Regeling vervallen per 31-12-2018

Financiële verordening gemeente Giessenlanden

Geldend van 01-03-2017 t/m 30-12-2018

Intitulé

Financiële verordening gemeente Giessenlanden.

De raad van de gemeente Giessenlanden;

Gelezen het raadsvoorstel van 13 december 2016;

Overwegende, dat op grond van artikel 212 van de Gemeentewet een financiële verordening dient te worden opgesteld;

Gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

1.  De “Financiële verordening gemeente Giessenlanden” zoals toegevoegd in de bijlage vast te stellen.

2.  De “Financiële verordening gemeente Giessenlanden” zoals vastgesteld op 31 maart 2016 in te trekken per 1 maart 2017.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • -

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • -

    prioriteit: onderdeel van een programma bestaande uit een samenstel van een aantal samenhangende taakvelden of een enkel taakveld;

  • -

    technische aanpassingen: Dit betreffen aanpassingen van de begroting door externe niet te beïnvloeden factoren. Deze zijn het gevolg van beslissingen van de rijksoverheid of door meer of minder beroep op open-einde regelingen. Ook economische factoren en renteontwikkelingen kunnen hier onder vallen.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead de baten en lasten per prioriteit weergegeven.

  • 2. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

Het college biedt in mei aan de raad een nota (kadernota) aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota in juni vast.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per prioriteit.

  • 2. Bij de begroting geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wordt aangeboden. De overige nieuwe investeringen worden met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3. Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 4. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vier maanden en de eerste acht maanden van het lopende boekjaar.

  • 2. De tussenrapportages (1e en 2e bestuursrapportage –berap-) worden aan de raad aangeboden op de volgende tijdstippen:

    • a.

      de viermaands rapportage in mei. De raad stelt deze in juni vast.

    • b.

      de achtmaands rapportage in september. De raad stelt deze in oktober vast.

  • 3. De tussenrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma uitgesplitst naar prioriteiten;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het overzicht van de overhead en – indien van toepassing- de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      het totale saldo van de baten en de lasten volgend uit de onderdelen a, b en c;

    • e.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma; en

    • f.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e.

  • 4. Het college biedt in november aan de raad een eindejaarsrapportage aan. De raad stelt deze in december vast.

  • 5. De eindejaarsrapportage bevat een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma uitgesplitst naar prioriteiten;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het overzicht van de overhead en – indien van toepassing- de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      het totale saldo van de baten en de lasten volgend uit de onderdelen a, b en c;

    • e.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma; en

    • f.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e.

  • 6. Bij de onder 3. en 5. bedoelde bijstellingen gaat het om bedragen tot € 20.000,00. Wanneer er sprake is van een bijstelling van de raming/budgetoverschrijding ≥ € 20.000,00 zal via een afzonderlijk raadsvoorstel een budgetaanvraag worden gedaan, tenzij er sprake is van technische aanpassingen.

  • 7. In de tussenrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke en eerder bijgestelde ramingen van de baten en de lasten van prioriteiten en investeringskredieten in de begroting groter dan € 5.000,00 toegelicht. Administratieve wijzigingen tussen programma’s worden niet nader toegelicht.

Artikel 7. Informatieplicht

  • 1. 1.Het college besluit niet over het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing indien sprake is van het verstrekken van geldleningen op grond van sociale overwegingen met een bedrag kleiner dan € 10.000,00.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3. Een saldo voor agio of disagio wordt gedurende de restant looptijd van het waardepapier afgeschreven.

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

  • 1. In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2. Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

Artikel 11. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3. Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 4. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale geraamde overheadkosten ter grootte van de geraamde directe loonkosten, gedeeld door de totale geraamde loonkosten van de taakvelden.

  • 5. Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten en het rentepercentage van de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen zoals bepaald overeenkomstig het zesde lid. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.

  • 6. Het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen in de omslagrente voor de kostprijsberekening als bedoeld in het vijfde lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. De hoogte van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen wordt bepaald aan de hand van de bij de begroting geraamde rentekosten als percentage van de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten. De uitkomst van dit rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen wordt op een half procent afgerond.

  • 7. In afwijking van het vijfde lid wordt bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.

  • 8. In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van de activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Raadbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing, de leges en begraafrechten.

Artikel 14. Financieringsfunctie

  • 1. Het college biedt ter uitvoering van de financieringsfunctie tenminste eens in de vier jaar een Treasurystatuut aan.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

  • 3. Bij leningen aan andere organisaties dan gemeenten, gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de gemeente financiert alleen activiteiten als zij deze wenselijk oordeelt voor het publiek belang;

    • b.

      de gemeente leent geen gelden uit aan partijen waarbij het risico van belangenverstrengeling kan ontstaan;

    • c.

      de gemeente financiert alleen partijen die geen of slechts een gering beleggingsrisico vormen, tenzij het publiek belang een hoger risico rechtvaardigt;

    • d.

      de te financieren activiteit mag niet overwegend een commercieel belang dienen.

