Regeling vervallen per 26-05-2016

Beleidsregels terugvordering en verhaal Inkomensvoorzieningen 2010, gemeente Geertruidenberg

Geldend van 02-09-2010 t/m 25-05-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en verhaal Inkomensvoorzieningen 2010, gemeente Geertruidenberg

<vet>Beleidsregels terugvordering en verhaal Inkomensvoorzieningen 2010, gemeente Geertruidenberg</vet>

 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Bevoegdheid tot herziening en terugvordering van bijstand

  • 1. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot a. het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54,

         lid 3, WWB artikel 40, derde lid WIJ en artikel 17 lid 3 van de IOAW en IOAZ;b. het terugvorderen van bijstand op grond van de artikelen 58, 59 en 60 van de

        WWB, van inkomensvoorziening op grond van artikel 54, 55 en 56 WIJ en van

        uitkering op grond van artikel 25,26,27 en 28 van de IOAW en IOAZ. 

  • 2. De bevoegdheid, zoals beschreven in het eerste lid, geldt voor het college als een algemene verplichting behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.

  • 3. Indien sprake is van een signaal waaruit afgeleid had moeten worden dat ten onrechte of te veel bijstand wordt betaald, is er geen bevoegdheid tot terugvordering van de bijstand die meer dan zes maanden na binnenkomst van dat signaal is betaald.

     

Artikel 2 Afzien van herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kunnen burgemeester en wethouders besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering af te zien.

  • 2. Indien het terug te vorderen bedrag lager is dan € 125,- op jaarbasis en voldaan is aan de voorwaarden zoals genoemd in de toelichting op dit artikel.

  • 3. Uitstroom uit de uitkering, perspectief op uitstroom uit de uitkering of een omvangrijke schuldenlast vormen op zichzelf of in samenhang bezien, geen dringende reden als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

     

Artikel 3 Toetsingskader terugvordering van bijstand dan wel inkomensvoorziening

  • 1. Bijstand en inkomensvoorziening worden teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in de WWB respectievelijk de WIJ, IOAW en IOAZ en op de wijze zoals vermeld in deze beleidsregels.

  • 2. Onder kosten van bijstand in de zin van deze beleidsregels wordt verstaan de door de gemeente betaalde bijstand verhoogd met de loonbelasting, de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

  • 3 Onder kosten van inkomensvoorziening, als bedoeld in artikel 36 lid 2 WIJ, in de zin van deze beleidsregels wordt verstaan de door de gemeente betaalde inkomensvoorziening verhoogd met de loonbelasting, de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

  • 4 Onder kosten van inkomensvoorziening, als bedoeld in artikel 9 van de IOAW en IOAZ, in de zin van deze beleidsregels wordt verstaan de door de gemeente betaalde inkomensvoorziening verhoogd met de loonbelasting, de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

     

Hoofdstuk 2 KWIJTSCHELDING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND EN INKOMENSVOORZIENING

Artikel 4 Bevoegdheid tot kwijtschelding bij schulden

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van artikel 58 en 59 WWB, artikel 54 en 55 WIJ en artikel 25 en 26 van de IOAW en de IOAZ, op verzoek van de belanghebbende besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering, van verdere terugvordering of van invordering indiena. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan

        met het betalen van zijn schulden; en b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle

        vorderingen, behoudens de in artikel 7, tweede lid, van deze beleidsregels

        bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig

        besluit niet tot stand zal komen; en c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste

        zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers

        van gelijke rang.

  • 2. De kwijtscheldingsregeling treedt niet in werking voordat een besluit of overeenkomst tot schuldregeling tot stand is gekomen.

     

Artikel 5 Intrekkings- en wijzigingsgronden van het kwijtscheldingsbesluit

Het besluit tot kwijtschelding als bedoeld in artikel 4 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien1. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de

     kwijtscheldingsregeling als bedoeld in artikel 4 voldoet; of

2. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste

    of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.  

Artikel 6 Kwijtschelden of buiten invordering stellen van de vordering

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de belanghebbende besluiten geheel of gedeeltelijk kwijtschelding te verlenen indien de belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn opgelegde betalingsverplichtingen heeft voldaan.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de belanghebbende besluiten geheel of gedeeltelijk kwijtschelding te verlenen indien de belanghebbende gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald voordat is overgegaan tot het treffen van invorderingsmaatregelen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een vordering buiten invordering te stellen indien de belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

     

Artikel 7 Afzien van kwijtschelding

In afwijking van artikel 4 en artikel 6 van deze beleidsregels vindt er geen kwijtschelding plaats indien

1. de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de

    inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 eerste lid WWB respectievelijk artikel 44 WIJ

    en artikel 13 van de IOAW en IOAZ;

2. de terugvordering het gevolg is van een toegekende leenbijstand die verstrekt is

    in de vorm van een geldlening of borgtocht indien:    a. de verstrekking ervan zijn oorzaak vond in het redelijkerwijs hebben aangenomen

        dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om

        over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;     b. de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg was van een tekortschietend besef van

         verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;     c. de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betrof;     d. het bijstand betrof ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast;

3. het een vordering betreft die door pand of hypotheek op een goed of goederen

    is gedekt, behoudens voor zover deze niet op die goederen verhaald kan worden.

