Regeling vervallen per 17-10-2014

Gelderse Ontgrondingenverordening 1997

Geldend van 22-06-2004 t/m 16-10-2014

Intitulé

Gelderse Ontgrondingenverordening 1997

Vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van 18 juni 1997, nr. H - 513 (Provinciaal Blad nr. 1997/13 van 3 juli 1997). In werking getreden op 4 juli 1997. Laatstelijk gewijzigd bij besluit van Provinciale Staten van 31 maart 2004, nr. PS2003-396 (Provinciaal Blad nr. 2004/66 van 11 mei 2004). In werking getreden op 22 juni 2004.

Hoofdstuk I Vrijstellingen

Artikel 1.

  • 1.

    Krachtens artikel 7, tweede lid, Ontgrondingenwet is geen vergunning vereist voor ontgrondingen voor werken of werkzaamheden die zijn en omvatten:

    • a.

      het delven, openen en ruimen van graven;

    • b.

      het aanleggen, onderhouden en verwijderen van buisleidingen en kabels met toebehoren;

    • c.

      het plaatsen, onderhouden en verwijderen van palen en andere in de grond aan te brengen of aangebrachte voorwerpen;

    • d.

      het maken, wijzigen, onderhouden en verwijderen van funderingen en bouwwerken;

    • e.

      het aanleggen, verzwaren en verwijderen van waterkeringen met uitzondering van dijken die geen waterkerende functie meer hebben;

    • f.

      het aanleggen, verruimen of verdiepen van watergangen die nodig zijn voor de waterhuishouding als niet dieper dan 3 m en niet meer dan 10.000 m³ wordt ontgraven waarbij bij de aanleg de bovenbreedte niet meer dan 10 m bedraagt of in geval van verbreding, de verbreding niet meer dan 5 m is;

    • g.

      het aanleggen, verruimen of verdiepen van watergangen, die nodig zijn voor de waterhuishouding als er sprake is van werken ter uitvoering van een besluit van een waterschap in het kader van de uitoefening van zijn specifieke taken en bevoegdheden en als niet dieper dan 3 m wordt ontgraven waarbij bij de aanleg de bovenbreedte niet meer dan 10 m bedraagt of, in geval van verbreding, de verbreding niet meer dan 5 m bedraagt;

    • h.

      het aanleggen, onderhouden en wijzigen van poelen, vijvers, bassins en dergelijke als niet dieper dan 3 m en niet meer dan 3000 m³ wordt ontgraven en een oppervlakte van 3000 m² niet wordt overschreden;

    • i.

      het aanleggen, onderhouden en wijzigen van vijvers, bassins en dergelijke als niet dieper dan 3 m wordt ontgraven en als dit plaatsvindt ter realisering van de bestemming van het geldende bestemmingsplan of een onherroepelijke vrijstelling op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

    • j.

      de aanleg van natuurvriendelijke oevers mits deze beperkt blijft tot een strook van maximaal 10 m uit de insteek van de watergang;

    • k.

      het verwijderen van maximaal 0,50 m bovengrond indien dat plaatsvindt in het kader van natuurbouw en in overeenstemming is met de bestemming natuurgebied;

    • l.

      het aanleggen, onderhouden, wijzigen en verwijderen van openbare wegen, spoorwegen, pleinen, parken, plantsoenen, tuinen, sportterreinen, woningbouwterreinen, parkeerterreinen, speelterreinen, vliegvelden, industrieterreinen en werken van tijdelijke aard, mits de grondlagen op een grotere diepte dan drie meter onder het oorspronkelijke niveau ongemoeid blijven en het uiteindelijke opleveringspeil niet meer dan 0,5 meter beneden het oorspronkelijke niveau is gelegen;

    • m.

      het afgraven van depots van bodemmateriaal, tenzij deze buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer langer dan tien jaar geleden zijn gebruikt voor het deponeren of het verkrijgen van bodemmateriaal;

    • n.

      de normale uitoefening van het landbouw-, tuinbouw- en bosbouwbedrijf alsmede het rooien of planten van bomen, planten of andere gewassen;

    • o.

      het doen van archeologische opgravingen door een rijksdienst, instelling voor wetenschappelijk onderwijs of een gemeente die daarvoor een vergunning heeft ingevolge de Monumentenwet.

