Regeling vervallen per 29-10-2020

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent water investeringen Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/Nitraatrichtlijn 2018

Geldend van 01-01-2019 t/m 28-10-2020 met terugwerkende kracht vanaf 03-09-2018

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent water investeringen Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/Nitraatrichtlijn 2018

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Gelet op artikel 1.3 en paragraaf 6 van hoofdstuk 2 van de Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland, mei 2018

BESLUITEN

Vast te stellen het Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/Nitraatrichtlijn 2018:

  • I.

    Het subsidieplafond bedraagt € 582.000,- en is voor 100% afkomstig uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling.

  • II.

    Aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend in de periode 3 september 2018 tot en met 12 oktober 2018 tot 17.00 uur.

  • III.

    In Bijlage 1 zijn de nadere regels opgenomen die voor dit besluit gelden.

  • IV.

    Dit besluit wordt aangehaald als “Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/Nitraatrichtlijn 2018”.

  • V.

    Dit besluit treedt in werking op 3 september 2018.

Ondertekening

Namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,

mw. S.A.M. Pancras

Bijlage 1: Nadere regels bij het Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/Nitraatrichtlijn 2018

Artikel 1Begripsomschrijvingen

In aanvulling op artikel 1.1 van de Verordening wordt in deze nadere regels verstaan onder

  • a.

    KRW: Kaderrichtlijn Water; Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1), met als doel de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te verbeteren;

  • b.

    KRW-factsheets: factsheets voor de KRW-oppervlaktewaterlichamen, door Provinciale Staten op 9 juli 2014 vastgesteld als bijlage 30 bij de Omgevingsvisie Gelderland (PS2014-51);

  • c.

    Nitraatrichtlijn: Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375) met als doel de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen;

  • d.

    DAW: Deltaplan Agrarisch Waterbeheer dat beschrijft hoe de land- en tuinbouw kan bijdragen aan het oplossen van de wateropgaven, in combinatie met het versterken van de sector.

  • e.

    BOOT-lijst: keuzelijst vastgesteld het Bestuurlijk Overleg Open Teelten en Veehouderij (BOOT) op 7 juni 2017 met DAW-maatregelen, die bijdragen aan het verkleinen van de kwalitatieve en kwantitatieve wateropgave;

  • f.

    Werkprogramma “Wel goed water geven”: het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021, dat hoort bij de bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021, ondertekend door de minister van Infrastructuur & Milieu op 7 september 2015;

  • g.

    Urgent gebied: gebied dat is aangewezen voor het doen van noodzakelijke niet-productieve investeringen in het licht van de doelen van de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn of het provinciale klimaatdoel, zoals opgenomen in het Werkprogramma “Wel goed water geven”, en die zijn gericht op uitvoering van maatregelen in de KRW-factsheets voor oppervlaktewaterlichamen, op de BOOT-lijst, of in het Werkprogramma “Wel goed water geven”;

  • h.

    Verordening: de Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland, mei 2018.

Artikel 2Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Onder verwijzing naar artikel 2.6.1 van de Verordening wordt subsidie verstrekt voor bovenwettelijke, niet-productieve investeringen, waarvan de resultaten aantoonbaar ten goede komen aan het platteland of de agrarische sector binnen de provincie Gelderland, die een bijdrage leveren aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn of het provinciale klimaatdoel, zoals opgenomen in het Werkprogramma “Wel goed water geven”, en die zijn gericht op uitvoering van maatregelen in de KRW-factsheets voor oppervlaktewaterlichamen, op maatregelen van de BOOT-lijst en op maatregelen in het Werkprogramma “Wel goed water geven”.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.7, tweede lid van de Verordening bevat de aanvraag tevens de bij dit besluit als bijlage A gevoegde kaart van het urgent gebied, waarop de aanvrager de locatie van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd heeft aangegeven.

Artikel 3Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    Op grond van artikel 1.3 lid 4 sub f van de Verordening wordt subsidie verleend als deze € 100.000,- bedraagt of meer.

