Regeling vervallen per 01-01-2012

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gilze en Rijen 2010

Geldend van 04-03-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gilze en Rijen 2010

Besluit

vast te stellen de:

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen;

    • d.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j van de Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de Wet werk en bijstand;

    • e.

      woonkosten: hetgeen in geld is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning waarin feitelijk verblijf wordt gehouden, te weten:

1 indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onder d van de Wet op de huurtoeslag;

2 indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag van onderhoud;

  • f.

    woonlasten: hetgeen in geld is verschuldigd voor het (mede)gebruik van voorzieningen aanwezig in de woning waarin feitelijk verblijf wordt gehouden.

    • 2.

      Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Toepasselijkheid

  • 1. De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 worden toegepast onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de wet.

HOOFDSTUK 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder, indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder, indien in zijn woning een ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid blijft buiten toepassing indien naast de alleenstaande of alleenstaande ouder in de woning uitsluitend hun hoofdverblijf hebben:

    • a.

      eigen meerderjarige kinderen met een netto inkomen per maand dat lager is dan 60% van de gehuwdennorm;

    • b.

      personen die door de belanghebbende worden verzorgd, of personen die voor de belanghebbende zorgen en waarbij er een medische en/of sociale noodzaak voor deze verzorging bestaat.

HOOFDSTUK 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden indien in hun woning een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a.

    10 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbenden geen woonkosten zijn verbonden;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbenden geen woonlasten zijn verbonden;

  • c.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond.

Artikel 6 Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      0 procent van de gehuwdennorm indien het een thuisinwonende alleenstaande van 21 of 22 jaar betreft;

    • b.

      5 procent van de gehuwdennorm indien het een niet-thuiswonende alleenstaande van 21 of 22 jaar betreft en in zijn woning een ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • c.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een niet-thuisinwonende alleenstaande van 21 of 22 jaar betreft en in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 5 van toepassing is.

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 8 - Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 9 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gilze en Rijen 2010.

Artikel 10 - Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 4 maart 2010.

  • 2.

    De Toeslagenverordening, vastgesteld op 14 juni 2004, wordt met ingang van 4 maart 2010 ingetrokken;

  • 3.

    De Toeslagenverordening, vastgesteld op 14 juni 2004, blijft van toepassing op aanvragen die voor 4 maart 2010 zijn ingediend.

Aldus vastgesteld in de openbare

vergadering van 22 februari 2010

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier, de voorzitter,

mr. J.W. Timmermans drs. R.H. Roep

Algemene toelichting

Relatie met de WWB

De inkomenspolitiek is voorbehouden aan het Rijk. In de WWB wordt de hoogte van de uitkeringen vastgesteld op dezelfde wijze zoals dat in de Abw gebeurde. De raad dient op grond van artikel 30 van de WWB een verordening vast te stellen waarin de toeslagen en de verlagingen van de landelijk vastgestelde bijstandsnormen worden geregeld.

Landelijk worden voor een drietal categorieën de normen vastgesteld, te weten:

  • ·

    de alleenstaande, zijnde 50% van het minimumloon;

  • ·

    de alleenstaande ouder, zijnde 70% van het minimumloon;

  • ·

    de gehuwde zijnde 100% van het minimumloon.

Door middel van een verordening regelt de raad de verhoging met een toeslag van maximaal 20% of de verlaging met maximaal 20%. De hoogte van de toeslag of verlaging is afhankelijk van het feit of de klant hogere of lagere algemeen noodzakelijke kosten heeft dan waarin zijn bijstandsnorm voorziet tengevolge van het niet of niet geheel kunnen delen van de woonlasten met een ander.

Op 22 februari 2010 is de nieuwe Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010 vastgesteld. Dit heeft geleid tot de navolgende beleidsinhoudelijke wijziging:

·in de oude verordening werd op de uitkering van de ouder nimmer een verlaging toegepast bij inwoning van meerderjarige kinderen. Dit bracht een rechtsongelijkheid met zich mee, omdat in dat geval wel altijd een verlaging werd toegepast op de bijstand van het kind vanwege inwoning bij de ouders. Dit is gewijzigd in die zin dat inwoning van meerderjarige kinderen nu in beginsel altijd tot een verlaging van de bijstand van de ouders leidt, tenzij zij een inkomen ontvangen lager dan 60% van de gehuwdennorm (artikel 3 lid 3 onder a.). Hierdoor worden ook studerende kinderen met WSF buiten beschouwing gelaten.

Verder is de tekst van de verordening in redactionele zin aangepast en geactualiseerd. Deze aanpassingen hebben geen gevolgen voor het beleid of de uitvoering.

