Regeling vervallen per 01-01-2024

Inspraakverordening Geertruidenberg

Geldend van 20-05-2004 t/m 31-12-2023

Intitulé

Inspraakverordening Geertruidenberg

Nr. 09

 De raad van de gemeente GEERTRUIDENBERG;

 -overwegende, dat, in verband met diverse wetswijzigingen op nationaal niveau, de dualisering van het gemeentebestuur en de inspraakverplichtingen in verschillende bijzondere wetten, het gewenst is een (nieuwe) “Inspraakverordening” vast te stellen;

 - mede gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg van 23 december 2003;

 - gelet op artikel 150 van de Gemeentewet;

 

BESLUIT:

vast te stellen de: Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Inspraakverordening).

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:    

a.   inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid;    

b.   inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven;    

c.   beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid.

 

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

  • 1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

  • 2. Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.

  • 3. Geen inspraak wordt verleend:    

    a.   ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleids-voornemen;    

    b.   indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;    

    c.   indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    d.   inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet; 

    e.   indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;    

    f.    indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.

     

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

 

Artikel 4 Inspraakprocedure

  • 1. Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrechtvan toepassing.

  • 2. Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraak-procedure vaststellen.

     

Artikel 5 Eindverslag

  • 1. Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

  • 2. Het eindverslag bevat in elk geval:

    a.   een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;    

    b.   een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of  schriftelijk naar voren zijn gebracht; 

    c.   een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

    3. Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar.

  • 4. De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag.

     

Artikel 6 Intrekking oude verordening

De “Inspraakverordening Geertruidenberg 1997”, vastgesteld bij raadsbesluit van 2 januari 1997 en sindsdien gewijzigd bij besluit van 27 april 2000, wordt ingetrokken bij het in werking treden van de “Inspraakverordening Geertruidenberg”.

 

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt zes weken na de dag van bekendmaking in werking.

 

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Inspraakverordening Geertruidenberg”.

 

Ondertekening

Geertruidenberg, 29 januari 2004.
 De raad voornoemd,
De griffier,                                                               De voorzitter,
Drs. K.M.C. Millenaar-Rammelaere                   M.J.A. Meijer.

Inspraakverordening Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen     

a. Inspraak: Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel, namelijk:             

- aan belanghebbenden de mogelijkheid te bieden hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken;             

- aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel te bieden in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet 'eenzijdig' gedefinieerd, dat wil zeggen dat geen gedachtewisseling met het bestuursorgaan is inbegrepen. Geadviseerd wordt echter het tweezijdige element van gedachtewisseling zo mogelijk wel onder de inspraakprocedure te brengen, omdat hiermee een derde doel kan worden gediend, te wetenhet creëren van draagvlak voor beleidsvoornemens.    

b. Inspraakprocedure: De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. In de inspraakverordening is afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard. Artikel 4, tweede lid, van de verordening geeft het bestuursorgaan ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak.    

c. Beleidsvoornemen: Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd. 

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.

In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hieronder is opgesomd welke wettelijke verplichtingen gelden. Deze tekst is niet opgenomen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat:     

- in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast;     

- in de tweede plaats het een dermate uitgebreide opsomming is dat de verordening hiermee onoverzichtelijk wordt. 

Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans bij:    

a.   de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan dan wel bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (artikel 6a WRO);    

b.   de voorbereiding van het beleid inzake stadsvernieuwing (artikel 8 Wet op de stads- en dorpsvernieuwing);    

c.   de voorbereiding van een ontwikkelingsprogramma stedelijke vernieuwing (artikel 7a Wet stedelijke vernieuwing);    

d.   de voorbereiding van het gemeentelijk milieubeleidsplan (artikel 4.17, derde lid, Wet milieubeheer (WM));    

e.   de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een afvalstoffenverordening die afwijkt van artikel 10.21 WM (artikel 10.26, tweede lid, WM);    

f.    het integraal gemeentelijk gehandicaptenbeleid (artikel 1a Wet voorzieningen  gehandicapten);    

g.   de plannen en beleidsverslagen gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Wet werk en bijstand (artikel 47), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 42, eerste lid, onder d) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42, eerste lid, onder d);    

h.   de voorbereiding van besluiten tot uitsluiting van welstandstoetsing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a en b, van de Woningwet (artikel 12, vierde lid). 

In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend. 