Artikel 4Aanvrager

Op grond van artikel 1.3 en artikel 2.6.2 van de Verordening wordt subsidie verstrekt aan:

  • a.

    waterschappen;

  • b.

    gemeenten;

  • c.

    samenwerkingsverbanden van een waterschap of gemeente met een of meer van de volgende partijen: waterschappen, gemeenten, landbouwers, grondeigenaren, grondgebruikers, landbouworganisaties, natuurorganisaties of landschapsorganisaties.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt voor:

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      kosten derden;

    • c.

      voorbereidingskosten;

    • d.

      leges;

    • e.

      niet verrekenbare of niet compensabele BTW.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.12 lid 3 van de Verordening wordt subsidie voor voorbereidingskosten verstrekt voor:

    • a.

      de kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • b.

      de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu- en economisch gebied.

  • 3.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.6.3 van de Verordening wordt verstrekt voor kosten die direct samenhangen met de investering:

    • a.

      de kosten van de bouw of verbetering van onroerende zaken, waaronder tevens wordt begrepen de inrichting van gronden;

    • b.

      de kosten van verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • c.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa.

    • d.

      algemene kosten als bedoeld in artikel 1.12a van de Verordening;

Artikel 6 Selectiecriteria

  • 1.

    De aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden beoordeeld op basis van een geografisch criterium, zoals bedoeld in artikel 1.15c van de Verordening. De subsidiabele activiteiten dienen plaats te vinden binnen het urgent gebied zoals aangegeven op de kaart in bijlage A.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten hanteren één selectiecriterium: mate van effectiviteit.

  • 3.

    Het maximaal aantal te behalen punten bedraagt 5. Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, moeten minstens 3 punten behaald zijn.

  • 4.

    Aanvragen worden gerangschikt op basis van het behaalde aantal punten. Bij ontoereikend budget en gelijke score van twee of meer projecten vindt op grond van artikel 1.15 lid 4 van de Verordening rangschikking tussen die projecten plaats naar omvang van de investering, waarbij het project met de grootste investering voor gaat.

Artikel 7 Adviescommissie

Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden voor advies voorgelegd aan een

adviescommissie als bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening.

Bijlage A: kaart van urgent het urgent gebied.

afbeelding binnen de regeling

Toelichting bij de

Nadere regels niet-productieve investeringen water KRW/Nitraatrichtlijn 2018

I. Algemeen deel

1.Inleiding

Op 16 februari 2015 heeft de Europese Commissie het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 goedgekeurd. Het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) is een Europees subsidieprogramma, gericht op de versterking van het Nederlandse platteland. POP3 wordt gefinancierd vanuit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en loopt van 2014-2020.

Onderhavige regeling wordt bekostigd uit de zogenaamde “overgehevelde middelen”. Dat zijn de middelen die zijn overgeheveld binnen POP3 van pijler 1 (inkomensmaatregelen landbouw) naar pijler 2 (fysieke maatregelen). Uit de overgehevelde middelen kan aan projecten 100% subsidie uit ELFPO-middelen worden toegekend in plaats van de gebruikelijke 50% (met 50% co-financiering).

Door de waterschappen en provincies is aan het Rijk toegezegd dat ze een vrijwillige financiële tegenprestatie leveren door uit eigen middelen samen eenzelfde bedrag te investeren als ze ontvangen aan subsidie uit de overgehevelde middelen. De tegenprestatie wordt geïnvesteerd in dezelfde doelen als waarvoor de overgehevelde middelen kunnen worden aangewend. Ten aanzien van de onderhavige subsidieregeling is afgesproken dat de tegenprestatie volledig wordt geleverd door de waterschappen. Concreet: het waterschap in wiens beheergebied op grond van deze nadere regels een investering wordt gedaan, ook als het zelf niet bij de aanvraag is betrokken, doet als tegenprestatie een even grote investering uit eigen middelen voor dezelfde doelen.

Voorts is door de staatssecretaris EZ bij de behandeling van het Plattelandsontwikkelingsprogramma in de Tweede Kamer toegezegd dat de overgehevelde middelen zullen “landen op het boerenerf”. Bovendien is het een algemene eis binnen POP dat de te subsidiëren maatregelen bovenwettelijk moeten zijn. Landen op het boerenerf en de term bovenwettelijk worden hieronder nader toegelicht.