 

Hoofdstuk 3 INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND EN INKOMENSVOORZIENING

Artikel 8 De vaststelling van de betalingsverplichting / verzoeken tot tussentijdse wijziging van een betalingsregeling

  • 1. Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het invorderingsbesluit, geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 2. Binnen twee weken na de datum van bekendmaking van het besluit, kan de belanghebbende een schriftelijk verzoek indienen, onder bijvoeging van afschriften van bewijsstukken, tot gespreide betaling, tot verlaging van de maandelijks vastgestelde betalingsverplichting of tot tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat hij niet in staat is deze schuld ineens te voldoen.

  • 3. Burgemeester en wethouders nemen binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit hierover. Indien ingestemd wordt met termijnbetaling, wordt in ieder geval bepaald: de hoogte van de maandelijkse betalingsverplichting, in hoeveel termijnen de vordering zal worden afgelost alsmede de rechtsgevolgen die intreden bij gebreke van (tijdige) nakoming van een betalingsverplichting.

  • 4. Een ingediend bezwaar tegen het terugvorderingsbedrag of tegen de vastgestelde betalingsverplichting heeft geen schorsende werking, tenzij uit een eerste onderzoek van het bezwaarschrift blijkt dat de terugvordering en/of de betalingsverplichting in zijn geheel niet juist is.

Artikel 9 Uitzonderingen op het treffen van een betalingsregeling

  • 1. De belanghebbende jegens wie burgemeester en wethouders een terugvorderingsbesluit hebben genomen wegens naderhand verkregen middelen die toerekenbaar zijn aan de periode van bijstandsverlening, is verplicht om de vordering in zijn geheel en in één termijn terug te betalen binnen de periode van zes weken na besluitvorming.

  • 2. Als deze terugbetaling, om welke reden dan ook, niet plaatsvindt, is de belanghebbende van rechtswege in verzuim na afloop van de periode van zes weken na besluitvorming.

  • 3. Als het niet mogelijk is de belanghebbende jegens wie een terugvorderingsbesluit is genomen te traceren om de invordering te doen plaatsvinden, wordt periodiek bij een heronderzoek daartoe een poging gedaan conform het heronderzoeksplan. Na vijf jaar vergeefse pogingen om een aflossingsregeling met de debiteur tot stand te brengen wegens onvindbaarheid van de debiteur, wordt de vordering buiten invordering gesteld. Artikel 6 lid 3 van deze beleidsregels is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Vrderingen die verjaard zijn overeenkomstig artikel 3:324 van het Burgerlijk Wetboek, worden buiten invordering gesteld.

     

Artikel 10 Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting

  • 1. De vordering wordt in een keer binnen een periode van zes weken terugbetaald.

  • 2. De aflossing voor de belanghebbende met een WWB-, WIJ-, Ioaw- of Ioaz-uitkering bedraagt 6,5% van de op belanghebbende van toepassing zijnde onverkorte norm.

  • 3. De aflossing voor de belanghebbende met een inkomen anders dan onder lid 2 genoemd, bedraagt 6,5 % over het inkomen tot aan de vergelijkbare bijstandsnorm, vermeerderd met 50 % van het meer-inkomen.

  • 4. Ter bepaling van de draagkracht ter vaststelling van het aflossingbedrag zoals vastgesteld met toepassing van lid 2 of lid 3 van dit artikel kan enkel rekening worden gehouden met:

    a. eventueel verschuldigde aflossing voor een lening bij een schuldhulp-

        verleningsinstelling die lid is van de NVVK voor noodzakelijke

        gebruiksgoederen of schuldsanering;

    b. te betalen alimentatie na aftrek van het berekende belastingvoordeel;

    c. zakelijke kosten na aftrek van het berekende belastingvoordeel of huurlasten

        van de woning onder aftrek van recht op huursubsidie en onder aftrek van het

        in de bijstandsnorm begrepen bedrag voor woonkosten;

    d. aflossingen voor schulden van woonlasten zoals huur- en energielasten,

        indien deze niet het gevolg zijn van strafbaar handelen van de belanghebbende. 

     

  • 5. In afwijking van het gestelde in lid 2 wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover de aflossing ten minste € 25,00 per maand bedraagt en daarmee de vordering binnen 12 maanden in zijn geheel zal worden afgelost.

  • 6. Indien de uitkering wordt beëindigd, wordt de eerder ten laste van de belanghebbende vastgestelde aflossing gedurende 6 maanden gehandhaafd.

  • 7. Door middel van een heronderzoek, op basis van de hiervoor vastgestelde richtlijnen, en in de vijfde maand na de in lid 6 genoemde beëindiging, wordt een onderzoek gedaan naar de draagkracht van de belanghebbende ter vaststelling van de aflossing. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de aflossingsverplichting gewijzigd. Er wordt afgezien van het opleggen van een gewijzigde betalingsverplichting indien het nieuwe aflossingsbedrag minder dan 10 % afwijkt van de eerder vastgestelde aflossingsverplichting of als de vordering binnen 18 maanden in zijn geheel afgelost zal zijn.

