Regeling vervallen per 24-09-2012

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang Gemeente Geldermalsen 2006

Geldend van 22-09-2006 t/m 23-09-2012

Intitulé

BELEIDSREGELS KWALITEIT KINDEROPVANG GEMEENTE GELDERMALSEN

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen,

Gelet op artikel 61 van de Wet kinderopvang,

Besluit,

Vast te stellen de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang Gemeente Geldermalsen 2006

Hoofdstuk 1 Beleidsregels kwaliteit buitenschoolse opvang

Paragraaf 1. Ouders

Artikel 1.1 Reglement oudercommissie

  • 1. Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden.

  • 2. Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden.

  • 3. Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden.

  • 4. Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie.

  • 5. Een wijziging van het reglement behoeft instemming van de oudercommissie.

Artikel 1.2 Voorwaarden oudercommissie

  • 1. De houder is geen lid.

  • 2. Het personeel is geen lid.

  • 3. De leden worden gekozen door de ouders.

  • 4. De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen.

Artikel 1.3 Adviesrecht oudercommissie

  • 1. De houder stelt de oudercommissie in staat haar adviesrecht te gebruiken over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen. (1)

  • 2. De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft.

  • 3. Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet.

  • 4. De houder stelt de oudercommissie in staat ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen. (1)

Artikel 1.4 Informatie voor de ouders

  • 1. De houder informeert de ouders over het te voeren beleid. (2)

  • 2. De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 3. De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een goed beeld van de praktijk te geven.

  • 4. De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie.

Paragraaf 2. Personeel

Artikel 2.1 Regels voor de verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag.

  • 2. De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen voor aanvang van de werkzaamheden niet ouder dan twee maanden.

Artikel 2.2 Passende beroepskwalificatie

1.Alle beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals die in de CAO kinderopvang is opgenomen.

Artikel 2.3 Voorwaarde van inzet van beroepskrachten in opleiding

1.Alle bbl-ers worden ingezet conform de voorwaarden van de CAO kinderopvang.

Artikel 2.4 Gebruik van de voorgeschreven voertaal

  • 1. De voertaal wordt gebruikt (gedurende de hele opvang en door alle beroepskrachten wordt de voertaal gebruikt).

  • 2. De voertaal wordt onvoldoende gebruikt (gedurende minimaal de helft van de tijd maar niet altijd of door minimaal de helft van de beroepskrachten wordt de voertaal gebruikt en de houder heeft geen gedragscode vastgesteld).

  • 3. De voertaal wordt niet gebruikt (minder dan de helft van de tijd of door minder dan de helft van de beroepskrachten wordt de voertaal gebruikt en de houder heeft geen gedragscode vastgesteld).

  • 4. Er wordt mede een andere taal als voertaal gebezigd, daar de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheden daartoe genoodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode.

Paragraaf 3. Veiligheid en gezondheid

Artikel 3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

  • 1. De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in een kindercentrum met zich brengt.

  • 2. De risico-inventarisatie beschrijft risico’s op de thema’s verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.

  • 3. Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de maatregelen.

  • 4. Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld.

  • 5. De risico-inventarisatie is maximaal een jaar oud en betreft de actuele situatie.

  • 6. De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

  • 7. Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen.

  • 8. Het plan van aanpak wordt uitgevoerd.

  • 9. De maatregelen zijn effectief en adequaat gezien de risico’s.

  • 10. Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan en handelen conform het plan van aanpak.

Artikel 3.2 Risico-inventarisatie gezondheid

  • 1. De risico-inventarisatie beschrijft de gezondheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in een kindercentrum met zich meebrengt, waaronder de gezondheidsrisico’s m.b.t. producten en situaties.

  • 2. De risico-inventarisatie beschrijft risico’s op de thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen.

  • 3. Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de maatregelen.

  • 4. De risico-inventarisatie is maximaal een jaar oud en betreft de actuele situatie.

  • 5. De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

  • 6. Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen.

  • 7. Het plan van aanpak wordt uitgevoerd.

  • 8. De maatregelen zijn effectief en adequaat gezien de risico’s.

  • 9. Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan en handelen conform het plan van aanpak.

Paragraaf 4. Accommodatie en inrichting

Artikel 4.1 Binnenspeelruimte

  • 1. Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groepsruimte

  • 2. Er is minimaal 3,5m² bruto oppervlakte in de groepsruimte beschikbaar per kind, waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte.

  • 3. De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen.

