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.

Wat in redelijkheid mag worden verwacht is mede afhankelijk van de intensiteit en verwachte duur van de ondersteuningsbehoefte.

Uitzonderingen:

  • voor zover een partner, kinderen of andere huisgenoten geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke ondersteuning binnen dit resultaatgebied ten behoeve van de burger uit te voeren en deze vaardigheden (nog) niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht. Hierbij speelt bijvoorbeeld de leeftijd van het kind een rol.

  • voor zover een partner, kind en/of andere huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

    a. Wanneer voor de partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend.

    b. De partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot moet bereid zijn maatschappelijke activiteiten te beperken, voor zover dat redelijkerwijs van hem verwacht

Wat onder gebruikelijke hulp wordt verstaan, wordt verder uitgewerkt in de volgende hoofdstukken.

1.5. Mantelzorg

Mantelzorg wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg overstijgt in tijd en/of intensiteit, wanneer het door inwonende partners, kinderen of andere huisgenoten wordt geleverd, het niveau van gebruikelijke hulp. Anderzijds kan mantelzorg ook door niet inwonende familieleden of personen uit het netwerk van de persoon worden geleverd. Bijvoorbeeld door uitwonende kinderen, vrienden of andere personen uit het sociaal netwerk van de persoon.

Mantelzorg is, in tegenstelling tot gebruikelijke zorg, in principe wel toe te kennen, bijvoorbeeld als respijtzorg. Dit impliceert dat die zorg alsnog wordt verstrekt als de mantelzorg zou wegvallen. De gemeente bepaalt voor hoeveel professionele zorg iemand in aanmerking komt. De mate waarin mantelzorgers bereid en in staat zijn een deel van deze zorg te bieden, is bepalend voor het aantal uren professionele zorg dat iemand uiteindelijk krijgt. Hierbij speelt de draagkracht van mantelzorgers een rol. Deze is niet voor iedereen gelijk.

Voor de ene persoon zal het bieden van één uur zorg per dag het maximum zijn dat hij of zij kan dragen, terwijl voor een ander de grens hoger kan liggen. Deze verschillen worden in belangrijke mate bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger (leeftijd, gezinssituatie, eigen gezondheid et cetera). Bij het indicatieproces kan de mantelzorger aangeven welke ondersteuning hij nodig heeft om mantelzorg te kunnen bieden. Het voorgaande geeft aan dat mantelzorg niet gezien kan worden als een soort voorliggende voorziening. Artikel 4 van de verordening maatschappelijke ondersteuning zegt ook dat de mantelzorger , waar mogelijk, betrokken moet worden bij het gesprek (onderzoek) met de hulpvrager.

1.6. Algemeen gebruikelijk

Algemeen gebruikelijk duidt enerzijds op voorzieningen en anderzijds op kosten.

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet bij wet, waaronder de Wmo 2015, wordt aangeboden en die, indien voorhanden, in redelijkheid een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsbehoefte van de burger. Het gaat hierbij om voorzieningen zoals een boodschappendienst, een maaltijdvoorziening, gemaksdiensten die via een thuisorganisatie worden aangeboden, hondenuitlaatdienst, klussendienst, niet-wettelijke kinderopvang, voorzieningen die via een aanvullende ziektekostenverzekering worden aangeboden, alarmering etc.

Daarnaast kan het gaan om voorzieningen die:

  • niet speciaal zijn bedoeld voor mensen met een beperking;

  • in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • niet meer kosten dan een vergelijkbaar product.

Te denken valt hierbij aan voorzieningen zoals een verhoogd toilet, een 1-greeps mengkraan, een elektrische of inductiekookplaat, een fiets met trapondersteuning, een auto. Daarnaast zijn er kosten waarmee een de burger te maken krijgt, die algemeen gebruikelijk zijn en niet specifiek zijn voor iemand met een beperking. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de kosten die samenhangen met het gebruik van een algemeen gebruikelijke voorziening of algemene voorziening, of de kosten van een verhuizing.

Er zal in relatie tot de burger bekeken worden of de voorziening of de kosten algemeen gebruikelijk zijn.

Het is in principe de burger die moet aantonen dat een algemeen gebruikelijke voorziening voor hem niet tot de (financiële) mogelijkheden behoort. Daarbij kan het inkomen van de burger een rol spelen, maar ook het feit dat hij door een schuldsaneringstraject of beslag op zijn inkomen geen financiële ruimte heeft om te sparen of een lening af te sluiten.

Als er sprake is van een plotseling optredende, onvoorziene noodzaak kunnen voorzieningen of kosten, die normaal gesproken als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt, dat toch niet zijn. Zo is een verhuizing die plotseling noodzakelijk is omdat iemand een hersenbloeding heeft gekregen, niet algemeen gebruikelijk. Hetzelfde kan gelden als een voorziening plotseling noodzakelijk is die een algemeen gebruikelijk middel (bijvoorbeeld een fiets), die recentelijk is aangeschaft, van de persoon vervangt.

1.7. Algemene voorziening

Een algemene voorziening is in de wet als volgt gedefinieerd:

Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

Algemene voorzieningen zijn derhalve voorzieningen die vrij toegankelijk zijn. Wel kunnen er globale restricties en toegangscriteria worden gesteld. Bijvoorbeeld aan de frequentie waarmee de voorziening wordt bezocht of dat men behoort tot de doelgroep waarvoor de voorziening is bedoeld.

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn het openbaar vervoer, de wijkbus, inloop voor daklozen, het aanbod in wijk- en buurtcentra en algemeen maatschappelijk werk .

1.8. Voorliggende voorziening

Een voorliggende voorzieningen is een voorziening waar de burger wettelijk aanspraak op kan maken voor zijn belemmering.

Een voorbeeld is dat voor zover iemand een indicatie heeft voor ondersteuning met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg, er geen recht bestaat op ondersteuning via de Wmo 2015, tenzij het gaat om een voorziening voor sociaal recreatief vervoer of een algemene voorziening.

1.9. Aanvaardbaar niveau

Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang de situatie van betrokkene voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen, alsmede de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Maar ook de mogelijkheden die er zijn, mede gelet op de persoonlijke situatie van de burger. Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De door het college te bieden ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning gaat niet zover dat de gemeente rekening kan en moet houden met alle wensen van de burger, wat betreft bijvoorbeeld persoonlijke voorkeuren, smaak, luxe en gewoontes.

1.10. Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening wordt in de wet (voor zover hier van belang) als volgt gedefinieerd:

Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

  • ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de persoon als gevolg van zijn beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

Op de maatwerkvoorzieningen wordt in de hoofdstukken 3 en 4 verder ingegaan.

1.11. Resultaatgebied

De ondersteuning die het college door middel van een maatwerkvoorziening of pgb verleent in de vorm van dienstverlening, vindt plaats binnen 1 of meerdere resultaatgebieden, die allemaal te maken hebben met het uiteindelijke doel van maatschappelijke ondersteuning:

  • Behoud en zo mogelijk versterking van de zelfredzaamheid en participatie;

  • Opvang en beschermd wonen.

De resultaatgebieden zijn:

  • het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven;

  • het hebben van een zinvolle daginvulling;

  • beschikken over een mantelzorger die het vol kan houden;

  • bescherm wonen en opvang.

De resultaatgebieden worden in hoofdstuk 3 verder uitgewerkt. Hierbij wordt ook aangegeven voor welke doelgroepen de resultaatgebieden van toepassing kunnen zijn.

1.12. Langdurig noodzakelijk

De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter ondersteuning of bevordering van de participatie en zelfredzaamheid van de burger. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor belanghebbende niet kan participeren of niet voldoende zelfredzaam is. Hierbij kan de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol spelen, om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti-revaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor begeleiding of hulp bij het huishouden kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld tijdens een herstelperiode. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

1.13. Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen aan een auto of fiets. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor worden niet vergoed.

1.14. Treden bij de maatwerkvoorzieningen

De gemeente heeft de extramurale begeleiding ingekocht bij een groot aantal zorgaanbieders in de regio. Er zijn afspraken gemaakt over de tarieven. De vastgestelde tarieven zijn ingedeeld in drie treden, die elk bestaan uit een aantal eenheden per week, oplopend in intensiteit van de ondersteuning. Een trede wordt vastgesteld aan de hand van de totaal noodzakelijke zorg per week in onderstaande resultaatgebieden :

  • Het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven (uitgezonderd huishoudelijke hulp)

  • Het hebben van een zinvolle daginvulling.

  • Beschikken over een mantelzorger die het vol kan houden

 

Een eenheid per week komt overeen met:

  • 1 uur individuele ondersteuning

of

  • 1 dagdeel collectieve ondersteuning (meer dan 1 burger tegelijk).

 

Drie eenheden per week komen overeen met:

  • 1 etmaal kortdurend verblijf (logeren)

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de eenheden in de verschillende treden:

Trede

Eenheden

per week

Licht

0 t/m 4

Midden

5 t/m 10

Zwaar

Meer dan 10

1.15. Sociaal-recreatief vervoer

Het gaat bij sociaal-recreatief vervoer om vervoer dat bestemd is ten behoeve van de participatie en zelfredzaamheid van een burger. Het gaat om vervoer naar bijvoorbeeld een buurtactiviteit , vrienden en familie, een theater, winkels met de scootmobiel. Een voorziening voor sociaal-recreatief vervoer stelt de burger in staat zijn zelfredzaamheid te verbeteren of te handhaven, dan wel te participeren in de samenleving.

Sociaal-recreatief vervoer onderscheid zich van:

  • vervoer van en naar de dagbesteding: dit vervoer maakt onderdeel uit van het arrangement dagbesteding;

  • vervoer naar werk of in het kader van een traject naar werk of activering op grond van bijvoorbeeld de Werkloosheidswet of Participatiewet. Dit vervoer wordt vergoed door de werkgever of hierin wordt voorzien op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Participatiewet.

1.16. Vertegenwoordiger

Een vertegenwoordiger is op grond van de definitie in de Wmo 2015 de persoon of rechtspersoon die een burger vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

Op grond van de wet kunnen als vertegenwoordiger optreden de curator, mentor of gevolmachtigde van de burger. De bewindvoerder staat hier niet bij. De bewindvoerder kan alleen als vertegenwoordiger optreden als deze is gevolmachtigd door de burger. Curatele, bewind en mentorschap zijn verschillende maatregelen om mensen te beschermen die zelf geen goede beslissingen kunnen nemen. Bijvoorbeeld door een verstandelijke

beperking, verslaving of dementie. Bewind is bedoeld voor wie zijn financiële zaken niet zelf kan regelen. Mentorschap gaat over het nemen van beslissingen over de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene.

Curatele is bedoeld voor mensen die hun financiële en persoonlijke zaken niet zelf kunnen regelen. Die mensen zijn handelingsonbekwaam.

Curatele, bewind en mentorschap kunnen worden aangevraagd bij de kantonrechter. Als een curator, mentor of gevolmachtigde ontbreekt, kunnen ook als vertegenwoordiger optreden:

  • echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de burger; dan wel (als deze ontbreekt);

  • diens ouder, kind, broer of zus.

Deze personen kunnen echter niet als vertegenwoordiger optreden als de burger dat niet wenst. Om die reden zal geprobeerd moeten worden om zoveel mogelijk een schriftelijke machtiging te vragen van de burger.

Een buurvrouw, vriend of kennis, kan alleen als vertegenwoordiger optreden als deze expliciet door de burger is gevolmachtigd.

Hoofdstuk 2. Melding, onderzoek en aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Grondslag:

Wet: Hoofdstuk 1, artikel 1.1.1 (definities) en hoofdstuk 2, paragraaf 3

Verordening: artikel 2,3,4,5,6,9,10.

2.1. Inleiding

De wet schrijft voor dat, zodra een persoon zich meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, er een onderzoek moet worden uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt uitgewerkt hoe de melding en onderzoek plaatsvinden.

2.2. Melding

Een melding kan door of namens de burger worden gedaan. De wetgever schrijft niet voor wie allemaal een melding kunnen doen. Het hoeft niet persé te gaan om een vertegenwoordiger (zie 1.11) van de burger, maar het kan ook gaan om bijvoorbeeld de buurvrouw, een arts of een kind.

Met een melding maakt de burger en /of zijn omgeving duidelijk dat hij behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Dat wil zeggen dat hij een hulpvraag heeft te maken heeft met belemmeringen in zijn zelfredzaamheid of participatie of dat hij behoefte heeft aan beschermd wonen of opvang.

 

Een burger kan zich op diverse manieren melden met een hulpvraag:

  • via het wmo-loket

  • via het sociale wijkteam

  • telefonisch

  • digitaal

  • schriftelijk

 

Nadat de burger zich heeft gemeld wordt in eerste instantie door de medewerker die de melding in behandeling neemt bezien of er echt sprake is van een melding, of dat het gaat om een simpele hulpvraag die direct telefonisch of bij het eerste contact kan worden afgedaan, bijvoorbeeld door de persoon te verwijzen naar het loket of de organisatie waar hij met zijn hulpvraag terechtkan.

Is er inderdaad sprake van een hulpvraag, dan zorgt de betreffende medewerker ervoor dat de juiste persoon de melding in behandeling neemt en dat de burger (en degene die de melding heeft gedaan als dat niet de burger zelf is geweest) van zijn melding een bevestiging ontvangt. Daarnaast wordt de burger er op gewezen dat hij recht heeft op onafhankelijke burgerondersteuning. Daarnaast dient conform artikel 4 van de verordening, waar mogelijk, de mantelzorger aanwezig te zijn tijdens het gesprek / het onderzoek.

De burger wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen 7 dagen een persoonlijk plan te overhandigen waarin hij de onderwerpen die tijdens het onderzoek aan de orde zullen komen beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

Ook vraagt de medewerker de burger een geldig identiteitsbewijs te overleggen en toestemming te verlenen voor de verwerking van persoonsgegevens waarover de gemeente uit andere hoofde beschikt (bijvoorbeeld ten behoeve van de uitvoering van de Jeugdwet, Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening) of die de gemeente van de zorgverzekeraar, de zorgaanbieder of andere derden zou willen ontvangen en die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wmo 2015.

2.3. Onderzoek

Nadat is vastgesteld dat er sprake is van een melding in de zin van de Wmo 2015, start de medewerker die de melding in behandeling neemt, een onderzoek. Daarbij worden de onderdelen onderzocht die de wetgever in de wet heeft opgenomen.

Uit de Memorie van Toelichting blijkt, dat niet alle onderdelen uit het onderzoek uitgevoerd hoeven te worden. Als de burger tijdens het onderzoek te kennen geeft dat hij met de aangereikte mogelijkheden uit de voeten kan of geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal doen, kan het onderzoek als afgerond worden beschouwd.

Indien de melding niet door de burger zelf is gedaan, wordt degene die de melding heeft gedaan zoveel mogelijk betrokken bij het onderzoek. Als er sprake is van een vertegenwoordiger (zie hoofdstuk 1, punt 15), wordt ook die bij het onderzoek betrokken.

2.3.1. Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de burger

De behoeften en voorkeuren van de burger spelen op een aantal manieren een rol:

a. wat is de achtergrond van zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning?

b. wat zijn de behoeften van de burger bij het zoeken naar een oplossing?

Ad a

Welke problemen ervaart de burger bij zijn zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie?

Waar worden deze door veroorzaakt? Waardoor is er volgens de burger een noodzaak voor beschermd wonen of opvang? Wat heeft burger gedaan om de problemen die hij ondervindt op te lossen.

Hierbij wordt zoveel mogelijk geprobeerd in kaart te brengen binnen welke resultaatgebieden de ondersteuningsbehoefte valt.

Ad b

De burger kan aangeven welke wijze van ondersteuning hij in zijn hoofd heeft. Ook in algemene zin kan hij zijn behoeften ten aanzien van het ondersteuningsaanbod aangeven. Ook de achtergrond van de door de burger aangegeven behoefte zal daarbij aan de orde komen. Bijvoorbeeld: uit het onderzoek blijkt dat de belemmeringen van de aanvrager alleen opgelost kunnen worden door een woningaanpassing of verhuizing. Het college zal kiezen voor de goedkoopst adequate oplossing. Als blijkt dat de burger liever thuis wil blijven wonen, omdat hij hier gebruik kan maken van ondersteuning vanuit zijn sociale netwerk, zal dit door de medewerker betrokken worden bij het formuleren van het uiteindelijke besluit.

Daarnaast worden de persoonskenmerken van de burger bekeken: om wat voor soort burger gaat het?

Relevante persoonskenmerken kunnen, afhankelijk van de belemmeringen die de persoon aandraagt, bijvoorbeeld zijn:

  • de leeftijd;

  • de gezondheidssituatie;

  • de mate waarin een persoon actief is geweest voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen;

  • de zelfstandigheid en leerbaarheid van de burger.

2.3.2. In beeld brengen zelfredzaamheid via de zelfredzaamheidsmatrix.

Kortheidshalve wordt hier verwezen naar punt 1 uit hoofdstuk 1.

De medewerker die de melding van de burger onderzoekt, maakt gebruik van de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) om vast te kunnen stellen hoe de eigen kracht van de burger is op diverse leefgebieden. In hoeverre de medewerker alle of slechts een beperkt aantal leefgebieden van de ZRM doorloopt, is afhankelijk van de aard en complexiteit van de hulpvraag van de burger. Zie ook onder 2.3 en 2.5.

In hoofdstuk 1, onder punt 1 staat ook aangegeven bij welke score de gemeente de burger voldoende zelfredzaam acht.

2.3.3. Mogelijkheden eigen kracht en gebruikelijke hulp

Als de belemmeringen, behoeften en voorkeuren van de burger in beeld zijn, is de volgende stap om in kaart te brengen wat binnen het vermogen van de burger ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie of tot een oplossing voor zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang te komen.

Kan de burger bijvoorbeeld door het doen van vrijwilligerswerk wat doen aan zijn participatieprobleem? Is hij in staat de boodschappenservice te gebruiken voor zijn boodschappen? Kan hij door het anders organiseren van zijn leven misschien geholpen worden? Kan de burger verhuizen naar een meer geschikte woning, zodat hij makkelijker uit de voeten kan in zijn woning, maar ook minder problemen heeft om de deur uit te gaan? Kan de burger met wat simpele hulpmiddelen, verkrijgbaar in bijvoorbeeld de bouwmarkt, een winkel voor huishoudelijke artikelen of een zelfzorgwinkel, zijn belemmeringen oplossen? Biedt een fiets met trapondersteuning een oplossing voor zijn vervoersprobleem?

Met andere woorden: van de burger mag verwacht worden dat hij zijn eigen kracht aanspreekt al dan niet door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Bij gebruikelijke hulp gaat het om de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

Het gaat derhalve om “algemeen aanvaarde opvattingen”. Specifieke opvattingen van huisgenoten over taken binnen een huishouding, bijvoorbeeld in relatie tussen taken man en vrouw of taken die je kunt vragen van inwonende kinderen, spelen geen rol.

Wel wordt rekening gehouden met de individuele belastbaarheid van de huisgenoten. Zijn er bijvoorbeeld huisgenoten waarvan verwacht kan worden dat zij huishoudelijke taken overnemen of de burger ondersteunen in zijn participatie?