  • 8. Indien de belanghebbende aan een heronderzoek met als doel het vaststellen van zijn aflossingscapaciteit geen medewerking verleent, behoudt de gemeente zich het recht voor om de aflossingsverplichting ambtshalve vast te stellen en op te leggen, met inachtneming van de beslagvrije voet, dan wel om tot invordering van de totale openstaande vordering over te gaan.

     

Artikel 11 Rechtsgevolgen bij weigering van een minnelijke betalingsregeling of bij niet-nakoming van de betalingsverplichting: verrekening en/of beslagniet-nakoming van de betalingsverplichting: verrekening en/of beslag

  • 1. Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en kosten tot de dag der algehele voldoening. De invorderingskosten bedragen 15% van de hoofdsom met inachtneming van het minimum en maximum van het geldend tarief conform Rapport Voorwerk II.

  • 2. Indien burgemeester en wethouders de invordering overdragen aan een derde, worden de door deze derde met de invordering verband houdende kosten en de wettelijke rente doorberekend aan de belanghebbende.

     

Hoofdstuk 4 VOORTGANG EN TIJDELIJK AFZIEN VAN INVORDERING

Artikel 12 Afzien van bevoegdheden als preferent schuldeiser

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om tijdelijk van hun bevoegdheden als preferent schuldeiser, zoals beschreven in artikel 60 lid 5 WWB, artikel 56 lid 5 WIJ en artikel 28 lid 5 van de IOAW en de IOAZ, af te zien indien door het vasthouden aan die bevoegdheid voor de belanghebbende een onevenredig nadeel ontstaat, in die zin dat hij daardoor niet in staat is de gemaakte betalingsafspraken na te komen in het kader van een huur- of energieschuld, indien deze niet het gevolg zijn van strafbaar handelen van de belanghebbende.

  • 2. De preferentie van de vordering blijft in stand als een huur- of energieschuld ontstaat nà de ingang van de betalingsverplichting op grond van de WWB de WIJ, de IOAW en IOAZ.

     

Hoofdstuk 5 VERHAAL

Artikel 13 Bevoegdheid tot verhaal

Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om de kosten van bijstand en inkomensvoorziening te verhalen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 61 en 62a tot en met 62i WWB en artikel 57 WIJ, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

 

Artikel 14 Afzien van verhaal

  • 1. Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62 WWB indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 25,00 per maand.

  • 2. Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62f WWB indien het op te leggen verhaalsbedrag in totaal lager is dan € 250,00.

  • 3. Het college kan om redenen van doelmatigheid geheel of gedeeltelijk afzien van het nemen van een verhaalsbesluit.

  • 4. Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit indien, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

     

Hoofdstuk 6 VERHAALSBIJDRAGE

Artikel 15 Ingangsdatum verhaalsbijdrage

De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 WWB en artikel 57 WIJ wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van degene op wie wordt verhaald, tenzij een andere datum wordt overeengekomen.

 

Artikel 16 (Her-) onderzoek naar draagkracht

Het college stelt conform het heronderzoeksplan een onderzoek in naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 WWB en artikel 57 WIJ. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage gewijzigd vastgesteld.

 

Artikel 17 Verhaal in rechte

  • 1. Indien degene op wie wordt verhaald een door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage niet voldoet, wordt verhaal in rechte toegepast door middel van het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Het college kan om redenen van doelmatigheid geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal in rechte.

     

Artikel 18 Invordering van door de rechter vastgestelde verhaalbare kosten van bijstand

  • 1. Indien degene op wie wordt verhaald een bij rechterlijke uitspraak vastgesteld bedrag niet voldoet, wordt verhaald in overeenstemming met deze rechterlijke uitspraak.

  • 2. Het besluit tot verhaal overeenkomstig de rechterlijke uitspraak wordt in dat geval bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald met de verplichting om het verschuldigde bedrag binnen 30 dagen na verzending van de brief te voldoen.

  • 3. Indien aan deze verplichting geen gevolg wordt gegeven, wordt aan degene op wie wordt verhaald een aanmaning verzonden en wordt het verschuldigde bedrag verhoogd met de wettelijke rente en met de invordering verband houdende kosten.

  • 4. Het besluit tot verhaal levert een executoriale titel op, die op kosten van de schuldenaar wordt betekend en met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer gelegd.

  • 5. Artikel 8 en artikel 9 lid 3 van deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing.

     

Artikel 19 Indexering verhaalsbijdrage

  • 1. De bij rechterlijke uitspraak vastgestelde of bij besluit opgelegde verhaalsbijdrage wordt jaarlijks met ingang van 1 januari van rechtswege gewijzigd met het ingevolge artikel 402a BW vast te stellen percentage, tenzij de bijdrage wordt opgelegd na 30 september van het voorgaande jaar. In dat geval wordt de verhaalsbijdrage pas na het verstrijken van een volledig kalenderjaar per 1 januari van het daarop volgende jaar aangepast.

  • 2. De toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de wijziging van rechtswege bij rechterlijke uitspraak is uitgesloten.