  • 4. De binnenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 4.2 Buitenspeelruimte

  • 1. Er is minimaal 3m² bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind.

  • 2. De buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk

  • 3. De buitenspeelruimte is vast beschikbaar voor de buitenschoolse opvang.

  • 4. De buitenruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 4.3 Niet-aangrenzende buitenspeelruimte

  • 1. De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is in de directe nabijheid van het kindercentrum.

  • 2. De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is goed bereikbaar

  • 3. De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is veilig bereikbaar

Paragraaf 5. Groepsgrootte en leidster-kind-ratio

Artikel 5.1 Opvang in groepen

  • 1. De opvang vindt plaats in stamgroepen

  • 2. De stamgroep bestaat uit maximaal twintig kinderen van 4 tot 12 jaar. De stamgroep bestaat uit maximaal dertig kinderen voor groepen van 8 tot 12 jaar.

Artikel 5.2 Leidster-kind-ratio

  • 1. De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de stamgroep bedraagt ten minste: 1 leidster per 10 aanwezige kinderen, 2 leidsters en een extra volwassene per 30 kinderen voor groepen van 8 tot 12 jaar.

  • 2. Indien conform de leidster-kind-ratio slechts één beroepskracht in het centrum aanwezig is, dat is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld.

Artikel 5.3 Inzet beroepskrachten in afwijking van de leidster-kind-ratio

  • 1. a. Bij buitenschoolse opvang gedurende schooldagen, worden ten hoogste een half uur per dag, niet aaneengesloten, minder beroepskrachten ingezet dan volgens de leidster-kind-ratio vereist is.

    • b.

      Bij buitenschoolse opvang gedurende vrije dagen, worden ten hoogste drie uur per dag, niet aaneengesloten, minder beroepskrachten ingezet dan volgens de leidster-kind-ratio vereist is. Deze drie uur betreft alleen de tijd aan het begin (na opening) en aan het einde (voor sluiting) van de dag en tijdens de middagpauze.

  • 2. Minstens de helft van het aantal vereiste beroepskrachten wordt altijd ingezet als er tijdelijk wordt afgeweken van de leidster-kind-ratio.

Artikel 6.1 Pedagogisch beleid en praktijk

  • 1.

    In het pedagogisch beleidsplan zijn in duidelijke en observeerbare termen de vier competenties uit de Wet kinderopvang uitgewerkt: emotionele veiligheid, sociale competentie, persoonlijke competentie en overdracht van normen en waarden.

  • 2.

    Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de werkwijze, de maximale omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroep.

  • 3.

    Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen bij welke (spel)activiteiten kinderen hun stamgroep verlaten om gebruik te maken van een andere ruimte dan de groepsruimte.

  • 4.

    Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door andere volwassenen.

  • 5.

    De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan.

  • 6.

    De beroepskrachten handelen conform het pedagogisch beleidsplan.

Leidster-kind interactie Cijfer 1 (slecht), 2 (onvoldoende), 3 voldoende, 4 (goed)

Artikel 6.2 Sociaal-emotionele veiligheid

  • 1. De beroepskracht communiceert met de kinderen.

  • 2. De beroepskracht heeft een respectvolle houding naar de kinderen.

  • 3. Er heerst een ontspannen, open sfeer in de groep.

  • 4. De kinderen worden uitgenodigd tot participatie.

  • 5. Kinderen hebben vaste beroepskrachten en bekende leeftijdsgenootjes om zich heen.

  • 6. Er is informatieoverdracht tussen ouders en beroepskracht

Artikel 6.3 Persoonlijke competentie

  • 1. De beroepskracht ondersteunt en stimuleert individuele kinderen.

  • 2. Er is een goede interactie tussen beroepskracht en individuele kinderen.

  • 3. Kinderen hebben de mogelijkheid om eigen ervaringen op te doen middels spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting.

  • 4. Er is aandacht voor leermomenten. Hierbij is taal en motorisch spel van jonge kinderen extra belangrijk.

Artikel 6.4 Sociale competentie

  • 1. De beroepskracht ondersteunt de kinderen in de interactie tussen kinderen onderling.

  • 2. De beroepskracht ondersteunt de kinderen in het voorkomen en oplossen van conflicten.

  • 3. De kinderen maken deel uit van de groepsgebeurtenissen.

Artikel 6.5 Overdracht normen en waarden

  • 1. Afspraken, regels en omgangsvormen zijn aanwezig.