Wat gebruikelijke hulp is, wordt beschreven in hoofdstuk 1.4 en wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 7.3 : richtlijnen voor gebruikelijke hulp.

Bij het onderzoek naar de eigen kracht kan ook de financiële situatie van belang zijn. Hoewel de financiële situatie geen grond is tot het afwijzen van ondersteuning, kan wel soms meer inzet van de eigen kracht aan de orde zijn, gelet op de financiële mogelijkheden. Zie ook par.7.3.1.1. onder lid 2.

2.3.4. Mogelijkheden mantelzorg en sociaal netwerk

Als sprake is van bijvoorbeeld een probleem bij het vervoer of bij het doen van het huishouden, kan ook mantelzorg en de inzet van het sociaal netwerk (inclusief eventuele vrijwilligers in de wijk) een rol spelen bij de oplossing van de belemmeringen van de burger. Daarom wordt onderzocht in hoeverre de burger beschikt over een sociaal netwerk, of er al mantelzorg aanwezig is of dat mantelzorg mogelijk een optie kan zijn.

Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke hulp. Daarnaast kan mantelzorg ook door anderen dan huisgenoten worden geleverd, bijvoorbeeld door een buurvrouw of kind dat elders woont.

2.3.5. Mogelijkheden algemene voorzieningen of maatschappelijk nuttige activiteiten

Met de burger wordt vervolgens besproken welke mogelijkheden er zijn ten aanzien van het gebruik van algemene voorzieningen. Te denken valt hierbij aan het openbaar vervoer, de wijkbus bij mobiliteitsproblemen, de inloop voor drugsverslaafden, creatieve middagen in het wijkcentrum, gezamenlijke maaltijden.

Ook kan met de burger gesproken worden over de mogelijkheden om door middel van het doen van maatschappelijk nuttige activiteiten een oplossing te bieden voor bijvoorbeeld belemmeringen ten aanzien van de participatie.

In sommige gevallen kunnen andere voorzieningen dan gemeentelijke voorzieningen een bijdrage leveren aan het oplossen van de belemmeringen ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie. Te denken valt aan een boodschappendienst, de inzet van vrijwilligers van een kerkelijke organisatie waarbij de burger is aangesloten, gemaksdiensten van bijvoorbeeld een thuiszorgorganisatie, algemeen maatschappelijk werk en voorzieningen waarop aanspraak bestaat op grond van de Zorgverzekeringswet.

Ook zal aan de orde kunnen komen in hoeverre er voor de burger een indicatie mogelijk is op grond van de Wet langdurige zorg, omdat de beperkingen dermate ernstig zijn dat zij niet in een de thuissituatie in voldoende mate kunnen worden opgelost.

2.3.6. Samenhang in ondersteuning

Bij de burger moet ook worden geïnformeerd of hij op andere terreinen binnen het sociale domein zorg, ondersteuning of diensten ontvangt en / of wenselijk zou zijn. Te denken valt aan ondersteuning ten laste van de Zorgverzekeringswet of op grond van de Participatiewet of Jeugdwet. Op deze wijze kan, als ondersteuning vanuit de Wmo 2015 nodig blijkt, samenhang worden geboden in het totaalpakket van ondersteuning dat de burger ontvangt.

2.3.7. Bijdragen in de kosten

De burger zal ook geïnformeerd worden over de eventuele financiële bijdrage die hij is verschuldigd als er gebruik wordt gemaakt van een ondersteuningsaanbod van de gemeente. Aangezien de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening niet tot de bevoegdheid behoort van het college, maar van het CAK, kan de medewerker ten aanzien hiervan slechts globaal en onder voorbehoud informatie verstrekken en zo nodig verwijzen naar (de website van) het CAK. In ieder geval wordt wel door de medewerker duidelijk gemaakt voor welke voorzieningen er een eigen bijdrage verschuldigd is en waar de hoogte van de eigen bijdrage van afhankelijk is.

Ook als er een andersoortige bijdrage dan een eigen bijdrage wordt gevraagd, zoals bijvoorbeeld voor het collectief aanvullend vervoer, wordt dit aan de burger verteld.

2.3.8. Keuze voor maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget

De burger wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om, als er aanspraak is op een maatwerkvoorziening, in plaats daarvan een persoonsgebonden budget te ontvangen. Daarbij zal de burger worden gewezen op de voorwaarden om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen, alsmede de rechten en plichten die hieraan zijn verbonden. De medewerker informeert de burger over het format waaraan het zorg- en budgetplan moet voldoen. Daarnaast informeert de medewerker de burger op zijn verzoek over de maximale budgetten die voor de ondersteuning waarvoor hij een pgb wil aanvragen van toepassing zijn, alsmede de eisen die worden gesteld aan formele en informele ondersteuning.

De medewerker onderzoekt daarnaast of de burger zal kunnen voldoen aan de eisen die de wetgever of de gemeente aan de ondersteuning met een pgb stellen.

De burger wordt geadviseerd het zorg- en budgetplan op te stellen en aan de medewerker ter toetsing te overleggen tijdens de onderzoeksfase, zodat deze eventueel nog besproken en bijgesteld kan worden en de resultaten van deze toetsing meegenomen kunnen worden in het verslag. Dit kan echter pas op het moment dat er een formeel akkoord is op de toekenning van een maatwerkvoorziening.

Daarnaast informeert de medewerker de burger, indien van toepassing, welke aanbieders van ondersteuning voor hem in het gebied waar hij woont beschikbaar zijn.

2.4. Verslag

De medewerker maakt van het onderzoek een verslag, waarin de bevindingen van het onderzoek worden weergeven. Ook de eindconclusie, inclusief het eventuele ondersteuningsplan, wordt opgenomen in het verslag.

Het verslag wordt aan de burger (en zijn eventuele vertegenwoordiger) verstrekt. Daarbij wordt hem verzocht het verslag voor “gezien” of “akkoord” te ondertekenen.

2.4.1. Ondersteuningsplan

In het ondersteuningsplan, dat onderdeel uitmaakt van het gespreksverslag, wordt aangegeven:

  • in verband met welke belemmeringen ondersteuning nodig is;

  • welke doelstelling er wordt nagestreefd met de ondersteuning;

  • op welke wijze deze ondersteuning kan worden vormgegeven;

  • welke adviezen er aan de burger zijn gegeven;

  • welke afspraken er zijn gemaakt met de burger;

  • indien een maatwerkvoorziening aan de orde is:

  • binnen welk resultaatgebied de maatwerkvoorziening aan de orde is;

  • volgens welke intensiteitstrede (licht, middel, zwaar) de ondersteuning nodig is;

  • hoe de maatwerkvoorziening bijdraagt aan de doelstelling / het resultaat.

Kiest de burger voor een pgb, dan wordt het goedgekeurde zorg- en budgetplan toegevoegd aan het ondersteuningsplan.

Bij het opstellen van het ondersteuningsplan is het streven om de burger op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang:

  • de situatie van de burger voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen;

  • de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben;

  • de leerbaarheid van de burger, waaronder mede begrepen de mate waarin gestreefd kan worden naar verbetering, stabilisatie of vertraging van achteruitgang in de zelfredzaamheid en participatie, gezien de beperkingen van de burger.

Aanvaardbaar wil zeggen, dat de burger zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat de situatie niet meer kan worden zoals het voorheen was, toen hij nog een belemmeringen had.

De ondersteuning beperkt zich tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie en breidt zich niet uit tot wat de burger bijvoorbeeld noodzakelijk vindt in het kader van smaak. Ook betekent het niet per definitie dat hij alle hobby’s moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.

2.5. Bekende burger

Als er sprake is van een burger die al bekend is in het kader van de Wmo 2015, wordt voorkomen dat de burger opnieuw gegevens moet verstrekken die al bij de gemeente bekend zijn. Wel zal de medewerker de bij de gemeente bekende gegevens doorlopen, om te zien in hoeverre deze nog actueel zijn.

Het onderzoek zal zich dan vooral richten op de wijzigingen die er sinds de vorige melding in de situatie van de burger zijn opgetreden en de aanvullende hulpvraag.

2.6. Melding door derde

De melding kan, behalve door de burger zelf, ook worden gedaan door een derde. Dat kan een ieder zijn: een buurvrouw, een kind, een arts. Degene die de melding heeft gedaan, wordt zoveel mogelijk betrokken bij het onderzoek.

2.7. Afhandelingstermijn onderzoek

De wetgever schrijft voor dat het onderzoek naar aanleiding van de melding moet zijn afgerond door middel van een verslag binnen zes weken na de melding.

In de Memorie van Toelichting is echter aangegeven dat een zorgvuldig onderzoek uitgangspunt is. Mocht omwille van deze zorgvuldigheid, bijvoorbeeld omdat informatie bij derden moet worden opgevraagd, of omdat er sprake is van een complexe hulpvraag vanuit diverse domeinen, de termijn van zes weken niet gehaald worden, dan kan de medewerker in overleg treden met de burger om deze termijn te verlengen. Dit wordt vervolgens schriftelijk bevestigd, onder vermelding van de termijn waarbinnen het onderzoek naar verwachting wel is afgerond.

Dit laat onverlet het recht van de burger om na zes weken een maatwerkvoorziening aan te vragen. Aangezien voor het beoordelen van een dergelijke maatwerkvoorziening dan ook aanvullend onderzoek nodig zal zijn, zal de medewerker naar aanleiding van de aanvraag en met verwijzing naar de Algemene wet bestuursrecht de burger eveneens moeten informeren dat de behandelingstermijn van de aanvraag niet wordt gehaald.

Zie verder paragraaf aanvraag.

2.8. Onderzoek in relatie tot resultaatgebied Beschermd Wonen en opvang

De toegang tot dit resultaatgebied heeft vaak een doorverwijzing tot gevolg. De gemeente Breda heeft een centrumgemeentefunctie voor de maatschappelijke opvang en onder de nieuwe Wmo 2015 ook voor het beschermd wonen.

2.9. Aanvraag maatwerkvoorziening en pgb

2.9.1. Aanvraag schriftelijk

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet schriftelijk worden ingediend. Hiervoor wordt een passage gereserveerd in het gespreksverslag.

Als de burger een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indient, is hij verplicht ook het gespreksverslag voor gezien of akkoord te ondertekenen.

Een aanvraag kan pas worden ingediend als het onderzoek is afgerond. Is het onderzoek niet binnen zes weken afgerond, dan mag de burger wel een aanvraag indienen. Aangezien er op dat moment nog geen gespreksverslag is, kan hij de aanvraag indienen met een daarvoor vastgesteld formulier.

Zie punt 9.5 voor de situatie dat de burger een aanvraag indient zonder dat er een melding heeft plaatsgevonden.

2.9.2. Ingezetene

Een persoon heeft slechts recht op een maatwerkvoorziening (of pgb) voor zover hij ingezetene is van de gemeente Geertruidenberg. Dat wil zeggen dat hij zijn woonplaats moet hebben in Geertruidenberg Artikel 1:10 BW bepaalt dat de woonplaats van iemand zich bevindt te zijner woonstede, en bij gebrek van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Het gaat om waar iemand werkelijk woont, de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel is bereikt, terug te keren. Artikel 1:11 BW bepaalt dat een natuurlijk persoon zijn woonstede verliest door daden waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven.

Iemand wordt vermoed zijn woonstede te hebben verplaatst, wanneer hij daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze kennis heeft gegeven aan de gemeentebesturen. Normaal gesproken komen woonplaats, inschrijving in het GBA en feitelijke verblijfplaats overeen en is dus duidelijk wat de woonplaats is. Als iemand 2 adressen heeft, bijvoorbeeld een woning en een vakantieadres, of een woning en een revalidatiecentrum, dan is van belang waar de persoon staat ingeschreven en of hij de intentie heeft terug te keren naar zijn woning. Door een tijdelijk verblijf in een instelling of een tijdelijk verblijf op een vakantieadres verliest iemand derhalve niet zijn woonplaats/ingezetenschap.

Als bij de persoon iemand staat ingeschreven die daar feitelijk niet woont, komt dat voor rekening en risico van de aanvrager van de burger: Als er in het GBA medebewoners staan ingeschreven die als huisgenoot kunnen worden aangemerkt, wordt hiermee rekening gehouden in het onderzoek. Het is aan de persoon om er zorg voor te dragen dat personen die feitelijk niet bij hem wonen, worden uitgeschreven.

Als uit onderzoek blijkt dat er bij een persoon iemand inwoont die kan worden aangemerkt als huisgenoot, wordt hiermee bij de vaststelling van het recht op huishoudelijke verzorging rekening gehouden, ook al staat de medebewoner in het GBA niet ingeschreven op het betreffende adres.

Voor ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen en opvang geldt niet dat de burger ingezetene moet zijn van de gemeente Geertruidenberg.

De gemeente is gehouden deze ondersteuning te leveren aan iedere burger die zich tot de gemeente wendt en die daarvoor in aanmerking komt.

2.9.3. Aanvraag persoonsgebonden budget

Als een burger de ondersteuning in de vorm van dienstverlening voor één of meerdere resultaatgebieden door middel van een persoonsgebonden budget zelf wenst in te kopen, moet hij bij zijn aanvraag een zorg- en budgetplan overleggen, op basis van het format dat hem hiervoor is verstrekt.

Daarnaast overlegt hij de conceptovereenkomst die hij met de aanbieder(s) wil afsluiten (bij dienstverlening).

Hiervoor stelt de Sociale Verzekeringsbank modellen ter beschikking.

Voor andere vormen van ondersteuning, bijvoorbeeld voor een woningaanpassing of een hulpmiddel, wordt geen volledig zorg- en budgetplan gevraagd, maar gelden afwijkende voorwaarden. Dit is opgenomen in het hoofdstuk “overige maatwerkvoorzieningen”.

2.9.4. Afhandelingstermijn aanvraag

De afhandelingstermijn voor de aanvraag bedraagt 2 weken.

Als de burger voor de afhandeling van zijn aanvraag nog gegevens moet overleggen, dan wordt hem dat schriftelijk gevraagd, met vermelding van de termijn waarbinnen hij die gegevens moet overleggen. De afhandelingstermijn wordt opgeschort zolang de burger de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Als de gegevens niet binnen de termijn zijn verstrekt, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld als deze gegevens wezenlijk zijn voor de afhandeling van de aanvraag.

Als meer tijd nodig is om tot een besluit te komen, dan kan de afhandelingstermijn met een redelijke termijn worden verlengd. Wat een redelijke termijn is, is afhankelijk van de reden waarom meer tijd nodig is, maar zal normaal gesproken niet meer dan 8 weken kunnen bedragen.

De burger wordt op de hoogte gesteld dat zijn aanvraag niet binnen 2 weken zal worden afgehandeld. In de brief wordt tevens vermeld wanneer hij het besluit wel kan verwachten.

2.9.5. Aanvraag zonder meldingsprocedure

Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening (of pgb) kan door een burger alleen worden gedaan als het volledige onderzoek is afgerond, tenzij:

  • het onderzoek niet is uitgevoerd binnen 6 weken;

  • er naar het oordeel van de medewerker die de aanvraag in behandeling neemt sprake is van een spoedeisende situatie.

In de wet staat geen termijn genoemd waarbinnen een aanvraag moet zijn gedaan na afronding van het onderzoek.

Als er naar de mening van de medewerker een dusdanig lange termijn zit tussen afronding onderzoek en indiening aanvraag, dat er twijfels zijn of het onderzoeksverslag nog actueel genoeg is, zal dit met de burger worden besproken. Daarbij wordt ook de reden gevraagd waarom de burger zo lang heeft gewacht met het indienen van zijn aanvraag en hoe hij de situatie in de tussentijd heeft opgelost.

De medewerker kan er, afhankelijk van zijn bevindingen, voor kiezen het onderzoek volledig opnieuw te doen, dan wel het verslag met de burger door te lopen om te bezien in hoeverre er nog wijzigingen zijn. Dit (aanvullende) verslag wordt aan de burger verstrekt.

Als een burger een aanvraag indient terwijl er geen sprake is geweest van een melding èn er ook geen sprake is van een spoedeisende situatie, dan wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, maar wordt eerst een onderzoek ingesteld. De aanvraag kan worden aangemerkt als een melding. De burger wordt ervan op de hoogte gesteld dat de aanvraag te vroeg is ingediend en (voorlopig) niet in behandeling wordt genomen totdat het onderzoek is afgerond en de burger de aanvraag wil handhaven.

2.10. Beschikking

Belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 schriftelijk in de vorm van een beschikking. Indien de termijn voor beslissen (in totaal 8 weken) overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de klant schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn. In de beschikking staat: de meldingsdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. De Wmo consulent zal belanghebbende doorgaans vóór verzending van de beschikking telefonisch informeren over de aard van de beslissing, wanneer deze voor burger negatief is. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk. Zie voor de inhoud van een beschikking ook artikel 10 van de verordening.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen

3.1. Algemeen

3.1.1. Wettelijke grondslag:

Wet: Hoofdstuk 1, artikel 1.1.1 (definitie) en hoofdstuk 2, paragraaf 3

Verordening: artikel 7

3.1.2. Aanvraag maatwerkvoorziening dienstverlening

Nadat het onderzoek naar aanleiding van de melding is afgerond (of als het onderzoek niet binnen 6 weken is afgerond) kan de burger een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen.

3.1.3. Grondslagen

Voor de maatwerkvoorzieningen is van belang wat de dominante grondslag is van de belemmeringen waardoor een beroep op maatschappelijke ondersteuning in de vorm van dienstverlening wordt gedaan.

Grondslag wordt hierbij als volgt gedefinieerd:

Beperking, psychisch of psychosociaal probleem als gevolg waarvan de burger op één of meerdere vormen van ondersteuning een beroep kan doen.

Er worden de volgende grondslagen onderscheiden:

a. somatische aandoening of beperking;

b. psychogeriatrische aandoening;

c. psychiatrische aandoening;

d. lichamelijke beperking;

e. verstandelijke beperking;

f. zintuiglijke beperking.

Ad a Somatische aandoening

Een somatische aandoening of beperking vindt veelal zijn oorzaak in een actuele somatische (lichamelijke) ziekte of aandoening. Een lichamelijke aandoening die gekenmerkt wordt door stabiele fases en bij verergering door medische en/of paramedische behandeling (nog) kan genezen of verbeteren, heeft als grondslag somatische aandoening, dus niet de grondslag lichamelijke beperking. Wanneer de lichamelijke aandoening blijvend is, niet veroorzaakt door stoornissen van het zenuwstelsel of het bewegingsapparaat (bot/spierstelsel, gewrichten en bindweefsel), dan is de grondslag somatische aandoening eveneens van toepassing. Dit is ook het geval bij een ongeneeslijke ziekte, waarbij geen zicht meer is op herstel of verbetering en die zeker tot het levenseinde zal leiden.

Ad b Psychogeriatrische aandoening

Een psychogeriatrische aandoening wordt gevormd door een ziekte, aandoening of stoornis in of van de hersenen. Veelal is er een aantasting te zien van onder andere denkvermogen, gevoelsleven, intellect, geheugen of al of niet in combinatie met afname van motorische functies en vermindering van sociale zelfredzaamheid.