Artikel 2.

In afwijking van artikel 1 is een vergunning vereist voor ontgrondingen die plaatsvinden ter verkrijging van bodemmateriaal.

Hoofdstuk II Meldingen

Artikel 3.

  • 1.

    Ontgrondingen die op grond van artikel 1, eerste lid, onderdelen e, f, g, h, i en k van deze verordening zijn vrijgesteld moeten worden gemeld aan Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    De meldingsplicht in het eerste lid geldt niet indien de omvang van de ontgronding minder is dan 1.000 m³.

Artikel 4.

  • 1.

    De melding wordt gedaan via een door Gedeputeerde Staten daartoe vastgesteld meldingenformulier.

  • 2.

    De melding wordt uiterlijk twee weken voorafgaand aan de aanvang van de voorgenomen ontgronding, ingediend bij Gedeputeerde Staten.

Hoofdstuk III Vergunningen

Artikel 5.

De aanvraag tot verlening van een vergunning wordt in tweevoud gedaan via een door Gedeputeerde Staten daartoe vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 6.

  • 1.

    Een verzoek tot wijziging van een vergunning wordt in tweevoud ingediend.

  • 2.

    Bij het verzoek tot wijziging of intrekking van een vergunning worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      het kenmerknummer van de door ons verleende vergunning, en anders een aanduiding van de gemeente waarin de ontgronding plaatsvindt, de vergunninghouder, en het karakter van de ontgronding;

    • b.

      indien het een verzoek tot wijziging betreft, een aanduiding van de te wijzigen vergunningvoorschriften.

Artikel 7.

Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag buiten behandeling laten, indien de aanvrager niet de eigenaar is van een of meer van de te ontgronden onroerende zaken, waarvoor hij vergunning aanvraagt, en niet de schriftelijke toestemming tot ontgronden van de eigenaar heeft overgelegd.

Artikel 8.

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen bestuursorganen aanwijzen die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het geven van een beschikking of die op een andere wijze worden betrokken bij de voorbereiding van een beschikking.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen adviseurs aanwijzen, niet zijnde bestuursorganen, die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het geven van een beschikking.

Artikel 9.

Bij de voorbereiding van het geven van een beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning ten aanzien waarvan paragraaf 3.5.6 Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, blijft het bepaalde in artikel 3:30, tweede lid Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing, indien het een verzoek tot wijziging of intrekking betreft dat is ingediend door de vergunninghouder.

Procedure voor ontgrondingen van eenvoudige aard

Artikel 10.

  • 1.

    Op aanvragen om vergunning voor of om intrekking van een vergunning voor ontgrondingen van eenvoudige aard of verzoeken voor niet ingrijpende wijzigingen beslissen Gedeputeerde Staten binnen acht weken na ontvangst zonder toepassing van artikel 10, eerste en derde lid, van de Ontgrondingenwet.

  • 2.

    Van de beschikkingen tot verlening, weigering, wijziging of intrekking van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Mededeling blijft achterwege indien andere belangen dan die van de aanvrager of verzoeker niet betrokken zijn.

Hoofdstuk IV Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11.

  • 1.

    De Gelderse Ontgrondingenverordening 1990 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen ingediend krachtens de in het eerste lid bedoelde verordening, worden met inachtneming van haar bepalingen afgehandeld.

Artikel 12.

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking de eerste dag na de publicatie door Gedeputeerde Staten in het Provinciaal Blad.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Gelderse Ontgrondingenverordening 1997.

Ondertekening

Provinciale staten van Gelderland