     

Hoofdstuk 7 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 20 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

     

Artikel 21 Citeerartikel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terugvordering en verhaal Inkomensvoorzieningen 2010, gemeente Geertruidenberg”.

 

Artikel 22 Inwerkingtreding

  • 1 Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 juli 2010.

  • 2 De “Beleidsregels terugvordering en verhaal, gemeente Geertruidenberg van 30 juni 2009” worden op dat moment ingetrokken.

     

Ondertekening

Aldus op 27 juli 2010 vastgesteld door de het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Geertruidenberg.
 

Toelichting 1 op de beleidsregels

<onderstreept><vet>Toelichting op de artikelen die zijn aangepast.</vet></onderstreept>

Volgens de Wet werk en bijstand (WWB) ,de Wet investeren in jongeren (WIJ) en de Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW) en de Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ)is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand,en inkomensvoorziening een algehele bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk.Met onderhavige Beleidsregels terugvordering en verhaal is een basis gecreëerd om het bestaande terugvorderings- en verhaalsbeleid uit te voeren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.De WWB en de WIJ zijn minimum bestaansvoorzieningen, welke aanvullend zijn op de eigen bestaansmiddelen. De WWB is bedoeld voor burgers tussen 27 en 65 jaar en de WIJ voor jongeren van 16 tot en met 26 jaar. Vanaf 18 jaar hebben jongeren recht op inkomensondersteuning op grond van de WIJ als zij geen gebruik kunnen maken van het gemeentelijk werkleeraanbod gezien persoonlijke omstandigheden.De IOAW en de IOAZ zijn minimum bestaansvoorzieningen voor ouderen die na hun 50ste jaar werkloos zijn geworden of na hun 55ste hun bedrijf hebben moeten beëindigen, dan wel mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en onvoldoende inkomsten hebben uit andere sociale verzekeringen.Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand en inkomensvoorziening, achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de bijstand of inkomensvoorziening alleen terecht komt bij de burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het inkomensdeel van de WWB de WIJ, de IOAW en de IOAZ. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra re-integratie-trajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van fraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door ten onrechte verleende bijstand of inkomensondersteuning niet terug te vorderen.In de WWB is terugvordering opgenomen in de artikelen 58, 59 en 60 WWB. In de WIJ is terugvordering opgenomen in de artikelen 54, 55 en 56 . In de IOAW en IOAZ is terugvordering opgenomen in de artikelen 25 t/m 28.Voor wat betreft het verhaal van bijstand zijn in de WWB de artikelen 61 en 62a tot en met 62i en in de WIJ artikel 57 opgenomen. De wet geeft de uiterste grens aan. Het college kan binnen die grens zelf bepalen wanneer verhaald wordt. Genoemde artikelen in de WWB en de WIJ vormen de grondslag van het verhaalsbeleid. Daar waar het gemeentelijke beleid afwijkt of op punten afwijkt van deze artikelen in de WWB of de WIJ is opgenomen in deze beleidsregels. De IOAW en IOAZ kennen geen bepalingen ten aanzien van verhaal.Ook hier geldt dat de gemeente bekendheid geeft aan het beleid op het gebied van verhaal van bijstand of de inkomensvoorziening door het vaststellen en kenbaar maken van beleidsregels. Burgers en intermediairs, zoals belangenorganisaties van mensen met een laag inkomen, kunnen via de gemeentelijke communicatiekanalen kennis nemen van het beleid. Zo geeft de gemeente voorlichting en is transparant naar de burger toe. Hierdoor weten de burgers welke rechten en plichten zij hebben.

 

<onderstreept><vet>Artikelsgewijze toelichting</vet></onderstreept>

 