Dementie is een verzamelnaam voor een aantal ziekteverschijnselen die allemaal veroorzaakt worden door niet-aangeboren afwijkingen in de hersenen.

Ad c Psychiatrische aandoening

Bij psychiatrische aandoeningen is sprake van belemmeringen in de zelfredzaamheid of participatie of psychisch of psychosociaal disfunctioneren, veroorzaakt door een psychiatrisch ziektebeeld of verslavingsproblematiek.

Ad d Lichamelijke beperking

Bij een lichamelijke beperking is sprake van een fysieke aandoening als gevolg van stoornissen van het zenuwstelsel en het bewegingsapparaat (bot/- spierstelsel, gewrichten en bindweefsel), waarbij geen functionele verbetering meer te verwachten is (er kan nog wel sprake zijn van een verslechtering) en er geen sprake is van een terminale situatie.

Ad e Verstandelijke beperking

Er is sprake van een verstandelijke beperking als wordt voldaan aan de volgende 3 cumulatieve voorwaarden:

  • de burger scoort cognitief/intellectueel beneden gemiddeld op een algemene intelligentietest (norm: IQ 70 of lager);

  • er zijn blijvende beperkingen zijn op het gebied van de sociale redzaamheid of participatie;

  • de situatie is voor het 18e levensjaar ontstaan.

Als sprake is van een IQ tussen 70 en 85, maar er is sprake van ernstige en chronische beperkingen in de sociale redzaamheid of participatie, bijvoorbeeld als gevolg van ernstige gedragsproblemen, is er eveneens sprake van een verstandelijke beperking.

Ad f Zintuiglijke beperking

Er is sprake van een zintuiglijke beperking bij burgeren die een ernstige visuele of auditieve beperking hebben. De volgende doelgroepen zijn hierbij te onderscheiden:

Burgeren met een ernstige visuele beperking

De burger die op grond van een visuele beperking valt onder deze doelgroep heeft een visuele beperking die voldoet aan de NOG-richtlijn ‘Visusstoornissen, Revalidatie en Verwijzing’. Volgens deze richtlijn is sprake van een visuele beperking als ernstige stoornissen in het gezichtsvermogen en/of de visuele perceptie zijn vastgesteld in combinatie met beperkingen in het dagelijks functioneren. De burger voldoet aan de volgende criteria:

  • er is sprake van bijkomende cognitieve, psychosociale en/of psychiatrische problematiek;

  • er is sprake van een combinatie van problematiek, zoals cognitieve, psychosociale en/of psychiatrische problematiek. Dit leidt tot beperkte compensatiemogelijkheden en vervolgens tot een volstrekt ‘nieuwe’ en grotere beperking met nog minder mogelijkheden;

  • uit aanvullend onderzoek, diagnostiek en/of dossieronderzoek (onder meer de PAI) blijkt dat de burger in aanmerking komt voor Specialistische Begeleiding.

Vroegdove burgeren

Doof wil in dit kader zeggen dat de burger meer dan 80 decibel (dB) gehoorverlies aan beide oren heeft. Eventuele gehoorresten hebben geen betekenis voor communicatie. Indien een volwassene (iets) minder dan 80 dB gehoorverlies heeft en dat verlies selectief het frequentiebereik van de spraak bestrijkt is er ook sprake van complete functionele doofheid Bij vroegdove burgeren dateert de doofheid van vóór het begin van de gesproken normale taalontwikkeling. De gesproken taalontwikkeling is niet op gang gekomen of te vroeg gestokt. Er is hierdoor sprake van grote achterstanden in taal, algemene kennis en emotionele ontwikkeling.

Daarnaast kan er sprake zijn van bijkomende stoornissen en beperkingen van algemene en specifieke, mentale of fysieke aard.

Doofblinde burgeren

Er is sprake van doofblindheid als:

  • er sprake is van een combinatie van verlies van de hoorfunctie (> 35 dB verlies aan het beste oor) en

  • verlies van visuele functies (gezichtsscherpte < 0.3 en/of een gezichtsveldbeperking van < 30 graden aan het beste oog) met veelal een progressief karakter van beide of één van beide zintuigbeperkingen.

Deze combinatie van beperkingen leidt tot een aanzienlijk verlies van algemene en specifieke mentale of fysieke functies, hetgeen leidt tot belemmeringen in de zelfredzaamheid en participatie.

3.1.4. Ondersteuning binnen resultaatgebieden

De ondersteunende dienstverlening is gericht op het wegnemen of verminderen van belemmeringen die een burger ondervindt binnen één of meerdere van de volgende resultaatgebieden:

  • a.

    het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven

  • b.

    het hebben van een zinvolle daginvulling

  • c.

    het beschikken over een mantelzorger, die het vol kan houden

  • d.

    beschermd wonen en opvang

De afzonderlijke resultaatgebieden worden in het vervolg van dit hoofdstuk verder uitgewerkt.

3.1.5. Grondslagen en resultaatgebieden.

In onderstaand schema is aangeven welke resultaatgebieden er per grondslag aan de orde kunnen zijn.

GRONDSLAG

RESULTAATGEBIED

Somatische aandoening

Alle resultaatgebieden, behalve beschermd wonen en opvang en zelfzorg /gezondheid

Psychogeriatrische aandoening

Alle resultaatgebieden, behalve beschermd wonen en zelfzorg /gezondheid

Psychiatrische aandoening

Alle resultaatgebieden. Zie combinatie met resultaatgebied beschermd wonen en opvang

Lichamelijke beperking

Alle resultaatgebieden, behalve beschermd wonen en opvang en zelfzorg/gezondheid

Verstandelijke beperking

Alle resultaatgebieden, behalve beschermd wonen en opvang

Zintuiglijke beperking

Alle resultaatgebieden, behalve beschermd wonen en opvang

Zelfzorg /gezondheid behoort tot resultaatgebied - het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven.

Aangezien er bij een somatische of psychogeriatrische aandoening en bij een lichamelijke beperking veelal sprake is van aanvullende behoefte aan (medische) zorg via de Zorgverzekeringswet, in de vorm van verpleging en behandeling, wordt ondersteuning voor zelfzorg en gezondheid voor deze grondslagen niet toegekend. Deze ondersteuning voor zelfzorg en gezondheid wordt geleverd op grond van de Zorgverzekeringswet.

Het resultaatgebied beschermd wonen en opvang is wettelijk beperkt tot de doelgroep met een psychiatrische aandoening.

In bovenstaand schema is aangeven welke resultaatgebieden er per grondslag aan de orde kunnen zijn.

3.1.6. Doelstelling ondersteuning

Het doel van de ondersteuning is om de burger te ondersteunen in zijn zelfredzaamheid en participatie, opdat deze zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven wonen. Dat betekent in dit kader dat de burger zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen en geen beroep hoeft te doen op intramurale zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

Dat kan ook betekenen dat de mantelzorger wordt ondersteund door ondersteuning, die deze normaliter verleent, tijdelijk uit handen te nemen.

Bij het resultaatgebied Beschermd wonen en opvang gaat het om het bieden van een beschermde woonomgeving, voor personen die tijdelijk niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en waar de burger naast onderdak ook samenhangende ondersteuning wordt geboden.

3.1.7. Omvang en intensiteit ondersteuning

De omvang van de ondersteuning per resultaatgebied wordt bepaald in treden. Het resultaatgebied of de resultaatgebieden die van toepassing zijn, vormt/vormen samen het ondersteuningsarrangement. Het ondersteuningsarrangement bepaalt het bedrag dat de gecontracteerde aanbieder ontvangt voor de verdere invulling van de ondersteuning aan de burger op basis van het ondersteuningsplan. De gecontracteerde aanbieder die voor de diverse doelgroepen/grondslagen zijn gecontracteerd, worden geacht het totale arrangement te kunnen leveren.

Een omschrijving van de treden binnen de resultaatgebieden wordt verder uitgewerkt in het vervolg van dit hoofdstuk.

3.1.8. Keuze tussen aanbieders

De burger kan bij zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening zijn voorkeur aangeven voor de ( gecontracteerde) aanbieder van wie hij de ondersteuning wenst te ontvangen.

Indien de burger, ook na rappel, geen voorkeur aangeeft of wil geven, zal de medewerker die de aanvraag in behandeling neemt, een aanbieder selecteren die op basis van het onderzoek het best aansluit bij de burger en zijn ondersteuningsbehoefte.

3.1.9. Ingangsdatum ondersteuning en toekenningsduur

Uitgangspunt is, dat de ingangsdatum van de ondersteuning ligt op of na de datum waarop op de aanvraag voor ondersteuning is beslist. Hierop is een aantal uitzonderingen mogelijk:

  • er is sprake van spoedeisende ondersteuning (artikel 2.3.3 Wmo 2015);

  • de ondersteuning wordt toegekend zonder dat er sprake is van een schriftelijke aanvraag ;

  • er wordt voldaan aan de volgende 3 cumulatieve voorwaarden:

    • a.

      het is niet aan de burger te verwijten dat het toekenningsbesluit niet eerder kon worden genomen;

    • b.

      de feiten zijn niet aan twijfel onderhevig en dusdanig duidelijk dat met zekerheid of daaraan grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de burger ook in het verleden op ondersteuning was aangewezen;

    • c.

      de aanvraag betreft een verzoek om voortzetting van een eerder gelijkwaardig indicatiebesluit.

 

De periode waarvoor een toekenning wordt afgegeven is afhankelijk van meerdere factoren:

  • a.

    de beperkingen van de burger en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

  • b.

    de woonomstandigheden en de samenstelling van het huishouden van de burger en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

  • c.

    de levensverwachting van de burger;

  • d.

    de aard van de voorziening die is geïndiceerd;

Ad a

Als sprake is van een stabiele situatie, kan een toekenning voor langere tijd , in casu meerdere jaren worden afgegeven. Als sprake is van de verwachting dat de situatie van de burger verslechtert, bijvoorbeeld als gevolg van een progressief verlopende aandoening, kan de indicatie eveneens voor langere tijd worden afgegeven. In beide situaties is het mogelijk dat de omvang van de indicatie op verzoek van de burger wordt gewijzigd.

Is er sprake van een situatie waarbij de verwachting bestaat dat er verbetering mogelijk is in de eigen kracht of door inzet van gebruikelijke hulp, mantelzorg of algemene voorzieningen, zal de indicatieduur worden bepaald door de termijn waarbinnen deze verbeteringen verwacht worden.

Als sprake is van een wijziging van lopende indicaties, zal een redelijke overgangstermijn in acht worden genomen, afhankelijk van de aard en omvang van de wijziging in de indicatie.

Ad b

De woonomstandigheden en samenstelling van het huishouden van de burger zijn eveneens invloed op de indicatieduur. Als er bijvoorbeeld sprake is van kinderen in het gezin, zullen deze mogelijkerwijs naarmate zij ouder worden meer gebruikelijke hulp kunnen verlenen. Ook kan het zijn dat na een beperkte ondersteuning van het gezin, bijvoorbeeld bij het anders organiseren van het huishouden of het aanleren van bepaalde vaardigheden, minder ondersteuning nodig is, omdat gezinsleden meer gebruikelijke ondersteuning kunnen oppakken.

Ad c

Als er sprake is van een ondersteuningsbehoefte als gevolg van een burger met een beperkte levensverwachting, bijvoorbeeld als gevolg van een terminale aandoening, kan de indicatie worden afgegeven totdat de burger komt te overlijden of wordt opgenomen in een intramurale setting ten laste van de Wet langdurige zorg.

Ook hierbij geldt dat de indicatie tussentijds kan worden gewijzigd als er een wijziging in de omvang van de ondersteuning noodzakelijk is.

(Nieuw) besluit op bezwaar

Als er sprake is van een gegronde bezwaar- of beroepsprocedure, waardoor ondersteuning alsnog of in een andere omvang geïndiceerd is, dan stuurt de medewerker naar aanleiding van de uitspraak zo spoedig mogelijk een (nieuwe) leveringsopdracht naar de zorgaanbieder, waarbij wordt medegedeeld dat deze het gevolg is van een uitspraak in bezwaar of beroep. De zorgleverancier start binnen 5 werkdagen met de gewijzigde ondersteuning op basis van de nieuwe leveringsopdracht.

3.1.10 Uitvoering ondersteuning

Zodra de medewerker de indicatie voor een maatwerkvoorziening heeft afgerond, stuurt deze een leveringsopdracht naar de gekozen of geselecteerde aanbieder. De zorgaanbieder moet vervolgens binnen 5 dagen contact opnemen met de burger om afspraken met hem te maken over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het ondersteuningsarrangement dat is geïndiceerd.

Deze afspraken worden vastgelegd in een leveringsplan, dat door de zorgaanbieder en de burger wordt ondertekend.

Als de zorgaanbieder een door hem georganiseerde dienst inzet om te voldoen aan de leveringsopdracht, mag de zorgaanbieder voor de dienst geen extra bijdrage vragen. Wél mag de zorgaanbieder een in overleg met de gemeente vastgestelde vergoeding vragen voor algemeen gebruikelijke kosten, bijvoorbeeld voor de gebruikskosten voor drogen en wassen van kleding die de persoon ook thuis zou hebben gehad, het gebruik van een douche of maaltijd etc, voor zover deze kosten geen onderdeel uitmaken van de financiering door de gemeente.

3.1.11. Wijziging in de toekenning

Verlaging toekenningsbesluit op verzoek van de burger

Als een burger doorgeeft met minder ondersteuning toe te kunnen, dan wordt er een nieuw indicatiebesluit genomen. De ingangsdatum wordt in overleg met de burger vastgesteld, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de CAK-periodes.

Wijziging toekenningsbesluit op grond van speciale situatie

Als een burger wordt opgenomen in een instelling ten laste van de Wet langdurige zorg, wordt de indicatie 1 dag na opname beëindigd. Als er sprake is van een ziekenhuisopname die naar verwachting langer dan 4 weken duurt, wordt de indicatie tijdelijk stopgezet. Zodra de burger de instelling of ziekenhuis heeft verlaten, zal een verkort onderzoek plaatsvinden om vast te stellen of de indicatie ongewijzigd kan voortduren of moet worden aangepast.

Als het niet waarschijnlijk is dat de burger binnen afzienbare tijd weer terugkeert in de woning, zal de indicatie worden beëindigd. Zodra de burger weer thuis is, kan deze zich opnieuw melden voor ondersteuning.

Als sprake is van een opname in een instelling of ziekenhuis, terwijl er sprake is van een achterblijvende partner die eveneens ondersteuning behoeft, zal de indicatie, voor zover deze niet specifiek betrekking heeft op de ondersteuning van de opgenomen burger, worden voortgezet totdat er op naam van de partner een nieuwe indicatie is afgegeven.

Wijzigingen in de persoonlijke of gezinssituatie

Bij wijzigingen in de persoonlijke of gezinssituatie zal de medewerker beoordelen of dit gevolgen heeft voor de toekenning, bijvoorbeeld omdat er meer of minder gebruikelijke zorg kan worden geleverd. Is dit het geval, dan wordt de toekenning aangepast. Wijzigt de toekenning ten nadele van de burger, dan wordt een redelijke periode aangehouden. voor de ingangsdatum van de nieuwe indicatie. Wat de redelijke periode is, hangt onder meer af van de aard van de indicatie die wijzigt, de omvang waarmee deze wijzigt en of deze wijziging voorzienbaar was.

Bij een verhuizing buiten de gemeente vervalt de toekenning op de dag van de verhuizing.

Bij een verhuizing binnen de gemeente blijft de toekenning gehandhaafd, tenzij in verband met wijzigingen in verband met bijvoorbeeld de beschikbaarheid van mantelzorg of algemene voorzieningen in de nieuwe wijk een nieuwe indicatie noodzakelijk is.

3.2. Resultaatgebied het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven

3.2.1. Inleiding

Het gaat hier om het kunnen uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. De burger wordt in staat gesteld om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

In dit resultaatgebied gaat het erom dat de burger:

  • het vermogen heeft tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis en in relatie met vrienden en familie;

  • het vermogen heeft om in zijn dag structurering te voorzien, zowel voor wat betreft persoonlijk functioneren als huishouden;

  • besluiten kan nemen en regie kan voeren ;

  • voor zichzelf kan zorgen c.q. de regie kan voeren over de zelfzorghandelingen.

Er zijn binnen dit resultaatgebied 4 deelgebieden te onderscheiden:

1. Sociaal en persoonlijk functioneren

Het gaat hierbij om ondersteuning gericht op structuur/regievoering of praktische vaardigheden op sociaal en persoonlijk vlak. Denk bijvoorbeeld aan het maken van een dag- of weekplanning of het bieden van begeleiding bij of het verder ontwikkelen van sociale vaardigheden. Bij zwaardere intensiteitstreden kan er ook sprake zijn van het overnemen van taken.

Voorbeelden van subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • de burger vergroot zijn sociale netwerk

  • de burger heeft een gezond dag-nachtritme

  • de burger vormt geen overlast

 

2. Huishoudboekje op orde

Hierbij gaat het om ondersteuning gericht op structuur/regievoering of praktische vaardigheden op financieel-administratief vlak. Het gaat bijvoorbeeld om ondersteuning bij de thuisadministratie en het leren beheersen van de uitgaven.

Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • de burger kan omgaan met geld, heeft een gezond bestedingspatroon

  • de burger betaalt zijn rekeningen op tijd

  • de burger heeft een geordende (financiële) administratie

 

3. Zelfzorg en gezondheid

Het gaat hierbij om ondersteuning gericht op het aansturen van en toezicht houden op de persoonlijke verzorging van burger en het nakomen van afspraken met zorgprofessionals.

Het gaat om ondersteuning “met de handen op de rug”. Dat wil zeggen dat de zorgverlener niet zelf de burger wast, maar de burger aanstuurt om zich te wassen.

 

Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • is in staat zichzelf te verzorgen;

  • draagt schone kleding;

  • neemt de medicatie op tijd in;

  • komt afspraken met zorgprofessionals na.

 

4 . Ondersteuning en regie bij het voeren van het huishouden

Het gaat hierbij om zaken als het schoonhouden van het huis, het doen van de was- of strijk - waar voorliggende oplossingsmogelijkheden niet afdoende zijn -, de zorg voor de kinderen, het doen van boodschappen en / of het bereiden van maaltijden.

Dit resultaatgebied wordt niet toegekend in combinatie met het resultaatgebied Beschermd wonen en opvang.

Voorbeelden van subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • de burger heeft inzicht in de taken, die uitgevoerd moeten worden;

  • een schoon en leefbaar huis;

  • het beschikken over schone en draagbare kleding;

  • het voeren van regie over en het doen van het huishouden.

3.2.2. Afweging

Op grond van Verordening Geertruidenberg, artikel 7, lid 3 en 4, (Algemene criteria maatwerkvoorzieningen).

Eigen kracht

Op alle onderdelen van dit resultaatgebied wordt onderzocht wat de mogelijkheden van de burger zijn om het beoogde resultaat te bereiken. Hierbij kan bezien worden of de burger bepaalde zaken anders kan organiseren of inrichten of vaardigheden kan aanleren. Binnen dit resultaatgebied kan dan gedacht worden aan het hanteren van een duidelijke vaste structuur in dagelijks terugkomende taken of het gebruik maken van een kalender voor de dag/weekplanning. Het kan zijn dat om deze zaken op te pakken of aan te leren (tijdelijk) ondersteuning van buitenaf nodig is.