2.Nadere regels niet-productieve investeringen water KRW/Nitraatrichtlijn 2018

Op basis van de Nadere regels niet-productieve investeringen water KRW/Nitraatrichtlijn 2018 kan subsidie voor niet-productieve investeringen worden aangevraagd. Een niet-productieve investering is een “investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming” (artikel 1.1 sub k van de Verordening). Productieve investeringen doen dat wel. Op gebiedsniveau kunnen niet-productieve investeringen echter wel bijdragen aan de bedrijfsvoering en de toekomstbestendigheid van (landbouw) bedrijven, van de agrarische sector of van het bedrijfsleven.

De nadere regels zijn gericht op niet-productieve investeringen, die een relatie hebben met het landbouwgebied en die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatdoelen. Het gaat om investeringen gericht op verbetering van de waterkwaliteit en –kwantiteit om daarmee een bijdrage te leveren aan doelstellingen zoals beschreven in de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn en het werkprogramma “Wel goed water geven”. De investeringen dragen bij aan realisatie van de maatregelen die zijn opgenomen in de KRW-factsheets voor oppervlaktewaterlichamen, op de BOOT-lijst, of in het Werkprogramma “Wel goed water geven”, uiteraard voorzover ze aan te merken zijn als “niet-productieve investering”. De BOOT-lijst is opgesteld als uitvloeisel van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, dat een initiatief is van LTO Nederland. De waterschappen, de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken, de provincies en drinkwatersector worden bij de uitvoering betrokken. De samenwerking wordt aangestuurd door het Bestuurlijk Overleg Open Teelten en Veehouderij (BOOT).

Meer ingezoomd gaat het bijvoorbeeld om herstel van de natuurlijke toestand van watersystemen, het duurzaam optimaliseren van de waterhuishouding en om maatregelen gericht op voorkomen en/of beperken van watertekorten, wateroverlast, verzilting en bodemdaling waaronder het vergroten van het watervasthoudend vermogen van landbouwgrond en daarvoor noodzakelijke ict- of technische voorzieningen.

Voorbeelden van concrete maatregelen zijn de aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die bijdragen aan realisatie van de doelen van de KRW en tevens een buffer vormen voor emissies van de landbouw naar oppervlaktewater, herstel van watersystemen naar hun natuurlijke toestand, waaronder beekherstel, hermeandering van waterlopen, herstellen van (vis)migratiemogelijkheden, vernatting gronden, aanleg van bufferzones langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten, b.v. aanleg van helofytenfilters (natuurlijke waterzuiveringsystemen) en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem. Uiteraard moet per maatregel nagegaan worden of in dat specifieke geval sprake is van een “niet-productieve investering”.

Deze investeringen hebben een groot positief effect op de kwaliteit van bodem en water (effectbeoordeling): het schoner worden van het leefmilieu, een betere waterkwaliteit en –kwantiteit en minder wateroverlast. Dit heeft op zijn beurt weer indirecte positieve effecten op onder andere de natuur. De investeringen leiden tot een robuuster watersysteem (bufferfunctie) en dit is positief in het kader van klimaatadaptie.

De BOOT-lijstmaatregelen onder Categorie B Bovenwettelijke Investeringen, en dan vooral de Hydrologische Maatregelen en de Maatregelen in of langs het watersysteem (inclusief zuiveringsprocessen), lijken het meest kansrijk voor de onderhavige regeling. Deze maatregelen betreffen veelal een niet-productieve investering. De BOOT-lijst (versie 7 juni 2018) is te vinden op de DAW-site:

http://agrarischwaterbeheer.nl/document/pop3-financiering-icm-daw-boot-lijst

Meer achtergrondinformatie over het provinciale klimaatdoel en het werkprogramma “Wel goed water geven” is te vinden op:

www.overijssel.nl/thema’s/water/waterprojecten/zoetwatervoorziening/

De nadere regels zijn gericht op investeringen in het landelijk gebied, het platteland of de agrarische sector die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen. Activiteiten in kernen met meer dan 30.000 inwoners zijn uitgesloten (artikel 1.2 Verordening).