  • 2. Afspraken, regels en omgangsvormen zijn duidelijk.

  • 3. Afspraken, regels en omgangsvormen worden aan de kinderen uitgelegd.

  • 4. Beroepskrachten geven zelf in hun spreken en handelen het goede voorbeeld.

Artikel 7.1 Wet klachtrecht

  • 1. De regeling voor de behandeling van klachten voorziet erin dat er onder andere wordt voldaan aan de beschreven eisen. (3)

  • 2. De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

  • 3. Een houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement.

  • 4. De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een oordeel van de klachtencommissie. (4)

  • 5. De houder leeft geheimhoudingsplicht na.

  • 6. De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin een minimaal aantal zaken wordt aangegeven. (5)

  • 7. De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder.

    • (1)

      Het gaat hier om de volgende onderwerpen: Het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid, voedingsaangelegenheden van algemene aard, het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.

    • (2)

      Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie; de groepsgrootte; de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met de betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder de risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands.

    • (3)

      Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of voor hem werkzame personen jegens de cliënt. Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (minimaal 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt mag niet in de commissie zitten). Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en eventuele aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden). Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling). Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.

    • (4)

      De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijke mede of hij naar aanleiding van het oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.

    • (5)

      Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.

Hoofdstuk 2 Beleidsregels kwaliteit dagopvang

Paragraaf 1. Ouders

Artikel 1.1 Reglement oudercommissie

  • 1. Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden.

  • 2. Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van leden.

  • 3. Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden.

  • 4. Het reglement omvat geen regels omtrent de werkwijze van de oudercommissie.

  • 5. Een wijziging van het reglement behoeft instemming van de oudercommissie.

Artikel 1.2 Voorwaarden oudercommissie

  • 1. De houder is geen lid.

  • 2. Het personeel is geen lid.

  • 3. De leden worden gekozen uit en door de ouders.

  • 4. De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen.

Artikel 1.3 Adviesrecht oudercommissie

  • 1. De houder stelt de oudercommissie in staat haar adviesrecht te gebruiken over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen. (1)

  • 2. De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft.

  • 3. Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet.

  • 4. De houder stelt de oudercommissie in staat ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen. (1)

Artikel 1.4 Inhoud van de informatie oor ouders

  • 1. De houder informeert de ouders over het te voeren beleid. (2)

  • 2. De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders (en personeel) toegankelijke plaats.

  • 3. De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een correct beeld van de praktijk te geven.

  • 4. De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie.

Paragraaf 2. Personeel

Artikel 2.1 Regels voor de verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag.

  • 2. De verklaring omtrent het gedrag is bij overlegging voor aanvang van de werkzaamheden niet ouder dan twee maanden.

Artikel 2.2 Passende beroepskwalificatie

1. Alle beroepskrachten beschikken over de voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO- kinderopvang is opgenomen.

Artikel 2.3 Voorwaarde en inzet van beroepskracht in opleiding

1.Alle bbl-ers worden ingezet conform de voorwaarden van de CAO kinderopvang.

Artikel 2.4 Gebruik van de voorgeschreven voertaal

  • 1. De voertaal wordt gebruikt ( gedurende de hele opvang en door alle beroepskrachten wordt de voertaal gebruikt).

  • 2. De voertaal wordt onvoldoende gebruikt (gedurende minimaal de helft van de tijd maar niet altijd of door minimaal de helft van de beroepskrachten maar niet door alle beroepskrachten en de houder heef geen gedragscode vastgesteld).

  • 3. De voertaal wordt niet gebruikt ( minder dan de helft van de tijd of door minder dan de helft van de beroepskrachten wordt de voertaal gebruikt en de houder heef geen gedragscode vastgesteld).

Paragraaf 3. Veiligheid en gezondheid

Artikel 3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

  • 1. De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in een kindercentrum met zich meebrengt.

  • 2. De risico-inventarisatie beschrijft risico’s op de thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.

  • 3. Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de maatregelen.

  • 4. Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld.

  • 5. De risico-inventarisatie is maximaal een jaar oud en betreft de actuele situatie.

  • 6. De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

  • 7. Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen.

  • 8. Het plan van aanpak wordt uitgevoerd.

  • 9. De maatregelen zijn effectief en adequaat gezien de risico’s.

  • 10. De beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan.