Sociaal netwerk

Mogelijk kunnen familie/kennissen vanuit mantelzorg ondersteuning bieden door bepaalde taken met de burger samen op te pakken, te zorgen dat de administratie gedaan wordt of op bepaalde momenten (telefonisch) contact op te nemen met de burger om hem er aan te herinneren dat er medicijnen ingenomen moeten worden of dat er gegeten moet worden. Ook kan het zijn dat de mogelijkheid bestaat om gebruik te maken van mensen uit het sociale netwerk om de burger bepaalde taken aan te leren. (Zie ook hoofdstuk 7.3: richtlijnen gebruikelijke zorg).

Alle ondersteuning in het kader van dit resultaatgebied door partners onderling, door volwassen kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke zorg als er sprake is van een kortdurende situatie waarover ondersteuning nodig. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.

Er is ook sprake van gebruikelijke hulp in een chronische situatie als de ondersteuning naar algemeen aanvaarde maatstaven door de partner, inwonend volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Naarmate er sprake is van een intensievere trede binnen het resultaatgebied, zal het niveau van gebruikelijke hulp sneller worden overstegen en het karakter krijgen van mantelzorg.

Algemene voorzieningen

Bij Algemene voorzieningen wordt gedacht aan (lijst is niet uitputtend):

  • Openbaar Vervoer

  • Vrijwilligers

  • Maatschappelijk werk

  • MEE

  • Welzijn

Bij het doorlopen van alle lagen van de piramide zal ook aan bod komen of er sprake is van mogelijkheden, die binnen een ander wettelijk kader kunnen worden verminderd of opgelost. Binnen dit resultaatgebied kunnen de volgende wettelijk voorliggende voorzieningen aan de orde zijn:

  • WLZ / ZVW (behandeling: bij het aanleren van vaardigheden)

Maatwerk

Als al het voorgaande niet of slechts deels heeft geleid tot het beoogde resultaat, kan hiervoor als maatwerkvoorziening Begeleiding worden ingezet. Dit betreft meestal individuele begeleiding, die bij de burger thuis wordt uitgevoerd, maar sommige onderdelen zouden ook in groepsverband (dagbesteding) opgepakt kunnen worden.

Binnen dit resultaatgebied is sprake van 3 treden.

  • Bij trede Licht gaat het met name om het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur en het ondersteunen bij het voeren van regie.

  • Bij trede Midden gaat het met name om het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen.

  • Bij trede Zwaar gaat met name om het bieden van toezicht en aansturing.

3.2.3. Treden

1. Sociaal en persoonlijk functioneren

Trede 1: Licht

De burgeren wonen zelfstandig en redden zich, maar hebben daarbij wel een steuntje in de rug nodig. Het gaat daarbij vooral om ondersteuning in de zin van: “Doe je dit?”, “Heb je daaraan gedacht?”, Hoe is het met…?” De ondersteuner loopt op alle fronten met de burger mee. Ondersteuning op de onderste trede van dit resultaatsgebied is vaak enkelvoudig (gericht op structuur/regievoering óf praktische vaardigheden) en vindt dan hooguit één keer per week plaats of de burgeren hebben een onderhoudsdosis aan ondersteuning nodig om zelfstandigheid te vergroten en/of te behouden. De aard en inhoud van de ondersteuning is overeenkomstig de beperkte trede, maar de inschatting is dat een frequentere en/of intensievere ondersteuning nodig is.

Trede 2: Midden

De burgeren hebben een stevig steuntje in de rug nodig om zelfstandig te kunnen wonen. Ze hebben hun leven net iets minder goed op de rails dan de burgeren die met beperkte ondersteuning op dit resultaatsgebied toekunnen en zijn iets minder zelfstandig.

Ondersteuning op de middelste trede van dit resultaatsgebied is vaak enkelvoudig (gericht op structuur/regievoering óf praktische vaardigheden) en vindt circa twee of drie keer per week plaats.

Voor de burgeren waarbij sprake is van een psychogeriatrische of somatische aandoening ligt het accent niet op het steuntje in de rug voor de burger maar op het controlemoment van de burger en de mantelzorgondersteuning voor zijn mantelzorger. De burgeren die midden/intensieve begeleiding nodig hebben om (sociale) vaardigheden onder de knie te krijgen en ruimte hebben om zich zelf daarbij te ontwikkelen, worden in deze trede ook ondersteund. In het kader van de ontwikkeling van de burger kan het nodig zijn dat de begeleiding taken overneemt en de burger hierbij coacht en begeleidt in het op termijn voorkomen daarvan. De ondersteuning vindt plaats op twee of drie momenten in de week, met een wisselende intensiteit.

Trede 3: Zwaar

Voor de burgeren die zowel op het gebied van structuur/regievoering als op het gebied van praktische vaardigheden/handelingen ondersteuning nodig hebben, is ondersteuning uit de trede Zwaar essentieel. Het wezenlijk overnemen van taken kan hierbij aan de orde zijn. Wanneer de zware trede aan de orde is, spreekt men ook niet meer over wekelijkse ondersteuning. Dagelijkse ondersteuning is hierbij eerder geschikt. Deze dagelijkse ondersteuning kan verdeeld zijn over ‘eventjes-momenten’.

2. Huishoudboekje op orde

Trede 1: Licht

Bij burgeren die behoefte hebben aan licht steuntje in de rug op het gebied van financiën is er vaak sprake van een niet-complexe situatie. Alles loopt in principe; alle (vaste) rekeningen worden via automatische incasso betaald en er zijn geen schulden. De ondersteuning bestaat voornamelijk uit het houden van een oogje in het zeil.

De ondersteuning kan één keer per week zijn, maar het is ook goed mogelijk om de ondersteuning één keer per twee weken te laten plaatsvinden.

Trede 2: Midden

Bij burgeren die behoefte hebben aan stevigere ondersteuning uit de middelste trede van het resultaatsgebied financiën is er vaak sprake van een meer complexe situatie. De begeleiding bestaat uit het inzichtelijk krijgen van de financiële situatie en bieden van hulp bij het beheren van (huishoud) geld. Indien van toepassing naar het toe leiden naar schulddienstverlening, beschermingsbewind of een andere passende vorm van ondersteuning bij het beheren van de financiën.

Trede 3: Zwaar

Wanneer er bij de burger op financieel en administratief gebied een grote chaos en er een flinke achterstand is in het betalen van rekeningen (problematische schulden), is bij aanvang

tijdelijk intensieve ondersteuning nodig, controle en toezicht en wellicht het overnemen van taken. Als alles redelijk ‘op de rit’ is, kan worden teruggeschakeld naar een lagere intensiteitstrede.

3. Ondersteuning zelfzorg en gezondheid

Trede 1: Licht

Deze trede is aan de orde als de burger vooral behoefte heeft aan een licht steuntje in de rug, namelijk mondelinge aansturing bij de persoonlijke verzorging en voor het nakomen van afspraken met zorgprofessionals, c.q. het motiveren van burgeren tot behandeling. Vaak gebeurt dit tijdens de dagelijkse ondersteuning op resultaatsgebied 1 ‘sociaal en persoonlijk functioneren’. Al pratend wordt de ondersteuning gegeven: “Heb je je haren al gekamd?”, “Heb je je tanden al gepoetst?”, “Is het gister nog gelukt met de afspraak bij de huisarts?”, "Heb je je medicatie afgelopen dagen ingenomen?"

Trede 2: Midden

Deze trede wordt toegepast wanneer de burger stevigere ondersteuning nodig heeft en / of regelmatig hulp nodig heeft bij zijn dagelijkse lichamelijke verzorging en/of waarbij toezicht of ondersteuning nodig is om zijn gezondheid (zowel fysiek als psychisch) in stand te houden en te bevorderen. Het gaat hier dan om het zorgen dat afspraken met zorgprofessionals worden uigevoerd, voorgeschreven medicatie wordt gebruikt en motiverende en inzicht gevende gesprekken worden gevoerd..

Trede 3: Zwaar

Deze meest intensieve trede is nodig bij burgeren bij wie dagelijks zelfzorgactiviteiten overgenomen moeten worden. Soms betreft het burgers met een psychiatrisch aandoening die zichzelf ernstig verwaarlozen. In die gevallen is de intensieve ondersteuning er mede op gericht de burger te prikkelen in actie te komen. De ondersteuning houdt ook in dat er feitelijk op wordt toegezien dat de burger de juiste acties niet alleen voorneemt, maar ook uitvoert. Bijvoorbeeld ondersteuning bij een douchebeurt of de toiletgang.

4. Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden

3 Treden binnen dit resultaatgebied

Bij de ondersteuning en regie bij het voeren van het huishouden zijn er 3 treden.

Inschaling vindt plaats op basis van:

  • de samenstelling van het huishouden;

  • de werkzaamheden waar ondersteuning voor nodig is;

  • het type hulp dat ingezet moet worden (eenvoudig - complex);

  • of er mogelijkheden zijn tot andere oplossingsmogelijkheden te komen (versterking zelfredzaamheid);

 

Onderstaand worden deze criteria nader toegelicht. Inschaling naar een trede gebeurt op basis van de persoonlijke situatie van burger. Er wordt gekeken hoe burger scoort op genoemde criteria waarna op basis van het totaalbeeld een passende trede wordt bepaald.

 

Samenstelling huishouden

Voor een alleenstaande is in het algemeen een lager niveau aan ondersteuning nodig dan bijvoorbeeld een meerpersoonshuishouden met kinderen. Ook de leeftijd van de kinderen is, in combinatie met de werkzaamheden waar ondersteuning voor nodig is, relevant (boven/onder 12 jaar, bij zorg voor kinderen gelden afwijkende leeftijdsgrenzen).

Werkzaamheden waar ondersteuning voor nodig is

Huishoudelijke verzorging kan de volgende werkzaamheden omvatten:

  • het schoonhouden van het huis;

  • het wassen en/of strijken van kleding (inclusief opbergen);

  • het doen van boodschappen (inclusief opbergen);

  • het bereiden van een broodmaaltijd;

  • het bereiden van een warme maaltijd;

  • opvang en verzorging van in huis wonende kinderen;

  • instructie, advies en voorlichting gericht op (dagelijkse organisatie van) het huishouden; &eenvoudige psychosociale ondersteuning.

Uitgangspunt is dat voor hoe meer werkzaamheden ondersteuning nodig is, hoe hoger de trede waarop burger in beginsel wordt ingeschaald.

Eenvoudige of complexe ondersteuning

Uitgangspunt is de inzet van eenvoudige ondersteuning. Bij een deel van de burgeren is vanwege hun situatie dan wel in de aard van hun persoonlijkheid gelegen factoren complexe ondersteuning nodig. Burgeren die complexe ondersteuning nodig hebben worden op een hogere trede ingeschaald dan burgeren in een vergelijkbare situatie die eenvoudige hulp behoeven. Trede 1 kan alleen geïndiceerd worden bij burgeren die eenvoudige ondersteuning nodig hebben.

Mogelijkheden tot versterking zelfredzaamheid.

Burgeren waar mogelijkheden zijn om de ondersteuning anders te organiseren worden op een lagere trede ingeschaald dan burgeren in een vergelijkbare situatie bij wie geen versterking zelfredzaamheid mogelijk is.

Trede 1 : Licht

Deze trede is aan de orde als het voornamelijk gaat om een schoon huis, gecombineerd met enkele andere eenvoudige taken (was-/strijk en/of boodschappen en/of maaltijd bereiden). Dus lichte huishoudelijke taken.

Trede 2: Midden

Deze trede wordt toegepast als het naast een schoon huis ook gaat om de dagelijkse organisatie van het huishouden en /of opvang en verzorging van in huis wonende kinderen en/of instructie/advies en voorlichting gericht op het huishouden en/of eenvoudige psychosociale ondersteuning

Trede 3 : Zwaar

De meest intensieve trede is nodig bij burgeren bij wie regie en structuur moet worden aangebracht, waarbij zij begeleid moeten worden in het schoon en leefbaar houden van hun woning en tevens andere problemen aan de orde zijn, waardoor altijd maatwerk moet worden geleverd in combinatie met de andere (deel-) resultaatgebieden (1) sociaal en persoonlijk functioneren en/of (2) huishoudboekje op orde en/of (3) zelfzorg en gezondheid.

3.2.4. Totaal subonderdelen

De totale som van de eenheden inzet per subonderdeel bepaalt voor welke trede van de maatwerkvoorziening burger in aanmerking komt.

3.2.5. Zorgaanbieder

De zorgaanbieder stemt met de burger af hoe de maatwerkvoorziening wordt geleverd.

3.2.6. Besluit

De beschikking wordt naar de burger verzonden voorzien van de motivatie.

3.3 Resultaatgebied Het hebben van een zinvolle daginvulling

3.3.1. Inleiding

Binnen dit resultaatgebied gaat het om ondersteuning waarbij burgeren deelnemen aan activiteiten voor invulling van de dag of als opstap naar doorontwikkeling van arbeidsmatige vaardigheden.

Onderdeel van dit leefgebied is het vervoer naar de dagbesteding. Daarnaast kan dagbesteding ook aan de orde zijn om de mantelzorger te ontlasten.

Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit leefgebied zijn:

  • burger heeft een zinvolle dagbesteding, gericht op behoud of ontwikkeling van vaardigheden

  • burger heeft een evenwichtig dag- en nachtritme

  • burger beschikt over mantelzorg die is ontlast

  • de volhoudtijd van de mantelzorger is verlengd

  • er is evenwicht tussen werk en mantelzorgtaken.

3.3.2. Afweging 

In de afweging op weg naar een oplossing wordt de systematiek van de Piramide eigen Kracht toegepast.

Eigen kracht

Het onderzoek richt zich op wat de burger zelf kan. Wat kan de burger zelf doen voor een zinvolle dag invulling en/of om de mantelzorger te ontlasten? Zijn er algemeen gebruikelijke voorzieningen die oplossing bieden? Welke tijdelijke voorziening kan de Eigen kracht van de burger ontwikkelen tot een acceptabel niveau? Mocht dit onvoldoende oplossing bieden dan wordt er hoger in de piramide naar een oplossing gezocht, namelijk het Sociaal netwerk

Sociaal netwerk

Alvorens in te gaan op het onderzoek naar het Sociaal netwerk wordt ingegaan op wat onder gebruikelijke hulp wordt verstaan.

Gebruikelijke hulp

Er is sprake van gebruikelijke hulp als de ondersteuning door een partner, inwonend volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoten kan worden geboden.

In dit resultaatgebied kunnen er ook oplossingen worden geboden ter voorkoming van overbelasting van de partner, kinderen of huisgenoten die de gebruikelijke hulp verlenen. In dat geval is er slechts sprake van gebruikelijke hulp als deze door meerdere personen kan worden geboden en er de mogelijkheid bestaat elkaar op deze manier te ontlasten.

Het is gebruikelijk dat echtparen, ook na het bereiken van de pensioen gerechtigde leeftijd, zelf zorgen voor het hebben van een zinvolle dag invulling. Zij het individueel, zij het met elkaar. Gebruikelijke hulp is dat partners elkaar hierin ondersteunen. Wanneer er sprake is van beperkingen waardoor het hebben van een zinvolle dag invulling niet meer vanzelfsprekend is en er sprake is van “boven gebruikelijke hulp” door bijvoorbeeld partner, kan een maatwerkvoorziening ondersteuning bieden.

Het onderzoek naar het Sociaal netwerk richt zich op wat het netwerk als oplossing kan bieden.

Wat kunnen familieleden, vrienden, buren en sociale banden doen zodat burger een zinvolle dag invulling heeft en/of de mantelzorger wordt ontlast?

Welke tijdelijke voorziening kan oplossing bieden om het sociaal netwerk te leren/ondersteunen zodat burger een zinvolle dag invulling heeft en/of de mantelzorger is ontlast.

Mocht dit onvoldoende oplossing bieden wordt er hoger in de piramide naar een oplossing gezocht namelijk: Algemene voorzieningen.

Algemene voorzieningen

Bezoeken van de dagopvang is nadrukkelijk anders dan mee doen aan welzijnsactiviteiten, ook al bevatten welzijnsactiviteiten elementen die in Begeleiding Groep voorkomen. Voor veel burgeren zal deelname aan welzijnsactiviteiten, in bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte in de buurt, voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor burgeren, die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dag structurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben, is Begeleiding Groep nodig.

Bij het bepalen of dagbesteding aan de orde is, moet beoordeeld worden of de burger zelf de stap kan zetten naar vrijwilligers- en/of welzijnsorganisaties in zijn buurt, waar hij aan activiteiten kan deelnemen of vrijwilligerswerk kan doen. Dat vereist wel dat de burger zelf deze stap kan zetten, contacten kan leggen en zich aan afspraken kan houden. Zodra je denkt dat hierbij begeleiding nodig is, komt dagbesteding in beeld.

Welke algemene voorzieningen bieden een oplossing zodat burger een zinvolle dag invulling heeft en/of de mantelzorger wordt ontlast?

Denk aan sport, activiteiten in dorpshuizen, de bejaardensoos en het verrichten van vrijwilligerswerk.

Mocht dit onvoldoende oplossing bieden wordt er hoger in de piramide naar een oplossing gezocht namelijk: Maatwerk voorzieningen.

Maatwerk

Als de bovenstaande stappen niet leiden tot een oplossing van het probleem dient een Maatwerk voorziening te worden verstrekt. Zie Maatwerk Voorziening.

Is de Maatwerk voorziening gericht op toeleiding naar arbeidsmatige activiteiten, zal er gekeken worden naar de belastbaarheid van de burger. Deze zorg zal worden ingezet tot de pensioengerechtigde leeftijd.

3.3.3. Maatwerk voorziening

Voor het bereiken van het resultaat “hebben van een zinvolle dag invulling” zal als maatwerkvoorziening begeleiding worden ingezet. Dit kan zowel individueel als in groepsverband.

Individuele begeleiding

  • toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden

  • ondersteuning bij het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie

  • oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag

Groepsbegeleiding

Het is veelal bekend onder de naam “dagbesteding” of “dag verzorging”. Groepsbegeleiding is:

  • programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma)

  • methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel

  • vraagt actieve betrokkenheid van de burger

  • gericht op het structureren van de dag, oefenen van vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen.

Beide vormen van begeleiding kunnen worden ingezet om het benoemde resultaat te behalen. In groepsverband wordt direct een vorm van dag invulling geboden. Bij individuele begeleiding is het doel iemand te stimuleren zelf voor zijn dag invulling te zorgen.

Er zijn drie vormen dagbesteding te onderscheiden:

  • Sociale dagbesteding

  • Gedeeltelijk arbeidsmatige dagbesteding

  • Arbeidsmatige dagbesteding.