De Nadere regels niet-productieve investeringen water KRW/Nitraatrichtlijn 2018 zijn een nadere invulling van de algemene bepalingen uit de Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland. Aanvragen moeten voldoen aan de criteria uit deze beide regelingen. Daarnaast moeten ze – uiteraard - voldoen aan alle overige toepasselijke wet- en regelgeving.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Twee punten verdienen nadere toelichting:

  • 1.

    de beperking tot “bovenwettelijke” investeringen;

  • 2.

    de resultaten van de subsidiabele activiteiten moeten aantoonbaar ten goede komen aan het platteland of de agrarische sector (artikel 1.2 sub 1 Verordening) en hebben een directe link met de landbouw (artikel 2.6.1 sub 2 van de Verordening).

In het bestuurlijk overleg van de staatssecretaris van EZ met de landsdelig vertegenwoordigde gedeputeerden van 13 januari 2016 is daar het volgende over besloten (citaat uit het verslag):

“Ad 1.

Algemeen uitgangspunt is het POP is dat een wettelijk verplichte taak niet kan worden gesubsidieerd vanuit het ELFPO. In POP3 is in het maatregelfiche ‘Niet productieve investeringen’ (dat voor KRW maatregelen wordt ingezet) opgenomen, dat geen subsidie wordt verstrekt voor investeringen “om aan eisen te voldoen die direct voortvloeien uit EU-richtlijnen”.

Omdat deze zin bij nader inzien voor meer dan één uitleg vatbaar was, is in notificatie POP3 (eind november) in overleg met I&M, EZ, UvW, IPO en provincies deze passage scherper geformuleerd, t.w.:

"Voor deze submaatregel is de investering erop gericht verder te gaan dan de eisen, die direct en rechtstreeks voortvloeien uit de KRW of Nitraatrichtlijn, zoals beschreven in de basismaatregelen KRW (artikel 11, lid 3, onder a t/m l, KRW) en omschreven in de ‘Samenvatting maatregelprogramma’ van de stroomgebied-beheerplannen."

Met deze tekstuele aanpassing is de onduidelijkheid verholpen. (….)

Ad 2.

In het plattelandsontwikkelingscomité heeft de Europese Commissie aangegeven dat bij niet productieve investeringen een directe relatie moet hebben met landbouwactiviteiten. Nederland heeft vervolgens een zestal voorbeeldprojecten voorgelegd met daarin beschreven wat de relatie met landbouwactiviteiten is (zie bijlage 4). De landendesk van DG Agri is akkoord gegaan met deze voorbeeld projecten.

Belangrijk blijft dat bij aanvragen onder de maatregel niet productieve investeringen wordt aangegeven wat de relatie met landbouwactiviteiten is.”

Van de in het citaat genoemde voorbeeldprojecten zijn er vier genoemd in verband met de openstellingen niet-productief water, namelijk:

  • 1.

    het aanleggen van een nieuwe stuw of dam met voorzieningen waardoor vissen kunnen passeren;

  • 2.

    het aanleggen bij een bestaande stuw van voorzieningen waardoor vissen kunnen passeren;

  • 3.

    het geven van een meer natuurlijke vorm aan waterlopen (o.m. verminderen van stroomsnelheid en waterhoeveelheid, ondieper maken, zodoende meer water in het gebied houden, meer ruimte voor vegetatie in het water en op de oevers en zodoende meer biodiversiteit);

  • 4.

    waterevenwicht verbeteren ten behoeve van landbouw en natuurbehoud (bijvoorbeeld in gebied met zowel natuur en landbouw, verminderen van stroomsnelheid en waterhoeveelheid, ondieper maken, zodoende meer water in het gebied houden, meer ruimte voor vegetatie in het water en op de oevers en zodoende meer biodiversiteit).

Het gaat vooral over het uitvoeren van deze projecten in agrarisch gebied, of in gemengd agrarisch en natuurgebied.

Bij de projecten 1 en 2 wordt op hoofdlijnen als volgt geredeneerd: het vóórkomen van vis en de daarmee samenhangende vismigratie is een belangrijke (ecologische) doelstelling van de KRW. Ten behoeve van de vismigratie zouden heel wat stuwen moeten verdwijnen. Dat heeft echter weer gevolgen voor de landbouw en andere watergebruikers in de omgeving. Als toch wordt besloten tot plaatsing of handhaving van een stuw, dan vraagt dat om aanleg van een vispassage. Er is een link met de landbouw (want die heeft belang bij de stuw), de vispassage is bovenwettelijk (want aanleg stuw is niet verplicht). Bij de vraag of de aanleg van een vispassage voldoet aan de eis van niet-productieve investering speelt het argument een rol dat de vis in de Nederlandse waterlopen (vrij vertaald) nauwelijks economische waarde vertegenwoordigt (geen onderwerp in het Europese marktbeleid).

