Regeling vervallen per 01-01-2015

Handhavingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Gennep - 2010

Geldend van 24-07-2010 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Handhavingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Gennep - 2010

De raad van de gemeente GennepGelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 mei 2010, nummer 2010/2012 De Handhavingsverordening loaw en loaz gemeente Gennep - 2010 als gevolg van de invoering van de Wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten voor de Wet Inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikte en werkloze werknemers en de Wet Inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;Gelet op:- artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet;- artikel 35, eerste lid, onderdeel c loaw, alsmede- artikel 35, eerste lid, onderdeel c loaz;gehoord de commissie Burgerzaken van 5 juli 2010;Overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de IOAW en IOAZ;

BESLUITvast te stellen de volgende verordening: 

Artikel 1 Opstellen handhavingsplan

Burgemeester en wethouders dragen in het kader van het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) zorg voor het opstellen van een handhavingsplan.

Artikel 2 Vereisten handhavingsplan

Het in artikel 1 genoemde handhavingsplan bevat tenminste:a. een gemeentelijke visie op handhaving;b. een plan van aanpak met beleidsdoelen/maatregelen om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen;c. een plan van aanpak met beleidsdoelen/maatregelen om niet-naleving van de wet op te sporen en te bestraffen.

Artikel 3 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Handhavingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Gennep - 2010".

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 5 juli 2010
griffier
voorzitter

Toelichting 1 Toelichting

ALGEMENE TOELICHTING

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel (afgekort: l-deel). Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de 'kleine inkomensregelingen' gebundeld in het volledig gebudgetteerde l-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB.Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Opmerking:Niet gebundeld met het l-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.De huidige verordening voorziet daarbij in het afstemmings- ofwel maatregelenbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.In deze verordening is er voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid. Daarbij zij opgemerkt dat in afwijking van de WWB, de IOAW en IOAZ in een aantal situaties de mogelijkheid creëren om de uitkering (gedeeltelijk) blijvend te weigeren.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.Onder e. de IOAW/IOAZGekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.Onder g. uitkeringsnormDe WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.Onder i. maatregelIn afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.Onder j. inkomenQua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.Onder I. belanghebbendeDaar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.

Artikel 2

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.

Artikel 3

Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm.

Artikel 4

Dit artikel bepaalt de algemene duur van een maatregel op 1 maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd. Het derde lid maakt hier een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen.

Artikel 5

Eerst moet het bedrag van de uitkering worden vastgesteld waarop belanghebbende recht zou hebben als er geen sprake zou zijn van een verlaging. De verlaging kan nooit meer zijn dan dit bedrag.

Artikel 6

1. Het afzien van een verlaging "indien elke vorm van verwijtbaarheid" ontbreekt, is geregeld in artikel20, derde lid, IOAW/IOAZ. Een andere reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ("lik op stuk") is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen verlagingen toepast bij gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aan uitkering is verstrekt, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar.In deze gevallen wordt belanghebbende hiervan geen schriftelijke mededeling gedaan.Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie. De gedraging is wel verwijtbaar, maar om andere redenen wordt afgezien van toepassing van een verlaging.Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 7

In dit lid is geregeld dat, behalve indien in de verordening anders staat vermeld, een verlaging naar de toekomst toe wordt toegepast. Dit wil zeggen dat de verlaging na constatering direct geëffectueerd wordt zonder herziening van het recht.Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de uitkering wel worden herzien.

Artikel 8

1. Als bij één gedraging verschillende verlagingen mogelijk zijn, wordt slechts 1 verlaging toegepast. Dat is de hoogste/zwaarste verlaging.2. Dit artikel lid heeft betrekking op verschillende/meerdere gedragingen van een uitkeringsgerechtigde. In dat geval wordt voor iedere gedraging afzonderlijk beoordeeld of een afstemming aan de orde is. Het is dan mogelijk dat er meerdere verlagingen op 1 maand worden toegepast. Hierbij wordt artikel 5 in acht genomen.

Artikel 9

Ten opzichte van de WWB-afstemmingsverordening zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.De gedragingen die verband houden met de verplichtingen als bedoeld in artikel 37 IOAW/IOAZ, worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.

Artikel 10

Deze bepaling bevat de standaardverlagingen voorde drie categorieën van gedragingen die verband houden met de verplichtingen van artikel 37 IOAW/IOAZ.

