Regeling vervallen per 01-06-2015

Verordening leerlingenvervoer Geldrop-Mierlo

Geldend van 27-06-2013 t/m 31-05-2015

Intitulé

Verordening leerlingenvervoer Geldrop-Mierlo

Verordening

Verordening leerlingenvervoer gemeente Geldrop-Mierlo

De raad van de gemeente Geldrop-Mierlo,

gelezen het voorstel van het college d.d.16 april 2013,

gehoord de raad in de raadsronde van 3 juni 2013;

overwegende dat leerlingenvervoer een middel is op wettelijke basis om zowel leerlingen met een beperking als leerlingen die voor een school kiezen op grond van richting (vol)waardige kansen te bieden op onderwijs.

Besluit:

vast te stellen de volgende: Verordening leerlingenvervoer gemeente Geldrop-Mierlo

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

A.school

-Een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs (Stb. 1998, 495);

-een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra (Stb. 1998, 496);

-een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1998, 512);

B.ouders

De ouders, voogden of verzorgers van de leerling;

C.leerling

Een leerling van een school als bedoeld onder A;

D.gehandicapte leerling

Een leerling bedoeld onder C, met een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap die niet zelfstandig en ook niet onder begeleiding -van het openbaar vervoer gebruik kan maken;

E.woning

De plaats waar de leerling structureel en feitelijk zijn hoofdverblijf heeft;

F.afstand

De afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de voor de leerling voldoende begaanbare weg;

G.vervoer

Openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;

H.openbaar vervoer

Voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling per trein of bus.

I.aangepast vervoer

Vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, treintaxi of bustaxi;

J.eigen vervoer

Vervoer per eigen motorvoertuig;

K.reistijd

Heenreis

De totale tijd die ligt tussen het verlaten van de woning en de aankomst op het schoolplein.

Terugreis

De totale tijd die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids, een eventuele wachttijd en de aankomst bij de woning.

L.dichtstbijzijnde

toegankelijke school

Dichtstbijzijnde

-Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt: de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is. Deze afstand wordt gemeten langs de voor de leerling kortste weg.

Toegankelijke

-Voor het primair onderwijs is de school van de gewenste levensbeschouwelijke richting ofwel openbare school als toegankelijke school te kenmerken.

-Wat betreft (voortgezet) speciaal onderwijs wordt hier nog een

tweede criterium aan toegevoegd: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke

of geestelijke toestand. De hier bedoelde soorten zijn schooltypen zoals vermeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra. Op grond van de Wet op het primair onderwijs dient voor de speciale scholen voor basisonderwijs het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school in het samenwerkingsverband te worden bekostigd.

M.inkomen

Onder inkomen wordt het vastgestelde gecorrigeerde verzamelinkomen van de ouders bedoeld zoals dat in de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Stb. 2000, 215) is bepaald. Het peiljaar is het tweede kalenderjaar vóór het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd.

N.commissie

voor indicatie-

stelling

De commissie als bedoeld in artikel 28 c van de Wet op de expertisecentra;

O.vervoers-

voorziening

Een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerskosten van de leerling en eventueel een begeleider. Of aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen.

P.deskundigen

de indicatiesteller die de vervoersindicatie voor gemeente Geldrop-Mierlo uitvoert, Commissie voor indicatiestelling, commissie voor de begeleiding of een (medisch) expert bijv. een orthopedagoog of psycholoog;

Q.samenwerk-

ingsverband

Het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18 van de Wet op het primair onderwijs;

R.commissie voor de begeleiding

de commissie die is ingesteld door het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, niet zijnde een instelling, of de bevoegde gezagsorganen van twee of meer scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, niet zijnde instellingen, die hetzelfde expertisecentrum instandhouden;

S.OPDC

Orthopedagogisch en -didactisch centrum als bedoeld in artikel 10H, lid 3 van de WVO;

T.Vervoers-

indicatie

Advies van deskundige die door gemeente Geldrop-Mierlo is aangesteld en die een advies voor vervoerssoort afgeeft van leerlingen waarvoor een aanvraag leerlingenvervoer is aangediend;

U.budgethouder

De natuurlijke persoon aan wie op grond van de verordening een vervoersbudget is toegekend;

V.Samen-

werkingsverband

Regio Eindhoven

(SRE)

Het SRE geeft vorm aan de bestuurlijke samenwerking van de 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant en ondersteunt deze gemeenten bij de uitoefening van een aantal van hun taken. Het SRE-gebied bestaat uit de gemeenten:

Geldrop-Mierlo, Eindhoven, Nuenen, Veldhoven, Waalre, Heeze-Leende, Cranendonk, Someren, Asten, Deurne, Gemert-Bakel, Laarbeek, Helmond, Son en Breugel, Best, Oirschot, Reusel De Mierden, Bladel, Eersel, Bergeijk, Valkenswaard;

W.meerkosten

De kosten die gemaakt worden als gevolg van alternatieve ophaal- en afzetadressen welke geen onderdeel uitmaken van de route woning -school-school-woning.

X.regionale expertisecentrum

Samenwerkingsverband van speciale scholen in een regio, opgericht als onderdeel van de wet op nieuwe, leerlinggebonden financiering. De samenwerking verloopt per cluster. Doel van de samenwerking is een efficiënter en doelmatiger stelsel van speciaal onderwijs.

Y.Vervoersbudget

Een vervoersbudget voor een zelf te organiseren vervoersvoorziening. De vervoersindicatie is bepalend voor de hoogte van het vervoersbudget.

Indicatie openbaar vervoer zelfstandig= vervoersbudget gebaseerd op kosten openbaar vervoer.

Indicatie openbaar vervoer met begeleiding = vervoersbudget gebaseerd op kosten eigen vervoer.

Indicatie aangepast vervoer = aangepast vervoer in natura of een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening.

Artikel 2 Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten

  • 1. Voor het schoolbezoek kent het college aan de ouders -van in de gemeente verblijvende leerlingen- op aanvraag een vervoersvoorziening toe. Hierbij neemt zij het bepaalde in deze verordening in acht.

  • 2. Als het eerste lid van toepassing is, verlangt het college van de ouders die recht hebben op een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten, betaling van een bijdrage tot maximaal het bedrag dat de ouders volgens het bepaalde in deze verordening moeten bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de bijdrage laat de aanspraak op bekostiging vervallen.

  • 3. Ouders blijven altijd verantwoordelijk voor het schoolbezoek van hun kinderen.

  • 4. Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de bekostiging op aanvraag verstrekt aan de leerling.

Artikel 3 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1. Bekostiging van de vervoerskosten wordt toegekend over de afstand tussen de woning en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.

  • 2. Als ouders bekostiging van de vervoerskosten aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan 6 kilometer (basisonderwijs) of 4 kilometer (speciale school voor basisonderwijs), (voortgezet) speciaal onderwijs), terwijl er dichterbij de woning een toegankelijke school aanwezig is, dan heeft men alleen recht op bekostiging als de ouders schriftelijk verklaren dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs ofwel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, die dichterbij de woning zijn gelegen.

  • 3. Als voor de dichtstbijzijnde toegankelijke school een wachtlijst bestaat, vindt bekostiging plaats naar een verder weg gelegen school zonder wachtlijst binnen het samenwerkingsverband. Het recht op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school. Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening moeten ouders een bewijs van inschrijving op de wachtlijst overhandigen.

  • 4. Als er geen wachtlijst voor de betreffende leerling meer is voor de dichtstbijzijnde toegankelijke school, wordt de vergoeding voor het leerlingenvervoer beperkt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Dit geldt alleen als die dichtstbijzijnde toegankelijke school binnen het gebied van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) ligt èn de school waar voorheen een wachtlijst voor bestond buiten het gebied van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) ligt.

Artikel 4 Uitbetaling van de bekostiging

Het college bepaalt bij het verstrekken van bekostiging van de vervoerskosten de wijze en het tijdstip van de uitbetaling en de tijdsduur van de verstrekte bekostiging. Als het mogelijk is wordt er een beschikking voor meerdere jaren afgegeven of zelfs voor de gehele schoolperiode.

Artikel 5 Aanvraagprocedure

  • 1. Het college stelt het aanvraagformulier vast.

  • 2. Een aanvraag voor bekostiging van de vervoerskosten wordt ingediend bij het college door middel van een volledig ingevuld en door de ouders ondertekend formulier. Het formulier moet voorzien zijn van alle op het formulier gevraagde gegevens.

  • 3. Ouders zijn bevoegd om op het aanvraagformulier aan te geven welke vorm van vervoersvoorziening hun voorkeur heeft.

  • 4. De aanvraag wordt, als het een aanvraag voor het eerstvolgende schooljaar betreft, vóór 1 mei voorafgaand aan dat schooljaar ingediend.

  • 5. Het college kan de ouders vragen om aanvullende gegevens te verstrekken, als dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is.

  • 6. Leerlingen waarvoor een aanvraag voor leerlingenvervoer is ingediend waarbij sprake is van een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperking, of een school voor speciaal basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt worden geïndiceerd door een deskundige die door gemeente Geldrop-Mierlo is aangesteld.

  • 7. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens inclusief de vervoersindicatie zoals deze in artikel 5 lid 6 is beschreven.

  • 8. Het college betrekt bij de toe te kennen vervoersvoorziening de afgegeven vervoersindicatie.

  • 9. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met maximaal vier weken uitstellen als er noodzakelijke gegevens ontbreken. Het college brengt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte.

  • 10. Als een vervoersvoorziening wordt toegekend wordt deze getroffen:

    • a.

      met ingang van het nieuwe schooljaar als de aanvraag vóór 1 mei is ingediend;

    • b.

      met ingang van de door de ouders verzochte datum als het een aanvraag gedurende het schooljaar betreft. Hierbij moeten de genoemde termijnen zoals aangegeven in lid 7 en 9 van artikel 5 in acht worden genomen. De bekostiging kan nooit met terugwerkende kracht worden verstrekt.

Artikel 6 Doorgeven van wijzigingen

  • 1. De ouders zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten, meteen schriftelijk mede te delen aan het college. Hierbij moet de datum van de wijziging worden vermeld.

  • 2. Als sprake is van een wijziging die van invloed is op de verstrekte bekostiging, vervalt de aanspraak op bekostiging en verstrekt het college mogelijk opnieuw bekostiging van de vervoerskosten. Het college deelt het besluit schriftelijk mee aan de ouders.

  • 3. Als ouders onterecht een bekostiging hebben gekregen voor de vervoerskosten, kan de bekostiging teruggevorderd worden of vindt er een verrekening plaats bij een eventuele nieuwe verstrekking van bekostiging.

  • 4. Het college heeft het recht tot het controleren van de bestede vervoersbudgetten voor evaluatiedoeleinden of bij twijfel van rechtmatig gebruik.

Artikel 7 Peildatum leeftijd leerling

Voor het verstrekken van bekostiging op basis van openbaar vervoer met begeleiding is de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de bekostiging betrekking heeft bepalend. Op het moment dat een leerling op 1 augustus 11 jaar is geldt dit het hele schooljaar als 11 jaar.

HOOFDSTUK 2 Vorm van te verstrekken vervoersvoorziening

Artikel 8 Vervoersvoorziening voor leerlingen van scholen voor primair onderwijs op basis

van levensbeschouwing

Het college verstrekt aan ouders van een leerling die een school voor primair onderwijs bezoekt, uitsluitend een vervoersvoorziening in de vorm van een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening gebaseerd op de kosten van eigen vervoer.

Artikel 9 Vervoersvoorziening voor leerlingen van een speciale school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en gehandicapte leerlingen van scholen voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs

Het college kan één van de drie vormen van vervoersvoorzieningen verstrekken aan ouders voor leerlingen van een speciale school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en gehandicapte leerlingen van scholen voor primair- en voortgezet onderwijs:

a. een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening;

b. een vervoersbudget waarbij gebruik wordt gemaakt van het aangepast vervoer dat door de gemeente Geldrop-Mierlo is geselecteerd;

c. een vervoersvoorziening in natura ten aanzien van aangepast vervoer in de vorm van een (taxi)busje.

Artikel 10 Omvang van de bekostiging

Op het vervoersbudget zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

a. de omvang van de kosten voor het eigen vervoer alsook openbaar vervoer met begeleiding zijn gebaseerd op de kilometervergoeding van Reisregeling binnenland over de afstand tussen woning en school;

b. de omvang van de kosten voor het openbaar vervoer (zelfstandig) is gebaseerd op het goedkoopste openbaar vervoer advies over de afstand tussen woning en school;

c. de omvang van de kosten voor het aangepast vervoer wordt afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken vervoersvoorziening in natura;

Artikel 11 Overmaking vervoersbudget

Na het opmaken van de beschikking wordt het vervoersbudget overgemaakt op een door de aanvrager opgegeven rekeningnummer, tenzij aannemelijk is dat de middelen wegens bijzondere omstandigheden niet worden besteed aan vervoer. Dit dient door de aanvrager te worden aangegeven bij de gemeente Geldrop-Mierlo. Er bestaat dan de mogelijkheid om de bekostiging contant te ontvangen.

HOOFDSTUK 3 Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair

onderwijs op basis van levensbeschouwing

Artikel 12 Afstandscriterium

Het college verstrekt aan de ouders van de leerling, die een school voor primair onderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool meer dan zes kilometer bedraagt.

Artikel 13 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

  • 1. Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 12, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het tweede lid;

  • 2. Aan de ouders die meer dan één leerling vervoeren, verstrekt het college éénmaal de bekostiging op basis van de kosten van het eigen vervoer waarbij het bedrag gebaseerd wordt op een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling binnenland.

HOOFDSTUK 4 Bepalingen omtrent het vervoer van de leerlingen naar een speciale school voor basisonderwijs

Artikel 14 Bekostiging van de kosten leerlingenvervoer naar een speciale school voor basisonderwijs

Het college verstrekt aan de ouders van de leerling, die een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs meer dan vier kilometer bedraagt.

Artikel 15 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor

basisonderwijs in het samenwerkingsverband

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt bekostiging verstrekt voor de kosten van het vervoer over de afstand tussen de woning en:

a. de voor de leerling dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, of

b. een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a. bedoelde samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder a. en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.

Artikel 16 Bekostiging van de kosten voor een speciale school voor basisonderwijs

  • 1. Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 14, bekostigt het college bedoelde kosten van het openbaar vervoer vervoer (heen en terug) als de leerling zelfstandig kan reizen met het openbaar vervoer;

  • 2. Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 14 en op basis van de vervoersindicatie blijkt dat de leerling is aangewezen op openbaar vervoer met begeleiding bekostigt het college een vervoersbudget op basis van de kosten van eigen vervoer.

  • 3. Als het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het college bij de beschikking de afgegeven vervoersindicatie te betrekken.

Artikel 17 Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer

1.Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, als voldaan wordt aan het afstandscriterium van vier kilometer zoals bepaald in artikel 14, en:

a. de leerling, naar het oordeel van het college niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van openbaar vervoer gebruik te maken, of:

b. de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer met een enkele reis naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of:

c. openbaar vervoer ontbreekt.

2.Indien het college de in het vorige lid bedoelde bekostiging niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking de afgegeven vervoersindicatie te betrekken.

HOOFSTUK 5 Eigen bijdrage en bekostiging naar financiële draagkracht

Artikel 18 Drempelbedrag

  • 1. Aan de ouders van een leerling die een school voor primair onderwijs op basis van levensbeschouwing of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, van wie het inkomen tezamen meer bedraagt dan euro 24.300,- wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het eigen vervoer van die leerling de kosten van het eigen vervoer over de in artikel 12 en 14 bepaalde afstand te boven gaan.

  • 2. In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor primair onderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het eigen vervoer over de in artikel 12 en 14 bepaalde afstand, in het geval dat het inkomen van de ouders meer bedraagt dan euro 24.300,-.

  • 3. Het bedrag van euro 24.300,-, genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 1 januari 2011 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van euro 450,-. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van euro 24.300,-.

  • 4. Deze bepaling is niet van toepassing op de leerling voor wie op basis van hoofdstuk 6 en 7 een vervoersvoorziening is verstrekt.

Artikel 19 Financiële draagkracht

  • 1. Indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor primair onderwijs op basis van levensbeschouwing meer dan 20 km bedraagt, wordt de vastgestelde bekostiging verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag.

  • 2. In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor primair onderwijs meer dan 20 km bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

  • 3. De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van het gecorrigeerde verzamelinkomen van de ouders in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. In het Financieel Besluit Verordening leerlingenvervoer gemeente Geldrop-Mierlo is de exacte hoogte van de eigen bijdrage bepaald.

  • 4. De inkomensbedragen worden met ingang van 1 januari 2011 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van euro 500,-. In het Financieel Besluit Verordening leerlingenvervoer gemeente Geldrop-Mierlo is de exacte hoogte van de inkomensbedragen bepaald.