Artikel 3.2 Risico-inventarisatie gezondheid

  • 1. De risico-inventarisatie beschrijft de gezondheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in een kindercentrum met zich meebrengt, waaronder de gezondheidsrisico’s m.b.t. producten en situaties.

  • 2. De risico-inventarisatie beschrijft risico’s op de thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu, medisch handelen.

  • 3. Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de maatregelen.

  • 4. De risico-inventarisatie is maximaal een jaar oud en betreft de actuele situatie.

  • 5. De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

  • 6. Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen.

  • 7. Het plan van aanpak wordt uitgevoerd.

  • 8. De maatregelen zijn effectief en adequaat gezien de risico’s.

  • 9. Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan.

Paragraaf 4. Accommodatie en inrichting

Artikel 4.1 Binnenruimte

  • 1. Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groep ruimte.

  • 2. Er is minimaal 3,5m² bruto oppervlakte in de groepsruimte beschikbaar per kind, waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte.

  • 3. De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen.

  • 4. De binnenruimte is passen ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 4.2 Slaapruimte

  • 1. Er is een afzonderlijke slaapruimte voor kinderen tot anderhalf jaar.

  • 2. De slaapruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen.

Artikel 4.3 Buitenspeelruimte

  • 1. Er is minimaal 3m² bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind.

  • 2. De buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk.

  • 3. De buitenspeelruimte is aangrenzend aan het kindercentrum.

  • 4. De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Paragraaf 5. Groepsgrootte en leidster-kind-ratio

Artikel 5.1 Opvang in groepen

  • 1. De opvang vindt plaats in stamgroepen.

  • 2. De stamgroep bestaat uit maximaal 12 kinderen tot 1 jaar en maximaal 16 kinderen van 0 tot 4 jaar waarvan maximaal 8 kinderen tot 1 jaar

Artikel 5.2 Leidster-kind-ratio

  • 1. De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de stamgroep bedraagt tenminste:

    • -

      1 leidster per 4 aanwezige kinderen tot 1 jaar;

    • -

      1 leidster per 5 aanwezige kinderen van 1 tot 2 jaar;

    • -

      1 leidster per 6 aanwezige kinderen van 2 tot 3 jaar;

    • -

      1 leidster per 8 aanwezige kinderen van 3 tot 4 jaar. Bij kinderen van verschillende leeftijden in één groep wordt het rekenkundig gemiddelde berekend, waarbij naar boven kan worden afgerond.

  • 2. Indien conform de leidster-kind-ratio structureel slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, dan is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld.

Artikel 5.3 Inzet beroepskrachten in afwijking van de leidster-kind-ratio

  • 1. Gedurende de genoemde openingstijden worden ten hoogste drie uur per dag, niet aaneengesloten, minder beroepskrachten ingezet dan volgens de leidster-kind-ratio vereist is. Deze drie uur betreft alleen de tijd aan het begin (na opening) en aan het einde (voor sluiting) van de dag en tijdens de middagpauze.

  • 2. Minstens de helft van het aantal vereiste beroepskrachten wordt altijd ingezet als er tijdelijk wordt afgeweken van de leidster-kind-ratio.

Paragraaf 6. Pedagogisch beleid en praktijk

Artikel 6.1 Pedagogisch beleidsplan

  • 1.

    In het pedagogisch beleidsplan zijn in duidelijke en observeerbare termen de vier competenties uit de Wet kinderopvang uitgewerkt: emotionele veiligheid, sociale competentie, persoonlijke competentie en overdrachten van normen en waarden.

  • 2.

    Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de werkwijze, de maximale omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroep.

  • 3.

    Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen bij welke (spel)activiteiten kinderen hun stamgroep verlaten om gebruik te maken van een andere ruimte dan de groepsruimte.

  • 4.

    Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door andere volwassenen.

  • 5.

    De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan.

  • 6.

    De beroepskrachten handelen conform het pedagogisch beleidsplan.

Leidster-kind interactie Cijfer 1 (slecht), 2 (onvoldoende), 3 voldoende, 4 (goed)

Artikel 6.2 Sociaal-emotionele veiligheid

  • 1. De beroepskracht communiceert met de kinderen.

  • 2. De beroepskracht heeft een respectvolle houding naar de kinderen.

  • 3. Er heerst een ontspannen, open sfeer in de groep.

  • 4. De kinderen worden uitgenodigd tot participatie.

  • 5. Kinderen hebben vaste beroepskrachten en bekende leeftijdsgenootjes om zich heen.