 

De gedeeltelijke arbeidsmatige dagbesteding en de arbeidsmatige dagbesteding vallen onder de participatiewet. Vanaf een arbeidsvermogen van meer dan 20% valt een aanvrager voor wat betreft zijn dag invulling onder de participatiewet. Aanvragers met een arbeidsvermogen van 0 tot 20% en aanvragers ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd vallen onder de sociale dagbesteding, een verantwoordelijkheid van de Wmo.

Om vast te kunnen stellen voor welke vorm van dagbesteding iemand in aanmerking komt, speelt het arbeidsvermogen dus een grote rol. Het UWV is de organisatie die het arbeidsvermogen vast kan stellen.

3.3.4. Treden binnen het resultaatgebied

Er is binnen dit leefgebied sprake van 3 treden:

  • 0-4 = licht

  • 5 t/m 10 = midden

  • 11 of meer = zwaar

Trede Licht

voor een klein gedeelte van de week, burger is deels in staat tot invulling van dag. Ondersteuning uit de lichte trede van dit leefgebied heeft vooral als doel om het steunsysteem van de burger te ontlasten en het netwerk van de burger te vergroten. Gedurende een klein aantal dagdelen in de week wordt gericht gewerkt aan ontwikkeling dan wel stabilisatie van de situatie van de burger. Tevens wordt het netwerk van de burger door de inzet van dagbesteding ontlast, waardoor gezinsleden, huisgenoten of mantelzorgers langer in staat worden gesteld om de ondersteuning vol te houden.

Trede Midden

voor ongeveer de helft van de week dagbesteding. Er is sprake van matige tot ernstige beperkingen die het deelnemen aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag (werk/school of vrije tijdsbesteding) belemmeren. Burgeren hebben veelal behoefte aan een omgeving waarin volgens vaste afspraken wordt gewerkt aan ontwikkeling of aan stabilisatie van de problematiek. De middelste trede van dagbesteding kan voor een deel van de burgeren een opstap zijn naar de hoogste trede (ontwikkelingsgericht), terwijl voor andere burgeren de middelste trede een fase van afbouw kan zijn (achteruitgang). Ook wordt deze trede toegepast bij de verlichting van overbelaste mantelzorgers.

Trede Zwaar

Er is sprake van matige tot ernstige beperkingen die het deelnemen aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag (werk/school of vrije tijdsbesteding) belemmeren. Deelnemers aan activiteiten zijn lichamelijk en mentaal in staat om dagelijks deel te nemen aan dagbesteding, zij hebben ook geen andere zinvolle invulling van de dag (werk of deelname algemene activiteiten). Het doel kan zijn om structuur en veiligheid te bieden waardoor ontregeling van de situatie van de burger wordt voorkomen. Voor anderen kan het de opstap zijn naar doorontwikkeling van arbeidsmatige vaardigheden.

Categorie Zwaar is niet van toepassing als het alleen gaat om een zinvolle dag invulling. Zwaar kan gebruikt worden voor zinvolle dag invulling (dagbesteding) als onderdeel van de totale begeleiding. Zwaar is meer dan dag invulling alleen en meer dan 10 eenheden.

3.3.5. Vervoer bij dagbesteding

Bij het resultaatgebied dagbesteding kan het vervoer van en naar de dagbesteding noodzakelijk zijn.

De zorgaanbieder bepaalt of er vervoer nodig is. Als er sprake is van een noodzaak voor resultaatgebied het hebben van een zinvolle daginvulling, gecombineerd met een noodzaak voor vervoer, dient de zorgaanbieder dit vervoer voor de burger te regelen. Zorgaanbieders krijgen per gerealiseerde aanwezigheidsdag een vergoeding als sprake is van een noodzaak voor vervoer van en naar de dagbesteding. Er kunnen geen extra kosten voor vervoer aan de burger worden doorberekend.

3.3.6. Besluit

De beschikking wordt naar de burger verzonden voorzien van de motivatie.

3.4. Resultaatgebied beschikken over een mantelzorger die het vol kan houden

3.4.1. Inleiding

Binnen dit resultaatgebied gaat het om het hebben van mantelzorgers die hun taken vol kunnen blijven houden.

Doelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • het ontlasten van de mantelzorger ;

  • de mantelzorger kan de zorg (langer) volhouden;

  • er is evenwicht tussen werk en mantelzorgtaken.

3.4.2. Afweging

Het gaat hier over burgeren woonachtig in de gemeente Geertruidenberg De woonplaats van de burger is bepalend, niet die van de mantelzorger. Het gaat over alle taken die mantelzorgers verrichten binnen de 8 genoemde resultaatgebieden binnen de Wmo. Er dient sprake te zijn van een aantoonbare overbelasting.

Eigen kracht

Eigen kracht gaat in dit resultaatgebied over zowel de eigen kracht van de burger als de eigen kracht van de mantelzorger. Wat kunnen beide partijen zelf doen om er voor te zorgen dat de mantelzorger zijn taken vol kan blijven houden? Is het beroep wat de burger op zijn mantelzorger doet reëel? Is de mantelzorger in staat om zijn grenzen aan te geven? Deze vragen moeten eerst beantwoord worden, om vast te stellen of er sprake is van overbelasting van de mantelzorger. Soms kan er een kortdurende interventie nodig zijn om burger en mantelzorger hierin verder op weg te helpen.

Sociaal netwerk

In hoeverre zijn de taken die de mantelzorger verricht te verdelen over andere beschikbare personen? Onderzocht zal moeten worden hoe groot het sociale netwerk van de burger is, hoe de taakverdeling binnen dit netwerk is en of hierin verandering mogelijk is. Zijn er meer mensen binnen het sociale netwerk te activeren zodat de (dreigend) overbelaste mantelzorger in staat in de taken langer vol te houden.

Er is geen sprake van gebruikelijke hulp bij dit resultaatgebied. Het gaat immers om het ontlasten van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg levert.

Algemene voorzieningen

Een algemene voorziening in dit resultaatgebied is bijvoorbeeld de inzet van een vrijwilliger. Vrijwilligers kunnen bijvoorbeeld ingezet worden om een activiteit te ondernemen met de burger, zodat de mantelzorger even ontlast is. Ook kan er een paar uurtjes toegezien worden zodat de mantelzorger een activiteit voor zichzelf kan ondernemen. Daarnaast kunnen er praktische taken door vrijwilligers overgenomen worden: een ritje naar het ziekenhuis, het doen van een boodschap, etc.

Het kan gaan om emotionele ondersteuning, praktische ondersteuning, informatie en advies

Maatwerk

Wanneer het voorgaande niet leidt tot oplossing van het probleem, kan een maatwerkvoorziening ingezet worden. Welke maatwerkvoorziening van toepassing is verschilt per situatie.

Zo kan de inzet van Hulp bij Huishouden de mantelzorger ontlasten die naast alle regel- en zorgtaken ook het huishouden van de burger overneemt. Het verstrekken van een deeltaxipas kan de mantelzorger ontlasten die met grote regelmaat gevraagd wordt voor het vervoer van een burger en dit niet meer vol kan houden.

Ook het inzetten van dagbesteding of kortdurend verblijf voor burger is een mogelijkheid.

  • 1.

    Dagbesteding (hierbij wordt verwezen naar het resultaatgebied – het hebben van een zinvolle dag invulling) 

  • 2.

    Kortdurend verblijf kan voor maximaal 3 etmalen per week ingezet worden. Voor kortdurend verblijf moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  • de burger is aangewezen op ondersteuning, gepaard gaand met permanent toezicht

  • ontlasting van persoon die mantelzorg biedt is noodzakelijk. Om de overbelasting van de mantelzorger te bepalen kunnen gegevens van een arts noodzakelijk zijn en opgevraagd worden.

Criteria voor mantelzorg met kortdurend verblijf: burger is aangewezen op ondersteuning gepaard gaand met permanent toezicht. Permanent toezicht betreft altijd bovengebruikelijk toezicht:

  • het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar

  • het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de burger zelf niet in staat is om hulp in te roepen

  • het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar)

3.4.3. Treden

Het indiceren van de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf heeft drie intensiteitstreden.

Trede 1: licht

Mantelzorgondersteuning met verblijf gedurende maximaal 1 etmaal per week.

Trede 2: midden

Mantelzorgondersteuning met verblijf gedurende maximaal 3 etmalen per week.

Trede 3: zwaar

Trede Zwaar is niet van toepassing als het alleen gaat om een mantelzorgondersteuning. Zwaar kan worden gebruikt voor mantelzorgondersteuning als onderdeel van de totale begeleiding. Zwaar is meer dan mantelzorgondersteuning alleen en meer dan 10 eenheden.

Mantelzorgondersteuning met verblijf gedurende 3 etmalen per week.

3.4.4. Besluit

De beschikking voor wat betreft de ondersteuning van mantelzorg is gericht aan de burger, niet aan de mantelzorger.

3.5. Resultaat gebied: Beschermd wonen en opvang

3.5.1. Inleiding

Binnen het resultaat gebied Beschermd wonen en opvang sluit de gemeente aan bij een regionaal plan (Stedelijk Kompas/beleidskader kwetsbare groepen) indien blijkt dat er mogelijk voor burger een dergelijke maatwerk voorziening nodig is. De regionale visie (nog vast te stellen) van de Centrumgemeente Breda is leidend voor de regiogemeenten.

Het beleidskader richt zich op volwassenen eventueel met hun kinderen. Uitzondering zijn tienermoeders en zwerfjongeren die ook vallen onder dit beleid.

Binnen dit resultaatgebied gaat het om:

  • signalering (door middel van ZRM)

  • lichte check Piramide eigen kracht

  • doorverwijzen naar Centrum gemeente Breda.

Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • het bieden van een veilige woonomgeving

  • het voorkomen van verwaarlozing, maatschappelijke overlast en het afwenden van gevaar voor de burger of anderen.

  • het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie

  • het bevorderen van het psychisch en psychosociaal functioneren

  • stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld

De doorverwijzing betreft de volgende maatwerkoplossingen uit te voeren door Breda:

  • (crisis)opvang

  • Vrouwenopvang

  • Beschermd wonen

  • Huiselijk geweld.

3.5.2. Afweging

Op grond van Verordening Geertruidenberg, artikel 7, lid 3, 4, 5 algemene criteria maatwerkvoorzieningen vindt de afweging voor doorverwijzing plaats. In aanvulling 7 lid 3 moet worden voldaan aan de volgende uitgangspunten voor doorverwijzing opvang, als burger:

  • a.

    feitelijk of residentieel (dreigend) dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie, en

  • b.

    beperkt zelfredzaam is op meerdere leefgebieden, en

  • c.

    niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

2. In aanvulling op artikel 7 lid 3 kan een slachtoffer van huiselijk geweld worden doorverwezen voor opvang als deze:

  • a.

    slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

  • b.

    18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

  • c.

    geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

3. In aanvulling op artikel 7 lid 3 kan een burger worden doorverwezen voor beschermd wonen als:

  • a.

    hij een psychiatrische aandoening heeft, en

  • b.

    er voor hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening, en

  • c.

    hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

In 2015 neemt Breda de criteria van het CIZ voor beschermd wonen (GGZ c) 1 op 1 over. Deze hoeven niet in deze beleidsregels maar moeten wel aansluiten op elkaar.

Eigen kracht

Na het gebruik van de ZRM wordt de piramide in lichte mate (gezien het urgente karakter) gebruikt om de Eigen Kracht te onderzoeken of burger te stimuleren hiervan gebruik te maken. Het verstrekken van een maatwerkvoorziening om tijdelijk de eigen kracht te versterken is daarom niet aan de orde.

Sociaal netwerk

Na het gebruik van de ZRM wordt de piramide in lichte mate (gezien het urgente karakter) gebruikt om de Sociaal Netwerk te onderzoeken of burger en netwerk te stimuleren meegenomen. Het verstrekken van een tijdelijke maatwerkvoorziening om het sociale netwerk te versterken is niet aan de orde.

Algemene voorzieningen

Niet van toepassing.

Maatwerk

De Centrumgemeente Breda beoordeelt de doorverwijzing en besluit of een maatwerkvoorziening aan de orde is. Hierbij wordt per geval bekeken wat de rollen zijn van de centrumgemeente en de regiogemeente. Maatwerk is de verantwoordelijkheid van de centrumgemeente. Preventie en nazorg liggen bij de gemeente. Er wordt wel gekeken naar de zorgpiramide. Maar deze wordt sneller doorlopen dan bij andere resultaatgebieden. Als voorbeeld: starten met een interventie door maatwerk kan daarna ruimte creëren voor algemene voorzieningen, sociaal netwerk en eigen kracht.

3.5.3. Zorgaanbieder

Zie Maatwerk Centrumgemeente Breda.

3.5.4. Besluit

De gemeente Geertruidenberg verwijst alleen door naar Centrumgemeente Breda. Het besluit wordt door de Centrumgemeente Breda afgegeven.

Hoofdstuk 4 Overige maatwerkvoorzieningen

Wet: Hoofdstuk 1, artikel 1.1.1 (definities) en hoofdstuk 2, paragraaf 3

Verordening: artikel 7 en 8

4.1. Maatwerk woonvoorzieningen

4.1.1. Algemeen gebruikelijk i.v.m. woonvoorzieningen

Uitgangspunt is, dat de kosten van een verhuizing algemeen gebruikelijk zijn. Bijna iedereen verhuist wel 1 of meerdere keren in zijn leven. Bijvoorbeeld bij het vinden van een nieuwe werkkring, gezinsuitbreiding of juist omdat de kinderen de woning hebben verlaten en de woning hierdoor te groot is geworden.

Voor de kosten van een verhuizing is dan ook in principe geen maatwerkvoorziening mogelijk.

Dit is slechts anders als de verhuizing plotseling noodzakelijk is, bijvoorbeeld als gevolg van een hersenbloeding of ongeluk.

In dat geval kan de burger in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget voor de verhuizing.

Als algemeen gebruikelijk gelden ook woonvoorzieningen die in een normale winkel, bouwmarkt of thuiszorgwinkel verkrijgbaar zijn. Het gaat dan om zaken als:

  • een inductiekookplaat of keramische kookplaat;

  • een 1-greeps mengkraan;

  • een verhoogd toilet;

  • een airco;

  • sta-op stoelen.

Zie ook bijlage 7.4.

Het anders organiseren van het huishouden, waarbij gezinsleden hun verantwoordelijkheid nemen in het verlenen van gebruikelijke hulp, kan betekenen dat bepaalde woonvoorzieningen niet noodzakelijk zijn.

4.1.2. Algemene voorzieningen

Er is geen sprake van algemene voorzieningen in relatie tot woonvoorzieningen. Wel kunnen algemene voorzieningen op andere terreinen een woonvoorziening in sommige situaties overbodig maken.

4.1.3. Wanneer een woonvoorziening noodzakelijk kan zijn

a. Bouwkundige/woontechnische problemen

Als een burger belemmerd wordt in zijn zelfredzaamheid door bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning, kan een woonvoorziening aan de orde zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het doen van de was, het bereiden van eten of het verzorgen van een baby. In verband hiermee wordt echter ook gekeken of door een herverdeling van taken binnen het gezin of door gebruikmaking van voorzieningen in de wijk een woonvoorziening achterwege kan blijven. Te denken valt aan een boodschappendienst, een wasservice of een maaltijdservice.

De burger moet in staat zijn tot het normale gebruik van de woning. Dat wil zeggen dat:

  • de woning voor de burger toegankelijk is;

  • de buitenruimte (tuin of balkon) moet kunnen worden bereikt;

  • de burger het toilet, de badkamer, keuken, woonkamer, slaapkamer en de slaapkamers van jonge kinderen moet kunnen bereiken en gebruiken. Het gebruik van hobby-, werk of recreatieruimten valt in principe niet tot het normale gebruik van de woning.

b. Stallingruimte

Als een burger voor zijn participatie of zelfredzaamheid afhankelijk is van een open gehandicaptenvoertuig (scootmobiel) of elektrische rolstoel, moet de burger kunnen beschikken over een adequate stallingruimte. Het vervoermiddel of de rolstoel moet daarbij beschermd zijn tegen diefstal, vernieling en weersinvloeden. Dat betekent dat er sprake moet zijn van stalling in een afgesloten ruimte (hal van wooncomplex, afgesloten tuin, garage) en een (af)dak waar het voertuig of de rolstoel onder gestald kan worden. Deze stallingruimte moet voor de burger bereikbaar zijn.

4.1.4. Woningaanpassing

Een woningaanpassing kan bestaan uit:

  • bouwkundige ingrepen, zoals het verwijderen van drempels, verbreden van deuren, aanpassen van sanitaire ruimtes en keuken, aanbouwen van een gelijkvloerse slaapkamer en badkamer, plaatsen van een tijdelijke woonunit;

  • losse woonvoorzieningen, zoals tilliften, aankleedtafels, douchehulpmiddelen;

  • hulpmiddelen om een hoogteverschil te overbruggen, zoals een traplift of vlonder;

Woonvoorzieningen die kunnen worden hergebruikt, zoals tijdelijke woonunits en trapliften,

worden zo mogelijk verstrekt in bruikleen. Ook dure losse woonvoorzieningen en hulpmiddelen worden zo mogelijk in bruikleen verstrekt. Het gaat dan om bijvoorbeeld was- en föhninstallaties, aankleedtafels en tilliften.

Als de burger niet de eigenaar is van de woning waarvoor een woningaanpassing voor noodzakelijk is, dan is voor de woningaanpassing geen toestemming van de eigenaar

noodzakelijk.

Voordat de woningaanpassing wordt aangebracht, moet de woningeigenaar wel in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord.

De burger hoeft de woningaanpassing niet ongedaan te maken als de burger niet langer gebruik maakt van de woning.

Als de burger in verband met de aanpassing van de woning tijdelijk elders gehuisvest moet worden, kan hij gedurende deze periode een pgb ontvangen voor de dubbele woonkosten.

4.1.5. Afweging verhuizen of woning aanpassen

In de afweging of een woonvoorziening moet worden aangeboden in de vorm van een woningaanpassing of een advies om te verhuizen, worden in ieder geval de volgende punten

onderzocht:

  • a.

    in de persoon gelegen factoren: wat is de aard van de belemmeringen en wat kan er gezegd worden over de ontwikkeling van de belemmeringen in de toekomst? Kan van de burger in redelijkheid verlangd worden om te verhuizen, bijvoorbeeld op grond van de sociale contacten die hij in zijn woonomgeving heeft, zijn leeftijd, zijn gezondheid? Wil de burger zelf liever in zijn woning blijven of verhuizen naar een andere woning?

  • b.

    is er sprake van mantelzorg die in gevaar komt als de burger zou verhuizen?

  • c.

    kan woningaanpassing een oplossing bieden voor de belemmeringen die de burger nu ondervindt. Ook voor de toekomst? Met andere woorden: kan woningaanpassing naar verwachting een duurzame oplossing zijn? Uitgangspunt is hierbij dat de burger nog ten minste 5 jaar met de aanpassingen in de woning kan blijven wonen.

  • d.

    is er op korte termijn geschikte, voor de burger acceptabele alternatieve woonruimte beschikbaar? En ook tegen een voor de burger betaalbare prijs? En waar? Dit laatste ook gezien in het licht van het kunnen handhaven van de sociale contacten en eventuele mantelzorg. Zijn daar dan sowieso ook nog aanpassingen nodig?