  • 5. De bedragen van de eigen bijdrage worden met ingang van 1 januari 2011 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van euro 5,.

  • 6. Deze bepaling is niet van toepassing op de leerling voor wie op basis van hoofdstuk 6 en 7 een vervoersvoorziening wordt verstrekt.

HOOFDSTUK 6 Bepalingen omtrent het vervoer van de leerlingen van scholen voor

(voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 20 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school cluster 4 (Wet op de Expertisecentra)

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 geldt voor de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs uit cluster 4 bezoekt als dichtstbijzijnde toegankelijke school, de school die door de commissie voor de indicatiestelling is geadviseerd. Dit is van toepassing zolang de leerling zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionale expertisecentrum waaraan voornoemde commissie is verbonden.

Artikel 21 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer

Het college verstrekt aan de ouders van de leerling, die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt op aanvraag, bekostiging van de vervoerskosten als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs meer dan vier kilometer bedraagt.

Artikel 22 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding

  • 1. Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 21, bekostigt het college bedoelde kosten van het openbaar vervoer vervoer (heen en terug) als de leerling zelfstandig kan reizen met het openbaar vervoer;

  • 2. Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 21 en op basis van de vervoersindicatie blijkt dat de leerling is aangewezen op openbaar vervoer met begeleiding bekostigt het college een vervoersbudget op basis van de kosten van eigen vervoer.

  • 3. Als een begeleider meer dan een leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het eigen vervoer voor één leerling voor bekostiging in aanmerking.

Artikel 23 Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer

1.Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, als voldaan wordt aan het afstandscriterium van vier kilometer zoals bepaald in artikel 21, en:

a. de leerling, naar het oordeel van het college niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van openbaar vervoer gebruik te maken, of:

b. de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer met een enkele reis naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of:

c. openbaar vervoer ontbreekt.

2.Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, moet het bij de beschikking de afgegeven vervoersindicatie te betrekken.

Artikel 24 Bekostiging van de kosten van het weekeinde en vakantievervoer aan de in de

gemeente wonende ouders

Het college bekostigt desgewenst, op aanvraag, de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft.

Artikel 25 Bekostiging kosten weekeinde en vakantievervoer

  • 1. Het college verstrekt aan de ouders bekostiging van de kosten van het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.

  • 2. Het college bekostigt de kosten van het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

  • 3. Voor bekostiging van weekend- en vakantievervoer is artikel 23, eerste lid onder b, niet van toepassing.

HOOFDSTUK 7 Bepalingen omtrent het vervoer van gehandicapte leerlingen van scholen

voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs

Artikel 26 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer voor gehandicapte leerlingen

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 verstrekt het college bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer aan de ouders van de leerling met een handicap die een basisschool of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt en die gehandicapt is en daardoor niet in staat is om zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen.

  • 2. Als het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, moet het bij de beschikking de afgegeven vervoersindicatie betrekken.

  • 3. Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het eigen vervoer voor één leerling voor bekostiging in aanmerking.

Artikel 27 Bekostiging op basis van kosten van aangepast vervoer

1.Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling met een handicap die een basisschool of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt, indien:

a. de leerling, naar het oordeel van het college niet in staat is om onder begeleiding van openbaar vervoer gebruik te maken, of:

b. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 26 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer met enkele reis naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of:

c. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 27 en openbaar vervoer ontbreekt.

2.Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking de afgegeven vervoersindicatie te betrekken.

HOOFDSTUK 8 Slotbepalingen

Artikel 28

Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Financieel Besluit Verordening gemeente Geldrop-Mierlo geldende bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 29 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 30 Afwijken van bepalingen

Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.

Artikel 31 Intrekking oude regeling

De verordening leerlingenvervoer gemeente Geldrop-Mierlo 2011 wordt ingetrokken op het moment dat Verordening leerlingenvervoer 2013 gemeente Geldrop-Mierlo van kracht is.

Artikel 32 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de éérste dag na de datum van uitgifte van Middenstandsbelangen (het Gemeenteblad) waarin zij is geplaatst.

Artikel 33 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening leerlingenvervoer gemeente Geldrop-Mierlo.

Toelichting verordening

A Algemene toelichting Verordening leerlingenvervoer gemeente Geldrop-Mierlo

Inleiding

Ieder kind heeft recht op onderwijs. De meeste kinderen gaan naar een school bij hen in de buurt, maar het kan voorkomen dat dat niet kan. Zo kunnen ouders een bezwaar hebben tegen een specifieke school op basis van hun geloofsovertuiging of heeft een kind een beperking, waardoor de school dicht bij huis niet geschikt is. Ook is het mogelijk dat een leerling vanwege een handicap niet of niet zelfstandig de weg van de woning naar school af kan leggen.

Omdat dit zou kunnen betekenen dat de “vrijheid van onderwijs” en “recht op onderwijs” wordt beperkt, heeft de overheid besloten de gemeente op te dragen leerlingenvervoer in het leven te roepen. Dit is vastgelegd in artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO), artikel 4, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en artikel 4, eerste lid van de Wet op de expertisecentra (WEC).

Iedere gemeente dient op grond hiervan een verordening leerlingenvervoer op te stellen. In deze verordening zijn de voorwaarden, indieningsvoorschriften en regels vastgelegd waaraan iemand moet voldoen om voor een voorziening leerlingenvervoer in aanmerking te komen. Deze voorziening kan –afhankelijk van de omstandigheden- een tegemoetkoming in de kosten, vervoer in natura of een combinatie hiervan zijn.

De gemeente Geldrop-Mierlo heeft gekozen voor een leerlingenvervoerbeleid waarin zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid en cliëntgerichtheid centraal staan en waarbij het vervoersbudget zorgt voor het bieden van maatwerk. Centraal uitgangspunt is daarbij dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft liggen.

1.1 Wijze van vervoer

Om te kunnen bepalen welk vervoer passend is, wordt voor ieder kind een vervoersindicatie gesteld. Bij deze indicatiestelling wordt bekeken wat de mogelijkheden van een kind zijn en hoe deze zich ontwikkelen. Dit betekent dat de duur van indicatie afhangt van de vooruitzichten op verandering in de situatie. Het college kan –als er zwaarwegende redenen zijn- afwijken van deze indicatie.

De verordening kent een drietal vervoersvoorzieningen

a.een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening. Dit vervoersbudget wordt verstrekt bij een toekenning voor aangepast vervoer, openbaar vervoer en eigen vervoer. Deze mogelijkheid is in elk geval van toepassing op leerlingenvervoer op grond van levensbeschouwing.

De hoogte van het vervoersbudget is afhankelijk van het type vervoer dat wordt toegekend.

Eigen vervoer

Op het moment dat hiervoor een aanvraag wordt ingediend verstrekt het college, indien wordt voldaan aan het afstandscriterium, een vervoersbudget. De hoogte van dit budget wordt bepaald door de retour-afstand tussen de woning en het schooladres (gemeten met Google Maps). Per kilometer wordt een bijdrage berekend. Deze bijdrage is gebaseerd op de reisregeling binnenland. Kortom, afstand x bijdrage per kilometer x aantal schooldagen= hoogte vervoersbudget.

Openbaar vervoer

Een vervoersbudget als genoemd onder a. wordt verstrekt als een leerling zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen. De hoogte van het budget is dan gelijkwaardig aan de kosten die de gemeente zou moeten maken bij een voorziening in natura. Met behulp van www.ov9292.nl wordt berekend wat de korste/goedkoopste voorziening in natura is. De kosten worden dan verstrekt in de vorm van een vervoersbudget.

Voor leerlingen waarvoor een vervoersindicatie wordt gesteld voor openbaar vervoer met begeleiding wordt een vervoersbudget verstrekt op basis van eigen vervoer afgeleid van de Reisregeling binnenland.

Op het moment dat uit het dossier en de vervoersindicatie blijkt dat de leerling is aangewezen op openbaar vervoer met begeleiding wordt de hoogte van het vervoersbudget bepaald op basis van de kosten van eigen vervoer afgeleid van de reisregeling binnenland.

b. een vervoersbudget waarbij gebruik kan worden gemaakt van het aangepast vervoer dat door gemeente Geldrop-Mierlo is geselecteerd. Dit vervoersbudget wordt enkel verstrekt bij een toekenning voor aangepast vervoer.

Op het moment dat door het college wordt bepaald dat aangepast vervoer voor de betreffende leerling een passende vervoersvoorziening is wordt er een vervoersbudget verstrekt gebaseerd op basis van de in natura te verstrekken voorziening. Van dit budget kan gebruik worden gemaakt van aangepast vervoer, wat is geselecteerd door de gemeente Geldrop-Mierlo. Daarnaast bestaat hierbij de mogelijkheid voor ouders om alternatieve adressen, met een structureel karakter (dagelijks, wekelijks of maandelijks terugkerend) op te geven. De meerkosten die ontstaan als gevolg van de alternatieve adressen komen voor rekening van de ouders. Ook kan het vervoersbudget ingezet worden om een aantal dagen aangepast vervoer in te kopen. De overige dagen zijn de ouders vrij om het budget naar eigen inzicht te besteden (zelf brengen, roulatiesysteem met andere ouders, of combinatie met openbaar vervoer of zelfs fiets). Dit vervoersbudget wordt verstrekt per leerling. Ouders kunnen geen beroep doen op een vervoersbudget voor begeleiding bij een indicatie voor aangepast vervoer. Wel bij openbaar vervoer.

c. een vervoersvoorziening in natura ten aanzien van aangepast vervoer in de vorm van een (taxi)busje. Deze vervoersvoorziening wordt enkel verstrekt bij een toekenning voor aangepast vervoer. Bij deze vervoersvoorziening wordt er alleen vervoerd van het woonadres naar het schooladres en terug. De vergoeding wordt verstrekt per leerling.

1.2 Drempelbedrag en financiële draagkracht

Voor ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, kan een drempelbedrag in rekening worden gebracht (zie artikel 18 van de verordening). Een drempelbedrag is een bedrag wat ouders zelf dienen bij te dragen in de kosten voor leerlingenvervoer. Dit drempelbedrag wordt in mindering gebracht op het te verstrekken vervoersbudget. Een drempelbedrag mag alleen gevraagd worden bij onderwijs op basis van richting (geloof/levensbeschouwing) of een speciale school voor basisonderwijs.

Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven ouders recht hebben op leerlingenvervoer. In de verordening is deze grens vastgesteld op vier (sbo) en (v)so) of zes kilometer (regulier basisonderwijs). De ouderlijke bijdrage is in dat geval gelijk aan de kosten van het eigen vervoer voor deze vier of zes kilometer. Het drempelbedrag wordt per leerling in rekening gebracht.

Artikelsgewijze toelichting Verordening leerlingenvervoer gemeente Geldrop-Mierlo

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

Ad A school

Speciale school voor basisonderwijs

De Wet op het primair onderwijs (WPO), die op 1 augustus 1998 in werking is getreden, voorziet in de samenvoeging van het basisonderwijs en het onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom), moeilijk lerende kinderen (mlk) en in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (iobk) in een wet. De scholen voor lom, mlk en iobk heten onder de WPO

‘speciale scholen voor basisonderwijs’.

School voor voortgezet onderwijs

Onder een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de WVO, vallen het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo)en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), waar praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs deel van uit maken.

Speciaal onderwijs (WEC)

De Wet op de expertisecentra (WEC) omvat al het overig speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Het gaat om onderwijs voor doven, slechthorenden, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapten, lichamelijk gehandicapten, kinderen opgenomen in het ziekenhuis, langdurig zieken, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare

kinderen, meervoudig gehandicapten en onderwijs op pedologische instituten.

De WEC onderscheidt de volgende clusters:

-Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap;

Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudige gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;

  • -

    Cluster 3: onderwijs aan langdurige zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;

  • -

    Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

Particuliere scholen

Men kan recht hebben op leerlingenvervoer zowel naar rijksbekostigde als particuliere scholen bestaan, mits de particuliere school een onderwijsrichting vertegenwoordigt en mits de particuliere school een ‘school’ in de zin van de onderwijswetten is. Momenteel zijn het individuele leerplichtambtenaren die beslissen of een particuliere school voldoende lijkt op bekostigde scholen. Op rijksniveau bestaat het voornemen dit centraal te gaan bepalen. In 2007 is daarom een wetswijziging van de Leerplichtwet in behandeling gegeven bij de Eerste en Tweede Kamer. De wetswijziging beoogt onder andere aanscherping van de criteria waaraan particuliere scholen moeten voldoen. De Raad van State heeft echter negatief geoordeeld over dit wetsvoorstel en de minister en de staatssecretaris zijn om opheldering gevraagd. Het is niet duidelijk of (en wanneer) het wetsvoorstel doorgang zal vinden.

Andere onderwijsvormen

Het vervoer naar het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het universitair onderwijs valt nooit onder het leerlingenvervoer. Gehandicapte leerlingen die een dergelijke opleiding volgen, kunnen zich tot het UWV wenden voor een eventuele vergoeding.

Hoogbegaafde leerling

Wanneer voor een hoogbegaafde leerling het reguliere onderwijsaanbod niet adequaat is en de leerling daarom een school voor gewoon (voortgezet) onderwijs bezoekt, dan hoeft de gemeente volgens de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen bekostiging van de kosten van het leerlingenvervoer toe te kennen. De reden hiervoor is dat een school voor gewoon (voortgezet) onderwijs geen school is in de zin van de WEC (uitspraak van 9 november 1995, nr. H 01.95.0165; zie Jur. 21.8; in een uitspraak van 23 april 1998, nr. H01.98.0221 bevestigd).

Besluit trekkende bevolking

Het Besluit trekkende bevolking van de WPO (Stb. 465, 1985) bevat voorschriften voor scholen voor kinderen van wie de ouders een trekkend bestaan leiden (zoals scholen voor kinderen van kermisexploitanten, schippers of circusmedewerkers). De voorzieningen voor deze groepen zijn opgenomen in de Wet Primair Onderwijs en de scholen worden aangemerkt als basisscholen. Belangrijkste overweging hiervoor is, dat de betreffende kinderen in principe aangewezen zijn op het reguliere basisonderwijs. Van een speciale orthopedagogische of didactische benadering is geen sprake. Dit betekent dat de ouders van de betreffende leerlingen aanspraak kunnen maken op bekostiging van vervoer. Hiervoor gelden de bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs en speciale scholen voor basisonderwijs.

Een belangrijke uitzondering vormen:

  • -

    leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B Besluit trekkende bevolking);

  • -

    leerlingen die ligplaatsscholen bezoeken voor varende kinderen (Titel C Besluit trekkende bevolking).

Ouders van leerlingen die voornoemde scholen bezoeken, komen niet voor bekostiging van vervoer in aanmerking. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek, vormen onderdeel van de materiële instandhouding van die scholen.

Medische behandeling en zorg

Gemeenten worden steeds vaker geconfronteerd met aanvragen van ouders voor bekostiging van vervoer naar instellingen waar kinderen dagbehandelingen (zorg) krijgen, al dan niet in combinatie met onderwijs. Gemeenten zijn hier in principe niet toe verplicht. Het leerlingenvervoer betreft slechts het vervoer naar en van een school op de schooltijden die zijn

aangegeven in de schoolgids. Dan gaat het dus om een onderwijsinstelling in de zin van de onderwijswetgeving; zorginstellingen, medische kinderdagverblijven en dergelijke worden hier niet toe gerekend.

Als leerlingen gedurende de dag ziek worden en opgehaald moeten worden vanuit school dan is dat de verantwoordelijkheid van de ouders. Ouders dienen dan zelf voor het vervoer te zorgen.

Volgt een kind ook onderwijs op of nabij die locatie, dan kan het zijn dat ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming bij de gemeente kunnen krijgen. Ook dan moet het gaan om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving, dus moet de instelling die het onderwijs verzorgt een “school” zijn. Hierbij geldt dat gemeenten vervoeren in aansluiting op het begin en einde

van de schooldag volgens de schoolgids. Krijgen kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandelingen, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer.

Ad B ouders

In de omschrijving van het begrip ‘ouders’ is het onderscheid dat in de WPO en de WEC ten aanzien van ouders is aangebracht niet overgenomen. De WPO verstaat onder ouders: ouders en voogden van kinderen. De WEC verstaat ook de verzorgers daaronder. Op dit moment ligt er een wetswijziging van de WPO bij de Raad van State dat dit onderscheid opheft: door deze wijziging zullen ook verzorgers onder het begrip ‘ouders’ in de zin van de WPO vallen. Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’, zoals bedoeld in de verordening.