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking is getreden. Deze ziet op een (in beginsel) sluitend voorziening op het gebied van werkleeraanbod en inkomensvoorziening voor jongeren tot 27 jaar. Dit zou een argument kunnen zijn om binnen de Toeslagenverordening alleen nog de leeftijdsgrens van 27 tot 65 jaar te hanteren. Het is in theorie echter mogelijk dat jongeren onder 27 jaar om wat voor reden dan ook niet binnen de WIJ bediend kunnen worden, bijvoorbeeld omdat ze bijstand ontvangen in verband met een voorbereidingsperiode naar zelfstandig ondernemerschap. Om die reden zijn de oorspronkelijke leeftijdsgrenzen in de WWB-verordening gewoon gehandhaafd. Overigens heeft de invoering van de WIJ ook binnen de WWB zelf niet geleid tot aanpassing van leeftijdsgrenzen.

Uitgangspunten

Eén van de uitgangspunten van de WWB is vereenvoudiging van de regelgeving. Het ware daarom wenselijk om dat ook voor het verlagen en verhogen van de norm toe te passen. In de thans voorgestelde verordening wordt aan dit uitgangspunt volledig voldaan, waarbij de toepassing in het verleden het bestaansrecht heeft bewezen. De verordening wijkt in essentie niet wezenlijk af van de verordening, die onder de Algemene bijstandswet gold.

Vanuit de diverse cliëntenraden en cliëntenbelangenorganisaties in het land zijn signalen gekomen om de rechtspositie van bijstandsgerechtigden niet te verslechteren. Bij het tot stand komen van deze verordening is er voor gezorgd dat bijstandsgerechtigden er niet op achteruit gaan. Er is dan ook geen overgangsregeling nodig.

Net als onder de Abw is uitsluitend leeftijd en de leef- en woonsituatie bepalend voor de hoogte van de toeslag en de verlaging. De toeslagenverordening is een uitwerking van het idee dat de hoogte van de bestaanskosten afhankelijk is van het wel of niet kunnen delen van woonkosten. De uitkering wordt verlaagd, of een toeslag bedraagt minder dan een maximale toeslag, indien een gezin of persoon slechts een gedeelte van de woonkosten dient te betalen.

Een ander toepassingscriterium geldt voor 21- en 22 jarigen. De verordening dient hier vooral te regelen dat deze personen bij werkloosheid geen netto uitkering ontvangen die meer bedraagt dan het voor hen geldende netto minimumloon.

Categorieën

Omdat de verordening een categoriaal karakter dient te hebben (artikel 30 WWB) is in de verordening aangegeven welke categorieën op basis van leeftijd en woningdeling kunnen worden beschreven. De verordening kent de volgende 3 categorieën:

  • 1.

    21- en 22 jarigen;

  • 2.

    personen of gezinnen die de woning delen met minstens één meerderjarige die niet in de bijstand is inbegrepen

  • 3.

    personen of gezinnen die een woning bewonen waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

Ten aanzien van de tweede categorie bestaan er 2 uitzonderingen:

  • 1.

    Indien de meerderjarige een eigen kind is dat een inkomen heeft dat lager is dan 60% van de gehuwdennorm, dan wordt er vanuit gegaan dat het inwonende kind niet in staat is een bijdrage te leveren in de woonkosten. Het percentage van 60% is gekozen omdat dit gelijk staat aan de bijstandsnorm voor een alleenstaande van 21 jaar met een toeslag van 10%. Is het inkomen van het inwonend kind hoger dan 60% van de gehuwdennorm, dan wordt het kind geacht wel bij te kunnen dragen in de woonkosten en is een verlaging van de norm van de ouders gerechtvaardigd.

  • 2.

    Indien de meerderjarige zorg behoeft, of zelf verzorgt, is er geen sprake van woningdeling in de zin van de verordening. Voorwaarde hierbij is wel dat de verzorging in medische zin noodzakelijk is. Hiervan is over het algemeen sprake wanneer de verzorging plaatsvindt als alternatief voor een opname in een verzorgingstehuis.

Hardheidsclausule

De hardheidsclausule voorziet in situaties waarin de verordening niet heeft voorzien. Tevens kan de hardheidsclausule als een anti-cumulatiebepaling gelden, indien een persoon tegelijkertijd in meerdere categorieën valt. De hardheidsclausule regelt individuele gevallen, en is dus bij een uitstek geschikt als een instrument voor maatwerk.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB ook de verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Artikel 2

Eerste lid: Personen, jonger dan 21 jaar, en personen vanaf 65 jaar hebben een gegarandeerde bijstandsnorm. Dat houdt in dat de bijstandsnorm voor deze categorieën onafhankelijk van de woonsituatie is bepaald. Zij vallen daarom buiten de reikwijdte van de verordening.