  • 4. Voor het verstrekken van garanties gelden de door het college vastgestelde richtlijnen in de regeling “Garanderen van geldleningen aan instellingen binnen Giessenlanden”.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 15. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de berekening van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 11, zesde lid;

  • b.

    de berekening van het rentepercentage voor de omslagrente voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 11, vijfde lid;

  • c.

    de kostentoerekening van de geraamde rentekosten en de geraamde overheadkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 16. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op de voortgang van het geplande onderhoud.

  • 2. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een onderhoudsplan openbare ruimte en gebouwen aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor wegen, verkeersvoorzieningen en straatmeubilair, openbare verlichting, groenvoorzieningen, watergangen, oeverbescherming, begraafplaatsen, speelvoorzieningen, bruggen en duikers, gebouwen en overige voorzieningen aangaande de openbare ruimte. De raad stelt het plan vast.

  • 3. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 17. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand.

Artikel 18. Verbonden partijen

Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een nota verbonden partijen aan. De raad stelt de nota vast. In de nota zijn nadere regels opgenomen over de advisering van de raad over de verbonden partijen.

Artikel 19. Grondbeleid

  • 1. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      de uitgangspunten voor aankoop en verkoop van gronden, inclusief prijsbepaling;

    • c.

      andere vormen van gronduitgifte en gebruik;

    • d.

      de verkoop- en verhuurprijzen voor snippergroen en restgronden.

  • 2. Het college biedt de raad jaarlijks een rapportage grondbedrijf aan. De raad stelt deze rapportage vast. In de rapportage wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      actualisatie van de grondexploitaties;

    • b.

      risicoanalyse per grondexploitatie;

    • c.

      stand van zaken van de investeringskredieten;

    • d.

      prognose algemene reserve grondbedrijf;

    • e.

      boekwaarden grondbedrijf.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 20. Administratie

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten.

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

    • e.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 21. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de baten en lasten aan de prioriteiten;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 22. Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a. van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b. van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Hoofdstuk 6. Slotbepaling

Artikel 23. Intrekken oude verordening

  • 1. De op 31 maart 2016 vastgestelde “Financiële verordening gemeente Giessenlanden” wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het jaar 2016 en op de begroting van het jaar 2017.

  • 2. Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de “Financiële verordening gemeente Giessenlanden” van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 24. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: “Financiële verordening gemeente Giessenlanden”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente
Giessenlanden van 9 februari 2017.
De griffier,
mevr. mr. A. van Dijk - van den Hoef
De voorzitter,
ir. W.E. ten Kate

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 9

Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

  • a.

    maximaal 5 jaar: bijdragen aan activa in eigendom van derden;

  • b.

    4 jaar: kosten voor onderzoek en ontwikkeling;

Afschrijvingsbeleid materiele vaste activa met economisch nut

Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 2.500,00 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in:

  • a.

    maximaal 40 jaar: rioleringen;

  • b.

    50 jaar: nieuwbouw woonruimten en schoolgebouwen;

  • c.

    50 jaar: nieuwbouw kantoren en bedrijfsgebouwen;

  • d.

    50 jaar: nieuwbouw tijdelijke woonruimten en tijdelijke bedrijfsgebouwen;

  • e.

    25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten, en schoolgebouwen;

  • f.

    25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop kantoren en bedrijfsgebouwen;

  • g.

    15 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen;

  • h.

    10 jaar: veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen;

  • i.

    10 jaar: telefooninstallaties;

  • j.

    5 jaar: automatiseringsapparatuur;

  • k.

    10 jaar: kantoormeubilair en schoolmeubilair;

  • l.

    10 jaar: zware transportmiddelen;

  • m.

    10 jaar: aanhangwagens, personenauto’s en lichte motorvoertuigen.

Afschrijvingsbeleid materiele vaste activa met maatschappelijk nut

De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden met ingang van 2017 lineair afgeschreven in:

  • a.

    maximaal 30 jaar: groenvoorzieningen;

  • b.

    maximaal 30 jaar: wegen en pleinen;

  • c.

    maximaal 20 jaar: houten bruggen;

  • d.

    maximaal 50 jaar: stel/betonnen/composiet bruggen;

  • e.

    20 jaar: armaturen openbare verlichting;

  • f.

    40 jaar: lichtmasten openbare verlichting;

  • g.

    10 jaar: straatmeubilair;

  • h.

    maximaal 40 jaar: waterwegen, waterbergingen;

  • i.

    maximaal 20 jaar: houten walbeschoeiing;

  • j.

    maximaal 40 jaar: stalen/betonnen walbeschoeiing;

  • k.

    15 jaar: mechanisch/elektrische pompen en gemalen;

  • l.

    40 jaar: bouwkundige gemalen.