Voor de bepaling of een drempelbedrag verplicht is, dient een inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting aanwezig te zijn. Als de aanvrager een rechtspersoon is (bijvoorbeeld een zorginstelling), dan valt deze formeel niet onder de werking van de Wet op de inkomstenbelasting. In de bekostiging van instellingen is vaak rekening gehouden met bekostiging van de kosten van het dagelijks vervoer naar school en het weekeinde- en vakantievervoer. In voorkomende gevallen kan met de betrokken instelling contact worden opgenomen.

Ad C leerling

In artikel 39, derde lid, van de WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen worden pas als zij de leeftijd van vier jaar hebben bereikt leerling in de zin van de WPO (artikel 39, eerste lid, WPO). De ouders kunnen dan ook pas vanaf het moment dat hun kind vier jaar is geworden eventueel aanspraak maken op bekostiging van de vervoerkosten naar de

basisschool of speciale school voor basisonderwijs. De toelatingsleeftijd voor kinderen in het speciaal onderwijs is geregeld in artikel 39 van de WEC.

Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ongeacht of zij al leerplichtig zijn, kunnen de ouders, indien zij voldoen aan de voorwaarden van de gemeentelijke verordening leerlingenvervoer, aanspraak maken op bekostiging van de vervoerskosten. Voor het voortgezet onderwijs geldt dat zolang een leerling toegelaten is op een school voor voortgezet onderwijs, en dus

‘leerling’ is van zo’n school, er aanspraak kan bestaan op bekostiging op grond van hoofdstuk 7 van de verordening.

Illegale leerlingen

Het recht op onderwijs, ook voor illegaal in ons land verblijvende leerlingen, is gebaseerd op het principe dat jongeren waar ook ter wereld moeten worden toegerust om aan het maatschappelijke leven deel te nemen, Nederland is hiertoe internationale verdragsrechtelijke verplichtingen aangegaan. In de Koppelingswet is vastgelegd dat illegale kinderen die voor hun 18e jaar een onderwijstraject zijn gestart het recht hebben om dit af te maken. Hier vloeit uit voort dat illegale leerlingen in principe recht hebben op leerlingenvervoer. Scholen en gemeenten hoeven leerplichtige leerlingen niet te vragen naar de verblijfsstatus. Een schoolleider kan dus niet als een opsporingsambtenaar worden ingezet.

Asielzoekerskinderen

Voor kinderen die in een Asielzoekerscentrum (AZC) verblijven en naar school toe gaan, bestaat de Richtlijn schoolvervoer asielzoekers. Deze richtlijn houdt in dat het AZC het vervoer betaalt van het AZC naar de school. Dit betaalt het AZC uit de middelen die het via het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en vice versa ontvangt. Leerlingen die niet in een asielzoekerscentrum verblijven, vallen onder de gemeentelijke regeling leerlingenvervoer. Gemeenten moeten leerlingen die in aanmerking komen voor het leerlingenvervoer in principe vervoeren naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de soort en de richting.

Besluit trekkende bevolking

Voor de begripsomschrijving ‘leerling’ geldt, evenals voor de begripsomschrijving van ‘school’, dat die leerlingen zijn uitgesloten die een rijdende school voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers dan wel een ligplaatsschool voor varende kinderen bezoeken.

Ad D gehandicapte leerling

Een leerling die door een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig of niet onder begeleiding van het openbaar vervoer gebruik kan maken, wordt aangemerkt als een gehandicapte leerling in de zin van de verordening.

Ad E woning

Onder ‘woning’ wordt in de verordening verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk zijn hoofdverblijf heeft. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. Het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven. Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat als een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aangevraagd moet worden (dit geldt overigens niet indien het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders tijdelijk elders verblijft).

Tijdelijk verblijf

Met name bij zeer kort tijdelijk verblijf van de leerling in een andere gemeente kan de vraag rijzen of het redelijk is dat deze gemeente de vervoerskosten moet dragen. Doordat het vervoer vaak tijdelijk is, is het moeilijk om dit goed te beoordelen op basis van de verordening voor leerlingenvervoer. Het gevolg is dat dit heel erg duur uit kan vallen.

Ook voor ouders is dit omslachtig: bij gemeente A moeten zij deelname aan het vervoer opzeggen, bij gemeente B vervoer aanvragen en een aantal weken later dienen zij het omgekeerde te doen. Bovendien bevat de definitie van het begrip woning een structureel element. In een voorkomend geval gaan we hier als volgt mee om. Als vooraf vaststaat dat een leerling gedurende een korte periode (niet meer dan zes weken) in een andere gemeente (B) verblijft en zijn oude school blijft bezoeken, dan wordt dit verblijf aangemerkt als verblijf in de oorspronkelijke gemeente (A). Deze gemeente (A) zal dan ook het vervoer gedurende deze weken blijven verzorgen. Hierbij wordt er van uitgegaan dat het kind naar zijn eigen school blijft gaan. Is de afstand van het tijdelijk verblijf van de leerling naar school kleiner dan de kilometergrens die gemeente A hanteert, dan zal uiteraard (tijdelijk) geen aanspraak op bekostiging van vervoerkosten bestaan. In alle andere situaties waarin een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft verdient het aanbeveling de hoofdregel toe te passen, namelijk dat in de gemeente waarin de leerling feitelijk verblijft het leerlingenvervoer wordt aangevraagd. Deze gemeente beoordeelt dan dit verzoek op basis van de eigen verordening leerlingenvervoer. Deze verordening kan uiteraard andere criteria bevatten dan de verordening leerlingenvervoer van de oorspronkelijke gemeente.

Dagcentrum: twee woningen

Het uitgangspunt van de verordening leerlingenvervoer is, dat slechts het vervoer van de woning naar de school en vice versa wordt bekostigd. In het geval een leerling vanuit een ouderlijke woning een school bezoekt en vanuit die school, omwille van een medische of sociale indicatie, naar een dagcentrum (bijvoorbeeld een Boddaertcentrum) reist, is de gemeente niet verplicht het vervoer van school naar het dagcentrum te bekostigen. Als het dagcentrum als structureel feitelijk (eventueel tweede) verblijf gezien kan worden, kan een gemeente ervan uitgaan dat het kind twee woningen in de zin van de verordening heeft, te weten de ouderlijke woning en het dagcentrum en daarom toch besluiten tot bekostiging. Dit is een keuze van de gemeente. Als de gemeente wel bekostigt, dan kan er

vervoer van huis naar school en van school naar het dagcentrum worden aangeboden. Het dagcentrum wordt dan aangemerkt als tweede woning. Het vervoer van het dagcentrum naar huis valt dan niet onder het leerlingenvervoer.

Gescheiden ouders: twee woningen

Een kind van gescheiden ouders kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind evenveel bij de ene als de andere ouder verblijft, kan gezegd worden dat er sprake is van twee hoofdverblijven. Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk,

voor de dagen dat het kind doordeweeks bij hen verblijft, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet terzake; doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling. De betreffende gemeenten toetsen de aanvraag elk aan de eigen verordening leerlingenvervoer, waarbij onder meer wordt bekeken of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school wel de dichtstbijzijnde toegankelijke is en of voldaan is aan de afstandsgrens. Het komt voor dat slechts in één van beide gemeenten aanspraak op leerlingenvervoer bestaat, doordat de school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is.

Ad F afstand

De afstand wordt consequent gemeten via de routeplanner (routebeschrijving) van Google Maps. Indien de routeplanner van Google Maps meerdere routes voorstelt, wordt standaard gekozen voor de eerst voorgestelde route en wordt er dus van die voorgestelde kilometers en tijd uitgegaan.

Met betrekking tot het begrip ‘afstand’ heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat de veiligheid van de weg op zich zelf beoordeeld voldoende dient te zijn (uitspraak van 31 maart 1989, R03.87.2599; zie Jur.1.5). Het college mag niet volstaan met verwijzing naar een minder veilige alternatieve route. Indien de afstand van de woning naar school niet voldoet aan het afstandscriterium, dan dienen de ouders in voorkomend geval zelf voor begeleiding zorg te dragen indien de af te leggen route onveilig is, aldus de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 12 juni 1995, nr. R03.93.5575; zie jur.1.6 ). De afdeling bestuursrechtspraak is voorts van mening dat de route niet in alle gevallen volledig toegankelijk moet zijn voor gemotoriseerd verkeer (uitspraak van 12 juni 1995, nr. R03.93.5639; zie jur. 1.7).

Ad G vervoer

Ter verduidelijking is opgenomen dat het vervoer alleen plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. Hiermee wordt voorkomen dat

ouders op basis van bijvoorbeeld sociale of tijdelijke medische overwegingen aanvragen indienen voor het vervoer tijdens de schooltijd (bijvoorbeeld omdat de leerling te jong is om het hele onderwijsprogramma te volgen). Uitsluitend als de structurele handicap van een leerplichtige leerling noodzaakt tot het volgen van slechts een deel van het onderwijsprogramma, moet tijdens de schooltijd vervoerd worden.

Ad H openbaar vervoer

Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer (wet van 12 maart 1987, Stb. 175). In deze Wet wordt onder ‘openbaar vervoer’ verstaan: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, bus of auto volgens een dienstregeling. De

Wet personenvervoer definieert ‘dienstregeling’ als voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden.

Ad I aangepast vervoer

Vervoer per taxibus, personentaxi of touringcar.

Ad J eigen vervoer

Geen verdere toelichting.

Ad K reistijd

Onder ‘reistijd’ wordt in de verordening verstaan, de tijd die ligt tussen het verlaten van het huis en het begin van de schooldag, en/of de tijd die ligt tussen het einde van de schooldag en de aankomst bij de woning. De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht of zij gebruikmaken van het leerlingenvervoer, zich vaak zo’n tien minuten voor het begin van de lessen op het schoolplein bevinden. Deze tijd wordt uitgesloten van de reistijd. Dit betreft enkel de wachttijd aan het begin van de schooldag. De eventuele wachttijd aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend bij de totale reistijd.

Voor het aangepast vervoer geldt dat er een uur enkele reistijd (exclusief wachttijd) wordt gehanteerd voor leerlingen die jonger zijn dan twaalf jaar. Voor leerlingen die ouder zijn dan twaalf jaar geldt een maximale reistijd van maximaal 1,5 uur per leerling (exclusief wachttijden).

Schooltijden

Vanaf 1 augustus 2006 hebben scholen in het primair en het speciaal onderwijs meer vrijheid om, in samenspraak met ouders, de schooltijden zelf in te vullen. Voor scholen die vallen onder de WPO of de WEC geldt dat de leerlingen in de eerste twee schooljaren ten minste 3520 uren onderwijs en in de laatste zes schooljaren tenminste 3760 uren onderwijs ontvangen. Als voorwaarde is wel gesteld dat het onderwijs evenwichtig over de dag verdeeld moeten worden. Voor scholen vallend onder de WEC geldt daarnaast nog dat het onderwijs aan leerlingen jonger dan 4 jaar ten minste 880 uren per schooljaar omvat en aan leerlingen ouder dan 12 jaar ten minste 1000 uren per schooljaar. Het is mogelijk om voor alle groepen naast de woensdagmiddag een tweede vrije middag in te voeren, of de verplichte lesuren in vier dagen per week te verzorgen. Een school kan ook kiezen voor een zesdaagse lesweek.

Voor de bepaling van het recht op leerlingenvervoer wordt aangesloten op de schoolgids die een school heeft uitgegeven. Indien een school dus van de nieuwe regelgeving gebruikmaakt en dat vastlegt in de schoolgids dan moet de gemeente dit honoreren.

Ad L dichtstbijzijnde toegankelijke school

De WPO kent het orgaan de permanente commissie leerlingenzorg (pcl, artikel 23 WPO). Deze commissie beslist op aanvraag van de ouders of een leerling op het onderwijs van een speciale school voor basisonderwijs is aangewezen. Alleen als dit besluit positief is, kan een leerling op een speciale school voor basisonderwijs worden opgenomen. Het college moet bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer van dit besluit uitgaan. Dit besluit is overigens een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het kader van de operatie Weer Samen Naar School is afgesproken dat, als vaststaat dat een leerling is aangewezen op een hulpklas bij een basisschool, deze basisschool moet worden

aangemerkt als de toegankelijke school, ook wanneer dit niet de dichtstbijzijnde basisschool is, en dat vervoer naar deze basisschool met hulpklas dient te worden bekostigd.

De Regionale Verwijzingscommissie bepaalt de toelaatbaarheid tot het praktijkonderwijs. (artikel 10g van de WVO).

Ad M inkomen

Om te bepalen of op grond van artikel 19 een drempelbedrag kan worden geheven, is het inkomen van ouders in het peiljaar nodig. Ouders kunnen een IB 60-formulier opvragen bij de Belastingdienst, waarop dit gecorrigeerde verzamelinkomen staat vermeld.

Ad N commissie voor de indicatiestelling

Elk kind dat wordt aangemeld voor het speciaal onderwijs moet worden geïndiceerd. De commissie voor de indicatiestelling beoordeelt aan de hand van onafhankelijke landelijke criteria of een leerling in aanmerking komt voor leerling-gebonden financiering en in welk cluster de leerling wordt geplaatst.

Ad O vervoersvoorziening

Geen verdere toelichting.

Ad P deskundigen

Geen verdere toelichting.

Ad Q samenwerkingsverband

Op basis van de WPO moeten basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs die samenwerken, een zodanige zorgstructuur inrichten, dat voor elke leerling de benodigde zorg kan worden geboden. Artikel 18 van de WPO geeft een regeling voor de samenwerkingsverbanden.

Ad R commissie voor de begeleiding

De commissie voor de begeleiding is in de plaats gekomen voor de commissie van onderzoek. De indicerende taken van de commissie van onderzoek zijn overgegaan naar de regionale commissies van indicatiestelling (Cvi). De taken omtrent toewijzing van (ambulante) begeleiding liggen bij de commissie voor de begeleiding, verbonden aan een school.

Ad S OPDC

OPDC: orthopedagogisch en didactisch centrum. Bovenschoolse voorziening bedoeld om leerlingen extra zorg te geven. Op een OPDC kan ook onderwijs gegeven worden, maar de leerlingen blijven ingeschreven op een school voor voortgezet onderwijs. Leerlingen die volledig onderwijs volgen aan een OPDC en aanspraak maken op vervoer op basis van hoofdstuk 7, kunnen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar het OPDC. Leerlingen die gedeeltelijk onderwijs volgen aan een OPDC en gedeeltelijk aan een school voor voortgezet onderwijs, kunnen alleen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar de school voor voortgezet onderwijs.

Ad T vervoersindicatie

Door middel van een indicatiestelling worden de leerlingen geïndiceerd op een aantal vaststaande punten door een deskundige. Op deze wijze is er sprake van een eerlijke en deskundige behandeling. Het grondbeginsel is dat alle kinderen waarvoor een aanvraag is ingediend, geïndiceerd worden door een externe onafhankelijke organisatie op een spreekuur in onze gemeente. Op initiatief van de gemeente en in overleg met de betrokken ouders kan besloten worden om af te zien van het opvragen van een externe indicatie en kan de indicatie uitgevoerd worden door het cluster Individuele Voorzieningen.

De onafhankelijke indicatiestelling biedt minder administratieve taken voor cliënten. De onafhankelijke indicatiestelling maakt het namelijk mogelijk om beschikkingen af te geven voor meerdere jaren. Ouders / verzorgers zijn hoeven dan niet ieder jaar opnieuw een aanvraag in te dienen en een dossier aan te leveren bij de gemeente.

Ad U budgethouder

Geen verdere toelichting.

Ad V Samenwerkingsverband Regio Eindhoven

De 21 gemeenten van het SRE:

Ad W regionaal expertisecentrum

Geen verdere toelichting.

Ad. Y. Vervoersbudget

Ouders kunnen in aanmerking komen voor een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening. De hoogte van het vervoersbudget is gekoppeld aan het dossier en de uitkomsten van de vervoersindicatie.

Als men een vervoersindicatie krijgt voor zelfstandig reizen met het openbaar vervoer wordt het vervoersbudget gebaseerd op het goedkoopste openbaar vervoer advies over de afstand tussen woning en school. Op het moment dat men een indicatie krijgt voor openbaar vervoer met begeleiding wordt het vervoersbudget gebaseerd op een vergoeding voor eigen vervoer afgeleid van de reisregeling binnenland.

Bij een indicatie voor aangepast vervoer kan men kiezen voor aangepast vervoer in natura of een vervoersbudget voor aangepast vervoer. Bij een vervoersbudget voor aangepast vervoer bestaat de mogelijkheid om alternatieve ophaal- en afzetadressen op te geven. De meerkosten hiervan komen voor rekening van de ouders.