Tweede lid: In artikel 18, eerste lid, van de WWB is de individuele vaststelling van het recht op bijstand verankerd. Hier wordt nog eens bevestigd dat dit principe van individuele beoordeling boven de categoriale bepalingen van de verordening gaan. Op basis van deze bepaling is het mogelijk om de bijstandsnorm inclusief een toeslag te verlagen, bijvoorbeeld bij het opleggen van een administratieve maatregel.

HOOFDSTUK 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

Eerste lid: Alleenstaanden vanaf 23 jaar en alleenstaande ouders vanaf 21 jaar die de woonkosten niet kunnen delen hebben van rechtswege recht op de maximale toeslag. Deze is, eveneens van rechtswege, bepaald op 20 procent van de gehuwdennorm (of het wettelijk minimumloon).

Tweede lid: Alleenstaanden vanaf 23 jaar en alleenstaande ouders vanaf 21 jaar die de woonkosten kunnen delen hebben lagere bestaanskosten. De toeslag bedraagt dan niet meer de maximale toeslag, maar wordt gehalveerd tot 10 procent van de gehuwdennorm.

Derde lid: In twee gevallen wordt niet uitgegaan van het kunnen delen van de woonlasten. Indien de inwonende persoon een eigen meerderjarig kind is met een inkomen lager dan 60% van de gehuwdennorm, dan is geen sprake van woningdeling in de zin van de verordening. Het hanteren van deze grens leidt ertoe dat inwoning van meerderjarige kinderen met WSF in geen enkel geval consequenties heeft voor de uitkering van de ouder(s). Tot 1 maart 2010 werden inwonende meerderjarige kinderen, ongeacht hun inkomen, altijd buiten beschouwing gelaten. Dit beleid is per genoemde datum dan ook gewijzigd.

In de Toeslagenverordening zoals die van kracht was tot 1 maart 2010 werd bij inwoning van een meerderjarig kind in geen geval een lagere toeslag of een verlaging op de norm toegepast. Dit leidde ertoe dat in gevallen waarin het inwonend meerderjarig kind een hoog inkomen had, en daarmee in staat was om een bijdrage te leveren in de woonkosten van de ouder(s), toch geen verlaging werd toegepast. Het is naar ons oordeel niet verdedigbaar om meerderjarige kinderen in alle gevallen, zonder te kijken naar de hoogte van het inkomen, buiten beschouwing te laten. Om die reden is artikel 3 lid 3 aangepast in die zin dat een inwonend meerderjarig kind altijd gevolgen heeft voor bijstandsuitkering van de ouders, tenzij het kind een inkomen heeft dat lager is dan 60% van de gehuwdennorm. Door deze inkomensgrens te hanteren vallen echtparen met inwonende kinderen met WSF in alle gevallen onder de uitzondering. Een inkomen van 60^van de gehuwdennorm is gelijk aan de bijstandsnorm voor een alleenstaande van 21 jaar en ouder met een toeslag van 10%. Wanneer het inwonende kind een inkomen heeft dat gelijk is aan (of hoger dan) 60% van de gehuwdennorm dan wordt het kind geacht bij te dragen in de woonkosten van de ouder(s).

Deze uitzondering geldt eveneens indien de inwonende persoon zorg behoeft, of aan de bijstandsgerechtigde zorg geeft.

Het begrip zorgbehoevend is niet nader gedefinieerd in deze verordening, om een individuele beoordeling mogelijk te maken. Wel is het zeker dat er voor de zorg een medische en/of sociale noodzaak moet bestaan. Een dergelijke situatie doet zich in ieder geval voor als de bijstandsgerechtigde of de inwonende persoon door de zorg in de woning kan blijven wonen.

HOOFDSTUK 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

De wetgever heeft er voor gekozen om de bijstandsnorm voor gehuwden gelijk te stellen aan het maximum, te weten het wettelijk minimumloon. De bijstandsuitkering voor gehuwden kan daarom niet worden bijgesteld door middel van toeslagen, maar kan alleen worden geregeld door middel van verlagingen. Indien er geen sprake is van woningdeling, dan blijft de bijstandsnorm van rechtswege gelijk aan het wettelijk minimumloon. In dat geval vindt er geen toeslag en geen verlaging plaats, zodat deze situatie buiten de verordening valt.

Eerste lid: In dit lid wordt geregeld dat gehuwden die de woonkosten kunnen delen een verlaging van de bijstandsnorm krijgen van 10 procent van de gehuwdennorm.

Tweede lid: Ook voor gehuwden waarbij een derde hoofdverblijf in de woning heeft gelden de uitzonderingsbepalingen zoals die voor alleenstaanden en alleenstaande ouders zijn beschreven in lid 3 van het vorige artikel.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

Indien een persoon of gezin lagere algemeen noodzakelijke kosten heeft als gevolgd van de woonsituatie, dan wordt de norm, inclusief een eventuele toeslag, verlaagd. Tot 1 januari 2010 was hier sprake van een vaste verlaging van 20 procent van de gehuwdennorm.