  • e.

    als er sprake is van een eigen woning: leidt een verhuizing tot een onacceptabel financieel nadeel als gevolg van de verkoop van de huidige woning? Zal de woning naar verwachting binnen een redelijke termijn verkocht kunnen worden?

Als uit het onderzoek blijkt dat een verhuizing geen goede oplossing is voor de burger, zal worden overgegaan tot aanpassing van de huidige woning.

Als uit het onderzoek blijkt dat aanpassing van de huidige woning geen adequate, duurzame oplossing biedt voor de burger, zal de burger het advies krijgen te verhuizen naar een meer geschikte woning.

Dit is ook het geval als de kosten van een woningaanpassing niet in verhouding staan tot de kosten van een verhuizing en er ook geen objectieve bezwaren zijn tegen een verhuizing. De kosten van de woningaanpassing worden in dat geval afgezet tegen de maximale

richtbedragen voor een pgb voor verhuiskosten. Uit het door de burger in te dienen zorg- en budgetplan moet voldoende blijken dat de door de

burger aan te brengen voorzieningen een duurzame oplossing bieden voor de problematiek van de burger. De burger komt de komende vijf jaar niet in aanmerking voor een woonvoorziening, afgezien van niet-voorziene wijzigingen in de beperkingen van de burger.

Als er sprake is van problemen in de zelfredzaamheid of participeren in verband met de ligging van de woning, zal een woningaanpassing geen oplossing bieden. In dat geval kan slechts sprake zijn van een advies voor verhuizing.

4.1.6. Aanpassingen in een wooncomplex

Woont een burger in een wooncomplex, dan kunnen op de persoon gerichte aanpassingen worden aangebracht in de algemene ruimte van dat wooncomplex, om de woning voor de

burger bereikbaar en toegankelijk te maken.

Als een burger woont in een wooncomplex dat specifiek bedoeld is voor ouderen of personen met een lichamelijke beperking, dan mag worden aangenomen dat dit wooncomplex voldoet aan de basiseisen van toegankelijkheid voor deze doelgroepen. Dat wil zeggen dat iemand zonder problemen zijn eigen woning moet kunnen bereiken, ook als deze rolstoelgebonden is. Een woonvoorziening voor de algemene ruimte is dan in principe niet aan de orde. De woningeigenaar is hiervoor verantwoordelijk. Woonvoorzieningen die in de algemene ruimte kunnen worden aangebracht beperken zich in principe tot de volgende voorzieningen:

  • het verbreden van toegangsdeuren;

  • het aanbrengen van elektrische toegangsdeuren;

  • de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw;

  • het plaatsen van drempelhulpen of vlonders;

  • het realiseren van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het wooncomplex.

4.1.7. Woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Ook woonwagens en woonschepen kunnen worden aangepast. Hiervoor gelden echter aanvullende eisen in verband met de duurzaamheid van de voorziening: het is de bedoeling dat de burger ten minste gedurende 5 jaar gebruik kan maken van de aanpassingen in de woonwagen of het woonschip.

Dat betekent dat een voorziening voor aanpassing van een woonwagen of woonschip slechts wordt verstrekt als:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de woonwagen of het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag in de gemeente een standplaats of ligplaats heeft die nog minimaal vijf jaar beschikbaar blijft voor de persoon. Aanpassing van een binnenschip is mogelijk, als de aanpassing betrekking heeft op het voor de persoon bestemde gedeelte van het verblijf van een binnenschipruimte die bestemd is voor het gebruik door de persoon, met inbegrip van een keuken, provisiekamer, toilet, wasgelegenheid, verblijfsruimte en slaapruimte, met uitzondering van het stuurhuis. Het binnenschip moet als zodanig te boek zijn gesteld in het register, als bedoeld in boek 3, titel 1, afdeling 2 BW en ook als binnenschip worden gebruikt.

  • c.

    Géén woonvoorziening wordt verstrekt indien het bepaalde in artikel 8.3. van de verordening maatschappelijke ondersteuning Geertruidenberg van toepassing is.

4.2. Maatwerk Sociaal recreatief vervoer

4.2.1. Algemeen gebruikelijk en sociaal recreatief vervoer

Algemeen gebruikelijk bij sociaal recreatief vervoer is het vervoer van thuiswonende kinderen door ouders, of het vervoer van partners.

Niet in alle gevallen of op alle momenten kan dergelijke algemeen gebruikelijke ondersteuning worden geboden, bijvoorbeeld doordat:

  • de vervoersbehoefte bestaat op tijdstippen dat degene die het vervoer zou kunnen verzorgen werkt;

  • degene die het vervoer zou kunnen verzorgen niet beschikt over een eigen vervoermiddel dat geschikt is om de burger te vervoeren;

  • degene die het vervoer zou kunnen verzorgen niet beschikt over een rijbewijs.

Dit betekent dat in zulke situaties aanvullende ondersteuning noodzakelijk kan zijn.

Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen zijn bijvoorbeeld:

  • een fiets, inclusief een fiets met elektrische trapondersteuning, tandem, aankoppelfiets, fietszitje of fietsaanhanger, zijwieltjes aan een fiets;

  • een snorfiets, brommer en scooter;

  • •.

    een vergoeding die iemand betaalt voor het gebruik van het vervoermiddel van een derde;

  • de eigen auto;

  • de kosten van het behalen van een (brommer)rijbewijs;

  • zittend ziekenvervoer bij bepaalde aandoeningen. Ook de eigen bijdrage die hiervoor verschuldigd is is algemeen gebruikelijk.

Of een fietsachtige voorziening algemeen gebruikelijk is, hangt tevens af van de leeftijd van de burger. Zo zijn zijwieltjes bij een volwassene niet algemeen gebruikelijk, maar een fiets met trapondersteuning juist niet voor een kind onder de 16.

Ook kunnen de kosten van bijvoorbeeld het gebruik van een eigen auto niet algemeen gebruikelijk zijn als de auto ook gebruikt moet worden voor afstanden die een ander normaal gesproken per fiets of lopend aflegt.

In hoofdstuk 1 is al aangegeven dat het aan de burger is om aan te tonen een algemeen gebruikelijke voorziening niet te kunnen betalen, bijvoorbeeld op grond van zijn inkomen of in verband met schuldenproblematiek.

4.2.2. Afbakening met vervoer in kader van traject , werk of dagbesteding

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) kan iemand op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) in het kader van zijn werk of opleiding een vervoersvoorziening verstrekken, voor het vervoer tussen werk/scholing en huis.

In aanvulling daarop kan het UWV op verzoek ook een vervoersvoorziening verstrekken voor privé-gebruik, als dit naar het oordeel van het UWV leidt tot verbetering van zijn leefomstandigheden. Er moet dan wel een samenhang zijn met de vervoersvoorziening voor woon-werk/scholingverkeer.

Als de vervoersvoorziening op grond van de WIA voor privé-gebruik niet toereikend wordt gevonden door een persoon, staat het hem vrij om een aanvullende voorziening via de WIA aan te vragen en zo nodig tegen een afwijzend besluit bezwaar en beroep aan te tekenen. Ontvangt een burger ondersteuning bij zijn werk in combinatie met een loonkostensubsidie van de gemeente of bij zijn traject naar werk op grond van de Participatiewet, dat kan daarbij ook een vervoersvoorziening naar het werk of het traject behoren.

Als een burger met succes een beroep kan doen op een vervoersvoorziening via de Participatiewet, is een aanvullende vervoersvoorziening op grond van de Wmo mogelijk voor sociaal-recreatief vervoer.

Een maatwerkvoorziening voor vervoer naar de dagbesteding (begeleiding groep) valt niet onder sociaal-recreatief vervoer, maar wordt geregeld door de zorgaanbieder in combinatie met de begeleiding groep.

4.2.3. Algemene voorzieningen voor sociaal recreatief vervoer

Als algemene voorzieningen voor sociaal recreatief vervoer gelden in ieder geval:

  • het reguliere openbaar vervoer (tram, metro, bus, trein);

  • de wijkbus;

4.2.4. Wanneer een maatwerkvoorziening voor sociaal recreatief vervoer noodzakelijk kan zijn

Een maatwerkvoorziening voor sociaal recreatief vervoer kan worden toegekend als een burger belemmerd wordt in het zich lokaal verplaatsen omdat hij als gevolg van zijn beperkingen:

  • belemmeringen ondervindt in het gebruik van een algemene vervoersvoorziening; of

  • de algemeen gebruikelijke of algemene vervoersvoorziening in verband met zijn vervoersbehoefte geen of onvoldoende oplossing biedt in verband met zijn beperkingen;

en

  • in de vervoersbehoefte niet of niet volledig kan worden voorzien met algemeen gebruikelijke ondersteuning; en

  • de burger in zijn vervoersbehoefte niet kan voorzien zonder een maatwerkvoorziening voor sociaal recreatief vervoer.

Belemmeringen in het gebruik van algemene vervoersvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld ontstaan omdat:

  • een burger het openbaar vervoer in verband met zijn beperkingen niet kan bereiken;

  • de algemene vervoervoorziening onvoldoende toegankelijk is;

  • hij niet in staat is te wachten op het openbaar vervoer;

  • er sprake is van incontinentieproblemen, gedragsproblemen, allergieën of overgevoeligheid voor ziekteverwekkers waardoor geen gebruik kan worden gemaakt van algemene vervoervoorzieningen.

Het vervoersprobleem moet tot gevolg hebben dat de burger hierdoor niet op een aanvaardbaar niveau zelfredzaam kan zijn of kan participeren. Er kan hierbij sprake zijn van:

  • een belemmering bij het voeren van een huishouding, omdat de persoon niet in staat is om bijvoorbeeld boodschappen te doen of om zijn kind naar school te brengen en er geen adequate alternatieven zijn;

  • het niet kunnen bereiken van de voorzieningen in zijn directe leefomgeving. Het gaat daarbij om een winkelcentrum, een NS-station, het ziekenhuis, de huisarts, de tandarts; of

  • belemmeringen om andere mensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan, omdat hij zich bijvoorbeeld niet kan verplaatsen naar een buurthuis, het sportcomplex, de vereniging, het zwembad of zijn familie en vrienden of niet de gelegenheid heeft een praatje te maken op straat.

4.2.5. Reikwijdte maatwerkvoorziening sociaal recreatief vervoer

Een burger kan een maatwerkvoorziening voor sociaal-recreatief vervoer krijgen voor zijn lokale vervoersbehoefte. Hieronder wordt verstaan:

  • vervoer tussen een vertrekpunt en een bestemming die beide gelegen zijn binnen het grondgebied van de gemeente Geertruidenberg; of

  • vervoer over maximaal 5 reiszones binnen een reisgebied van 5 zones vanaf het adres waar de persoon zijn hoofdverblijf heeft.

4.2.6. Selectie maatwerk vervoervoorzieningen

  • a.

    Collectief aanvullend vervoer;deeltaxipas;

  • b.

    Vervoer per eigen vervoermiddel.

Een indicatie voor vervoer per eigen vervoermiddel kan betrekking hebben op:

  • een met spierkracht voortbewogen vervoermiddel;

  • scootmobiel;

  • aanpassingen aan de personenauto.

Met spierkracht voortbewogen vervoermiddel

Als een burger zijn vervoersbehoefte geheel of gedeeltelijk kan invullen per fiets en het gebruik van een gewone fiets, al dan niet met elektrische trapondersteuning of in de vorm van een tandem, niet mogelijk is, kan een maatwerkvoorziening in bruikleen worden verstrekt voor het

gebruik van een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel., zoals bijvoorbeeld een handbike,driewielfiets of rolstoelfiets.

Een scootmobiel

Een scootmobiel is bestemd als vervoervoorziening voor de korte en middellange afstand,als collectief aanvullend vervoer hiervoor geen oplossing biedt.

Voor het gebruik van een scootmobiel is het noodzakelijk dat de burger de beschikking heeft over een adequate stallingruimte, danwel dat deze kan worden gerealiseerd.

Een adequate stallingruimte wil zeggen dat deze droog staat in een afgesloten ruimte. Dat kan een afgesloten eigen ruimte zijn, zoals een schuur. Anderzijds kan het ook gaan om een hal of parkeergarage in een appartementencomplex. Voorwaarde hierbij is dat de stalling van de scootmobiel de veiligheid in het complex niet in gevaar brengt. Zo nodig kan voor de stalling van het voertuig een maatwerk woonvoorziening worden geïndiceerd.

Daarnaast zal de burger moeten beschikken over de rijgeschiktheid en rijvaardigheid als beginnend bestuurder.

Eventueel kan de burger in aanmerking komen voor aanvullende lessen voor het op een aanvaardbaar niveau brengen van de rijgeschiktheid en rijvaardigheid.

Als blijkt dat een burger desondanks onvoldoende rijgeschikt en rijvaardig blijft, kan een intrekking van de toekenning het gevolg zijn.

Aanpassing aan de personenauto

Als vervoer per personenauto voor een burger noodzakelijk is, kan hij eventueel in aanmerking komen voor aanpassing van de personenauto. Dit zal zich met name kunnen voordoen in gezinssituaties, waarbij collectief aanvullend vervoer geen adequate oplossing biedt voor periodiek vervoer van het gehele gezin.

De autoaanpassing kan bestaan uit:

  • een volledige vergoeding voor de aanpassing van de eigen personenauto, mits de personenauto nog geen 5 jaar oud is; in sommige gevallen is ook bij een oudere auto een aanpassing mogelijk, afhankelijk van de soort aanpassing, de meeneembaarheid daarvan en de kilometerstand (uitgangspunt is dat boven een kilometerstand van 80.000 km geen aanpassing wordt gedaan);

Een vervoervoorziening in de vorm van een autoaanpassing is maximaal één maal per zeven jaar mogelijk.

4.3. Maatwerkvoorziening voor rolstoelen

4.3.1. Algemeen gebruikelijk

Er zijn diverse hulpmiddelen die de burger behulpzaam kunnen zijn bij het zich verplaatsen in of om de woning. Hierbij valt te denken aan een wandelstok, looprek of een rollator. Deze voorzieningen zijn voor een ieder algemeen gebruikelijk voorzieningen. De uitleenservice via een thuiszorgwinkel is een algemeen gebruikelijke service die aan de orde kan zijn als de burger slechts incidenteel of tijdelijk een rolstoel nodig heeft.

4.3.2. Algemene voorzieningen

Als incidenteel of tijdelijk een rolstoel nodig is, is het mogelijk een rolstoel te huren of lenen bij bijvoorbeeld een thuiszorgwinkel.

Daarnaast kan in de toekomst wellicht ook gebruik worden gemaakt van een rolstoelpool als algemene voorziening.

4.3.3. Wanneer een maatwerkvoorziening voor een rolstoel noodzakelijk kan zijn

Een maatwerkvoorziening voor een rolstoel kan aan de orde zijn als er sprake is van belemmeringen in het zich verplaatsen in of om de woning, die niet afdoende opgelost kunnen worden met een algemeen gebruikelijke of algemene voorziening.

Bij verplaatsingen om de woning gaat het om verplaatsingen in de directe omgeving van de eigen woning: om het huis, naar de buren of bestemmingen in de wijk die op loopafstand liggen.

Ook kan een rolstoel worden gebruikt voor het zich verplaatsen op de plek van bestemming, zoals een winkelcentrum of een park waarbij de burger zich zelf kan voortbewegen of kan worden geduwd door een ander. In hoeverre een rolstoel aan de orde kan zijn voor het zich verplaatsen op de plek van bestemming, is vooral afhankelijk van de vraag in hoeverre dit bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid of participatie.

4.3.4. Selectie rolstoelen

a Uitgangspunt

Er zijn diverse typen rolstoelen te verkrijgen.

Bij de selectie van het type rolstoel wordt gekeken naar de volgende aspecten:

  • hoe vaak en voor welk doel wordt de rolstoel gebruikt;

  • de fysieke mogelijkheden van de burger om een rolstoel zelf voort te bewegen;

  • of de burger de rolstoel zelf moet kunnen voortbewegen of dat het volstaat als een ander de rolstoel voortbeweegt;

  • of, als een elektrische rolstoel is aangewezen, de burger in staat is om deze te besturen.

Geprobeerd wordt om een burger, binnen zijn fysieke mogelijkheden en indien dit past binnen de medische behandeling, fysieke spierkracht te laten gebruiken om de conditie zoveel mogelijk op peil te houden.

Indien nodig, worden er door de leverancier individuele aanpassingen aangebracht aan de rolstoel. Deze kunnen bestaan uit aanpassingen aan:

  • zit-, rug- en ondersteuningsdelen, voor zover deze een vast onderdeel vormen van de rolstoel;

  • rijgedeelte;

  • bediening en/of besturing.

4.3.5. Stallingruimte elektrische rolstoel

Voor het gebruik van een elektrische rolstoel is het noodzakelijk dat de burger de beschikking heeft over een adequate stallingruimte, danwel dat deze kan worden gerealiseerd.

4.3.6. Persoonsgebonden budget

Als een burger ervoor kiest de rolstoel zelf aan te schaffen met een pgb, wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van de offerte voor de levering van een adequate rolstoel. Het pgb wordt echter gemaximeerd op de kosten die de gemeente verschuldigd zou zijn voor de rolstoel als maatwerkvoorziening gedurende de technische afschrijvingsduur van de rolstoel. De technische afschrijvingsduur wordt voor een volwassene vastgesteld op 6 jaar. Voor kinderen wordt niet uitgegaan van de technische afschrijvingsduur maar van de te verwachten gebruiksduur van de betreffende rolstoel, omdat een kind nog groeit en er daardoor binnen een kortere termijn dan de technische afschrijvingsduur een nieuwe rolstoel nodig kan zijn.

4.4. Maatwerk sportvoorzieningen

4.4.1. Algemeen gebruikelijk in verband met sportvoorzieningen

Algemeen gebruikelijk zijn de kosten van reguliere sportbeoefening:

  • lidmaatschap van een sportvereniging of toegangskaart voor bijvoorbeeld een zwembad;

  • reiskosten naar de sportvereniging en wedstrijden;

  • sportkleding.

4.4.2. Algemene voorzieningen

Voorbeelden van algemene sportvoorzieningen zijn:

  • zwembaden;

  • sportverenigingen;

  • sportaccommodaties.

4.4.3. Wanneer een sportvoorziening noodzakelijk kan zijn

Een sportvoorziening is noodzakelijk als de burger door sportbeoefening beter in staat is te participeren. Ook kan sportbeoefening bijdragen aan de zelfredzaamheid: het draagt bij aan de verbetering van de conditie en vertrouwen in zichzelf en kan eraan bijdragen dat de burger zijn eigen mogelijkheden en vaardigheden (her)ontdekt.

Daarnaast moet er sprake zijn van meerkosten bij de sportbeoefening als gevolg van de beperking. Bijvoorbeeld doordat hij speciale sportvoorzieningen nodig heeft. Omdat de sportvoorziening moet bijdragen aan zijn zelfredzaamheid en participatie, kan een sportvoorziening alleen worden verstrekt als de sport regelmatig wordt beoefend. Voor sporten die slechts incidenteel worden beoefend, zoals skiën en snowboarden tijdens vakanties, is geen sportvoorziening mogelijk.