Artikel 2 Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten

In de verordening wordt het recht van de ouders op gehele of gedeeltelijke bekostiging voor het dagelijks vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs vastgelegd. Als het college het vervoer zelf laat verzorgen, kan het van ouders, die voor bekostiging van de vervoerskosten in aanmerking komen, verlangen dat hun kinderen van dit vervoer gebruik maken. Ook kan zij van ouders, aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, verlangen een eigen bijdrage te betalen aan het vervoer van hun leerlingen.

De hoogte van deze eigen bijdrage, die slechts van toepassing is op ouders van leerlingen die scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs bezoeken, is afhankelijk van het inkomen van de ouders. Hiervoor geldt een inkomensgrens. Daarnaast geldt er een afstandscriterium waarmee rekening moet worden gehouden. Als ouders om wat voor reden ook de eigen bijdrage niet betalen is het gevolg dat men geen recht meer heeft op bekostiging of indien gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld een taxi (busje), tot stopzetting van het vervoer.

Het is duidelijk dat juist bij het aangepast vervoer afspraken kunnen worden gemaakt met regiogemeenten om een zo efficiënt en goedkoop mogelijke wijze van aangepast vervoer te organiseren. Ook staat in artikel 2, tweede lid, dat het eventuele drempelbedrag en de bijdrage afhankelijk van het inkomen nooit hoger kunnen zijn dan de werkelijke kosten van vervoer.

De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft door de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. Ouders zijn altijd zelf verantwoordelijk voor het schoolbezoek van hun kinderen. In het vierde lid staat dat een leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is zelf een aanvraag voor leerlingenvervoer kan indienen in plaats van de ouders/verzorgers.

Artikel 3 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

Een van de uitgangspunten van de artikelen 4 van de WPO, WVO en de WEC is dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de verordening en het college bij de uitvoering daarvan de op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze voor een school dient te respecteren. Ook is in genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Bekostiging van de vervoerskosten wordt verstrekt over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school. Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt: de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de voor de leerling kortste weg.

Als toegankelijke school is aan te merken wat betreft het primair onderwijs: de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting of de openbare school. Wat betreft (voortgezet) speciaal onderwijs wordt hier nog een tweede criterium aan toegevoegd: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De hier bedoelde soorten zijn schooltypen zoals vermeld in artikel 2 van de WEC en artikel 5 van de WVO. Op grond van de WPO dient voor de speciale scholen voor basisonderwijs het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school in het samenwerkingsverband te worden bekostigd.

Scholen met wachtlijsten

Het spreekt voor zich dat op een toegankelijke school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat er een wachtlijst bestaat, dan moet er bekostiging worden verstrekt naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. Het recht op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school.

In de beschikking wordt aangegeven aangeven dat voor het bepalen van de dichtstbijzijnde toegankelijke school uitgegaan wordt van de op dat moment verwachte duur van de wachtlijst.

Indien de dichtstbijzijnde school weer toegankelijk is na een wachtlijst, wordt de vergoeding voor het leerlingenvervoer beperkt (alleen als de dichtstbijzijnde toegankelijke school binnen het SRE-gebied ligt) en de school waar voorheen een wachtlijst voor bestond buiten het SRE-gebied ligt.

Het is vervolgens de keuze en het recht van de ouders / verzorgers om over te gaan tot overplaatsing van de leerling. Ouders / verzorgers met minder financiële middelen en voor wie deze keuze financieel extra zwaar weegt, is er de mogelijkheid om een beroep te doen op de Bijzondere bijstand. De Bijzondere Bijstand / Reiskosten voor studerende kinderen jonger dan 18 jaar zou een aanvulling kunnen zijn op de regelingen van het leerlingenvervoer. Dit kan alleen worden aangevraagd door mensen met een minimuminkomen.

Voorbeeld

Als de wachtlijst op school A (die binnen het SRE gebied ligt) in schooljaar 2009-2010 één jaar bedraagt, dan zal de gemeente voor schooljaar 2009-2010 bekostiging naar (de verder weggelegen (buiten het SRE gebied)) school B verstrekken. Met ingang van het daaropvolgende schooljaar 2010-2011 wordt de bekostiging leerlingenvervoer echter beperkt tot school A. Dan kan de leerling immers tot die school worden toegelaten als hij op de wachtlijst was gezet. Hier mag de gemeente ook vanuit gaan als ouders ervoor hebben gekozen hun kind niet in te schrijven op school A en hun kind op school B te houden.

Dus als de leerling na een jaar op de wachtlijst te hebben gestaan, overgeplaatst kan worden naar een school binnen de regio is dit het uitgangspunt voor de te verstrekken vergoeding. Het begrip regio wordt gedefinieerd als het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE). De beperking van de vergoeding geldt dus niet als school B uit het voorbeeld net als school A in het SRE gebied had gelegen.

Van belang hierbij is dat wanneer het college een aanvraag om bekostiging afwijst in verband met de aanwezigheid van een dichterbij gelegen school van (de aangewezen soort en van) dezelfde richting, het dient aan te tonen dat de leerling daadwerkelijk kan worden toegelaten tot die school. Hierbij kan nog worden aangetekend dat bijvoorbeeld een nieuwe school met slechts een leerkracht, namelijk voor de groepen 1 en 2, voor leerlingen uit groep 3 en verder niet toegankelijk is.

De leerling zal, als hij niet toegelaten wordt op de desbetreffende dichtstbijzijnde school, op zoek moeten gaan naar een andere school. Deze school is dan aan te merken als de dichtstbijzijnde toegankelijke school. In een dergelijk geval dient bekostiging van vervoer te worden verstrekt, naar deze andere (dichtstbijzijnde) school.

Stagevervoer

Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres. Dit is dan immers aan te merken als de ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’. Echter, ook het stageadres wordt ook getoetst aan de richtlijnen van de verordening waaronder het afstandscriterium van 4 km voor speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs. Dit betekent dat indien een stageadres zich bevindt binnen Geldrop of Mierlo het recht op vervoer kan komen te vervallen. Er wordt immers opnieuw getoetst op het afstandscriterium. Op basis van de afstand van het huisadres tot het stageadres komt men dan niet meer in aanmerking voor leerlingenvervoer.

Hoogbegaafde kinderen en ‘toegankelijke school’

Ten aanzien van hoogbegaafde kinderen worden gemeenten regelmatig geconfronteerd met aanvragen tot bekostiging van het vervoer naar scholen die zich richten op dit type kinderen.

In 2001 heeft de rechter een uitspraak hierover gedaan over een zaak die speelde in Emmen. De gemeente Emmen wees een soortelijk verzoek af, omdat er voldoende onderwijsvoorzieningen zijn die dichterbij gelegen zijn. Men vond geen reden de hardheidsclausule toe te passen. Zowel de gemeente als de rechtbank waren van mening dat de aanvrager niet heeft aangetoond dat dichter bijgelegen scholen niet geschikt zouden zijn. De rechter merkte op dat zelfs als bewezen zou zijn dat deze school ongeschikt is, dit nog niet tot gevolg heeft dat er aanspraak op een vervoersvoorziening zou kunnen zijn naar de verder weg gelegen school. Het staat immers niet objectief vast dat deze school voor de leerling wèl geschikt is en of dit dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. De rechter vindt het dan wel mede op de weg van de gemeente liggen om aan te geven welke dichterbij gelegen school geschikt is.

Onderwijsrichting

In de parlementaire behandeling van de Wet gemeentelijke regelingen leerlingenvervoer is uitgebreid aandacht besteed aan de richting van het onderwijs. Door middel van een Vierde nota van wijziging (Kamerstuk 18841, nr. 21) is in de relevante artikelen expliciet opgenomen dat vervoer plaatsvindt naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij het vervoer naar een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen, en de ouders met het vervoer naar die school instemmen.

Bovengenoemd uitgangspunt houdt in dat als een leerling een school bezoekt die, verder weg ligt dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school, er alleen recht bestaat op een vergoeding voor de dichtstbijzijnde school (mits van toepassing).

Dit is echter geen verplichting. Het college kan besluiten om in het geheel geen bekostiging te verstrekken indien vervoer aanwezig is waarvan de kosten gelijk blijven ongeacht het aantal leerlingen dat van dat vervoer gebruik maakt.

Indien de situatie zich zou voordoen dat vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper zou zijn (of niet meer kosten met zich meebrengt), kan het college aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde.

Het zogenoemde ‘richtingenvraagstuk’ heeft geleid tot veel jurisprudentie. Aanvankelijk beperkte de jurisprudentie zich bij de vraag over het al dan niet doen toekennen van een vervoerskostenbekostiging tot het zogenoemde ‘klassieke richtingenbestand’. Kenmerkend hierbij is dat het gaat om stromingen van levensbeschouwelijke en godsdienstige aard. Ook bijzonder onderwijs op algemene grondslag is hierbij als richting aan te merken.

In het algemeen is het zo dat naast scholen voor openbaar onderwijs, tot het klassieke richtingenbestand binnen het bijzonder onderwijs gerekend worden: scholen voor (rooms)katholiek onderwijs, scholen voor protestants-christelijk onderwijs, scholen voor gereformeerd (vrijgemaakt) onderwijs (KB 28 december 1960, nr. 95; zie Jur 5.1), scholen voor reformatorisch onderwijs, scholen voor algemeen bijzonder onderwijs (KB 15 december 1948, nr. 37; zie Jur. 5.2). Daarnaast kunnen in het christelijk onderwijs, wat betreft het leerlingenvervoer, de volgende richtingen worden onderscheiden: gereformeerde schoolvereniging, scholen met den bijbel, christelijk-nationaal en hervormd. In jurisprudentie worden ook de zogenoemde evangelische scholen als een afzonderlijke richting aangemerkt (RvS 11-2-97, AB 1998, 28).

Daarnaast zijn ook de Joodse scholen als afzonderlijke richting aan te merken. Gezien de statuten van Islamitische scholen wordt er van uitgegaan dat ook zij een eigen richting vertegenwoordigen. Hetzelfde geldt voor Hindoeïstische scholen.

Interconfessioneel onderwijs

Hieronder wordt verstaan onderwijs dat is gebaseerd op verschillende geloofsovertuigingen. Interconfessionele scholen zijn meestal ontstaan uit de fusie van een protestante en een katholieke school. Gezien de statuten van deze scholen wordt dit type onderwijs niet als aparte richting ten opzichte van andere confessionele scholen aangemerkt.

‘Vrije scholen’

Deze scholen, die hun onderwijs stoelen op de antroposofische wijsbegeerte en met name de filosofie van Rudolf Steiner, vertegenwoordigen ook een bepaalde richting onderwijs, aangezien het onderwijs wordt gegeven vanuit een eigen mens- en wereldbeschouwing (KB 18 juni 1980, nr. 32; zie Jur. 5.3). De vrije school is in Nederland bekend onder namen als Rudolf Steinerschool, Parcivalschool en de Zonneschool.

Overige scholen

Niet tot het begrip ‘richting’ wordt gerekend een bepaalde onderwijskundige methode van een school. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Daltonscholen en Freinetscholen. Deze scholen baseren hun identiteit op de onderwijskundige inrichting van de school en niet op de godsdienstige of levensbeschouwelijke richting.

Montessorischolen c.a. kunnen onder meer van katholieke, protestante signatuur zijn. Dit betekent dat er in dezen geen verschil bestaat tussen een ‘reguliere’ katholieke basisschool en een katholieke Montessorischool, etc. Relatief nieuw zijn de zogenaamde ‘Iederwijsscholen’. Dit zijn particuliere scholen die sinds 2000 op verschillende plaatsen in Nederland gestart zijn. In het algemeen worden deze scholen erkend als ’scholen’ in de zin van de onderwijswetten. De identiteit van de school lijkt meer geënt op de onderwijskundige inrichting, dan een godsdienst of levensovertuiging. Er is geen jurisprudentie bekend waaruit blijkt dat er sprake is van een afzonderlijke richting.

Verklaring van bezwaar

Op grond van artikel 3, tweede lid, van de verordening dienen ouders, indien een leerling een school voor basisonderwijs bezoekt op grotere afstand dan bepaald in de verordening, terwijl zich dichterbij andere (openbare en bijzondere) basisscholen bevinden, schriftelijk te verklaren, dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van de dichterbij gelegen bijzondere basisscholen.

Een verklaring van bezwaar moet zich richten tegen de richting van het bijzonder onderwijs of tegen het openbaar onderwijs en niet tegen de onderwijskundige methode die op de school gebruikt wordt. Het college is niet gerechtigd de bezwaren van ouders tegen een bepaalde richting inhoudelijk te verifiëren. Ook onder de huidige regeling wordt deze gedragslijn in de jurisprudentie gevolgd. Slechts in een enkel uitzonderlijk geval neemt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State aan dat niet de richting van het onderwijs, maar de kwaliteit daarvan, de keuze van de ouders heeft bepaald, in tegenstelling tot de door de ouders afgelegde verklaring inzake hun bezwaar tegen de overige richtingen en het openbaar onderwijs (ABRS, 10 april 1989, R03.87.2455/98-86; zie Jur. 21.1. ABRS, 2 januari 1992, R03.89.0685/72-107; zie Jur. 5.7).

Op het college rust in deze gevallen een zware bewijslast. Het college moet aantonen dat de bezwaren van de niet de richting van het onderwijs betreffen. Zelfs indien ouders hun kinderen aanvankelijk naar een openbare basisschool sturen, vervolgens naar een katholieke basisschool en uiteindelijk wederom naar een openbare basisschool, geeft de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak de ouders het voordeel van de twijfel (ABRS, 24 maart 1988, R03.88.0917/S526098.00). Ook indien ouders hun kind pas op twaalfjarige leeftijd naar de school met de door hen gewenste richting sturen, dient het college de verklaring van de ouders, dat zij tegen de overige richtingen en tegen het openbaar onderwijs bezwaar hebben te respecteren, zeker nu de ouders aangaven dat zij hun kind aanvankelijk te jong achtten om de afstand naar de gewenste school te overbruggen (ABRS, 17 februari 1989, R03.89.0286/S5137-58; zie Jur. 5.6). Ook het feit dat kinderen uit hetzelfde gezin scholen van diverse richtingen bezoeken levert onvoldoende grond op voor het oordeel dat de ouders hun keuze niet met het oog op de richting van het onderwijs hebben bepaald (ABRS, 9 december 1989, R03.87.2975/72-86; zie Jur. 5.5).

Speciaal onderwijs Uiteraard geldt voor het (voortgezet) speciaal onderwijs dat het bovenstaande slechts van toepassing is op dichterbij gesitueerde scholen van de soort waarop de leerling is aangewezen.

In dit kader is van belang dat de Afdeling Bestuursrechtspraak heeft bevestigd dat voor het antwoord op de vraag op welke soort speciaal onderwijs een leerling is aangewezen slechts een keuze kan worden gemaakt uit de in artikel 2 van de WEC) onderscheiden soorten (ABRS, 2 januari 1992, R03.88.4075 en R03.89.160/62-129; zie Jur. 21.2). ‘Binnen die soorten is geen nadere onderverdeling aangebracht op basis waarvan onderscheid tussen (...) scholen (...) kan worden gemaakt’. Slechts indien door de ouders wordt aangetoond - met name via deskundigenrapporten - dat niet de dichtstbij gelegen school van de gewenste richting en de aangewezen soort geschikt is maar een verder gelegen school, neemt de Afdeling aan dat de leerling op deze verder gelegen school feitelijk is aangewezen, en is er voor het college aanleiding te bezien of met toepassing van de hardheidsclausule het vervoer naar de verder gelegen school dient te worden bekostigd.

Op grond van de Wet leerlinggebonden financiering kunnen leerlingen die geïndiceerd zijn voor (voortgezet) speciaal onderwijs ook kiezen voor het regulier onderwijs. Leerlingen die naar het (voortgezet) speciaal onderwijs gaan, hebben recht op leerlingenvervoer.

Voor leerlingen van cluster 4 scholen (zeer moeilijk opvoedbare kinderen, leerlingen van scholen verbonden aan pedologische instituten, langdurig zieke kinderen (psychiatrische problematiek)) geldt dat zij recht hebben op vervoer naar de cluster 4-school waarvoor de commissie voor de indicatiestelling (cvi) een advies heeft afgegeven. Artikel 4, vijfde lid WEC bepaalt namelijk dat de cluster 4-school waarvoor de cvi een advies heeft afgegeven, wordt aangemerkt als de dichtstbijzijnde, toegankelijke school. Dit geldt zolang de leerling woont in het gebied van het regionaal expertisecentrum waar de commissie aan is verbonden.

Artikel 4 Uitbetaling van de bekostiging

Aanvragers moeten wijzigingen die van invloed zijn op de bekostiging direct doorgeven aan het college. Als blijkt dat er ten onrechte bekostiging is verstrekt wordt deze teruggevorderd of verrekend.