  • 6. Er is informatie overdracht tussen ouders en beroepskracht.

Artikel 6.3 Persoonlijke competentie

  • 1. De beroepskracht ondersteunt en stimuleert individuele kinderen.

  • 2. Er is een goede interactie tussen beroepskracht en individuele kinderen.

  • 3. Kinderen hebben de mogelijkheid om eigen ervaringen op te doen middels spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting.

  • 4. Er is aandacht voor leermomenten. Hierbij is taal en motorisch spel van jonge kinderen extra belangrijk.

Artikel 6.4 Sociale competentie

  • 1. De beroepskracht ondersteunt de kinderen in de interactie tussen kinderen onderling.

  • 2. De beroepskracht ondersteunt de kinderen in het voorkomen en oplossen van conflicten.

  • 3. De kinderen maken deel uit van het groepsgebeuren.

Artikel 6.5 Overdracht normen en waarden

  • 1. Afspraken, regels en omgangsvormen zijn aanwezig.

  • 2. Afspraken, regels en omgangsvormen zijn duidelijk.

  • 3. Afspraken, regels en omgangsvormen worden aan de kinderen uitgelegd.

  • 4. Beroepskrachten geven zelf in hun spreken en handelen het goede voorbeeld.

Paragraaf 7. Klachten

Artikel 7.1 Wet klachtrecht

  • 1. De regeling voor de behandeling van klachten voorziet erin dat er onder andere wordt voldaan aan de beschreven eisen. (3)

  • 2. De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

  • 3. Een houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement.

  • 4. De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een oordeel van de klachtencommissie. (4)

  • 5. De houder leeft geheimhoudingsplicht na.

  • 6. De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin een minimaal aantal zaken wordt aangegeven. (5)

  • 7. De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder.

  • (1) Het gaat hier om de volgende onderwerpen: Het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking to spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.

  • (2) Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie; de groepsgrootte, de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder de risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands.

  • (3) Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of voor hem werkzame personen jegens de cliënt. Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (minimaal 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt mag niet in de commissie zitten). Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en eventuele aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden). Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling). Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.

  • (4) De houder deelt de klager en klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van het oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.

  • (5) Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.

Hoofdstuk 3 Beleidsregels kwaliteit gastouderopvang

Paragraaf 1. Ouders

Artikel 1.1 Reglement oudercommissie

  • 1. Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden.

  • 2. Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden.

  • 3. Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden.

  • 4. Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie.

  • 5. Een wijziging van het reglement behoeft instemming van de oudercommissie.

Artikel 1.2 Voorwaarden oudercommissie

  • 1. De houder is geen lid.

  • 2. Het personeel is geen lid.

  • 3. De leden worden gekozen uit en door de ouders.

  • 4. De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen.

Artikel 1.3 Adviesrecht oudercommissie

  • 1. De houder stelt de oudercommissie in staat haar adviesrecht te gebruiken over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen. (1)

  • 2. De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft.

  • 3. Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet.

  • 4. De houder stelt de oudercommissie in staat ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen. (1)

Artikel 1.4 Inhoud van de informatie voor ouders

  • 1. De houder informeert de ouders over het te voeren beleid. (2)

  • 2. De houder ligt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 3. De houder draagt zorg dat de risico-inventarisatie inzichtelijk is voor de ouders, wier kinderen worden opgevangen in de betreffende woning.

  • 4. De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een correct beeld van de praktijk te geven.

  • 5. De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie.

Paragraaf 2. Personeel

Artikel 2.1 Regels voor de verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen werkzaam bij het gastouderbureau zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag.

  • 2. Gastouders zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag.

  • 3. Volwassen huisgenoten die conform afspraak tussen het gastouderbureau en de gastouder worden ingezet bij de opvang, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag.

  • 4. De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen voor aanvang van de werkzaamheden niet ouder dan twee maanden.

Artikel 2.2 Passende beroepskwalificatie medewerkers

1.Alle beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO kinderopvang is opgenomen.

Paragraaf 3. Veiligheid en gezondheid

Artikel 3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

  • 1. De risico-inventarisaties beschrijven de veiligheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in de woning waar gastouderopvang plaatsvindt met zich meebrengt.

  • 2. De risico-inventarisatie beschrijft risico’s op de thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.

  • 3. Per woning waar gastouderopvang plaatsvindt, is er een plan van aanpak waarin is geformuleerd welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s.

  • 4. Per woning waar gastouderopvang plaatsvindt, is er een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld.