<vet>Artikel 1 - Bevoegdheid tot herziening en terugvordering van bijstand</vet>

Dit artikel kan als zogenaamd kapstokartikel worden gezien. Anders dan in de Algemene bijstandswet (Abw) kennen de Wet werk en bijstand (WWB) ,de Wet investeren in jongeren (WIJ) en de Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW) en de Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ)geen plicht tot herziening en terugvordering meer, maar een bevoegdheid. Dat betekent dat een algemeen beleid, waarbij wordt uitgesproken dat gebruik wordt gemaakt van die bevoegdheid, transparantie en rechtszekerheid biedt en bovendien willekeur wordt voorkomen. In de beschikking tot herziening en terugvordering kan worden verwezen naar deze algemene beleidsregel tot het maken van gebruik van deze bevoegdheid tot herziening en terugvordering.In het tweede lid van dit artikel is opgenomen dat de bevoegdheid als plicht wordt uitgevoerd. Van die verplichting tot uitvoering zijn uitgezonderd die gevallen die in deze beleidsregels zijn opgenomen. In het derde lid is de zes-maanden-jurisprudentie opgenomen. Het feit dat terugvordering in de WWB,de WIJ, de IOAW en de IOAZ een bevoegdheid is en geen plicht, betekent ook dat het college bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moet houden met algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de CRvB de zes-maanden-jurisprudentie geformuleerd. Deze jurisprudentie houdt in dat een bestuursorgaan een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen terzake van betalingen die gedaan zijn meer dan zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het uitvoeringsorgaan had moeten afleiden, dat ten onrechte of te veel wordt betaald. Zie CRvB 24-07-2007, nr. 06/3899 WWB en CRvB 21-10-1994, nr. 93/135 AOW. Onder 'signaal' verstaat de CRvB in deze: relevante informatie van de uitkeringsgerechtigde waaruit dusdanig concreet kan worden afgeleid dat sprake is van een fout, dat het bestuursorgaan op grond daarvan actie had moeten ondernemen. Zie CRvB 19-05-2004, nrs. 01/4283 AW e.a.. Indien sprake is van het niet tijdig, niet juist of onvolledig verstrekken van voor de beoordeling van het voortduren van het recht op bijstand relevante informatie is in de WWB in beginsel geen plaats voor de zes-maanden-jurisprudentie (CRvB 24-04-2007, nr. 06/2157 WWB en CRvB 17-07-2007, nr. 06/4636 WWB e.a.). Een (anonieme) tip die, of een signaal dat kan leiden tot de vaststelling dat er ten onrechte of teveel bijstand is verstrekt vormt op zichzelf onvoldoende grondslag om direct tot intrekking en terugvordering van bijstand over te gaan. Eerst indien en zodra een onderzoek naar aanleiding van een tip of een signaal voldoende grondslag oplevert voor een nader te nemen besluit van het bestuursorgaan en het bestuursorgaan niettemin niets onderneemt, en aldus de vordering onnodig laat oplopen, kan er aanleiding zijn de zes-maanden-jurisprudentie toe te passen (zie CRvB 18-09-2007, nr. 06/608 WWB). 

 

<vet>Artikel 2 - Afzien van herziening, intrekking of terugvordering</vet>

Inherent aan het nemen van een besluit tot herziening en/of terugvordering is dat er zich dringende redenen kunnen voordoen. Als gevolg van die dringende redenen kan dan besloten worden af te zien van herziening en terugvordering. Het is niet mogelijk een limitatieve opsomming te geven van dringende redenen. Dat zou ook geen recht doen aan de individuele omstandigheden die dus bij uitstek verschillend zijn. Bij de beoordeling of er dringende redenen zijn om af te zien van herziening of terugvordering, kan aansluiting worden gevonden bij de jurisprudentie die op dit punt onder de Abw en WWB is gevormd. Als algemene leidraad kan daarbij gelden dat enkel financiële argumenten en/of perspectief op uitstroom onvoldoende aanleiding biedt om dringende redenen aan te nemen. Bovendien is uit de jurisprudentie gebleken dat het vooral aan de belanghebbende is om zijn omstandigheden dermate aan te kaarten dat daaruit de aanwezigheid van dringende redenen is te destilleren. De eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende speelt hierbij dus een grote rol.Bij vorderingen die lager zijn dan € 125,- op jaarbasis wordt afgezien van verdere incasso. Hebben we te maken met een restbedrag van € 125,- inzake een vordering waar reeds op afgelost is dan kan van verdere incasso worden afgezien als het innen van het genoemde restbedrag problemen oplevert. Het betreft hier alleen vorderingen die niet door frauderen zijn ontstaan.

 

<vet>Artikel 3 - Toetsingskader terugvordering en kosten van bijstand</vet>In dit artikel wordt het algemeen toetsingskader aangegeven. In het eerste lid van dit artikel wordt aangegeven dat de terugvorderingsgronden gestoeld moeten zijn op de WWB,de WIJ, IOAW en de IOAZ (limitatieve opsomming). In het tweede lid wordt een omschrijving gegeven van het begrip “kosten van bijstand”. Daarbij wordt aangesloten bij artikel 58 lid 4 van de WWB, artikel 54 lid 4 WIJ en artikel 25 lid 4 van de IOAW en de IOAZ..

 

<vet>HOOFDSTUK 2 - KWIJTSCHELDING VAN TERGUGGEVORDERDE BIJSTAND</vet>

 

<vet>Artikel 4 - Bevoegdheid tot kwijtschelding bij schulden</vet>In afwijking van de terugvorderingsbevoegdheid die als plicht wordt uitgevoerd (zoals beschreven in artikel 1 lid 2 van deze beleidsregels) kan tot kwijtschelding worden overgegaan in de aangegeven situaties. Het betreft hier de relatie tussen het hebben van schulden enerzijds en de specifieke bijstandsvordering(en) van de gemeente anderzijds. In het tweede lid van dit artikel wordt de verplichting opgenomen dat niet tot kwijtschelding kan worden besloten indien er geen schuldregeling (of vergelijkbaar besluit) tot stand gekomen is. 

 

<vet>Artikel 5 - Intrekkings- en wijzigingsgronden van het kwijtscheldingsbesluit</vet> In dit artikel wordt, in afwijking van het vorige artikel, geregeld dat die kwijtschelding wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende wordt gewijzigd indien de belanghebbende zijn betalingsverplichting volgens de kwijtscheldingsregeling niet nakomt. Bovendien wordt het eerder genomen kwijtscheldingsbesluit ingetrokken of gewijzigd indien de belanghebbende zijn informatieplicht dermate slecht is nagekomen dat, als hij die wel goed zou zijn nagekomen, een ander besluit zou zijn genomen. 