Bij de projecten 3 en 4 met aanleg van natuurvriendelijke oevers, het laten meanderen, het ondieper maken en water vasthouden, is -volgens de Europese Commissie, zo blijkt uit het citaat onder Ad 2- de relatie met de landbouw ook sterk genoeg. In de nieuwe situatie kan het gebied het nutriëntenaanbod waarschijnlijk beter aan, is de kans op wateroverlast kleiner en is de waterbeschikbaarheid in droge periodes groter.

Met de openstelling niet-productief water KRW/Nitraatrichtlijn 2017 is het overgrote deel van het beschikbare budget, bijna acht miljoen, verleend aan partijen in het beheergebied van waterschap Rivierenland en waterschap Rijn en IJssel. Dit wringt met de wens van een rechtvaardige verdeling van de middelen over de diverse partijen in Gelderland. Bovendien is de absorptiecapaciteit voor subsidiemiddelen bij de meeste partijen beperkt. Daarom is gekozen om de huidige openstelling te beperken tot het (Gelderse deel van het) beheergebied van Waterschap Vallei & Veluwe. Aldus wordt gestreefd naar een goede spreiding van de middelen over de provincie Gelderland.

Er is gekozen voor een relatief beperkt urgent gebied waar de middelen kunnen worden ingezet. Deze keuze is mede ingegeven door de bestaande opgaven in het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe.

Artikel 3

In de Verordening is bepaald dat de subsidie voor investeringen die onder deze maatregel vallen, 100% van de subsidiabele kosten bedraagt. In het Openstellingsbesluit is deze bepaling overgenomen. De middelen zijn volledig afkomstig zijn uit ELFPO (het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling). De provincie draagt niet bij aan de subsidiëring.

Artikel 4

Als aanvrager een samenwerkingsverband van een waterschap of gemeente met een of meer andere partijen is, dan wordt die samenwerking in de aanvraag onderbouwd met documenten (artikel 1.6 van de Verordening). Samenwerking blijkt onder meer uit een ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen tenminste twee partijen, waarin voor minimaal de projectperiode uitvoeringsafspraken zijn vastgelegd.

Artikel 5

Onderdeel van de subsidiabele kosten kan de aankoop van grond zijn. In dat geval zijn de voorwaarden uit artikel 1.10 van de Verordening onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering’ van de gronden, waarop deze voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.

Artikel 6

Het Comité van Toezicht (CvT), dat een doeltreffende uitvoering van POP3 waarborgt, heeft onder meer bepaald dat voor niet-productieve investeringen water bij de rangschikking van aanvragen uit drie werkwijzen gekozen kan worden:

“….te weten de werkwijze waarbij een geografisch criterium gehanteerd wordt, de werkwijze waarbij gebruik gemaakt wordt van een te voren bekend gemaakte investeringslijst of een werkwijze waarbij selectiecriteria worden gehanteerd.”

Dit citaat is ontleend aan het “vigerende” Handboek selectiecriteria 2017, versie 24 november 2017 (bij Maatregel 04.4.02 Niet productieve investeringen water). Dat Handboek stelt tevens, bij Werkwijze 1: geografisch criterium:

“Voor niet-productieve investeringen is in het Plattelandsontwikkelingscomité van 25 mei 2016 door de Europese Commissie gesuggereerd om de werken met een geografisch criterium als enig criterium. Het is aannemelijk dat indien een gebied problemen kent dat elke activiteit die in het maatregelfiche past zal bijdragen aan vermindering van het probleem. In dat geval zal in de openstelling bepaald worden dat alleen maatregelen IN (het gebied dat direct van invloed is op) een probleemgebied voor subsidie in aanmerking kunnen komen.”

