Regeling vervallen per 06-05-2022

Financiële verordening gemeente Goes

Geldend van 13-12-2007 t/m 05-05-2022

Intitulé

Financiële verordening gemeente Goes

Artikel

Besluitnummer

Vergadering d.d. 13 december 2007

Verzonden 13 november 2007

Onderwerp Besluit tot het vaststellen van de gewijzigde “Financiële verordening gemeente Goes” ingevolge artikel 212 van de Gemeentewet

De raad van de gemeente Goes;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen:

de gewijzigde Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Goes.

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

"administratie": het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Goes en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Artikel 2. Programma-indeling

De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de komende raadsperiode vast.

Artikel 2a. Planning en controlcyclus

Voor aanvang van een begrotingsjaar biedt het college een overzicht aan met daarin in elk geval de data voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van de jaarstukken, de perspectiefnota, de bestuursrapportages en de begroting met de meerjarenraming.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting wordt een overzicht gegeven van de productenraming ingedeeld naar programma’s en bij het jaarverslag wordt een overzicht gegeven van de productenrealisatie ingedeeld naar programma’s.

  • 2. In de begroting wordt per programma de daarbij behorende nieuwe investeringen in een meerjaren-investeringsprogramma opgenomen. Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt een totaaloverzicht van het investeringsprogramma opgenomen.

  • 3. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde kapitaalskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

Artikel 4. Autorisatie begroting en kapitaalskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het kapitaalskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen voor het komende begrotingsjaar worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3. Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget of kapitaalskrediet dreigt te worden overschreden, wordt dit door het college bij de behandeling van de bestuursrapportages in de raad gemeld. Het college doet hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het kapitaalskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • 4. Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een kapitaalskrediet aan de raad voor.

Artikel 5. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse bestuursrapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente.

  • 2. De tussenrapportages bevatten een uiteenzetting over de voortgang in de uitvoering van de programmabegroting, een overzicht met mutaties in ramingen van budgetten en kapitaalskredieten met een toelichting daarop en verschaft inzicht in de stand van de algemene reserve.

Artikel 6. Waardering en afschrijving van vaste activa

  • 1. Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000,00 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen, deze worden altijd geactiveerd.

  • 2. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden in maximaal vier jaar afgeschreven.

  • 3. Kosten voor het afsluiten van geldleningen en boeterente voor het vervroegd aflossen van geldleningen worden, met inachtneming van het eerste lid, geactiveerd en afgeschreven over een termijn die maximaal gelijk is aan de (restant)looptijd van de desbetreffende lening. Kosten voor het afsluiten van de overige geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4. Voor de materiële vaste activa met economisch nut, zoals bedoeld in artikel 35 van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten, wordt geen langere afschrijvingsduur vastgesteld dan de economische levensduur van dat object rechtvaardigt. Als regel gelden de afschrijvingstermijnen die in bijlage I van deze verordening zijn opgenomen. Hiervan mag naar beneden worden afgeweken, indien sprake is van investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut. Afschrijvingstermijnen van categorieën van materiële vaste activa welke niet zijn voorzien in bijlage I worden ter besluitvorming aan de raad voorgelegd.

  • 5. Uitgangspunt is dat de lineaire afschrijvingsmethodiek wordt toegepast. In de volgende gevallen wordt hiervan afgeweken en wordt de annuïtaire methode gehanteerd:

    • a.

      investeringen waarbij de kapitaallasten worden gedekt door huuropbrengsten e.d.;

    • b.

      investeringen waarbij de kapitaallasten zijn verwerkt in een tarief;

    • c.

      investeringen waarbij de kapitaallasten worden gedekt door rechten en heffingen;

  • 6. Afschrijving vindt plaats in het jaar nadat het desbetreffende activum in gebruik is genomen.

  • 7. Rentetoerekening bij bouwprojecten (bouwrente) vindt alleen plaats indien looptijd > 1 jaar en krediet > € 5.000.000,00

  • 8. Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden en/of bestemmingsreserves ten laste van de exploitatie gebracht. Hiervan kan bij raadsbesluit worden afgeweken. In geval van activering bij raadbesluit wordt het actief lineair afgeschreven over de verwachte levensduur van het actief of een kortere, door de raad aan te geven tijdsduur.

Artikel 7. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van producten en diensten van de gemeente wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. De directe kosten worden direct aan de producten en diensten toegerekend. De indirecte kosten worden middels diverse verdeelsleutels aan de producten en diensten toegerekend.

  • 2. Bij de toerekening van kosten aan producten en diensten wordt rekening gehouden met de bijdragen aan reserves en voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging of instandhouding van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor de afvalstoffenheffing en reinigingsrechten de compensabele BTW.

  • 3. De toerekening van rente aan producten met geactiveerde kosten kan op twee manieren plaatsvinden (A en B):

    A. door middel van een specifieke renteberekening. Deze methode wordt uitsluitend toegepast bij:

    • a.

      activa bestemd voor verhuur aan derden;

    • b.

      activa die annuïtair worden afgeschreven;

    • c.

      activa die dienstbaar zijn aan activiteiten die geheel of nagenoeg geheel door kostendekkende tarieven worden gedekt.