 

<vet>Artikel 6 - Kwijtschelden of buiten invordering stellen van de vordering.</vet>

Met deze bepaling wordt de kern beschreven van het gemeentelijk kwijtscheldingsbesluit van vorderingen op grond van de WWB,de WIJ, de IOAW en de IOAZ. Het bevat op kwijtscheldingsterrein het antwoord op de vraag in hoeverre invordering verantwoord wordt geacht over de duur van de aflossing. Hierbij wordt een relatie gelegd met de re-integratie en met het minimabeleid. De relatie met re-integratie is gelegen in het feit dat uit diverse onderzoeken is gebleken dat het hebben van schulden niet uitstroombevorderend werkt, terwijl de vordering wel op juiste gronden is gebaseerd en invorderbaar is. Daarbij speelt dat sinds de invoering van de WWB per januari 2004, de WIJ per 1 oktober 2009 en de Bundeling Uitkering Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG) per 1 januari 2010 de gemeente volledig financieel verantwoordelijk is voor de uitvoering van de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ en de aflossingen wegens vorderingen voor 100 % in de gemeentekas vloeien. De relatie met het minimabeleid bestaat er voornamelijk in dat een modus gezocht wordt tussen inning van de volledige vordering en het zicht van de belanghebbende op vergroting van zijn financiële mogelijkheden door het wegvallen van deze aflossing.Tot kwijtschelding wordt overgegaan indien onafgebroken vijf jaar (60 kalendermaanden) de vastgestelde aflossing wordt voldaan. Dit heeft ook tot gevolg dat indien er geen bereidheid blijkt te bestaan die 60 maanden aflossing te voldoen, over wordt gegaan tot het treffen van invorderingsmaatregelen (zie artikel 11 van deze beleidsregels) waarbij er dan geen kwijtschelding meer plaatsvindt na 60 maanden aflossing. Voor alle duidelijkheid wordt hierbij nog opgemerkt dat dit in geval van fraude niet van toepassing is.

In het tweede lid wordt geregeld dat indien voor het treffen van invorderingsmaatregelen alsnog de ontbrekende aflossingen worden voldaan, tot kwijtschelding wordt besloten. In de praktijk betekent dit dat de debiteur uiterlijk kan betalen na de aanmaning / in gebreke stelling om kwijtschelding wegens 60 maanden aflossing te krijgen. Is eenmaal beslag gelegd of een deurwaarder opdracht gegeven tot invorderingsmaatregelen over te gaan, dan vervalt de mogelijkheid van kwijtschelding op grond van de 60 maanden aflossing.Een voorbeeld: Een debiteur die inmiddels 40 maanden heeft afgelost verblijft in detentie gedurende 2 maanden. Indien besloten wordt over de detentieperiode geen aflossing te verlangen wegens gebrek aan middelen dan worden de 60 maanden aflossing (op grond waarvan kwijtschelding kan worden verleend) dus 2 maanden langer dan wanneer betrokkene niet gedetineerd zou zijn geweest. Hetzelfde geldt voor een situatie dat er geen aflossing plaats heeft gevonden als gevolg van een afstemming. Indien hierdoor de ruimte voor een aflossing ontbreekt wordt voor die opgeschorte invorderingsperiode de periode van 60 maanden verlengd.In de praktijk zal het merendeel van de vorderingen die voor kwijtschelding in aanmerkingen komen bestaan uit verstrekte leningen voor inrichtingskosten. Daarmee is duidelijk een onderscheid te maken in een lening waarvan de noodzaak is gelegen in tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (bijvoorbeeld wegens het ten onrechte niet hebben gereserveerd voor de kosten van inrichting) en wanneer dat niet het geval is. De lening wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan niet worden kwijtgescholden wegens de hierboven genoemde reden.Kwijtschelding van de verstrekte lening wegens inrichtingskosten is dus mogelijk indien gedurende 60 maanden aan de aflossingsverplichting wordt voldaan. Gelet op het bepaalde in deze toelichting heeft dit ook tot gevolg dat indien daaraan niet is voldaan in het zogenaamde minnelijke traject, wordt afgezien van kwijtschelding. Op het moment dat er sprake is van de inschakeling van bijzondere invorderingsmaatregelen, wordt dus afgezien van kwijtschelding.

 

<vet>Artikel 7 - Afzien van kwijtschelding </vet>In het eerste lid van dit artikel is het strikte uitgangspunt verankerd dat niet tot kwijtschelding van de vordering wordt overgegaan indien de vordering is veroorzaakt door schending van de informatieplicht door de belanghebbende. Hierbij wordt het principe gehanteerd dat fraude niet lonend mag zijn op enige wijze. In lid 2 wordt gesteld dat eveneens niet tot kwijtschelding wordt overgegaan indien er sprake is van een lening in de aangegeven situaties. Het betreft omstandigheden waarin in de WWB, de WIJ en de IOAW en IOAZ geen wettelijke plicht is opgenomen voor het verstrekken van een lening, maar een bevoegdheid. Naar de aard van deze genoemde leningsvormen ligt kwijtschelding niet voor de hand. Daarbij speelt enerzijds de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende een grote rol (zie de genoemde leningsvormen genoemd in dit artikellid sub b, c en d) of het scheppen van een overbruggingsmogelijkheid door een lening (situatie als bedoeld in sub a). Indien sprake is van een zekerheidsstelling door pand of hypotheek, vindt geen kwijtschelding van de vordering plaats. Het afzien van kwijtschelding heeft daarbij alles te maken met de over het algemeen lange termijn tot aflossingen van deze vordering en met de zekerheid waarvoor wordt gekozen om de vordering zeker te stellen. 