In de onderhavige openstelling is gekozen voor het geografisch criterium omdat het gekozen probleemgebied (“urgent gebied”) relatief klein is.

Bij de rangschikking wordt gebruik gemaakt van het criterium “mate van effectiviteit van het project”: de mate waarin het project bijdraagt aan realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn water, de Nitraatrichtlijn en het provinciale klimaatdoel.

De adviescommissie zal de volgende invulling van het selectiecriterium “mate van effectiviteit van het project” als uitgangspunt nemen:

  • I.

    0 punten: indien het project niet beoogt om bij te dragen aan de realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn water, de Nitraatrichtlijn en het provinciale klimaatdoel.

  • II.

    1 punt: indien de beleidsdoelstelling na afloop van het project nog niet zal worden bereikt, maar voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat deze binnen redelijke termijn na afloop van de planperiode gerealiseerd kan worden.

  • III.

    2 punten: indien de beleidsdoelstelling na afloop van het project nog niet zal worden bereikt, maar voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat deze wel binnen de planperiode gerealiseerd kan worden.

  • IV.

    3 punten: indien het project er met zekerheid toe bijdraagt dat na afloop van de planperiode de beleidsdoelstelling zal zijn bereikt.

  • V.

    4 punten: indien voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de beleidsdoelstelling na afloop van het project bereikt zal zijn.

  • VI.

    5 punten: indien de beleidsdoelstelling na afloop van het project met zekerheid zal zijn bereikt.

Het begrip “beleidsdoelstelling” wordt in de Handleiding geoperationaliseerd met voorbeelden: aantal kilometer beekherstel, aantal hectares vernatte gronden, de verbetering van een KRW-waterlichaam, de realisatie van een KRW-doel, het vispasseerbaar maken van een beek, het klimaatbestendig inrichten van een watersysteem, het nemen van maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren etc.

De beleidsdoelstelling kan in deze context dus worden gezien als het uitvoeren van (een deel van) een of meer maatregelen uit de KRW-factsheets, van de BOOT-lijst of uit het Werkprogramma “Wel goed water geven”.

Er worden drie punten behaald als het project er met zekerheid toe bijdraagt dat in 2021 de maatregel is uitgevoerd.

Er worden vier punten behaald als voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregel na afloop van het project (uiterlijk drie jaar na de subsidieverlening) is uitgevoerd.

Er worden vijf punten behaald als de maatregel met zekerheid is uitgevoerd na afloop van het project.

Het uitvoeren van maatregelen uit de KRW-factsheets, van de BOOT-lijst of uit het Werkprogramma “Wel goed water geven”, draagt uiteraard bij aan de realisatie van de doelen die voor de betreffende waterlichamen in de KRW-factsheets zijn opgenomen, die worden beoogd met de BOOT-lijst en die in het Werkprogramma staan, dan wel in de daaraan ten grondslag liggende Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 regio Oost.

In de praktijk is er een behoorlijke overlap tussen de genoemde documenten. Vaak zullen maatregelen bijdragen aan doelen uit meerdere documenten.

Voorbeeld: maatregel 27 op de BOOT-lijst luidt: “kunstmatige infiltratie gebiedseigen zoetwateroverschotten ter aanvulling van de zoetwaterlens. Dit is bedrijfsoverstijgend en zal gezamenlijk dan wel door een overheid (waterschap) geïnitieerd worden”. Water langer vasthouden kan ook voorkomen in het Werkprogramma “Wel goed water geven”. In sommige gebieden kan het bijdragen aan de doelen van de KRW en als maatregel opgenomen zijn in een KRW-factsheet.

Artikel 7

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld. Aanvragen moeten minstens 3 punten behalen (minimaal 60% van het totaal aantal te behalen punten) om voor subsidie in aanmerking te komen. Als een aanvraag onvoldoende punten scoort, wordt dat bij deze beoordeling duidelijk. Vervolgens worden aanvragen met gebruikmaking van het selectiecriterium in een bepaalde rangorde geplaatst. Het doel van de rangschikking is om de aanvragen/activiteiten onderling te vergelijken en de beste te selecteren en te honoreren.

De systematiek staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd, tenzij er een wijzigingsverzoek wordt ingediend (zie artikel 1.26 van de Verordening).