Artikel 3 Inspraakgerechtigden De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden 'in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen' vervangen door: belanghebbenden. Het begrip 'belanghebbende' is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb. 

Artikel 4 Inspraakprocedure Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 (tot de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb: artikel 3:11 tot en met 3:13) Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken (tot de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb: vier weken) schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast als de genoemde zeswekentermijn door het bestuursorgaan te lang wordt bevonden. 

In dit kader wordt voor twee punten aandacht gevraagd:    

1.   Een inspraakprocedure kan ook het houden van een facultatief referendum omvatten (uitvoering van de wijze waarop men zijn zienswijze naar voren kan brengen). In de raadsvergadering van 31 januari 2002 werd overgegaan tot vaststelling van de: “Verordening op het correctief raadgevend referendum gemeente Geertruidenberg 2002”. In die verordening is de referendabiliteit beperkt tot hetgeen verplicht is gesteld in de Tijdelijke referendumwet. In deze was met name van belang de grootte van deze gemeente en de consequenties die voor de gemeente verbonden zijn aan het houden van referenda. Voorshands werd het dan ook gewenst geacht het aantal referenda zoveel mogelijk te  beperken, hetgeen zeker niet behoeft in te houden, dat de werking van de democratie en de inspraak ontoelaatbaar wordt beperkt. In dit verband wordt er op gewezen, dat een referendum niet in de plaats kan treden van voorgeschreven inspraakmogelijkheden. Het wel of niet houden van een referendum laat derhalve onverlet, dat de gemeente de voorgeschreven inspraakprocedures dient te volgen.    

2.   Het is uiteraard mogelijk een (of meer) standaardprocedure(s) te ontwikkelen die wanneer nodig kan (kunnen) worden ingezet. Zo zou voor artikel 19 WRO-procedures een aparte procedure kunnen worden ontwikkeld met bijvoorbeeld een standaardtermijn van twee in plaats van zes weken. 

Artikel 6 Intrekking oude verordening Met deze bepaling wordt de bestaande inspraakverordening ingetrokken. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt (zie artikel 7). 

Artikel 7 Inwerkingtreding Deze verordening treedt zes weken na de dag van bekendmaking in werking. Tot 1 januari 2002 traden alle verordeningen in werking op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor was aangewezen (artikel 142 Gemeentewet). Hierin is verandering gekomen door de inwerkingtreding van de Tijdelijke referendumwet (Trw) op 1 januari 2002. Deze wet maakt referenda mogelijk over onder andere de vaststelling, wijziging en intrekking van verordeningen. Wel zijn enkele verordeningen uitgezonderd, die hier niet van belang zijn. De vaststelling, wijziging of intrekking van een inspraakverordening is een van de besluiten waarover een referendum kan worden gehouden. Verordeningen waarover op grond van de Trw een referendum kan worden gehouden, treden in afwijking van artikel 142 van de Gemeentewet niet eerder in werking dan zes weken na de bekendmaking van de verordening (artikel 22 Trw). De termijn van zes weken hangt ermee samen dat na bekendmaking van de verordening en de mededeling dat over deze verordening een referendum gehouden kan worden, een verzoek tot het houden van een referendum kan worden ingediend. Als er een tijdstip voor inwerkingtreding is bepaald en indien een inleidend verzoek tot het houden van een referendum over de inspraakverordening onherroepelijk is toegelaten, vervalt het tijdstip van inwerkingtreding van rechtswege (artikel 22, derde lid, Trw) en zal de raad, nadat vaststaat dat geen referendum wordt gehouden of het referendum niet heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing (artikel 5 Trw), opnieuw in de inwerkingtreding moeten voorzien. Indien een referendum wordt gehouden dat leidt tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, moet de raad na het referendum de beslissing tot vaststelling of wijziging van de inspraakverordening heroverwegen. Ook als de raad na heroverweging alsnog besluit tot inwerkingtreding (in plaats van intrekking) van de inspraakverordening, zal de raad opnieuw in een tijdstip van inwerkingtreding moeten voorzien. Op grond van de Trw bepaalt de raad (dus niet het college) het tijdstip van inwerkingtreding. 

Artikel 8 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: “Inspraakverordening Geertruidenberg”. In de citeertitel wordt geen jaartal opgenomen om te voorkomen dat de schijn wordt gewekt dat de verordening slechts voor een jaar geldt.