Aard van de sportvoorziening

De sportvoorziening wordt in principe verstrekt in de vorm van een pgb.

Met het pgb kan de burger voorzien in de meerkosten van de sportbeoefening die hij heeft ten opzichte van een persoon zonder beperkingen. Bijvoorbeeld doordat hij een sportrolstoel nodig heeft, een eigen aangepast paardrijzadel of een prothese voor atletiek.

De burger maakt in zijn zorg- en budgetplan aantoonbaar wat de meerkosten voor hem zijn. Reiskosten kunnen niet uit het pgb worden betaald, omdat de reiskosten voor de burger òf algemeen gebruikelijk zijn of de burger geacht wordt hiervoor een vervoersvoorziening voor sociaal-recreatief vervoer te ontvangen.

Indien de burger niet in staat is een sportvoorziening, zoals een sportrolstoel, zelf aan te schaffen, kan hij hierbij worden ondersteund vanuit de gemeente.

Hoofdstuk 5 Verstrekkingsvormen ondersteuning: in natura of persoonsgebondenbudget

5.1. In natura of pgb

Ondersteuning kan op twee manieren worden verstrekt:

  • in de vorm van een maatwerkvoorziening, waarbij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder de ondersteuning/voorziening biedt (zorg in natura);

  • door middel van een persoonsgebonden budget. Burger koopt hierbij zelf de ondersteuning/voorziening in.

Het is van belang dat er continuïteit is in de ondersteuning, zodat de dienstverlening uiteindelijk efficiënt kan worden uitgevoerd. Dit vergroot de doelmatigheid van de ondersteuning. Om die reden kunnen er grenzen gesteld worden aan de frequentie waarmee burger mag wisselen tussen zorgaanbieders of tussen pgb en levering in natura.

5.2. Keuzevrijheid maatwerkvoorziening

Voor de maatwerkvoorzieningen gericht op ondersteunende dienstverlening geldt dat burger kan kiezen van welk van de gecontracteerde aanbieders hij de ondersteuning wil ontvangen. Voor overige maatwerkvoorzieningen dan maatwerkvoorzieningen voor dienstverlening geldt geen keuzevrijheid voor de leverancier van de voorziening, indien daarvoor contracten zijn afgesloten tussen leveranciers en gemeente.

5.3. Eisen voor een persoonsgebonden budget

a. Kaders in wet en verordening

In artikel 2.3.6 van de wet is opgenomen dat indien de burger dit wenst, hij de ondersteuning kan ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget, dat de burger in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

De burger moet voldoen aan de volgende criteria:

  • de burger moet zelf, of met behulp van zijn netwerk, in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen en in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dit betekent dat de burger (of iemand die hij daarvoor inschakelt) moet kunnen inzien wat er aan ondersteuning moet worden ingekocht in het kader van het ondersteuningsplan, hij moet offertes kunnen opvragen, hulpverleners kunnen aansturen, de administratieve verplichtingen richtingen gemeente en Sociale Verzekeringsbank kunnen uitvoeren etc;

  • de burger moet kunnen motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wil krijgen;

  • er moet zijn gewaarborgd dat hetgeen hij met zijn pgb inkoopt veilig, doeltreffend en burgergericht wordt verstrekt. Hierbij wordt meegewogen dat hetgeen de burger wenst in te kopen in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt en ook van voldoende kwaliteit is.

Een pgb kan worden geweigerd:

  • voor zover de kosten van het betrekken van de ondersteuning hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. Als de kosten hoger zijn dan de kosten van een maatwerkvoorziening, zal het pgb gemaximeerd worden op de kosten van de maatwerkvoorziening.

  • als een pgb eerder is herzien of ingetrokken omdat:

  • de burger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • de burger niet voldoet aan de aan het pgb verbonden voorwaarden;

  • het pgb niet of voor een ander doel is gebruikt.

  • als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, zolang het onderzoek voor een maatwerkvoorziening nog niet is afgerond en er op basis hiervan nog geen besluit is genomen over de noodzaak, aard en omvang van de maatwerkvoorziening.

b. Zorg- en budgetplan

De burger is verplicht voor een pgb voor dienstverlening een zorg- en budgetplan te overleggen volgens een voorgeschreven format. Op grond van dit plan moet de medewerker kunnen vaststellen of de burger in aanmerking kan komen voor een pgb. Het plan moet ook inzicht geven wie de ondersteuning gaat leveren en –afhankelijk van het type ondersteuning- of deze beschikt over de benodigde kwalificaties.

Is er sprake van een pgb voor andere maatwerkvoorzieningen, dan moet hij een zorg- en budgetplan overleggen volgens een format dat relevant is voor het type ondersteuning en voegt daarbij een offerte of factuur.

c. Zorgovereenkomst

De burger is verplicht voor de dienstverlening die hij wenst in te kopen met een pgb een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de zorgverleners die hij daarvoor in wenst te schakelen. De zorgovereenkomst dient te voldoen aan het format, zoals dat door de Sociale Verzekeringsbank ter beschikking wordt gesteld.

d Combinatie pgb en zorg in natura

Een burger kan ervoor kiezen een arrangement voor dienstverlening gedeeltelijk in de vorm van een pgb en gedeeltelijk in natura te ontvangen.

In dat geval moet uit het zorg- en budgetplan duidelijk zijn hoe de burger deze verdeling wil maken en ligt de verplichting bij de burger of zijn vertegenwoordiger om de ondersteuning te coördineren en op elkaar af te stemmen.

Er is geen combinatie van pgb en ondersteuning in natura mogelijk binnen een resultaatgebied. Binnen een resultaatgebied moet de burger kiezen voor òf ondersteuning in natura òf een pgb.

e. Trekkingsrecht

Voor zover het pgb valt onder het trekkingsrecht bij de Sociale Verzekeringsbank, zal de burger moeten voldoen aan de verplichtingen die aan dit trekkingsrecht zijn verbonden.

f. Formele of informele ondersteuning

De hoogte van het pgb voor dienstverlening is afhankelijk van de vraag of er sprake is van formele of informele ondersteuning.

Er is sprake van formele ondersteuning in de volgende drie situaties:

  • Een aanbieder die door de gemeente Geertruidenberg voor zorg in natura is gecontracteerd voor het betreffende segment.

  • Een aanbieder die voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      Inschrijving Kamer van Koophandel;

    • b.

      Biedt een dienstverband aan minimaal twee medewerkers;

    • c.

      Medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de betreffende ondersteuning worden gesteld en ontvangen een salaris dat daarmee overeenkomstig is.

    • d.

      De eigenaar en medewerkers zijn geen eerstegraads familie van degene aan wie ze zorg verlenen.

    • e.

      Beschikt voor kortdurend verblijf over een locatie waar meerdere burgeren tijdelijk kunnen verblijven en waar permanent toezicht aanwezig is.

    • f.

      Beschikt voor begeleid wonen over een locatie waar meerdere burgeren verblijven en waar permanent toezicht aanwezig is.

    • g.

      Beschikt voor beschermd wonen over een locatie waar meerdere burgeren verblijven en waar sprake is van permanent toezicht, een therapeutisch leefklimaat en een beschermde woonomgeving.

  • Een zelfstandig werkende hulp die huishoudelijke verzorging, begeleiding of persoonlijke verzorging biedt en voldoet aan de volgende criteria:

a. Inschrijving Kamer van Koophandel;

b. Beschikt over een VAR-WEU verklaring.

Er is sprake van informele ondersteuning bij:

  • Aanbieders en personen die niet voldoen aan de criteria voor een formele hulp (het gaat dan veelal om personen uit het informele circuit); Voor deze groep geldt een lager declaratietarief, zie hiervoor het uitvoeringsbesluit.

  • De locatie waar de zorg wordt gegeven dan wel de wijze waarop de ondersteuning is georganiseerd voldoet aan de gangbare eisen die aan de betreffende ondersteuning wordt gesteld.

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht

6.1. Huishoudelijke verzorging

Burgeren die huishoudelijke verzorging ontvingen op basis van een besluit dat genomen is onder de Wet maatschappelijke ondersteuning, houden deze huishoudelijke verzorging tot het moment dat de burger is geherindiceerd.

Wel kan de aanbieder in overleg met de burger afspraken maken over een andere invulling van de huishoudelijke verzorging.

6.2. AWBZ-rechten

Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op burgeren die zorg ontvingen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en die vallen onder het overgangsrecht van de Wmo 2015.

De aanspraken in het kader van het overgangsrecht eindigen op het moment dat de indicatie in het kader van de AWBZ afloopt, doch uiterlijk op 1 januari 2016.

Voor burgeren met een indicatie GGZ-C eindigen de aanspraken in het kader van het overgangsrecht eveneens op het moment dat de indicatie afloopt als dat korter is dan 5 jaar. Voor langlopende indicaties (indicaties die nog voortduren tot na 1 januari 2020) geldt dat deze ten minste 5 jaar lopen.

6.3. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015;

2. Deze beleidsregels worden aangehaald als : beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Geertruidenberg.

Hoofdstuk 7 Bijlagen

7.1. De zelfredzaamheidsmatrix 

Dit is een samenvatting van de Handleiding ZRM. De handleiding wordt opgenomen in de beleidsregels Wmo als bijlage. (De bladzijdenummers verwijzen naar de handleiding).

 

Wat is de ZRM

Complex concept, eenvoudige beoordeling De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) heeft elf leefgebieden waarop de mate van zelfredzaamheid wordt beoordeeld. Deze leefgebieden hangen natuurlijk sterk met elkaar samen, ze hebben immers allen betrekking op het dagelijks leven, maar zijn zo gedefinieerd dat ze elkaar niet of nauwelijks overlappen.

De leefgebieden van de ZRM zijn: Financiën, Dagbesteding, Huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid, Verslaving, Activiteiten Dagelijks Leven, Sociaal netwerk, Maatschappelijke participatie, en Justitie. Dit zijn de noodzakelijke en niet-overbodige gebieden die in iedere volwassen persoon (in de Nederlandse samenleving) bepalend zijn voor de effectiviteit, productiviteit en kwaliteit van leven. De elf leefgebieden staan in rijen onder elkaar, de vijf antwoordmogelijkheden in kolommen naast elkaar. Zo ontstaat een raamwerk (matrix) met 55 vakken (cellen). Voor iedere cel zijn criteria opgesteld die de antwoordmogelijkheid nader specificeren voor het te beoordelen leefgebied en de beoordelaar ondersteunen bij het waarderen van de zelfredzaamheid op dat leefgebied. Deze criteria helpen de gebruiker te begrijpen wat de ontwikkelaars bijvoorbeeld onder ‘niet zelfredzaam’ op het leefgebied Financiën verstaan (‘onvoldoende inkomsten en/ of spontaan of ongepast uitgeven, groeiende schulden’). De uiteindelijke beoordeling bestaat uit 11 keer een score tussen 1 en 5. Een beoordelaar kan met de ZRM dus relatief eenvoudig een volledig overzicht krijgen van een complex begrip met diverse en uiteenlopende facetten dat een belangrijke rol speelt in de mate waarin een persoon een productief en kwalitatief goed leven kan leiden: zelfredzaamheid.

 

Wat is zelfredzaamheid? Blz 7

Zelfredzaamheid is het zelf realiseren van een acceptabel niveau van functioneren op de belangrijke leefgebieden van het dagelijks leven. Daarbij gebruik makend van de vaardigheden, expertise, middelen en mogelijkheden van anderen.

Indien nodig door de juiste hulp te organiseren op het moment dat een daling van je functioneringsniveau dreigt of plaatsvindt, die je niet zelf kan voorkomen of verhelpen. Dus: zelf hulp vragen; de vraag duidelijk kunnen stellen; op tijd om hulp vragen.

Wat meet ik met de Zelfredzaamheid-Matrix? Blz. 9

Met de ZRM meet je hoe zelfredzaam iemand is. Alle gegevens over het functioneren van een persoon druk je op de ZRM uit in een oordeel over de mate van zelfredzaamheid van die persoon op dat moment.

Je beoordeelt de zelfredzaamheid zónder uitspraken te doen over de manier waarop dit zo is gekomen. Alleen wat nú gebeurt telt.

Welke niveaus van zelfredzaamheid heeft de ZRM? Blz. 11

De ZRM is ingedeeld in vijf niveaus van zelfredzaamheid. Het laagste niveau op de schaal is minimale zelfredzaamheid. Het hoogste niveau is maximale zelfredzaamheid. De niveaus zijn aangegeven met een getal tussen 1 en 5.

Niveaus van zelfredzaamheid:

1. ACUUT Acute problematiek. De situatie is onhoudbaar.

2. NIET Burger is niet zelfredzaam. Situatie verslechterd als niet wordt ingegrepen.

3. BEPERKT Beperkte zelfredzaamheid. Situatie is stabiel maar minimaal toereikend.

4. VOLDOENDE De burger is voldoende zelfredzaam.

5. VOLLEDIG De zelfredzaamheid is bovengemiddeld goed.

Bijvoorbeeld Zorg:

1. Acuut: De burger heeft direct (meer) zorg nodig.

2. Niet: Grote zorgbehoefte waar de burger niet zelf in kan voorzien.

3. Beperkt: Burger heeft een zorgbehoefte waarin deels wordt voorzien.

4. Voldoende: In eventueel aanwezige zorgbehoefte is voorzien.

5. Volledig: De burger heeft geen zorgbehoefte.

Bijvoorbeeld Begeleiding:

1. Acuut: Extra intensieve begeleiding is acuut noodzakelijk.

2. Niet: Extra begeleiding is nodig.

3. Beperkt: Begeleiding kan verbeterd worden.

4. Voldoende: Begeleiding is voldoende.

5. Volledig: Begeleiding is onnodig.

De niveaus van zelfredzaamheid op één leefgebied sluiten elkaar uit. Bij de beoordeling op de ZRM kies je steeds één van de vijf niveaus per leefgebied. Je kunt niet ‘beperkt zelfredzaam’ en ‘voldoende zelfredzaam’ tegelijk zijn op een leefgebied, of een ‘acuut probleem’ hebben in de zelfredzaamheid op een leefgebied en tegelijkertijd ‘niet zelfredzaam’ zijn op datzelfde leefgebied. Je functioneert op het ene óf het andere niveau op een leefgebied.

De mate van zelfredzaamheid van een persoon is op het lagere óf op het hogere niveau.

De ZRM heeft geen ruimte tussen de vijf niveaus van zelfredzaamheid.

Wat zijn de indicatoren in een cel van de ZRM? Blz. 15

Voor ieder niveau op ieder leefgebied van de ZRM zijn indicatoren opgesteld die het niveau van zelfredzaamheid op het leefgebied karakteriseren. De indicatoren gaan over belangrijke aspecten en kenmerken van het leefgebied en zijn een weergave van het niveau van zelfredzaamheid op dit aspect van het leefgebied.

De indicatoren bieden je handvatten voor de beoordeling en richtlijnen voor de verzameling van informatie. Het zijn indicatoren, wat betekent dat niet iedere burger altijd precies voldoet aan alle indicatoren voor het niveau van zelfredzaamheid op het leefgebied. Je kunt de indicatoren interpreteren als criteria waaraan personen die op dat niveau van zelfredzaamheid functioneren in het algemeen voldoen.

Hoe beoordeel ik burgeren met de ZRM? Blz. 17

Je beoordeelt de mate van zelfredzaamheid van een burger. Dit oordeel druk je uit in een score op de ZRM. De leefgebieden en indicatoren van de ZRM schrijven voor welke informatie je nodig hebt om een oordeel te vormen maar niet hoe je die informatie verzamelt.

De informatie die je nodig hebt om tot een oordeel te komen kun je uit drie bronnen halen:

  • de burger

  • de collega

  • de administratie.

Bij het scoren van de ZRM ga je uit van het hoogste niveau van zelfredzaamheid. Bij ieder leefgebied dat je beoordeelt kijk je eerst of een burger aan de (het grootste deel van) de indicatoren voor ‘volledig zelfredzaam’ voldoet. Wanneer dat niet het geval is, bekijk je de indicatoren in de cel ‘voldoende zelfredzaamheid’ en beoordeel je of deze indicatoren de zelfredzaamheid van de burger op dit leefgebied goed weergeven. Wanneer dat niet het geval is, bekijk je de indicatoren één niveau daaronder, en zo verder totdat je bij het niveau komt dat de zelfredzaamheid goed weergeeft. Dat wil zeggen, de situatie van de burger komt overeen met (het grootste deel van) de indicatoren in die cel. Vervolgens verzeker je jezelf ervan dat de indicatoren één niveau daaronder geen goede weergave zijn van de waargenomen zelfredzaamheid (check), en geef je het oordeel.

Op blz. 18 staat en schematische weergave hiervan. Je begint dus rechts in het schema en werkt dan naar links.

Waarmee houd ik rekening bij uitleg van de score? Blz. 19

Bij het waarderen van de ZRM-score moet je een aantal zwaartefactoren meewegen. De zwaartefactoren bij de ZRM zijn: het hebben van een zorgverzekering; het cognitief vermogen; beheersing van de Nederlandse taal; en de verantwoordelijkheid voor kinderen.

Informatie over de zwaartefactoren beschouw je in relatie tot de zelfredzaamheid van de burger. Beheersing van de Nederlandse taal kun je verdelen in spreken, lezen, schrijven en

verstaan. Aangeraden wordt om de taalbeheersing dan ook zoveel mogelijk te specificeren.

Zowel voor de beheersing van de Nederlandse taal als het cognitief vermogen geldt dat ze geen rol hoeven te spelen bij de zelfredzaamheid van een burger. Burgeren die de Nederlandse taal slecht beheersen of een beperkt cognitief vermogen hebben kunnen zeer zelfredzaam zijn als ze maar tijdig en adequaat hulp vragen als ze dat nodig hebben.

Verantwoordelijkheid voor kinderen is een zwaartefactor die je bij vrijwel ieder leefgebied meeweegt. Een lage zelfredzaamheid van een burger die verantwoordelijk is voor een jong kind is, in het algemeen, ernstiger dan dezelfde mate van zelfredzaamheid van een burger die alleen voor zichzelf verantwoordelijk is. ‘Dakloos zijn is erg, maar dakloos zijn met een baby is erger’.

Welke burgeren kan ik beoordelen met de ZRM? Blz. 21

De ZRM kun je volledig beoordelen voor alle personen in Nederland met een leeftijd tussen de 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd. Voor deze groep (‘volwassenen’) zijn altijd alle leefgebieden van toepassing. Bij minderjarigen en 65-plussers kun je ZRM niet zonder meer toepassen. Bij de beoordeling van ouderen heeft het leefgebied dagbesteding een andere betekenis.

Een minderjarige is in grote mate afhankelijk van de (volwassen) persoon die voor hem/ haar (wettelijk) verantwoordelijk is. De volwassene moet namens, en voor de minderjarige hulp organiseren zodat deze een acceptabel niveau van functioneren krijgt of behoudt. Minderjarigen beoordelen met de ZRM kan, maar de wettelijk bepaalde zorgrelatie met een volwassene heeft gevolgen voor de interpretatie van de beoordeling.

