Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Gennep 2013

Geldend van 01-10-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Gennep 2013

Maatregelen verordening Wet werk en bijstand gemeente Gennep 2013

De Raad van de Gemeente Gennep,

Gezien de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Stb. 2012, 462),

gelezen het advies van burgemeester en wethouders van 13 augustus 2013,

gelezen het advies van de commissie Samenleving en Milieu van 9

september 2013,

gelet op artikel 8, eerste lid onderdelen b, h en i van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van de bijstand als gevolg van gedragingen van belanghebbende bij verordening te regelen,

overwegende dat het noodzakelijk is de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b van de Wet werk en bijstand bij verordening te regelen,

besluit vast te stellen de

Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Gennep 2013

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onderdeel a van de wet;

    • c.

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • d.

      maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, of artikel 9a, twaalfde lid, van de wet;

    • e.

      recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de wet;

    • f.

      beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • g.

      verplichtingen: de uit de wet voortvloeiende verplichtingen met uitzondering van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet.

Artikel 2 – Het verlagen van de uitkering

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel toegepast.

  • 2. De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. De maatregel kan daarom afwijken van in de verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3 - Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. De maatregel wordt toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet;

    • b.

      het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid dan wel van schending van één van de verplichtingen, genoemd in de wet of in het Bbz;

    • c.

      belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, dan wel

    • d.

      de bijzondere bijstand bestemd is voor de woonkosten en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, en verleend wordt aan zelfstandigen, die bijstand voor het levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen of hebben ontvangen.

Artikel 4 - Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door burgemeester en wethouders heeft plaatsgevonden.

  • 2. Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 3. Indien afgezien wordt van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5 – Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de datum waarop de gedraging is begaan, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 2. Voor zover de ingangsdatum als bedoeld in het eerste lid niet mogelijk is, wordt de maatregel met terugwerkende kracht toegepast voor zover de bijstand niet is uitbetaald. De ingangsdatum van de maatregel ligt echter niet voor de datum van de gedraging.

  • 3. Voor zover het zelfstandigen betreft die bijstand voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, kan de maatregel ook met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 4. Een maatregel wordt opgelegd voor de duur van één maand, tenzij in deze verordening een afwijkende termijn is opgenomen.

  • 5. Indien de belanghebbende, binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, wordt de termijn bedoeld in het vierde lid, en welke in de hoofdstukken 2 en 3 vermeld staan, verdubbeld. Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 4, tweede lid.

  • 6. Indien de belanghebbende, binnen 12 maanden nadat de laatste bekendmaking van een besluit als bedoeld in het vijfde lid, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, wordt de termijn die met toepassing van het vijfde lid is verdubbeld, nogmaals verdubbeld.

Artikel 6 – Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan meerdere gedragingen die het niet nakomen van een verplichting inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste maatregel geldt.

Hoofdstuk 2 – Maatregel in verband met plicht tot arbeidsinschakeling, behoud van arbeid en tegenprestatie

Artikel 7 – Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbende die als schending van één van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 9, 9a, 10a en 44a van de wet kunnen worden aangemerkt, alsmede het niet behouden van arbeid, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    a.het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie, voor zover een termijn van één maand wordt overschreden.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet, niet te willen nakomen, hetgeen heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de wet;

    • c.

      het in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede het in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of beëindiging van het traject;

    • d.

      het in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a, van de wet;

    • e.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • f.

      het niet naar vermogen verrichten van door burgemeester en wethouders opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede meewerken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of beëindiging van het traject;

    • b.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 8 – De hoogte van de maatregel

De maatregel wordt vastgesteld op:

  • a.

    10 procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    50 procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100 procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3 – Maatregel in verband met andere gedragingen dan schending van de inlichtingen- dan wel arbeidsverplichtingen

Artikel 9 – Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een maatregel toegepast die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. De maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een periode van 3 maanden of korter: 100% van de bijstandsnorm;

    • b.

      bij een periode van 4 en 5 maanden: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, gevolgd door 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • c.

      bij een periode van 6 maanden of langer: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand gevolgd door 50% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt de maatregel bij onverantwoord besteden van vermogen: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, gevolgd door 50% van de bijstandsnorm gedurende de overige maanden. Het totaal aantal maanden is gelijk aan het aantal maanden dat belanghebbende geen beroep had hoeven doen op bijstand als hij zijn vermogen wel verantwoord had besteed, uitgaande van een besteding van 1,5 maal de bijstandsnorm.

  • 4. De maatregel bedraagt 100% van de bijzondere bijstand, indien het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 10 – Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 9 wordt, indien belanghebbende geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete, een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste maand gerekend vanaf de start van de bijstandsverlening.

  • 2. Aansluitend op de maatregel als bedoeld in het eerste lid, legt het college in de tweede en derde maand, gerekend vanaf de start van de bijstandsverlening, een maatregel op van 50%.

Artikel 11 – Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover burgemeester en wethouders of hun ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt een maatregel opgelegd van 50% van de bijstandsnorm.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt, indien sprake is van verbaal geweld, afgezien en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Artikel 12 – Nadere verplichtingen

Indien een belanghebbende een of meerdere door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 WWB niet of onvoldoende nakomt, wordt een maatregel toegepast. De maatregel wordt vastgesteld op:

  • a.

    20% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

  • b.

    20% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

  • c.

    50% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

  • d.

    100% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

Hoofdstuk 4 – Verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Artikel 13 – Verrekenen

  • 1. Het college verrekent de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening van het besluit waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 2. Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 50% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3. Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de wet.

Artikel 14 – Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

In afwijking van artikel 13 kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:

  • a.

    aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in artikel 13, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende(n); of

  • b.

    anderszins sprake is van dringende redenen.

Artikel 15 – Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 5 – Slotbepalingen

Artikel 16 – De inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2013.

  • 2. De Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Gennep 2009, vastgesteld bij raadsbesluit van 1 september 2009 en laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 9 januari 2012 wordt met ingang van 1 oktober 2013 ingetrokken.

Artikel 17 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 23 september 2013
, voorzitter
, griffier

Algemene Toelichting