In de praktijk komt het echter voor dat de belanghebbende geen huur betaalt, maar wel enig vorm van woonlasten heeft. In die gevallen kon geen verlaging van 20 procent worden toegepast. In navolging van het beleid van de gemeente Tilburg is deze bepaling in die zin gewijzigd dat wanneer geen woonkosten (kale huur) zijn verschuldigd een verlaging van 10 procent wordt toegepast. Wanneer (ook) geen woonlasten (overige kosten voor het gebruik of medegebruik van de woning) zijn verschuldigd eveneens een verlaging van 10 procent wordt toegepast. Een dergelijke situatie kan zich voordoen in het geval een woning wordt gekraakt, maar ook indien een onderhoudsplichtige de woonlasten geheel op zich neemt zodat de bijstandsgerechtigde geen woonkosten en/of woonlasten heeft. Wanneer één van beiden niet verschuldigd is leidt dit tot een verlaging van 10%, wanneer beide kostencomponenten niet verschuldigd zijn leidt dit tot een verlaging van 20%. Ook wanneer slechts in zeer beperkte mate woonlasten verschuldigd zijn is een verlaging van de norm mogelijk. Dit was in de oude verordening niet mogelijk.

In verband met de termen woonkosten en woonlasten is ook artikel 1 (definities) aangepast.

De in dit artikel bedoelde verlaging ziet op de situatie waarin de hoofdbewoner op de ene of andere manier geen woonlasten is verschuldigd. Wanneer sprake is van een thuisinwonend kind met bijstand die thuis niets hoeft af te dragen, dan is dat geen situatie als bedoeld in dit artikel. In dat geval wordt de situatie beoordeel op basis van artikel 3 en 4. Binnen de toeslagen en verlagingssystematiek staat immers de vraag centraal of meerdere belanghebbende “geacht” kunnen worden woonkosten te delen. Of zij dit ook werkelijk doen, is een kwestie waarin de gemeente niet kan treden. Zie in verband hiermee ook de Memorie van Toelichting op artikel 25 en verder van de Wet werk en bijstand.

Artikel 6 Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Het moet voorkomen worden dat de netto bijstandsuitkering van 21 en 22 jarige alleenstaanden meer bedraagt dan het netto minimumloon of een studietoelage ingevolge de WSF.

Eerste lid: Er wordt geen toeslag gegeven aan een 21 of 22-jarige alleenstaande die bij zijn of haar ouders inwoont. Indien deze alleenstaande uitwonend wordt, maar wel woonkosten kan delen, dan wordt een toeslag van 5 procent van de gehuwdennorm verstrekt. Indien woningdeling niet mogelijk is, dan wordt een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm verstrekt.

Tweede lid: Indien een 21 of 22 jarige alleenstaande geen woonlasten heeft, dan wordt in ieder geval geen toeslag toegekend. Per saldo wordt aan deze alleenstaande een uitkering toegekend, gelijk aan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, zonder toeslag, maar met een verlaging van 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Om onvoorziene situaties te regelen, of om onbedoelde situaties van klaarblijkelijke hardheid op te lossen, is gekozen voor een hardheidsclausule. Onwenselijke situaties kunnen op deze manier via maatwerk worden opgelost. Uiteraard geeft deze mogelijkheid tevens de verplichting om per geval na te gaan of er zich een situatie voordoet waarbij de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast. De hardheidsclausule zal uitsluitend in bijzondere situaties kunnen worden toegepast.

Artikel 10 Inwerkingtreding

De gewijzigde verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2010. Uitgangspunt bij beleidswijzigingen is de zogeheten eerbiedigende werking. Dit houdt in dat de oude verordening van toepassing blijft op aanvragen die voor de inwerkingtreding van de nieuwe verordening worden ingediend. Bepalend is de datum waarop de belanghebbende zich heeft gemeld bij UWVWerkbedrijf. Dit is immers de datum waarop het recht op uitkering zal ingaan.

Voor lopende uitkeringen geldt dat wanneer een beleidswijziging het beperken van rechten (in dit geval in de vorm van een verlaging van de bijstand) tot gevolg heeft, de belanghebbende een redelijke termijn moet worden geboden om zich te schikken naar de nieuwe situatie. Dit zou vorm kunnen krijgen middels een afbouwregeling van 3 tot 6 maanden. Ook kan een wijziging van de uitkering ruim vantevoren worden aangekondingd, waarna deze na bijvoorbeeld 6 maanden wordt geëffectueerd.