Nota bene: De eigen bijdrage moet jaarlijks worden vastgesteld. Hiervoor moet de aanvrager jaarlijks de inkomensgegevens overleggen, ook al wordt de bekostiging voor een langere periode verstrekt.

Artikel 5 Aanvraagprocedure

Als ouders menen voor bekostiging van leerlingenvervoer in aanmerking te komen, moeten zij een aanvraag indienen. De gemeente verstrekt hiervoor een aanvraagformulier voor leerlingenvervoer. Op dit aanvraagformulier moeten ouders op voorhand aangeven of ze kiezen voor een vervoersbudget of een voorziening in natura. Bijv. een aangepast vervoer of een vergoeding voor aangepast vervoer.

De aanvraag kan in principe op twee tijdstippen plaatsvinden:

  • ·

    1. Een nieuw schooljaar, dan moet de aanvraag voor 1 mei voorafgaand aan het nieuwe ingediend worden;

  • ·

    2. Gedurende het schooljaar, dan kan de aanvraag op elk moment in het schooljaar worden ingediend.

Ad 1 Aanvraag voor 1 mei; beschikking geven voor het nieuwe schooljaar

Veelal is ruim voor het begin van het nieuwe schooljaar bekend dat een leerling in het nieuwe schooljaar een bepaalde school gaat bezoeken. Ook het vervolg van het schoolbezoek is in veel gevallen ruim voor de start van het nieuwe schooljaar bij de ouders bekend. In zulke gevallen bepaalt artikel 5, derde lid, van de verordening dat de ouders, die in aanmerking wensen te komen voor bekostiging van de vervoerskosten, vóór 1 mei voorafgaande aan het nieuwe schooljaar een aanvraag bij de gemeente moeten indienen.

Deze datum is gekozen omdat het van belang is om voor de ouders zo snel mogelijk duidelijkheid te hebben. Zowel ten aanzien van het recht op, als de hoogte van de bekostiging. Het streven is om de aanvraagprocedure voor de zomervakantie af te ronden. Ook zodat er nog ruim de tijd is om indicatiestelling te laten plaatsvinden.

Voor de termijn van 1 mei plus acht weken is gekozen om de eventueel te verwachten stormloop van aanvragen voor de zomervakantie te kunnen verwerken.

Ondanks de genoemde termijnen in artikel 5 van de verordening kan het voorkomen dat dit niet haalbaar is voor de gemeente. Hiervan kan bijvoorbeeld het geval zijn in een vakantiepiek, de indicatiestelling meer tijd in beslag neemt, of als er sprake is van een bijzondere situatie. In zulke gevallen kan het college de beslissing voor ten hoogste vier weken uitstellen (artikel 5, negende lid, van de verordening).

Op het moment dat ook de periode van verlenging is afgelopen moet het college een beschikking op de aanvraag afgeven.

Een beschikking treedt niet in werking voordat deze bekend is gemaakt (artikel 3:44 van de Awb). De termijnen die in artikel 5 van de verordening zijn opgenomen zijn inclusief de tijd die het college nodig heeft om een beschikking aan de aanvragers bekend te maken. Artikel 4:13 van de Awb bepaalt dat een redelijke termijn waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven 8 weken is.

Als bovenstaande termijnen (acht weken en een eventuele verdaging van vier weken) overschreden worden, dan kunnen de aanvragers op basis van artikel 6:2 van de Awb daartegen bezwaar maken en beroep instellen. In een dergelijk geval is het bezwaar en beroep niet aan een termijn gebonden (artikel 6:12, eerste lid, van de Awb). Het bezwaar- of beroepschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het onredelijk laat is ingediend (artikel 6:12, derde lid).

Ad 2 Aanvragen gedurende het schooljaar; beschikking binnen acht weken

In gevallen waarin de ouders een aanvraag ten behoeve van het nieuwe schooljaar om welke reden dan ook niet tijdig vóór 1 mei indienen, is het in de meeste gevallen niet haalbaar de beschikking voor het begin van het nieuwe schooljaar af te geven. Hetzelfde geldt in het geval de aanvraag - weliswaar ingediend voor 1 mei - onvolledig is of onjuist is ingevuld (tenzij de gecorrigeerde aanvraag ook voor 1 mei bij de gemeente binnen is).

Wanneer de aanvraag onjuist of onvolledig is ingevuld, zullen de ouders de aanvraag moeten aanvullen of corrigeren. In artikel 4:15 van de Awb is bepaald dat de beslistermijn wordt uitgesteld tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of als de aanvrager binnen deze termijn de gevraagde informatie niet verstrekt.

Aanvullende gegevens zijn onder andere toevoeging van verklaringen (bewijsstukken), de vervoersindicatie, een medische verklaring, werkgeversverklaring, verklaring van de rijksinspecteur der belasting, verklaring van overwegende bezwaren en eventuele andere bewijsstukken

Deze termijn is ook van toepassing indien gedurende het schooljaar een aanvraag plaatsvindt. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn, als een leerling in de loop van het schooljaar van schoolsoort wisselt (bijvoorbeeld van basisonderwijs naar speciaal onderwijs), of dat het kind in de loop van het jaar verhuist en daardoor een andere gelijksoortige school gaat bezoeken.

Geen bekostiging met terugwerkende kracht

Indien de aanvraag gedurende het schooljaar aan het college wordt gericht zal de ingangsdatum zijn zo spoedig mogelijk, met in achtneming van de in de vorige alinea’s genoemde termijnen. Er wordt geen vergoeding verstrekt met terugwerkende kracht (vóór de datum van indienen van de aanvraag). Om ouders en leerlingen tegemoet te komen die op korte termijn leerlingenvervoer nodig hebben kan een vervoersbudget voor eigen vervoer worden verstrekt. De hoogte van het vervoersbudget is € 0,19 per km x aantal kilometer x 4.

Als uit de vervoersindicatie blijkt dat er recht bestaat op aangepast vervoer dan wordt de bijdrage per datum beschikking gewijzigd in een vervoersbudget voor aangepast vervoer of aangepast vervoer in natura.

Op het moment dat blijkt dat een leerling recht heeft op aangepast taxivervoer dan gaat het aangepast vervoer in op de datum dat de gemeente de opdracht geeft tot leerlingenvervoer. Het leerlingenvervoer start dan binnen twee werkdagen na de opdrachtverlening door de gemeente tenzij dit door de gewijzigde routeplanning niet mogelijk is.

Voor leerlingen waarvan op voorhand duidelijk is dat zij in aanmerking komen voor aangepast vervoer op basis van hun beperking, reisafstand of ontbreken van openbaar vervoer zal direct aangepast vervoer worden ingezet.

Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Awb verplicht deze gegevens te overleggen, indien deze gegevens van belang zijn voor een juiste beoordeling van de aanvraag. Of gegevens daadwerkelijk van belang zijn voor een juiste beoordeling wordt door het college bepaald. Uiteraard dient het begrip ‘juist’ redelijk geïnterpreteerd te worden. Criterium is: gegevens die van invloed zijn op de aanvraag dienen juist en volledig ingevuld te zijn. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is.

Als het aanvraagformulier aangevuld moet worden of aangepast, stuurt het college het aanvraagformulier terug. Ouders worden dan in de gelegenheid gesteld om de gevraagde gegevens binnen een door het college te bepalen termijn (bijvoorbeeld vier weken) aan te vullen of te verbeteren. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan dient het college de afweging te maken of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb). Op grond van artikel 4:5, vierde lid van de Awb, wordt aan de aanvrager medegedeeld dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.

Uitstellen

Het negende lid van artikel 5 geeft het college de mogelijkheid om de beslissing op de aanvraag met vier weken uit te stellen. Een beslissing van een bestuursorgaan om een beslissing te uit te stellen is een beschikking in de zin van de Awb. Dit betekent onder andere dat het bestuursorgaan deze beslissing moet motiveren (artikel 4:16 van de Awb) en dat de beslissing aan de belanghebbende bekend gemaakt moet worden (artikel 3:41 van de Awb).

Lid 6

Door middel van een indicatiestelling worden de leerlingen geïndiceerd op een aantal vaststaande punten door een deskundige. Op deze wijze is er sprake van een eerlijke en deskundige behandeling. Het grondbeginsel is dat alle kinderen waarvoor een aanvraag is ingediend, geïndiceerd worden door een externe onafhankelijke organisatie op een spreekuur in onze gemeente. Op initiatief van de gemeente en in overleg met de betrokken ouders kan besloten worden om af te zien van het opvragen van een externe indicatie.

Artikel 6 Doorgeven van wijzigingen

Lid 1

Artikel 6, eerste lid, van de verordening regelt dat ouders verplicht zijn wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten. Ouders moeten wijzigingen meteen meedelen aan het college.

Gegevens die van invloed kunnen zijn op de bekostiging zijn onder andere:

  • -

    wijziging van de reistijd, in verband met verandering in bijvoorbeeld het openbaar vervoer;

  • -

    wijziging in het woonadres van de leerling, door bijvoorbeeld verhuizing;

  • -

    wijziging van de gezinssamenstelling;

  • -

    wijziging in de gezinssituatie, die invloed heeft op het al dan niet begeleiden van leerlingen;

  • -

    wijziging van het adres van de school;

  • -

    wijziging van de schooltijden van de school;

  • -

    wijziging van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs);

  • -

    toekenning van bekostiging op grond van de Wet WIA , of op grond van andere wet en regelgeving.

Lid 2

Aks de wijziging daartoe aanleiding geeft trekt het college de verstrekte bekostiging in en kan het college opnieuw bekostiging van de vervoerskosten verstrekken (artikel 6, tweede lid, van de verordening). Als de wijziging geen invloed op de bekostiging heeft gebeurt dit uiteraard niet. Wijziging in het inkomen van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs of speciale school voor basisonderwijs volgen heeft in principe geen invloed op de bekostiging van de vervoerskosten voor het desbetreffende jaar. Indien echter sprake is van een structurele wijziging in het inkomen van de ouders die voor hen nadelig is, kan het college vooruitlopend op het volgende schooljaar de bekostiging aanpassen. Indien het college, zonder hiervan door de ouders op de hoogte te zijn gesteld, zelf wijzigingen vaststelt die van invloed kunnen zijn op de bekostiging, kan het zijn dat ouders ten onrechte bekostiging (hebben) ontvangen.

Lid 3

Indien de aanvrager het vervoersbudget wenst te laten overmaken op de rekening van een derde, kunnen er tegen deze derde bezwaren zijn. In een zo’n geval kunnen burgemeester en wethouders op basis van dit artikellid weigeren het vervoersbudget op het opgegeven rekeningnummer te storten. Indien aannemelijk is dat door bijzondere persoonlijke omstandigheden het budget niet kan worden besteed aan vervoer dienen ouders dit aan te geven bij de gemeente. Hierbij kan het o.a. gaan om schuldsanering. Het college kan er dan voor kiezen om de bekostiging contant te verstrekken.

Indien blijkt dan er ten onrechte is uitbetaald kan het college de vervoersvoorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldige betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan 5.000,- euro en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

De terugvorderingsmogelijkheid wordt in ieder geval gebruikt als er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over het inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat het vervoer wordt beëindigd.

Lid 4

Artikel 6, vierde lid, van de verordening biedt een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging. De beslissing moet aan de aanvrager bekend worden gemaakt (artikel 3:41 Awb).

Artikel 7 Peildatum leeftijd leerling

Binnen de verordening is een leeftijdsgrens opgenomen. Deze leeftijdsgrens wordt gebruikt om de zelfstandigheid van leerlingen te toetsen. Leerlingen jonger dan 12 jaar komen in aanmerking voor een vergoeding voor een begeleider als er een bekostiging wordt verstrekt voor openbaar vervoer (zowel in natura als een vervoersbudget). Om de leeftijd van een leerling te bepalen wordt er een peildatum gebruikt.

In de verordening (artikel 7) is gekozen voor een peildatum die geldt voor het gehele schooljaar. Dit is 1 augustus van het betreffende schooljaar. Dit betekent als een kind op 1 augustus van een bepaald schooljaar elf jaar is hij het gehele schooljaar als elf jaar wordt gezien (ook al wordt de leerling halverwege het schooljaar twaalf jaar). Er hoeft dan ook maar 1 beschikking voor het gehele schooljaar te worden afgegeven.

Ten behoeve van het (voortgezet) speciaal onderwijs is een dergelijke leeftijdsgrens niet opgenomen. Het recht op leerlingenvervoer staat verder in geen relatie tot een bepaalde leeftijdgrens. Inschrijving bij een WPO, WEC of WVO school volstaat.

Artikel 8 Vervoersvoorziening voor leerlingen van scholen voor primair onderwijs op basis

van levensbeschouwing

Gemeente Geldrop-Mierlo respecteert en vindt de vrije schoolkeuze van ouders en leerlingen belangrijk. Daarom krijgen ouders van leerlingen op een school voor primair onderwijs op basis van levensbeschouwing uitsluitend een vervoersvoorziening in de vorm van een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening. De omvang van het vervoersbudget wordt gebaseerd op de afstand van de woning tot de school.

Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals het toetreden van vrouwen tot de arbeidsmarkt, een toenemend aantal scheidingen en het toenemend aantal eenoudergezinnen, zorgen ervoor dat de vraag naar maatwerk groot is. Door middel van een vervoersbudget kunnen ouders zelf de ritplanning bepalen en het vervoer naar hun wensen inrichten. Dit betekent wel dat ouders hierdoor meer vrijheid en verantwoordelijkheid krijgen. Dit sluit aan bij het uitgangspunt dat ouders te allen tijden verantwoordelijk blijven voor het schoolbezoek van hun kinderen.

Artikel 9 Vervoersvoorziening voor leerlingen van een speciale school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en gehandicapte leerlingen van scholen voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs

Om de lasten voor de voor de burger zoveel mogelijk te beperken is het wenselijk dat het aantal aanvragen zo veel mogelijk wordt beperkt. In dat kader heeft gemeente Geldrop-Mierlo gekozen voor een onafhankelijke indicatie. Alle cliënten (behalve leerlingen die een school op grond van richting een school bezoeken of de leerlingen waarvan op initiatief van de gemeente en met toestemming van de ouders geen externe indicatie wordt gesteld) zullen worden opgeroepen voor een vervoersindicatie op een spreekuurlocatie in Geldrop-Mierlo of op scholen. Op verzoek van onze gemeente kan er gebruik gemaakt worden van een huisbezoek of papieren toets. De onafhankelijke indicatieadviseur zal een vervoersadvies afgeven met daarbij een prognose van de beperking van de leerling. Hierdoor hoeven leerlingen niet ieder jaar geïndiceerd te worden, maar kunnen beschikkingen worden afgegeven voor bijvoorbeeld twee, drie of zes jaar.

Deze verordening geeft ouders onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om te kiezen tussen een vergoeding in natura of een vergoeding in de vorm van een vervoersbudget. Ouders mogen kiezen tussen:

a. een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening;

b. een vervoersbudget waarbij gebruik wordt gemaakt van het aangepast vervoer dat door gemeente Geldrop-Mierlo is ingekocht;

c. een vervoersvoorziening in natura ten aanzien van aangepast vervoer in de vorm van een (taxi)busje verstrekken.

Ouders kunnen in aanmerking komen voor een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening. De hoogte van het vervoersbudget is gekoppeld aan de uitkomsten van de vervoersindicatie.

Als men een vervoersindicatie krijgt voor zelfstandig reizen met het openbaar vervoer wordt het vervoersbudget gebaseerd op het goedkoopste openbaar vervoer advies over de afstand tussen woning en school. Op het moment dat men een indicatie krijgt voor openbaar vervoer met begeleiding wordt het vervoersbudget gebaseerd op een vergoeding voor eigen vervoer afgeleid van de reisregeling binnenland.

Bij een indicatie voor aangepast vervoer kan men kiezen voor aangepast vervoer in natura of een vervoersbudget voor aangepast vervoer. Bij een vervoersbudget voor aangepast vervoer bestaat de mogelijkheid om alternatieve ophaal- en afzetadressen op te geven. De meerkosten hiervan komen voor rekening van de ouders.

Voor leerlingen die een indicatie hebben voor openbaar vervoer met begeleiding en die in de praktijk gebruik wensen te maken van het openbaar vervoer kan het voorkomen dat het vervoersbudget voor eigen vervoer lager uitvalt dan het vervoersbudget voor openbaar vervoer. Deze ouders kunnen een aanvulling krijgen op het vervoersbudget ter hoogte van maximaal het bedrag wat zou zijn uitgekeerd in geval van openbaar vervoer met begeleiding. Dit geldt alleen als de vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding hoger zou zijn dan de vergoeding voor eigen vervoer.