  • 5. De houder brengt ieder gastouder of vraagouder in wiens woning de opvang plaatsvindt, op de hoogte van de uitkomsten van de risico-inventarisatie en het daaruit voortvloeiende plan van aanpak

  • 6. Alle risico-inventarisaties zijn maximaal een jaar oud en betreffen de actuele situaties.

  • 7. Risico’s worden gereduceerd doordat de houder adviseert over het nemen van preventieve maatregelen.

  • 8. De plannen van aanpak worden uitgevoerd.

  • 9. De houder draagt er zorg voor dat alle gastouders weten hoe te handelen in noodsituaties.

Artikel 3.2 Risico-inventarisatie gezondheid

  • 1. De risico-inventarisatie beschrijven de gezondheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in de woning waar gastouderopvang plaatsvindt met zich meebrengt, waaronder de gezondheidsrisico’s m.b.t. producten en situaties.

  • 2. De risico-inventarisaties beschrijven risico’s op de thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu, medisch handelen.

  • 3. Per woning waar gastouderopvang plaatsvindt, is er een plan van aanpak waarin wordt geadviseerd welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s.

  • 4. De houder brengt ieder gastouder of vraagouder in wiens woning de opvang plaatsvindt, op de hoogte van de uitkomsten van de risico-inventarisatie en het daaruit voortvloeiende plan van aanpak.

  • 5. Alle risico-inventarisaties zijn maximaal een jaar oud en betreffen de actuele situatie.

  • 6. Risico’s worden gereduceerd doordat de houder adviseert over het nemen van preventieve maatregelen.

  • 7. De plannen van aanpak worden uitgevoerd.

  • 8. De houder draagt er zorg voor dat alle gastouders weten hoe te handelen in noodsituaties.

Paragraaf 4. Pedagogisch beleid en kwaliteit

Artikel 4.1 Pedagogisch beleidsplan

  • 1. Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de vier competenties uit de Wet kinderopvang: emotionele veiligheid, sociale competentie, persoonlijke competentie, persoonlijke competentie en overdracht normen en waarden.

  • 2. Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de leeftijdsopbouw en aantallen van de kinderen die door een gastouder worden opgevangen.

  • 3. Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de eisen die aan gastouderschap worden gesteld.

  • 4. Alle gastouders worden geïnformeerd over de inhoud van het pedagogisch beleidsplan waardoor zij ernaar kunnen handelen.

  • 5. Het gastouderbureau stelt zich minimaal jaarlijks op de hoogte of het handelen van de gastouders conform het pedagogisch beleidsplan geschiedt.

Artikel 4.2 Criteria voor de kwaliteit

  • 1. Het gastouderbureau formuleert de criteria voor de kwaliteit van gastouders.

  • 2. Iedere woning waar gastouderopvang plaatsvindt, beschikt over voldoende speel-en slaapruimtes voor de kinderen en over voldoende buitenspeelmogelijkheden, afgestemd op het aantal en leeftijd van de op te vangen kinderen.

  • 3. Het gastouderbureau toetst jaarlijks de gastouders op de criteria voor de kwaliteit.

  • 4. Het gastouderbureau bezoekt gastouders minimaal één keer per jaar.

Artikel 5.1 Wet klachtrecht

  • 1.

    De regeling voor de behandeling van klachten voorziet erin dat er onder andere wordt voldaan aan de beschreven eisen. (3)

  • 2.

    Houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

  • 3.

    Een houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement.

  • 4.

    De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een oordeel van de klachtencommissie. (4)

  • 5.

    De houder leeft geheimhoudingsplicht na.

  • 6.

    De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin een minimaal aantal zaken wordt aangegeven. (5)

  • 7.

    De houder zendt het verslag voor 1 april van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder.

    • (1)

      Het gaat hier om de volgende onderwerpen: Het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid, voedingsaangelegenheden van algemene aard, het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.

    • (2)

      Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie; de groepsgrootte; de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met de betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder de risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands.

    • (3)

      Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of voor hem werkzame personen jegens de cliënt. Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (minimaal 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt mag niet in de commissie zitten). Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en eventuele aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden). Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling). Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.

    • (4)

      De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijke mede of hij naar aanleiding van het oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.

    • (5)

      Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op d.d. 5 september 2006, nummer 115 
de secretaris, de burgemeester,
J.M.M.H. Thomas mr. S.W. van Schaijck