 

<vet>HOOFDSTUK 3 - INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND</vet>

 

<vet>Artikel 8 - De vaststelling van de betalingsverplichting / verzoeken tot tussentijdse wijziging van een betalingsregeling</vet>Met deze bepaling wordt voorzien in een wettelijke plicht zoals deze is beschreven in artikel 60 lid 1 van de WWB,artikel 56 lid 1 WIJ en artikel 27 IOAW en IOAZ. Daarin is opgenomen dat een besluit tot terugvordering vermeldt:• hetgeen teruggevorderd wordt; • de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald; • de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd.In het vierde lid wordt bevestigd dat een ingediend bezwaar wettelijk gezien geen schorsende werking kent. Tot opschorting wordt echter wel overgegaan indien uit een eerste onderzoek blijkt dat de terugvordering en/of de aflossingstermijnen in zijn geheel niet juist zijn. 

 

<vet>Artikel 9 - Uitzonderingen op het treffen van een betalingsregeling</vet>De achtergrond van de eerste twee leden is het zoveel mogelijk streven naar een aflossing ineens van de vordering in die gevallen waarin de middelen ook in één keer ter beschikking worden gesteld.Regelmatig wordt een heronderzoek ingesteld naar de omvang van de draagkracht. Het doel daarvan is het vaststellen van de reële aflossingsmogelijkheden op grond van de daarvoor geldende rekenregels volgens artikel 10 van deze beleidsregels. Voor zover vijf jaar lang vergeefse pogingen zijn gedaan om de debiteur te traceren met het doel om met hem een aflossingsregeling te treffen, wordt tot buiten invorderingstelling besloten. Dit geldt ook indien het vorderingen betreft die zijn veroorzaakt door schending van de informatieplicht. 

 

<vet>Artikel 10 - Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting</vet>In dit artikel wordt de hoogte van de aflossing bepaald. De aflossing wordt zo veel mogelijk vastgesteld op een bedrag ineens, maar indien dat niet mogelijk is wordt een regeling getroffen.De berekening van de draagkracht is in dit artikel opgenomen. De gemeente mag een aflossing vragen van het bedrag dat de beslagvrije voet te boven gaat. In het geval van een inkomen op bijstandsniveau komt dat neer op ongeveer 6,5 % van de bijstandsuitkering. Wegens praktische redenen wordt er gekozen voor 6,5 % en in het geval van lid 3 van dit artikel 6,5 % vermeerderd met 50 % van het meer-inkomen. Overigens zal bij de bepaling van de draagkracht geen rekening gehouden kunnen worden met andere schulden voor zover die een lagere preferentie kennen dan de bijstandsvordering. Het woord “enkel” in lid 4 duidt op het feit dat er, uitzonderingen daargelaten, geen aanleiding is om met andere kosten rekening te houden bij de vaststelling van het aflossingsbedrag dan die genoemd zijn in die bepaling.In lid 5 wordt om doelmatigheidsredenen een bepaling opgenomen voor redelijk kleine vorderingen. Deze bepaling houdt in dat vorderingen die op aflossingsvoorstel van de debiteur binnen 12 maanden afgelost worden geaccepteerd worden indien het aflossingsvoorstel minstens € 25,00 per maand bedraagt. Een voorbeeld om dit te illustreren: Een WWB-vordering bedraagt € 250,00. Een debiteur stelt voor om af te lossen met € 50,00 per maand. Dit voorstel wordt geaccepteerd omdat het aantal aflossingstermijnen minder is dan 12. Indien de debiteur een aflossing voorstelt van € 15,00 per maand, zal dit voorstel worden afgewezen en zal de debiteur worden voorgehouden dat hij een aflossing moet voorstellen van minstens € 25,00 per maand of er zal een draagkrachtberekening worden gemaakt waarbij de aflossing 6,5 % van de vergelijkbare bijstandsnorm zal bedragen en 50 % van het meer-inkomen.