Hieronder volgen drie voorbeelden uitgaande van een indicatie voor aangepast vervoer.

Keuze 1 Vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening

Drie gezinnen uit Geldrop-Mierlo hebben een kind met een autisme-aanverwante stoornis. Zij volgen allemaal speciaal onderwijs op De Korenaer in Eindhoven en hebben op basis van indicatie aangepast vervoer toegewezen gekregen. De ouders kiezen voor een vervoersbudget omdat zij besluiten zelf, maar wel gezamenlijk de kinderen te vervoeren. Door middel van een roulatiesysteem kan het vervoer worden aangepast op het ritme van de gezinnen en bespaart ieder gezin kosten uit. Immers, alleen de brandstofkosten van de dagen dat een gezin rijdt, zijn ze kwijt. Hierdoor kunnen de gezinnen met het bespaarde geld een (taxi)busje inzetten bij onvoorziene ritten door bijvoorbeeld afwijkende schooltijden of excursies.

Wat betekent keuze 1 voor ouders en leerlingen?

  • -

    Het leerlingenvervoer volledig inrichten naar de wensen van de cliënt (ouders en leerling).

  • -

    Zelf verantwoordelijk voor de inkoop en kwaliteit van het vervoer.

  • -

    Zelforganisatie:

    • o

      Vervoersmiddel

    • o

      Rittenplanning

    • o

      Administratie met betrekking tot betalingen

Keuze 2Vervoersbudget waarbij gebruik wordt gemaakt van het aangepast vervoer dat

door gemeente Geldrop-Mierlo is geselecteerd;

De ouders van Linda werken allebei tot 17.00 uur in de middag. Hierdoor maken zij gebruik van de bso na schooltijd op maandag en donderdag. Linda zit op een school voor speciaal onderwijs in Eindhoven en wordt daarom elke dag gehaald en gebracht met een taxibusje. De school is om 15.00 uur uit. Opa en oma zorgen ervoor dat Linda op dinsdag, woensdag en vrijdag thuis wordt opgevangen. De ouders kiezen voor een vervoersbudget met vervoer in natura en laten daarom Linda op maandag en donderdag ’s middags afzetten op de bso in de buurt van het huisadres.

Wat betekent keuze 2 voor ouders en leerlingen?

  • -

    Het leerlingenvervoer kunnen inrichten naar het ritme van het gezin.

  • -

    Kwaliteitsgarantie van het aangepast vervoer door de gemeente.

  • -

    Eventuele meerkosten van het vervoer tussen het huisadres en het alternatieve adres nemen zijn voor eigen rekening.

  • -

    Zelforganisatie:

    • o

      Rittenplanning (met betrekking tot ophaal- en afzetadres). Hierbij geldt de voorwaarde dat de ritplanning voor een geheel jaar vast moet liggen. Dit in verband met de continuïteit van het leerlingenvervoer.

    • o

      Administratie met betrekking tot betalingen

Keuze 3 Vervoersvoorziening in natura ten aanzien van aangepast vervoer in de vorm van

een (taxi)busje verstrekken.

Mevrouw van der Loo is een alleenstaande moeder van drie kinderen, een baby van nog geen half jaar, een dochter van vijf jaar en een zoon van zeven jaar. Zoon Rob van zeven jaar heeft een visuele beperking. Op basis van indicatie en leeftijd heeft hij aangepast vervoer toegewezen gekregen. Rob volgt speciaal onderwijs in Grave. Aangezien een enkele autorit ongeveer één uur duurt en mevrouw van der Loo de zorg heeft over een baby, kiest zij ervoor om het leerlingenvervoer te laten verzorgen door onze gemeente.

Wat betekent keuze 3 voor ouders en leerlingen?

  • -

    Geen keuze alternatieve ophaal- en afzetadressen mogelijk dan het huisadres en het schooladres.

  • -

    Kwaliteitsgarantie van het aangepast vervoer door de gemeente.

  • -

    Geen zelforganisatie met betrekking tot:

    • o

      Rittenplanning (De regel van huis naar school en terug is hier van toepassing.)

    • o

      Administratie met betrekking tot betalingen

Ouders kunnen met een vervoersbudget zelf de ritplanning bepalen en het vervoer naar hun wensen inrichten. Ouders krijgen hierdoor meer vrijheid en verantwoordelijkheid. Een vervoersbudget gaat dus uit van een mondige, assertieve en zelfredzame ouder. Om ouders te ondersteunen die minder assertief zijn, verzorgt onze gemeente het aangepast vervoer.

De verordening bepaalt dat als er sprake is van een vervoersbudget er de mogelijkheid bestaat om alternatieve adressen op te voeren als vervangend adres van de woning. Aan het gebruik van alternatieve adressen zijn twee voorwaarden verbonden: meerkosten die alternatieve adressen met zich meenemen, komen geheel voor de rekening van de ouders. Alternatieve adressen moeten voor een heel jaar worden vastgelegd aangezien de continuïteit van het leerlingenvervoer van groot belang is in verband met de beperkingen van de leerlingen. Bij het ontvangen van een vervoersvoorziening in natura ((taxi)busje dat door de gemeente is ingekocht) is er geen mogelijkheid om alternatieve adressen op te geven. Ouders en leerlingen zijn in die gevallen aangewezen op vervoer van de woning naar school en terug.

Bij een toekenning voor openbaar vervoer is geen sprake van een keuzemogelijkheid voor de ouders. De vergoeding zal dan altijd in de vorm van een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening plaatsvinden. De vergoeding wordt in alle gevallen verstrekt per leerling. Ouders kunnen bij een indicatie voor aangepast vervoer geen beroep doen op een vervoersvergoeding/vervoersbudget voor begeleiding.

Artikel 10 Omvang van de bekostiging

Het vervoersbudget is de manier waarop een toegekende vervoersvoorziening wordt verstrekt.

Lid 1, onder a. is bepaald dat indien er sprake is van een vergoeding voor eigen vervoer, dat er sprake is van een kilometervergoeding op van basis van Reisregeling binnenland.

Lid 1, onder b. is bepaald dat er wordt uitgegaan van de goedkoopste en meest adequate voorziening voor het openbaar vervoer. De omvang zal worden bepaald aan de hand van de OV planner op www.9292ov.nl.

In lid 1, onder c. is bepaald dat de hoogte van het vervoersbudget is afgeleid van de tegenwaarde van de voorziening in natura. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het vervoersbudget kan worden gebaseerd.

Voor leerlingen die een indicatie hebben voor openbaar vervoer met begeleiding en die in de praktijk gebruik wensen te maken van het openbaar vervoer kan het voorkomen dat het vervoersbudget voor eigen vervoer lager uitvalt dan het vervoersbudget voor openbaar vervoer. Deze ouders kunnen een aanvulling krijgen op het vervoersbudget ter hoogte van maximaal het bedrag wat zou zijn uitgekeerd in geval van openbaar vervoer met begeleiding. Dit geldt alleen als de vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding hoger zou zijn dan de vergoeding voor eigen vervoer.

Artikel 11 Overmaking vervoersbudget

Geen verdere toelichting.

Artikel 12 Afstandscriterium

In de verordening is voor het primair onderwijs op basis van levensbeschouwing één afstandsgrens opgenomen, namelijk zes kilometer.

Artikel 13 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

Artikel 13 van de verordening geeft nadere regels omtrent de bekostiging van het eigen vervoer. Hieronder kan worden verstaan: ouders die de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets etc.). Het uitgangspunt is dat aanvragers die op levensbeschouwelijke gronden leerlingenvervoer aanvragen, recht hebben op een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening waarbij de omvang wordt bepaald door een kilometervergoeding van Reisregeling Binnenland. De kilometervergoeding betreft enkelvoudige reizen. Dit betekent dat indien het kind per auto vervoerd wordt, in principe aanspraak bestaat op vier maal de afstand woning-school.

In artikel 13, tweede lid, van de verordening is bepaald, dat ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van een kilometervergoeding, als zij meer dan één leerling tegelijk vervoeren slechts éénmaal een kilometervergoeding beschikbaar wordt gesteld. Hier staat tegenover dat ook slechts eenmaal een de eigen bijdrage/drempelbedrag in mindering wordt gebracht.

Artikel 14 Bekostiging van de kosten voor openbaar vervoer

Artikel 14 van de verordening bepaalt dat de ouders van leerlingen die een speciale school voor basisonderwijs bezoeken, in aanmerking kunnen komen voor bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer. Zij komen alleen in aanmerking voor bekostiging als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school méér dan vier kilometer bedraagt.

Voor het vervoer van leerlingen naar speciale scholen voor basisonderwijs geldt als uitgangspunt: bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of eigen vervoer. Dit is afhankelijk van de uitkomsten van de vervoersindicatie. Indien het college van oordeel is, eventueel na deskundigen gehoord te hebben, dat een andere wijze van vervoer noodzakelijk is, kan een andere wijze van vervoer voor bekostiging in aanmerking gebracht worden, namelijk:

-aangepast vervoer al dan niet verzorgd door het college;

In de verordening is voor een speciale school voor basisonderwijs een afstandsgrens genomen van vier kilometer. Voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt ook een afstandscriterium van vier kilometer.

Als algemeen uitgangspunt geldt dat voor de bekostiging van het vervoer naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat het college de voor de gemeente goedkoopst mogelijke wijze van vervoer bekostigt gebaseerd op een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling binnenland. Dit wordt verstrekt in de vorm van een vervoersbudget, tenzij de leerling zelfstandig kan reizen met het openbaar vervoer. Dan wordt de hoogte van het vervoersbudget bepaald door het goedkoopste openbaar vervoer advies over de afstand tussen woning en school.

Voor leerlingen die een indicatie hebben voor openbaar vervoer met begeleiding en die in de praktijk gebruik wensen te maken van het openbaar vervoer kan het voorkomen dat het vervoersbudget voor eigen vervoer lager uitvalt dan het vervoersbudget voor openbaar vervoer. Deze ouders kunnen een aanvulling krijgen op het vervoersbudget ter hoogte van maximaal het verschil wat zou zijn uitgekeerd in geval van openbaar vervoer met begeleiding. Dit geldt alleen als de vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding hoger zou zijn dan de vergoeding voor eigen vervoer.

Leerlingenvervoer naar dislocaties/nevenvestigingen

Als de school die de leerling bezoekt meer dan één locatie heeft, is het van belang om te bepalen of alle onderwijslocaties als school in de zin van de verordening leerlingenvervoer dienen te worden beschouwd Als uitgangspunt geldt dan dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht als school kan worden beschouwd in de zin van de verordening.

Verbouwing van de school

Als een school verbouwd wordt en leerlingen op een andere locatie opgevangen worden, dan is het niet automatisch zo dat de gemeente alle leerlingen naar die locatie vervoert. Per leerling moet de verordening leerlingenvervoer van de gemeente waar het kind woont worden toegepast. Voor leerlingen die al in het leerlingenvervoer zitten, geldt artikel 6 van de verordening (doorgeven van wijzigingen). Het college gaat dan opnieuw kijken of er aanspraak bestaat op leerlingenvervoer.

Voor leerlingen die niet in het leerlingenvervoer zitten, moet een aanvraag worden ingediend. De gemeente gaat deze aanvraag toetsen. Hierbij wordt (onder meer) gekeken of wordt voldaan aan de afstandsgrens en of het om de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de soort en de richting gaat. Maken ouders geen aanspraak op leerlingenvervoer, dan moeten zij samen met de school bekijken hoe de eventuele extra vervoerskosten worden opgevangen. Vaak regelen scholen vervoer tussen de oude en nieuwe locatie.

Artikel 15 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor

basisonderwijs in het samenwerkingsverband

Dit artikel is een aanvulling op artikel 3 van de verordening. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel van artikel 3, eerste lid, namelijk de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Artikel 4 van de WPO bepaalt voor speciale scholen voor basisonderwijs echter dat het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband dient te worden bekostigd. Dat zal veelal wel, maar hoeft niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn omdat buiten het samenwerkingsverband een dichterbij gelegen speciale school kan zijn. Deze regeling is door de wetgever getroffen om zo veel mogelijk opvang binnen het eigen samenwerkingsverband te realiseren. Evenals bij de regeling voor basisscholen wordt bij het toekennen van een voorziening voor leerlingenvervoer rekening gehouden met de toegankelijkheid voor de leerling en de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders. In artikel 15 wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is op grond van artikel 3 van de verordening de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool. Is dit het geval, dan is artikel 15 van toepassing. Daarnaast geldt als gevolg van de verwijzing naar artikel 3 van de verordening bij toepassing van onderdeel b ook hier het vereiste van schriftelijke instemming van de ouders.

Artikel 16 Bekostiging van de kosten voor een speciale school voor basisonderwijs

Artikel 16 van de verordening bepaalt dat de ouders van leerlingen die een speciale school voor basisonderwijs bezoeken, in aanmerking kunnen komen voor bekostiging op basis van de kosten voor eigen vervoer indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school méér dan vier kilometer bedraagt.

Indien het college van mening is, eventueel na deskundigen gehoord te hebben, dat een andere wijze van vervoer noodzakelijk is, kan men voor andere wijze van vervoer voor bekostiging in aanmerking komen. - aangepast vervoer al dan niet verzorgd door het college

Uitgangspunt is ook voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat het college de voor de gemeente goedkoopst mogelijke wijze van vervoer bekostigt in de vorm van een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening. De hoogte van het vervoersbudget gebaseerd op eigen vervoer afgeleid van de Reisregeling binnenland.

De leeftijdsgrens voor het bepalen van begeleiding is 12 jaar. Leerlingen onder de twaalf jaar komen in aanmerking voor een vergoeding voor een begeleider en leerlingen boven de twaalf jaar alleen als dit op basis van de vervoersindicatie noodzakelijk blijkt. Op het moment dat de vervoersindicatie is gesteld op openbaar vervoer met begeleiding wordt de hoogte van het vervoersbudget bepaald op grond van het eigen vervoer.

Op het moment dat uit het dossier en de vervoersindicatie blijkt dat de leerling is aangewezen op zelfstandig reizen met het openbaar vervoer wordt het vervoersbudget bepaald aan de hand van het goedkoopste openbaar vervoer advies over de afstand tussen woning en school.

Artikel 17 Bekostiging op basis van aangepast vervoer

Als de reistijd met openbaar vervoer meer dan anderhalf uur in beslag neemt en de reistijd met gebruikmaking aangepast vervoer met 50% kan worden teruggebracht, komt de aanvrager in aanmerking voor een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening op basis van aangepast vervoer. De hoogte van het vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening is afgeleid van de tegenwaarde van de te verstrekken naturavoorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het vervoersbudget kan worden gebaseerd. Dit geldt alleen als ouders gekozen hebben voor het vervoersbudget. Als zij gekozen hebben voor een voorziening in natura komen zij hier niet voor in aanmerking.

Artikel 18 Drempelbedrag

De WPO, WEC en WVO bieden gemeenten de keuze een drempelbedrag bij ouders in rekening te brengen. Het is dus niet verplicht. In de verordening is wel gebruik gemaakt van deze optie.

De bedoeling van een drempelbedrag is ouders zelf verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer; de zogenaamde drempel. Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht. Indien een leerling slechts een deel van het schooljaar gebruik maakt van het leerlingenvervoer, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht.

Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de kilometergrens. Hiermee wordt bedoeld de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer. Invoering van het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het eigen vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen. Voorbeeld: als een SBO school op 6 km. van de woning ligt komen ouders in aanmerking voor bekostiging over 2 km. van de afstand (de kilometergrens van 4 km. wordt hiervan afgetrokken).

De berekening is: € 0,19 x 2 x aantal km x 200 schooldagen =

Voor gehandicapte leerlingen geldt, dat aan de ouders geen drempelbedrag gevraagd mag worden. Ook wanneer de leerling zelf de aanvraag doet mag geen drempelbedrag gevraagd worden.

Toepassen hardheidsclausule of drempelbedrag maximaliseren

Met name wanneer veel kinderen gebruikmaken van het leerlingenvervoer en het inkomen van de ouders relatief laag is, kan voor ouders een onevenredig grote financiële belasting ontstaan. In de verordening is er voor gekozen om dergelijke uitzonderingssituaties op te lossen door het verschuldigde drempelbedrag op grond van de hardheidsclausule van artikel 30 niet helemaal in rekening te brengen.