Artikel 11

In de artikelen 11 en 12 zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ bieden om de uitkering blijvend of tijdelijk te weigeren naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven uitgewerkt. Voorheen gingen de IOAW en IOAZ uit van blijvende weigering (in tegenstelling tot tijdelijke weigering). Deze weigering is in de verordening overgenomen. De belanghebbende kan in dat geval direct aankloppen voor een aanvulling in het kader van de WWB, Binnen dat kader zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB (in afwijking van de IOAW en IOAZ kent de WWB een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid.

Artikel 12

Zie toelichting bij artikel 11.

Artikel 13

Indien de belanghebbende de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig verstrekt, kan het college het recht op uitkering opschorten (artikel 17, eerste lid, IOAW/IOAZ). Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en geeft daarbij belanghebbende een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen. Artikel 17 betreft een bevoegdheid voor het college. Wordt de gevraagde informatie vervolgens niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de uitkering stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de uitkering). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de uitkering voortgezet. De uitkering wordt dan verlaagd.

Artikel 14

In dit artikel wordt de zogeheten "nulfraude" geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. De verlaging wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan uitkering dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.

Artikel 15

1. In artikel 13 IOAW/IOAZ is bepaald dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald. Het college zal via beleidsregels vaststellen wat wordt verstaan onder "onverwijld". De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan uitkering.Artikel 20, lid 2, IOAW kent voor de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW tevens de verplichting als bedoeld in artikel 30c, lid 2 en 2, SUWI. De IOAZ kent deze verplichting niet.De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan uitkering dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.Het opleggen van een sanctie in reactie op schending van de inlichtingenplicht is in beginsel een verantwoordelijkheid van de gemeente zelf. In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude hebben de Procureurs-generaal echter richtlijnen gegeven onder welke omstandigheden terzake van de aan de schending klevende strafrechtelijke delicten (veelal oplichting en valsheid in geschrifte) vervolging door het OM moet plaatsvinden. Per 1 januari 2009 is de bestaande Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gewijzigd (zie Stcrt. 2008/187). Uitgangspunt is het zogenaamde "una via"-beginsel. De belanghebbende wordt hetzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide. In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag (bruto) € 12.000 of hoger is, er aangifte en vervolging door het OM dient plaats te vinden. Is er echter sprake van "witte" fraude (door koppeling van bestanden etc. aan het licht gebracht), dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van € 35.000. Is de benadeling groter dan is altijd het OM aan zet. Dat geldt ook voor gevallen waarin er met de belanghebbende geen uitkeringsrelatie meer bestaat en dus geen maatregel meer kan worden toegepast. Van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het OM of als een schikking is getroffen. In dergelijke situaties is een maatregel niet meer opportuun.

Artikel 16

Onder de term "zeer ernstige misdragingen" kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het reintegratietraject en/of de uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ. In artikel 20 IOAW/IOAZ wordt gesproken over "het zich jegens het college zeer ernstig misdragen". Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Bij het vaststellen van de maatregel zal evenzeer gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de jongere.Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:verbaal geweld (schelden);discriminatie;intimidatie (uitoefenen van psychische druk); zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); mensgericht fysiek geweld; combinatie van agressievormen.Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

Artikel 17

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 18

Deze bepaling spreekt voor zich.Bij inwerkingtreding na 1 juli 2010 is vanwege het sanctiekarakter van deze regelgeving geen terugwerkende kracht mogelijk.De onderdelen b en c van lid 1 van artikel 35 IOAW en IOAZ treden pas op 1 juli 2010 in werking. De wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten voorziet in een gefaseerd invoering. Als die wet in zijn totaliteit ingegaan zou zijn per 1 januari 2010, dan hadden gemeenten onvoldoende tijd gehad om de maatregelenverordening klaar te hebben. De wetgever heeft gemeend dat onderdeel pas per 1 juli 2010 in werking te laten treden.Dit betekent echter dat de verordening niet vóór 1 juli door de gemeenteraad kan worden vastgesteld. De raad heeft namelijk - puur juridisch gezien - tot die datum geen verordenende bevoegdheid op dat punt. Geadviseerd wordt de verordening zo kort mogelijk na 1 juli te laten vaststellen.