Naast deze conceptuele en leefgebied specifieke overwegingen bij het beoordelen van de ZRM voor jongeren en ouderen moet je rekening houden met de mogelijkheid dat andere, leeftijdsspecifieke aspecten van zelfredzaamheid die niet in de ZRM zijn opgenomen van belang kunnen zijn om een volledig beeld te krijgen van de zelfredzaamheid van deze groepen. Bijvoorbeeld, bij ouderen is ‘mobiliteit’ misschien wel een belangrijk aspect waar je meer aandacht aan zou willen besteden dan het als onderdeel van andere leefgebieden te beschouwen. Dergelijke aanvullende informatie zou je ergens anders dan in de ZRM moeten beoordelen en registreren. Of en welke aspecten van belang zijn voor volledige beoordeling van zelfredzaamheid in andere leeftijdscategorieën dan volwassenen is tot nu toe nog niet onderzocht.

Bij het onderzoek naar redelijkheid wordt gekeken naar hoe burger het deed (voordat het probleem ontstond), persoonskenmerken, frequentie, duur. De resultaten van dit onderzoek zal worden gerapporteerd en dienen als motivatie voor de beschikking.

7.2. Piramide van Eigen Kracht

Eigen Kracht

In deze beleidsregels gebruiken we de definitie zoals die door Jumelet en Wenink (2012) wordt gehanteerd: ‘het vermogen van individuen om het leven (of situaties) optimaal vorm te geven en problemen op te lossen of draaglijk te maken’.

Na de vraagverheldering zal de professional onderzoeken welke inspanning van de burger redelijk is, of redelijkerwijs verwacht kan worden en wat de burger kan leren. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het gebruik van de eigen kracht. Eigen kracht verwijst naar de mogelijkheden van de burger zelf. Welke fysieke capaciteiten zijn aanwezig, welke financiële mogelijkheden zijn er, welke oplossingen kunnen gevonden worden met algemeen gebruikelijke voorzieningen? Versterking van eigen kracht kan ook door nadruk te leggen op het aanpassen van de omstandigheden, zodat burgeren kunnen participeren.

Het principe van eigen kracht is nauw verwant met begrippen als zelfregie, eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid en participatie. Om de verschillende, met elkaar samenhangende begrippen enigszins af te bakenen en van elkaar te onderscheiden, sluiten we aan bij de indeling van Brink (2013):

Relevante begrippen en hun betekenis

Begrip

Kern

Kernvraag

Zelfregie

Zelf bepalen

Wat wil ik?

Eigen kracht

Zelf kunnen

Wat kan ik?

Zelfredzaamheid

Zelfstandig mee kunnen doen

Is compensatie nodig?

Eigen verantwoordelijkheid

Zelf moeten of mogen

Wat moet of mag ik zelf doen?

  

Afweging

De professional bespreekt en onderzoekt wat de burger kan, wat hij/zij wil en wat een tijdelijke (maatwerk)oplossing is om het beoogde resultaat te behalen. Indien de burger na de melding een eigen plan heeft ingediend, wordt dat in de afweging meegenomen. Biedt dit onvoldoende oplossing, dan wordt doorgegaan naar het volgende niveau, namelijk Sociaal netwerk. De motivatie wordt in de rapportage opgenomen.

 

Eigen verantwoording

Het anticiperen op een levensfase waarin belemmeringen/beperkingen niet ongebruikelijk zijn.

 

Sociaal netwerk

Het Sociaal netwerk kan bestaan uit de eigen leefeenheid, familieleden, vrienden, buren, collega’s of bijvoorbeeld de trainer van de sportclub. Mantelzorgers en Gebruikelijke zorg vallen onder het Sociaal netwerk. Gebruikelijke zorg is afdwingbaar volgens de Richtlijn Gebruikelijke zorg (bronvermelding).

 

Afweging

De professional bespreekt en onderzoekt wat het Sociaal netwerk kan bieden/betekenen. Biedt dit onvoldoende oplossing, dan wordt doorgegaan naar de volgende trede, namelijk Algemene voorzieningen. De motivatie wordt in de rapportage opgenomen.

Algemene voorzieningen

Alvorens te zoeken naar maatwerk voorzieningen wordt gekeken naar de mogelijkheden van algemene voorzieningen. We hebben al algemene voorzieningen in de vorm van sportaccommodaties, dorpshuizen en bejaardensoos. De algemene voorzieningen zijn binnen de gemeente in ontwikkeling. De professional onderzoekt of er algemene voorzieningen aanwezig zijn en geschikt zijn om het beoogde resultaat te behalen.

Afweging

De professional bespreekt en onderzoekt wat de Algemene voorzieningen kunnen bieden/betekenen. Biedt dit onvoldoende oplossing, dan wordt doorgegaan naar het volgende niveau, namelijk Maatwerk voorzieningen. De motivatie wordt in de rapportage opgenomen.

Maatwerk voorzieningen

Een maatwerkvoorziening is een geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd:

  • ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurende verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen

  • ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen

  • ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

 

Afweging

De professional bespreekt en onderzoekt wat een Maatwerk voorziening kan bieden/betekenen. Het moet afgestemd zijn met mogelijk ondersteuning in andere resultaatgebieden. Binnen alle beschikbare oplossingen wordt gekozen voor de goedkoopste oplossing. De motivatie wordt in de rapportage opgenomen.

 

Gespreksverslag

Het onderzoek wordt afgesloten met een gespreksverslag. In het verslag zijn de bevindingen en de eventueel gemaakte afspraken opgenomen. Deze gemaakte afspraken vormen het ondersteuningsplan voor de burger.

7.3. Richtlijnen gebruikelijke zorg

Dit document is afgeleid van het CIZ protocol gebruikelijke zorg. Het document is zoveel mogelijk in stand gehouden en bedoeld als mogelijke richtlijn bij de indicatiestelling voor hulp bij het huishouden in de Wmo. Het protocol is een hulpmiddel bij het indiceren voor hulp bij het huishouden.

Met de invoering van de Wmo op 1 januari 2007 ging de uitvoering van de Huishoudelijke Verzorging over naar gemeenten. Huishoudelijke Verzorging in de AWBZ kwam daarmee te vervallen. Persoonlijke en activerende begeleiding OB/AB blijven nog wel bestaan binnen de AWBZ.

Dit protocol bevat een nadere definiëring en normering van wat gebruikelijke zorg is en verduidelijkt daarmee de zorg die niet valt binnen de aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo.

7.3.1. Plaatsbepaling gebruikelijke zorg

7.3.1.1. Gebruikelijke zorg in relatie tot hulp bij het huishouden vanwege ondersteuning vanuit de Wmo

  

Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorziening, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

 

Het bepalen van aard en omvang van gebruikelijke zorg in relatie tot een eventuele aanspraak op hulp vanwege ondersteuning vanuit de Wmo heeft alleen betrekking op de functie hulp bij het huishouden

7.3.1.2. Gebruikelijke zorg en mantelzorg  

In relatie tot ondersteuning vanuit de Wmo is het van belang de term gebruikelijke zorg goed te onderscheiden van het begrip mantelzorg.

 

Gebruikelijke zorg en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen.

 

Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Wmo. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.

Bij mantelzorg gaat het om ondersteuning vanuit de Wmo waarop de burger vanuit het compensatiebeginsel een beroep kan doen op de gemeente.

Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (Zorg Nabij, VWS 2001). Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren.

7.3.1.3 De omgeving als wegingsfactor

De fysieke en sociale omgeving zijn van invloed op de zorgbehoefte van de zorgvrager. Huisgenoten, andere naasten en verwanten van de zorgvrager kunnen zowel in positieve als in negatieve zin de zorgbehoefte beïnvloeden. Zij kunnen zelf zorg behoeven (kleine kinderen, een gehandicapte huisgenoot/familielid), zij kunnen ook verlichting geven en bijdragen aan te verrichten taken (gezonde volwassenen).

In het indicatieonderzoek naar beperkingen en participatieproblemen van zorgvragers zal altijd de fysieke en sociale omgeving van de vrager meegenomen worden in de afweging. In geval er voor de zorgvrager mantelzorg vrijwillig beschikbaar is kan dat deel van de zorgaanspraak buiten het indicatiebesluit blijven omdat daar geen hulp bij het huishouden vanuit de ondersteuning in de Wmo voor ingezet hoeft te worden. De mantelzorger voorziet al in die hulp en de indicatiesteller weegt dat mee in het opstellen van het indicatiebesluit.

Welke zorg de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is, in overleg met de zorgvrager, uitsluitend en alleen aan de mantelzorger zelf om te bepalen.

Het meewegen van de mantelzorg betekent ook dat de indicatiesteller nagaat of voor een deel van de mantelzorg alsnog ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd moet worden ter ondersteuning van de mantelzorger zodat die regelmatig tijdelijk ontlast wordt.

In geval er voor een zorgvrager geen mantelzorg beschikbaar is of mantelzorg wegvalt, wordt dus ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd.

7.3.1.4 Status van dit protocol

In dit protocol heeft de gemeente de richtlijnen uitgewerkt, die het CIZ eerder heeft uitgewerkt, die de indicatiestellers dienen te hanteren als bij het bepalen van de aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo tevens aan de orde is het beoordelen van hetgeen van huisgenoten onderling kan worden verwacht aan zorg van en voor elkaar.

De gemeente houdt de mogelijkheid, in geval toepassing van de richtlijnen in concrete gevallen tot kennelijke onbillijkheid leidt, om zelf en waar nodig te besluiten dat van de richtlijnen moet worden afgeweken.

7.3.2. Definities en algemene uitgangspunten

7.3.2.1. Aanvrager

De aanvrager is degene die een gezondheidsprobleem heeft en daardoor beperkingen ondervindt in de zelfredzaamheid. Ook wanneer ondersteuning wordt gevraagd in het functioneren van het huishouden door een ander dan de aanvrager (zoals de echtgenote of de ouder), is degene met het gezondheidsprobleem de aanvrager.

De aanvrager hoeft niet altijd de indiener van het verzoek om ondersteuning te zijn; hij/zij moet wel altijd instemmen met het verzoek om ondersteuning, tenzij er sprake is van handelingsonbekwaamheid.

7.3.2.2. Gezamenlijke huishouding

De definitie van gezamenlijke huishouding is opgenomen in de wet Wmo art. 1 lid 4: Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Lid 5: Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

  • a.

    zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld,

  • b.

    uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander,

  • c.

    zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan het huishouden krachtens een geldend samenlevingscontract, of zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar de aard en strekking overeenkomstig met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.

7.3.2.3. Huisgenoot

In de Verordening Wmo Geertruidenberg 2015wordt onder huisgenoot verstaan: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

7.2.3.4. Eén- en meerpersoonshuishouden

Indien de zorgvrager deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet de indicatiesteller vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar. Pas dan kan het indicatieorgaan besluiten op welke ondersteuning vanuit de Wmo de zorgvrager redelijkerwijs is aangewezen.

In geval zorgvrager een éénpersoonshuishouden voert is er geen sprake van gebruikelijke zorg.

7.3.2.5. Maatschappelijke participatie

Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren.

In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg.

Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

7.3.2.6. Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op ondersteuning vanuit de Wmo kan maken.

7.3.2.7. PGB en mantelzorg  

Bij het vaststellen van de zorgbehoefte wordt rekening gehouden met wat van een huisgenoot kan worden verwacht in het kader van gebruikelijke zorg. Voor dat deel is er –in principe- geen aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo. Wanneer een huisgenoot of partner mantelzorg verleent en de zorgvrager voor dat deel van de zorg een aanvraag indient, kan er een aanspraak zijn. Of de huisgenoot de zorg vervolgens zelf gaat uitvoeren met behulp van een PGB speelt geen rol bij de indicatiestelling.

7.3.2.8. Betrekken van huisgenoten/mantelzorgers bij het onderzoek

Indien er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke zorg dan wel mantelzorg leveren, is het zaak dat de indicatiesteller ook de situatie van die huisgenoten betrekt bij het indicatieonderzoek.

Ook wanneer het gaat om min of meer gebruikelijke zorg en de inzet van de huisgeno(o)t(en), vereist de zorgvuldigheid dat de mogelijkheden van de huisgeno(o)t(en) beoordeeld worden.

Een externe mantelzorger wordt in principe alleen op verzoek van de zorgvrager gehoord in het indicatieonderzoek.

7.3.2.9. Gemotiveerd afwijken  

Indien er sprake is van een zorgvraag waarvan de indicatiesteller objectief heeft vastgesteld dat het gaat om zorg die valt onder de eigen verantwoordelijkheid van het huishouden dan wel om zorg die vrijwillig door mantelzorg wordt geleverd, kan worden vastgesteld dat er geen grondslag voor ondersteuning vanuit de Wmo is.

Wanneer een dergelijke vaststelling tot kennelijke onredelijkheid en/of onbillijkheid leidt gezien de situatie van de zorgvrager, kan op grond van de hardheidsclausule (zie artikel 25 Verordening maatschappelijke ondersteuning Geertruidenberg 2015) afgeweken worden.

7.3.3. Richtlijnen voor de indicatiestelling hulp bij het huishouden ondersteuning bij het bepalen van gebruikelijke zorg in relatie tot ondersteuning vanuit de Wmo

7.3.3.1. Ondersteuning vanuit de Wmo aanvullend op eigen mogelijkheden

Ondersteuning vanuit de Wmo is aanvullend op de mogelijkheden die de zorgvrager heeft om op eigenkracht zijn probleem op te lossen.

Dit is terug te vinden in de Wet maatschappelijke ondersteuning Artikel 2:

Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat

Wanneer een zorgvrager in zijn hulpvraag voorziet met eigen middelen, en dat niet op eigen kosten wenst te continueren, is er, wanneer daartoe aanleiding bestaat, een aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo. Dit doet zich bv. voor wanneer een zorgvrager particuliere hulp in dienst heeft, of wanneer een zorgvrager op eigen kosten in een beschermende woonomgeving woont. Deze op eigen kosten getroffen voorzieningen zijn niet voorliggend op ondersteuning vanuit de Wmo.

Vervolgens moet bekeken worden of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden voor het zorgprobleem. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar wettelijk voorliggende voorzieningen en voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Zie bijlage 1. Wettelijke voorliggende voorzieningen zijn afdwingbaar terwijl bij algemeen gebruikelijke voorzieningen moet worden nagegaan of deze voorziening ook werkelijk beschikbaar is en adequaat is ingeval van de burger.

7.3.3.2. Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting

Een indicatiesteller kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat de indicatiesteller redelijkerwijs moet concluderen dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden.

Een indicatiesteller moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.

Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. De gemeente moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor.

Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor gebruikelijke zorg.

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

7.3.3.3. Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden (meerdere etmalen aangesloten achter elkaar) gaat én een situatie, waarbij zaken uit de hand dreigen te lopen.

De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; Wanneer iemand aaneengesloten perioden ( meerdere etmalen) van huis is, geen sprake is van tijdelijkheid en /of de mogelijkheid van tijdelijke oplossingen in samenspraak met de werkgever én sprake is van een dreigende situatie, dan is er in die periode feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.

7.3.3.4. Korte levensverwachting

In geval de zorgvrager een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de zorgvrager afgeweken worden van de normering van gebruikelijke zorg

7.3.4. Gebruikelijke zorg naar functie

7.3.4.1. Hulp bij het huishouden

7.3.4.2. Doel hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden is aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van gezondheidsproblemen van (één van) de verzorgende (leden) dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van huishoudelijke verzorging kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

7.3.4.3. Leefeenheid primair verantwoordelijk

De leefeenheid van een zorgvrager die een beroep doet op ondersteuning vanuit de Wmo blijft altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid.

7.3.4.4. Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het verzorgen van –overigens gezonde- kinderen valt ook onder de functie hulp bij het huishouden.

  • Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;

  • Wel-uitstelbare taken zijn boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.

Taken van een 18-23 jarige

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.

De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • schoonhouden van sanitaire ruimte,

  • keuken en een kamer,

  • de was doen,

  • boodschappen doen,

  • maaltijd verzorgen,

  • afwassen en opruimen.

Te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.

Daarnaast moet per situatie beoordeeld worden of zij eventuele jongere gezinsleden kunnen verzorgen en begeleiden.

7.3.4.5. Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is- kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden. Afstemming met de functies OB/AB in het kader van de AWBZ is noodzakelijk.

7.3.4.6. Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles).

Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.

Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang is niet structureel in de Wmo. Voor de verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een beroep op ondersteuning vanuit de Wmo gedaan worden.

Eigen oplossingen gaan voor

Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen.

Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde algemene gebruikelijke voorliggende voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden.

Voorkomen van crisis en ontwrichting

Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan de functie huishoudelijke verzorging worden ingezet.

Structurele opvang van kinderen is geen taak binnen de Wmo.

Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tijdelijk tot ondersteuning vanuit de Wmo leiden.

Verzorging van de kinderen kan zonodig tot ondersteuning vanuit de Wmo leiden

7.3.4.7. Uitval van ouder in éénoudergezin

Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen.

Voor oppas en opvang van gezonde kinderen is in principe geen ondersteuning vanuit de Wmo, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden.

Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk. Indien indicatiesteller zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een indicatie voor hulp bij het huishouden mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (max. 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

7.3.4.8. Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

7.3.4.9. Hoge leeftijd en trainbaarheid

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.

7.4. Lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatief)

thermostatische, menghendel- en eenhendelkranen (m.u.v. lange hendel)

  • verhoogde toiletten (6+/10+cm)

  • toiletgelegenheid op de 1e etage (m.u.v. oudere woningen)

  • (inloop)douche

  • eenvoudige voorzieningen waaronder een standaard douchezitje/stoel, wandgrepen, en beugels (30 cm), badplank etc.

  • antislipvloer

  • hangtoilet

  • centrale verwarming en thermosstatische radiatorkranen

  • douchekop op glijstang

  • keramische kookplaat

  • aanrechtblad

  • meterkast met meerdere groepen

  • oplaadpunten in schuur

  • zonwering

  • wasdroger

  • babyfoon/intercom

  • extra / tweede trapleuning

  • condensdroger

  • losse airco-units

Vervoersvoorzieningen

  • eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen (waaronder rollator)

  • (elektrische) fiets al dan niet met lage instap

  • fiets met trapondersteuning

  • fiets met trapondersteuning en lage instap

  • bromfiets/scooter

  • ligfiets

  • fietskar

  • aanhangfiets

  • autostoeltje

  • regenkleding/hoes

  • uitneembare hoedenplank en neer/inklapbare achterbank in de auto (i.v.m. meenemen rolstoel)

  • auto (vanaf bepaald inkomensgrens)

  • airconditioning in de auto

  • automatische transmissie in de auto

  • verstelbare stuur

  • warmwerend glas

  • buurtbus

Kindervoorzieningen

  • buggy tot 4 jaar

  • commode tot 4 jaar

  • box tot 2 jaar

  • driewieler tot 4 jaar

  • aankoppelfiets

  • reguliere fietszitje

  • fietskar

  • reguliere autostoeltje

Hulp bij het huishouden

  • kinderopvang

  • voor- en naschoolse opvang

  • maaltijddienst

  • boodschappendienst

  • hondenuitlaatservice