Het begrip ‘inkomen’

Onder inkomen moet worden verstaan: het gecorrigeerd verzamelinkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 in het peiljaar. Als peiljaar moet op grond van de wet worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerkosten wordt gevraagd. Ouders kunnen op verschillende manieren hun gecorrigeerd verzamelinkomen aantonen. Vanuit het oogpunt van lastenvermindering voor de burger is het wenselijk de wijze te kiezen die de minste lasten voor de aanvrager oplevert. Wanneer de gegevens al bekend zijn bij de gemeente omdat er ook een uitkering wordt ontvangen, wordt deze informatie gebruikt. Daarnaast kan een gemeente gegevens verkrijgen van het Inlichtingenburo. Indien de gemeente zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kan de aanvrager een kopie van zijn belastingaanslag sturen om zijn inkomen aan te tonen. Tenslotte kunnen ouders een IB 60-formulier opvragen bij de belastingdienst, waarop het gecorrigeerde verzamelinkomen staat vermeld.

In de meeste gevallen zal in het peiljaar het gecorrigeerd verzamelinkomen beschikbaar zijn. Als het gecorrigeerd verzamelinkomen van het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor bekostiging wordt gevraagd nog niet bekend is, kan het derde jaar voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar als voorlopig uitgangspunt worden gebruikt. In een later stadium, als het gecorrigeerd verzamelinkomen in het peiljaar bekend is, kan een definitieve berekening worden gemaakt.

Wanneer ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of tot einde van periode als ouders binnen de daarvoor gestelde termijn geen gegevens hebben verstrekt. Vervolgens kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De aanvragers worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Als het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, is gedaald is het mogelijk, om ten gunste van de ouders een andere (recentere peildatum) te kiezen.

Pleegouders

Pleegouders kunnen als ‘ouders’ in de zin van de verordening worden aangemerkt (zie de toelichting bij artikel 1, onderdeel b). Zij kunnen dus (als zij voldoen aan de voorwaarden) een tegemoetkoming in de vervoerskosten krijgen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (31 augustus 1993, nrs. R03.93. 1702 en R03.93.1773; zie Jur. 2.3) acht het redelijk dat als de verzorgers pleegouders zijn, zij ook de financiële verplichtingen op zich nemen die uit de eventuele honorering van een aanvraag tot bekostiging van vervoerkosten naar school voortvloeien. De gemeente kan van pleegouders dus een eigen bijdrage vragen. (Uiteraard hebben gemeenten de vrijheid om op dit punt gebruik te maken van de hardheidsclausule in artikel 30.)

In tegenstelling tot de vrijwillige plaatsing zijn de natuurlijke ouders bij een justitiële plaatsing niet meer aan te spreken voor de extra kosten, tenzij de natuurlijke ouders en niet de pleegouders de aanvraag hebben ingediend.

In de bekostiging op basis van de Regeling vrijwillige pleegzorg zit in het algemeen geen component voor de kosten van het schoolbezoek, die door de gemeente in mindering gebracht kan worden op de gemeentelijke bekostiging voor het leerlingenvervoer. Pleegouders die bekostiging ontvangen op basis van de Regeling vrijwillige pleegzorg, dienen bij een honorering van hun aanvraag tot bekostiging van de kosten van het leerlingenvervoer door de gemeente ook het drempelbedrag per schooljaar aan de gemeente te betalen, als hun inkomen boven de inkomensgrens ligt. Tevens zullen de pleegouders de eventuele bijdrage naar financiële draagkracht aan de gemeente moeten voldoen. Eventueel kunnen zij deze kosten wel verhalen op de natuurlijke ouders of voogden van de leerling.

Voogdij-instellingen kunnen ook als ‘ouder worden aangemerkt. Zij kunnen tevens een aanvraag indienen. Bij hen kan echter geen drempelbedrag worden vastgesteld, omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben. (Deze wet ziet op natuurlijke personen.)

Artikel 19 Financiële draagkracht

Artikel 4 van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid om van ouders van wie kinderen een school voor basisonderwijs bezoeken en van wie de school ten minste twintig kilometer van de woning is verwijderd, een van de draagkracht afhankelijke bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer. Deze inkomensafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven (in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht) en kan dus alleen bij het reguliere basisonderwijs worden gevraagd.

In artikel 19 is gekozen voor een systeem waarin met een aantal inkomensblokken wordt gewerkt, waaraan een vooraf vastgestelde draagkrachtafhankelijke ouderlijke bijdrage is gekoppeld. Zowel de bedragen van de inkomensblokken als van de verschuldigde bijdrage worden geïndexeerd vastgesteld op een wijze die aansluit bij artikel 4 van de WPO.

Artikel 20 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke WEC school cluster 4

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 21 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer

Voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt evenals voor het vervoer van leerlingen speciale scholen voor basisonderwijs als uitgangspunt: bekostiging van de kosten van openbaar vervoer als de leerling zelfstandig kan reizen of eigen vervoer als de leerling is aangewezen op openbaar vervoer met begeleiding. Indien het college van oordeel is, na deskundigen gehoord te hebben, dat een andere wijze van vervoer noodzakelijk is, kan een andere wijze van vervoer voor bekostiging in aanmerking gebracht worden, namelijk:

-aangepast vervoer al dan niet verzorgd door het college.

In de verordening is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs één afstandsgrens opgenomen, namelijk vier kilometer. Indien de afstand naar de school minder bedraagt dan vier kilometer en de leerlinge gehandicapt is in de zin van de verordening voor leerlingenvervoer, moet er toch aangepast vervoer worden verstrekt indien de handicap van de leerling dat vereist.

Uitgangspunt is ook voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat het college de voor de gemeente goedkoopst mogelijke wijze van vervoer bekostigt in de vorm van een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening. De hoogte van het vervoersbudget gebaseerd op eigen vervoer afgeleid van de Reisregeling binnenland.

De leeftijdsgrens voor het bepalen van begeleiding is 12 jaar. Leerlingen onder de twaalf jaar komen in aanmerking voor een vergoeding voor een begeleider en leerlingen boven de twaalf jaar alleen als dit op basis van de vervoersindicatie noodzakelijk blijkt. Op het moment dat de vervoersindicatie is gesteld op openbaar vervoer met begeleiding wordt de hoogte van het vervoersbudget bepaald op grond van het eigen vervoer.

Op het moment dat uit het dossier en de vervoersindicatie blijkt dat de leerling is aangewezen op zelfstandig reizen met het openbaar vervoer wordt het vervoersbudget bepaald aan de hand van het goedkoopste openbaar vervoer advies over de afstand tussen woning en school.

Artikel 22 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider

In een aantal gevallen zal blijken dat het voor de leerling niet mogelijk is zelfstandig of onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen. Dit zal worden aangegeven door de deskundige naar aanleiding van de vervoersindicatie. Indien er dan geen andere ‘oudere’ leerlingen zijn die de leerling kunnen begeleiden, is deze begeleiding een verantwoordelijkheid van de ouders. In artikel 22 van de verordening is daaromtrent een regeling getroffen.

Uit artikel 22 blijkt:

  • -

    dat de afstand van de woning naar de school meer dan vier kilometer moet zijn om voor bekostiging van de vervoerkosten in aanmerking te komen;

  • -

    dat begeleiding slechts wordt bekostigd aan de ouders, indien de leerling jonger dan twaalf jaar is of als de deskundige van de indicatiestelling begeleiding noodzakelijk acht. Met andere woorden: de regeling gaat ervan uit dat een leerling van twaalf jaar en ouder in principe zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Is dat in een incidenteel geval niet zo, dan kan op basis van de vervoersindicatie een uitzondering gemaakt worden;

  • -

    In dit verband is artikel 7 van de verordening van belang. Indien de leerling op 1 augustus van het schooljaar elf jaar is, geldt voor het hele schooljaar dat de leerling als elf jaar wordt aangemerkt ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar twaalf jaar.

Hiervan kan onder andere sprake zijn als:

-de leerling te jong is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken; - de beperking van de leerling het onmogelijk maakt om zelfstandig te reizen met het openbaar vervoer, maar door het inzetten van een begeleider het wel mogelijk is voor de leerling om te reizen in het openbaar vervoer. - de leerling gedurende de rit met het openbaar vervoer een of meerdere malen moet overstappen op gevaarlijke overstappunten en hij, gezien zijn leeftijd, te jong hiervoor is; - de route van het uitstappunt van de bus naar de school gevaarlijke punten kent (en oplossing daarvan door bijvoorbeeld verkeersbrigadiers niet mogelijk is).

Ongeacht wie de leerling begeleidt, vindt de bekostiging van de kosten plaats aan de ouders van de leerling. Indien een begeleider (al dan niet een ouder) meer dan een leerling tegelijk begeleidt, ontvangt men slechts eenmaal de kosten voor begeleiding. Met andere woorden, als bijvoorbeeld een ouder drie leerlingen uit hetzelfde gezin begeleidt met het eigen vervoer, kan het niet zo zijn dat de bekostiging van de kosten van het eigen vervoer drie maal plaatsvindt. Het staat ouders met een vervoersbudget vrij om onderling een roulatiesysteem op te zetten om voor begeleiding of het vervoer te zorgen.

Begeleiding door ouders

Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, moeten zij zelf voor een oplossing zorgen. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of anderen in te schakelen. In noodsituaties kunnen ouders een beroep doen op de hardheidsclausule (artikel 30 van de verordening). Daarbij dient rekening te worden gehouden met de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over dit onderwerp.

In de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 februari 1992 (R03.90.1688/62-120) staat centraal dat de aanvragende ouders aangepast vervoer eisen, aangezien zij zichzelf niet in staat achten in de begeleiding van hun kinderen in het openbaar vervoer te voorzien. Zij motiveren deze onmogelijkheid naar het oordeel van de Afdeling Bestuursrechtspraak niet voldoende. De afdeling spreekt hierover uit dat het aan de ouders is voldoende aannemelijk te maken dat het hun onmogelijk is hun kind te begeleiden. In dit concrete geval eist de afdeling, gezien de cursus die de moeder volgt, lesroosters of andersoortige verklaringen waaruit de onmogelijkheid tot begeleiden blijkt. Voorts dienen de ouders volgens de afdeling aan te tonen dat hun kind niet (gedeeltelijk) door anderen kan worden begeleid.

De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 december 1988 (R03.88.5983/S649265-29; zie Jur. 3.4) inzake het beroep van ouders tegen de afwijzende beschikking van een gemeente om aangepast vervoer toe te staan gaat verder op deze zaak in. De ouders stellen dat het begeleiden van hun zoon tot gevolg heeft dat zijn negenjarig zusje tweeëneenhalf tot vier uur per dag, mede door haar afwijkende schooltijden, zonder opvang moet doorbrengen. Opvang elders is volgens de ouders niet mogelijk. De afdeling concludeert dat verzoeker voorshands niet overtuigend heeft aangetoond dat de begeleiding van zijn zoon - bijvoorbeeld door in onderling overleg met de ouders van medeleerlingen beurtelings de kinderen naar en van school brengen - niet op een andere minder bezwaarlijke wijze zou kunnen plaatsvinden.

Een soortgelijke uitspraak heeft de afdeling gedaan in een geschil waarin ouders stellen dat begeleiding door de ouders de gezinnen voor grote problemen stelt, onder meer omdat een aantal van hen thuis nog niet-schoolgaande kinderen heeft, die eveneens aandacht en verzorging behoeven. De afdeling stelt in haar uitspraak d.d. 25 april 1989 (R0.3.87.3373) dat niet aannemelijk is gemaakt dat het voor appellanten onmogelijk is een zodanige regeling te treffen dat gedurende de afwezigheid van degenen die zorg dragen voor de begeleiding van de schoolkinderen door anderen op de jongere kinderen wordt gepast.

Uit de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 mei 1992 (R03.89.7315/P01) inzake de begeleiding door ouders blijkt het volgende. Appellant is van mening, dat aanspraak bestaat op aangepast vervoer in plaats van openbaar vervoer, omdat onder meer de begeleiding van haar kind in het openbaar vervoer tot een onaanvaardbare belasting van het gezin leidt, aangezien enerzijds haar tweede kind telkens mee moet reizen bij gebrek aan een oppas en anderzijds de reistijd voor de begeleider onaanvaardbaar lang is. De Voorzitter bepaalt dat, hoewel niet kan worden ontkend dat bij gebruik van het openbaar vervoer de begeleiding van het kind veel tijd vergt, niet aangetoond is dat begeleiding van haar kind tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de ouder van de gemeente bekostiging ten behoeve van begeleiding is verstrekt, zodat zij haar kind niet zelf hoeft te begeleiden, maar hem kan laten begeleiden. Bovendien zou de ouder gedurende de tijd dat zij haar zoon naar en van school begeleidt haar tweede kind onder de hoede van een oppas kunnen stellen.

Uit deze uitspraken blijkt onder meer dat de verklaring van de ouders, dat er thuis kinderen zijn die verzorging behoeven en er daarom geen sprake kan zijn van begeleiding door de ouders op zich niet voldoende is. Van ouders wordt in dit soort gevallen verwacht, dat zij zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen en in voorkomend geval aantonen dat die mogelijkheid niet aanwezig is. In feite zal de gemeente moeten afwegen wat van ouders, die in aanmerking komen voor bekostiging van het leerlingenvervoer, meer gevraagd wordt ten aanzien van de begeleiding van hun kinderen dan van ouders die niet voor die bekostiging in aanmerking komen.

Een voorbeeld: ouder A woont op vijf kilometer van de school en ouder B op zeven kilometer, de gemeente hanteert een afstandscriterium van zes kilometer. Beide ouders hebben thuis een kind dat verzorging behoeft. Wanneer ouder B, die in aanmerking komt voor leerlingenvervoer, zou mededelen zijn kind niet te kunnen begeleiden in verband met de gezinssituatie dan doet zich de vraag voor of, op grond van het feit dat er sprake is van een verschil in afstand van twee kilometer, van ouder A wel en van ouder B niet verwacht kan worden dat hij zijn kind zelf begeleidt, dan wel een andere oplossing zoekt.

Artikel 23 Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer

Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer ten behoeve van de leerling die een (voorgezet) speciaal onderwijs, dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden verleend. Deze uitzonderingen zijn in artikel 23 van de verordening vastgelegd.

Onderdeel a De handicap van de leerling vereist aangepast vervoer

Indien de gehandicapte leerling niet in staat is, ook niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, bekostigt het college de kosten van het aangepast vervoer.

Onderdeel b. Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur

Als de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, wordt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer verstrekt.

Overigens is het niet zo dat de ouders, indien zij op basis van het criterium reistijd aanspraak op bekostiging van aangepast vervoer maken, van het college kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht (in het geval dat het college het vervoer zelf organiseert).

Indien een schoolbusje meer leerlingen vervoert, kan het tijdscriterium overschreden worden. Van belang is dat via individuele meting de conclusie wordt getrokken, dat de totale reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht. Is hiervan sprake dan kunnen ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer.

Onderdeel c. Openbaar vervoer ontbreekt

In een aantal gemeenten komt het voor dat openbaar vervoer geheel ontbreekt of zo weinig rijdt dat leerlingen daar geen gebruik van kunnen maken voor het vervoer van woning naar school of vice versa. In principe kunnen de ouders dan aanspraak maken op bekostiging op basis van aangepast vervoer. Hierbij kan het college de volgende mogelijkheden overwegen:

  • -

    is een combinatie van vervoer haalbaar;

  • -

    de vervoersonderneming kan verzocht worden om wijzigingen aan te brengen in de dienstregeling of de mate van het openbaar vervoer, waardoor deze vervoervorm dienstbaar wordt voor het reizen van en naar de school;

  • -

    het bevoegd gezag van de school kan verzocht worden de schooltijden af te stemmen op de vervoertijden;

  • -

    contact kan worden opgenomen met de rijksverkeersinspectie in het betreffende gebied; deze kan eventueel een adviserende en bemiddelende rol spelen;

  • -

    ook kan men kijken of het mogelijk is andersoortig vervoer te organiseren tegen de kosten van openbaar vervoer.

Als echter blijkt dat voorgaande en eventuele andere mogelijkheden niet uitvoerbaar zijn, dan kan het college bekostiging verstrekken op basis van de kosten van aangepast vervoer (of de leerling gebruik laten maken van het door de gemeente verzorgde vervoer).

Ook voor het vervoer naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer in principe uitzondering is. Wel moet de toegankelijkheid van het (voortgezet) speciaal onderwijs gewaarborgd blijven. Daar waar vervoer, openbaar of aangepast, noodzakelijk is, moet dit op passende wijze kunnen plaatsvinden. In artikel 23 van de verordening zijn deze waarborgen verankerd.

Onderdeel a De handicap van de leerling vereist aangepast vervoer

Indien de gehandicapte leerling niet in staat is, ook niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, bekostigt het college de kosten van het aangepast vervoer.

Ouders zijn verantwoordelijk voor het begeleiden van hun kinderen. Hiervoor wordt een zitplaats in de taxi aangeboden. Ouders kunnen geen beroep doen op een vervoersbudget voor begeleiding.