In lid 6 is bepaald dat een aflossingsverplichting gedurende 6 maanden wordt gehandhaafd indien de uitkering wordt beëindigd. Daarna zal een onderzoek worden ingesteld waarbij de aflossing zal worden bepaald op de berekeningswijze in overeenstemming met de omstandigheden (zoals vastgesteld in lid 3 van dit artikel). Deze bepaling vindt zijn oorsprong in het voorkomen van de zogenaamde inkomensval, het grotendeels weer wegvallen van verbeterde financiële omstandigheden.Artikel 11 - Rechtsgevolgen bij weigering van een minnelijke betalingsregeling of bij niet-nakoming van de betalingsverplichting: verrekening en/of beslagIn dit artikel wordt de incassoprocedure gemeld. In het tweede lid wordt aangegeven dat bij het uitblijven van betalingen na de eenmalige aanmaning (ingebrekestelling) wordt overgegaan tot het treffen van invorderingsmaatregelen zoals verrekening of beslaglegging. Beslaglegging kan geschieden via vereenvoudigd derdenbeslag of via inschakeling van een gerechtsdeurwaarder. In overleg met de deurwaarder kan dan worden besloten eventueel andere invorderingsmaatregelen te treffen zoals bankbeslag of beslag op (on)roerende goederen.De kosten die gemaakt worden bij de invordering, zoals de kosten die de deurwaarder in rekening brengt, worden in rekening gebracht bij de debiteur. Vanaf het moment dat er sprake is van het noodzakelijk treffen van dergelijke invorderingsmaatregelen zal ook rente in rekening worden gebracht bij de debiteur. De mogelijkheid voor het in rekening brengen van de kosten in verband met terugvordering en rente is wettelijk in de WWB en de WIJ vastgelegd. 

 

<vet>HOOFDSTUK 4 - VOORTGANG EN TIJDELIJK AFZIEN VAN INVORDERING</vet>

 

<vet>Artikel 12 - Afzien van bevoegdheden als preferent schuldeiser</vet>De achtergrond van deze bepaling is gelegen in het feit dat er zich ontoelaatbare omstandigheden kunnen voordoen als problemen bestaan bij betaling van huur- en energielasten. Die individuele omstandigheden kunnen leiden tot een tijdelijk opzij zetten van de mogelijkheden die de gemeente heeft als preferent schuldeiser. De debiteur wordt dan in de gelegenheid gesteld de huurschuld of de schuld aan energiebedrijven af te lossen. Deze vorderingen gaan dan voor de WWB- ,de WIJ- en de IOAW en IOAZ vordering.  

 

<vet>HOOFDSTUK 5 – VERHAAL </vet>

 

<vet>Artikel 13 – Bevoegdheid tot het verhalen van bijstand</vet>

De artikelen 61 tot en met 62i WWB en artikel 57 WIJ zijn zogeheten 'kan-bepalingen'. Verhaal is derhalve een bevoegdheid van het college en - anders dan onder de Abw - niet een verplichting. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden verhaald, is de hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook artikel 20 van deze beleidsregels (hardheidsclausule) kan een rol spelen.

 

<vet>Artikel 14 – Afzien van verhaal</vet>

Ingevolge lid 1 en lid 2 wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag lager is dan € 25,00 per maand of € 250,00 per jaar. Ingevolge lid 3 kan worden afgezien van verhaal indien het bedrag hoger is dan € 25,00 per maand of € 250,00 per jaar. De keuze voor deze beperkingen is ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-baten-analyse.Let op: conform deze beleidsregel wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit. Dat is iets wezenlijks anders dan het afzien van verhaal in rechte. Bij dat laatste is wel een verhaalsbesluit genomen, maar wordt vervolgens geen procedure aanhangig gemaakt bij de rechter indien de belanghebbende nalaat tot betaling over te gaan.Lid 4 van dit artikel bepaalt dat de gemeente geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk.

 

<vet>HOOFDSTUK 6 – VERHAALSBIJDRAGE</vet>

 

<vet>Artikel 15 – Ingangsdatum verhaalsbijdrage</vet>

In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van belanghebbende. Let wel: indien de belanghebbende niet overgaat tot betalen en de gemeente een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen indien het tijdvak groot is tussen de door de gemeente vastgestelde ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure.

 

<vet>Artikel 16 – (Her-) onderzoek naar draagkracht</vet>

Verhaalsonderzoeken zijn arbeidsintensief en leiden lang niet altijd tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden is in dit artikel het uitgangspunt neergelegd dat een verhaalsonderzoek eenmaal per 12 tot 18 maanden plaatsvindt. Deze onderzoeksfrequentie moet er toe leiden dat de belasting van de medewerker terugvordering en verhaal op dit terrein wordt verminderd (efficiency en effectiviteit).

 

<vet>Artikel 17 – Verhaal in rechte</vet>

In dit artikel is de hoofdregel bepaald dat verhaal in rechte wordt toegepast indien degene op wie wordt verhaald de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage niet voldoet. Om doelmatigheidsredenen kan hiervan worden afgezien.

 

<vet>Artikel 18 - Invordering van door de rechter vastgestelde verhaalbare kosten van bijstand </vet>

Op het moment dat de gemeente een verhaalsbesluit heeft genomen en de belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit lid 5 van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen.

 

<vet>Artikel 19 – Indexering verhaalsbijdrage</vet>

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

<vet>HOOFDSTUK 7 - OVERIGE BEPALINGEN</vet>

 

<vet>Artikel 20 - Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden</vet>Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van deze bepalingen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan situaties waarbij de terugvordering een belemmering vormt voor de re-integratie. Overigens laat dit artikel de werking van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de individualiseringsbepalingen van de WWB en de WIJ onverlet.

 

<vet>Artikel 21 - Inwerkingtreding</vet>Dit artikel behoeft geen toelichting.