Onderdeel b Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur

Het college verstrekt ook bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer, indien de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan ten minste anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht. Ook hierbij geldt dat het advies van de commissie voor de begeleiding niet gevraagd hoeft te worden.

Onderdeel c Openbaar vervoer ontbreekt

Artikel 23, eerste lid, onder c, van de verordening geeft een derde mogelijkheid om aanspraak te maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer. Dit lid bepaalt dat het college de kosten van het aangepast vervoer bekostigt, indien openbaar vervoer ontbreekt. Tevens kan het voorkomen dat het openbaar vervoer zo weinig frequent rijdt dat de leerling daarvan geen gebruik kan maken.

Medische begeleiding

Gemeenten zijn niet verantwoordelijk voor de medische begeleiding in het leerlingenvervoer. Dit blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Zwolle (Rechtbank Zwolle, 21 november 2007 Awb 06/1788, LJN: BB8810). De gemeente stelde in het verweer dat vervoer iets anders is dan (medische) zorgverlening. De rechter vindt dit geen beperkte uitleg van de wettelijke bepalingen. De medische begeleiding hoort volgens de rechtbank thuis in het zogenaamde 2e compartiment (tot 1 januari 2006 de Ziekenfondswet en sinds die datum de Zorgverzekeringswet -de AWBZ).

In het verleden is de gemeente wel verantwoordelijk gesteld voor medische begeleiding (Uitspraak Raad van State van 8 oktober 1990; R03.90.3061/Sp. 179). In deze uitspraak was het college gehouden de (salaris)kosten van een begeleider in aangepast vervoer te bekostigen, met betrekking tot een leerling die constant op de ondersteuning van een deskundige op het gebied van speciale medische apparatuur was aangewezen. Dit betrof echter een zeer uitzonderlijk geval.

Advisering

Op grond van artikel 22, tweede lid, van de verordening dient het college als het de gevraagde voorziening niet of slechts gedeeltelijk toekent het advies te vragen aan deskundigen. Deze zal dan moeten beoordelen of de leerling, gezien zijn lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke handicap, niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van het openbaar vervoer gebruik te maken.

Het college kan medisch advies inwinnen bij deskundigen. In artikel 1 begripsbepalingen kan worden nagegaan wie deskundigen kunnen zijn.

Wanneer advies nodig is over deelaspecten van het vervoer - bijvoorbeeld ‘veilige route’ -, dan kan dit worden ingewonnen bij deskundigen op het terrein van het desbetreffende deelaspect, bijvoorbeeld in dit geval de (verkeers)politie. Ook voor deze deskundigen geldt dat zij een onafhankelijke positie innemen.

Advisering bij negatieve beschikking

Om de bestuurslast beperkt te houden, is bepaald dat alleen in het geval het college een negatieve beschikking op de gevraagde voorziening geeft, het advies van deskundigen daarbij moet worden betrokken. Indien het voor een gemeente duidelijk is dat het aangevraagde vervoer voor de leerling passend is (bijvoorbeeld omdat het een herhalingsaanvraag betreft of omdat de handicap dat vervoer noodzakelijk maakt), behoeft het advies niet te worden gevraagd. Uiteraard laat deze bepaling onverlet dat het advies van deskundigen ook gevraagd kan worden indien de gemeente dit wenselijk vindt.

Het spreekt voor zichzelf dat deskundigen het gemotiveerde advies aan het college uitbrengen binnen een door het college te stellen termijn. Deze commissies zijn een externe adviseur in de zin van artikel 3:5 van de Awb. Dit houdt in dat de algemene regels die in afdeling 3:3 van de Awb zijn gegeven van toepassing zijn. Dit betekent onder andere dat het bestuursorgaan de adviseur een termijn kan stellen waarbinnen het advies wordt verwacht en dat in of bij het besluit vermeld dient te worden wie de adviseur is die het advies heeft uitgebracht.

Artikel 24 Bekostiging van de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders

Artikel 24 van de verordening bepaalt dat het college desgewenst de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer bekostigt aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft. Dit artikel valt in twee belangrijke onderdelen uiteen:

  • ·

    1. Het college van de gemeente waar de ouders wonen, bekostigt de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer.

  • ·

    2. Het college bekostigt de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer, indien het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs.

Ad 1 Indien de ouders voor hun kind verzoeken om bekostiging van het weekeinde- en vakantievervoer, dan wordt deze bekostiging verstrekt door het college van de gemeente waar de ouders woonachtig zijn, en dus niet door het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft. Wellicht ten overvloede wordt hier nog opgemerkt dat het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft, het dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug dient te bekostigen, indien de leerling daarvoor in aanmerking komt.

Het komt wel eens voor dat ouders van een leerling die een internaat bezoekt gescheiden zijn en dat de leerling het ene weekeinde naar zijn moeder en het andere weekeinde naar zijn vader dient te worden vervoerd. Als de vader in een andere gemeente woont dan de moeder dan dient iedere ouder zelfstandig een aanvraag in te dienen bij de gemeente waar men woonachtig is. Het komt nogal eens voor dat ouders het college vragen hun kind af en toe ook door de week naar huis te vervoeren. Dergelijke verzoeken kunnen worden afgewezen. Het gaat hier immers om weekeinde- en vakantievervoer.

Ad 2 Essentieel voor de regeling is dat pas bekostiging van het weekeinde- en vakantievervoer wordt verleend als het verblijf in het internaat of pleeggezin noodzakelijk is voor het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Woont de leerling niet meer bij zijn ouders om sociale of medische redenen (denk aan uithuisplaatsing, crisisopvang), dan wordt dit vervoer niet door de gemeente vergoed in het kader van het leerlingenvervoer.

Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs. Dit betekent dat het college geen bekostiging voor het weekeinde- en vakantievervoer verstrekt, als de leerling passend onderwijs kan volgen dat met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Tevens betekent dit dat het vervoer niet wordt bekostigd van als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft.

Voorbeeld: Een leerling is aangewezen op onderwijs voor dove kinderen. Vanuit de ouderlijke woning is dit onderwijs niet bereikbaar met dagelijks vervoer. Verblijf in een internaat of een pleeggezin in de buurt van een geschikte school is daarom noodzakelijk. De ouders kunnen in de gemeente waar zij wonen een aanvraag voor weekendvervoer indienen.

Of plaatsing op het internaat om buiten het onderwijs gelegen redenen heeft plaatsgevonden dient door de gemeente voldoende gemotiveerd te worden. De gemeente dient na te gaan op welke gronden een leerling op een internaat is geplaatst (afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12 juni 1995, nr. R03.92.5415; zie Jur. 8.5).

Slechts voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Weekeinde- en vakantievervoer geldt dus slechts voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Met andere woorden: voor het volgen van primair onderwijs wordt geen weekeinde- of vakantievervoer bekostigd van en naar het internaat of pleeggezin. Een belangrijke consequentie hiervan is dat leerlingen die in een internaat of een pleeggezin verblijven - omdat hun ouders een trekkend bestaan leiden - niet voor bekostiging van het weekeinde en vakantievervoer in aanmerking komen. Het betreft hier een vijftal categorieën:

  • 1.

    rijdende scholen voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers;

  • 2.

    ligplaatsscholen voor varende kinderen;

  • 3.

    scholen voor kinderen van woonwagenbewoners;

  • 4.

    afdelingen voor zeer jeugdige kinderen van woonwagenbewoners;

  • 5.

    scholen voor kinderen van schippers, kermisexploitanten en circusmedewerkers.

Deze scholen worden aangemerkt als basisscholen. Ouders van leerlingen die in internaten of pleeggezinnen verblijven met het oog op het volgen van bovengenoemde basisscholen, vallen dan ook niet onder het regime van het weekeinde- en vakantievervoer, zoals in hoofdstuk 6 van de verordening nader is geregeld.

Artikel 25 Bekostiging kosten weekeinde- en vakantievervoer

Welke wijze van vervoer conform artikel 22 wordt bekostigd wordt weergegeven in artikel 22. Dit artikel van de verordening bepaalt welke bekostiging maximaal wordt verleend, namelijk ten behoeve van:

  • 1.

    de reis van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug in elk weekeinde, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de schoolvakanties;

  • 2.

    de reis van het internaat of het pleeggezin naar de woning van de ouders en terug in elke vakantie van twee of meer schooldagen, voor zover deze vakantie is opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

Artikel 26 Bekostiging op basis van de kosten voor openbaar vervoer met begeleiding voor gehandicapte leerlingen

In hoofdstuk 7 wordt geregeld dat alleen gehandicapte leerlingen in het regulier primair en voortgezet onderwijs, die niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, in aanmerking kunnen komen voor leerlingenvervoer. Voor deze gehandicapte leerlingen geldt geen afstandscriterium. Gemeenten kunnen aan deskundigen die wel of niet verbonden zijn aan de reguliere school voor primair of voortgezet onderwijs, advies vragen over passend vervoer voor deze leerlingen. Daarnaast betrekt het college de vervoersindicatie bij de beschikking.

Leerlingen die in aanmerking komen voor leerlingenvervoer op basis van artikel 26 ontvangen een vervoersbudget gebaseerd op eigen vervoer afgeleid van de reisregeling binnenland.

Structurele handicap

Indien in de verordening gesproken wordt van een handicap, wordt een structurele handicap bedoeld. In het leerlingenvervoer kennen we geen tijdelijke handicap. Dit betekent dat de gemeente geen vervoer hoeft te verzorgen om tijdelijke medische redenen, bijvoorbeeld als een leerling een gebroken been heeft. Ouders hebben hier zelf een verantwoordelijkheid in. In sommige gevallen vergoedt de ziektekostenverzekeraar een gedeelte.

Echter, het kan voorkomen dat een leerling een zware operatie moet ondergaan of een meervoudige ledematenbreuk heeft opgelopen, met als gevolg dat hij of zij een groot gedeelte van het schooljaar afhankelijk is van rolstoel en/of krukken vanwege herstel of revalidatie. In dat geval kan een leerling eventueel wel een beroep doen op het leerlingenvervoer op basis van hoofdstuk 7. De gemeente geeft dan een beschikking af voor de duur van het herstel en/of de revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt, heeft de leerling geen recht meer op vervoer. Het UWV/gak hield altijd een termijn van drie maanden aan, voordat er eventueel sprake was van een vervoersvergoeding op basis van de destijds geldende Wet Rea. De volgende richtlijn wordt gehanteerd:

  • -

    tijdelijke handicap tot drie maanden: geen aanspraak op leerlingenvervoer;

  • -

    tijdelijke handicap die langer duurt dan drie maanden: de gemeente bekijkt of de leerling in aanmerking kan komen voor vervoer op basis van de destijds geldende Wet Rea.

Artikel 27 Bekostiging op basis van kosten van aangepast vervoer

Onderdeel a De handicap van de leerling vereist aangepast vervoer

Indien de gehandicapte leerling niet in staat is, om onder begeleiding van het openbaar vervoer gebruik te maken, bekostigt het college de kosten van het aangepast vervoer.

Onderdeel b Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur

Het college verstrekt ook bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer, indien de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer met begeleiding naar school of terug meer dan ten minste anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht. Ook hierbij geldt dat het advies van de commissie voor de begeleiding niet gevraagd hoeft te worden.

Onderdeel c Openbaar vervoer ontbreekt

Leerlingen die een handicap hebben waardoor ze niet zelfstandig ook niet onder begeleiding met het openbaar vervoer kunnen reizen, maken aanspraak op aangepast vervoer indien het openbaar vervoer in de regio ontbreekt. Zij zijn dan immers niet in staat om onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen, omdat het niet aanwezig is. De gemeente heeft echter wel de plicht om passend vervoer te verzorgen in zo’n geval, dus aangepast vervoer. Daarom is in artikel 27 opgenomen dat indien de leerling op grond van artikel 26 recht heeft op openbaar vervoer met begeleiding, terwijl openbaar vervoer ontbreekt of te lang duurt, de leerling aanspraak op aangepast vervoer kan maken. Zie verder de toelichting op artikel 27.

Artikel 29 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

Dit artikel bepaalt dat het college beslist in gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin de verordening niet voorziet.

In de verordening zijn de hoofdlijnen van de bekostiging van het leerlingenvervoer vastgelegd. Uiteraard zal zich een aantal concrete gevallen voordoen, waarin de verordening niet voorziet. Te denken valt onder andere aan:

  • -

    varianten van het combinatievervoer (bijvoorbeeld aangepast plus openbaar vervoer);

  • -

    begeleiding tijdens groepsvervoer;

  • -

    gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten;

  • -

    varianten in het gebruik van eigen vervoer.

Voor dergelijke en andere situaties waarin de verordening niet voorziet, is in artikel 29 van de verordening bepaald dat het college beslist. Hierbij dient in redelijkheid gehandeld te worden. Uitgangspunt bij deze besluitvorming dient te zijn dat in de geest van de wet en de verordening gehandeld wordt.

Het komt voor dat schoolbesturen of een groep ouders een vervoermiddel in eigen beheer gebruiken om de leerlingen naar school te brengen. Van belang daarbij is dat de aansprakelijkheid en het toezicht hierop bij de gemeente blijft. Aansprakelijkheid is immers gekoppeld aan zorgplicht. Voor het vervoer gelden dezelfde eisen als voor vervoersbedrijven.

Artikel 30 Afwijken van bepalingen

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders kan afwijken van de bepalingen in de verordening. Dit houdt in dat het college slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid van de WPO, artikel 4, zevende lid, van de WVO en artikel 4, tiende lid, van de WEC.

Van een dergelijke afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn indien:

  • ·

    - sprake is van groepsvervoer, georganiseerd door de ouders en het college een daarvoor bekostiging wil betalen;

  • ·

    - sprake is van een voor het kind onaanvaardbare onderwijsinhoudelijke dan wel onhoudbare praktische situatie op de dichtstbij gelegen toegankelijke school. Indien daarvan sprake is - de bewijslast daarvan ligt bij de ouders - kan bekostiging volgen van de kosten van vervoer naar een verder gelegen toegankelijke school (Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 februari 1992, R03.89.3402/83-107; zie Jur. 9.13; zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 1992, R03.92.3306/P90 en S03.92.2460; zie Jur. 9.1).

In haar jurisprudentie heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de casuïstiek nadere richtlijnen gegeven inzake de toepassing van de hardheidsclausule te weten:

  • ·

    a. Hardheidsclausules hebben tot doel onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij een strikte toepassing van de bepalingen van de verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Met alle feiten en omstandigheden kan rekening worden gehouden, zoals bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren (Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 1989, nr. R03.88.7057/Sp347/26-41; zie Jur. 9.3).

  • ·

    b. Via toepassing van de hardheidsclausule kan van alle bepalingen van de verordening worden afgeweken, inclusief het heffen van het drempelbedrag van artikel 23 (Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 1990 R03.87.7147/58-43; zie Jur. 9.4).

Tevens wordt in artikel 30 van de verordening bepaald dat het college zo nodig het advies van deskundigen vraagt.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in 2006 een verzoek afgewezen voor bekostiging van vervoer van een leerling die naar een verderaf gelegen school wilde gaan. Reden van dit verzoek was dat de leerling daar de noodzakelijk medische begeleiding kon krijgen, waarop hij anders twee jaar moet wachten. Het betreffende college vond dat bekostiging van vervoer bedoeld is voor schoolbezoek en niet voor medische behandeling (LJN AZ9034). Artikel 1 van de verordening leerlingenvervoer definieert het begrip ‘vervoer’ als ‘vervoer van en naar school’. Uit de hardheidsclausule blijkt echter onvoldoende of een vergoeding alléén voor schoolbezoek ten behoeve van onderwijs is bedoeld. De clausule kan beperkt worden door beleidsregels voor de uitwerking ervan vast te stellen. Hierin kan opgenomen worden dat de bevoegdheid tot toekenning van vervoerskosten beperkt blijft tot schoolbezoek voor het volgen van onderwijs. Deze beperking kan eventueel ook in de hardheidsclausule zelf worden opgenomen.

Begrippenlijst

AWB Algemene Wet Bestuursrecht

AZC Asielzoekerscentrum

COA Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers

CVI Commissies voor Indicatiestelling

OPDC Orthopedagogisch en Didactisch Centrum

PCL Permanente Commissie Leerlingenzorg

REC Regionaal Expertise Centrum

SBO Speciaal Basisonderwijs

SO Speciaal Onderwijs

SRE Samenwerkingsverband Regio Eindhoven

UWV Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringverzekeringen

VSO Voorgezet Speciaal Onderwijs

WEC Wet op de Expertisecentra

Wet REA Wet Re-integratie Arbeidsgehandicapten

WPO Wet Primair Onderwijs

WSNS Weer Samen Naar School

WVO Wet Voortgezet Onderwijs