    Als gekozen wordt voor een specifieke renteberekening dan wordt uitgegaan van:

    • a.

      dezelfde rente als die geldt voor de lening die voor de financiering van dat object is aangegaan. Als die lening een renteherziening ondergaat dan wordt met ingang van het volgende dienstjaar de specifieke rente conform het aangepaste rentepercentage berekend;

    • b.

      de op het moment van het voteren van het krediet geldende marktrente in die gevallen dat er geen geldlening behoeft te worden aangegaan ter financiering van het object. In deze situatie wordt uitgegaan van een rentepercentage voor een lening met eenzelfde looptijd als waarover de geactiveerde kosten worden afgeschreven.

    B. Door middel van de omslagrente. Deze omslagrente geldt voor alle objecten die geen specifieke rente krijgen toegerekend. De rente-omslag is een rekenmethode waarbij het saldo van de totale rentelasten minus de totale rentebaten wordt omgeslagen over de boekwaarden die gefinancierd moeten worden, met dien verstande dat zowel van de rentelasten als van de boekwaarden de bestanddelen worden afgetrokken die zich lenen voor een specifieke renteberekening.

    Onder rentelasten wordt verstaan de som van:

    • a.

      de rente van de uitstaande leningen;

    • b.

      de rente over het eigen vermogen en over de voorzieningen;

    • c.

      de rente over het financieringstekort (begroting) of de betaalde rekening-courant rente.

    Onder de rentebaten wordt verstaand de som van:

    • a.

      de rente over de uitzettingen

    • b.

      de ontvangen rekening-courant rente.

Artikel 8. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het bepalen van de hoogte van gemeentelijke tarieven, heffingen en prijzen geschiedt via een systeem van kostprijsberekening, via marktoriëntatie of via een inflatiecorrectie op bestaande tarieven, heffingen en prijzen. Minimaal eens per vier jaar verstrekt het college aan de raad per verordening een overzicht waarin per de door de gemeente verstrekte dienst inzicht wordt gegeven in de actueel geraamde hoeveelheden en het totaal van de hierbij geraamde kosten.

Artikel 9. Financieringsfunctie

  • 1. Het college draagt bij de uitoefening van de financieringsfunctie zorg voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te kunnen voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het zo veel mogelijk beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een voldoende rendement op de uitzettingen;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2. Het college stelt voor de uitvoering van de financieringsfunctie nadere richtlijnen vast in een treasurybesluit.

  • 3. De gemeente verstrekt geen leningen anders dan uit hoofde van de gemeentelijke kredietbank of zolang dit door de wet wordt toegestaan door de toepassing van de hypotheekregeling ambtenaren gemeente Goes.

  • 4. Het verstrekken van gemeentegaranties wordt uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak. Nadere richtlijnen hieromtrent worden vastgelegd in een kadernota gemeentelijk garantiebeleid.

  • 5. Bij het aangaan van financiële participaties anders dan genoemd in het treasurybesluit bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke financiële participaties.

Artikel 10. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten enzovoorts.

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en kapitaalskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het bevorderen van - en het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 11. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de (debiteuren-)vorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen en de (crediteuren-)schulden jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de 4 jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Artikel 12. Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast in besluiten:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de sectoren en afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en kapitaalskredieten;

  • d.

    de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie.

Artikel 12a. Inkoop en aanbesteding

Het college zorgt voor en legt vast de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten.

Artikel 12b. Subsidieverstrekking en steunverlening

Het college zorgt voor en legt vast de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen.

Artikel 13. Inwerktreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van het begrotingsjaar 2008. De stukken voor dit begrotingsjaar en latere begrotingsjaren voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Deze verordening treedt in de plaats van de “Financiële verordening gemeente Goes” vastgesteld door de raad op 20 november 2003.

Artikel 13a. Overgangsbepalingen

Investeringen die zijn geactiveerd voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgeschreven volgens de destijds vastgestelde afschrijvingstermijnen en methodiek, voor zover de raad niet heeft aangegeven dat deze investeringen vervroegd moeten worden afgeschreven.

Artikel 14. Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam: “Financiële verordening gemeente Goes”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 13 december 2007.
de griffier, de voorzitter,
drs. J.W. Scherpenzeel drs. D.J. van der Zaag.

TOELICHTING OP ARTIKELEN

Inleiding

De financiële verordening van de gemeente is een belangrijk instrument van de raad om invloed uit te oefenen op het financiële proces. Met de verordening regelt de raad op hoofdlijnen de spelregels voor het financieel beleid, de financiële organisatie en het financieel beheer. Met de financiële verordening creëert de raad waarborgen voor de kwaliteit van de financiële functie van de gemeente. Ook geeft de verordening een nadere invulling aan de (financiële) verantwoording van het college aan de raad. Gezien deze belangrijke functie verdient de inhoud van de financiële verordening aandacht van de raad.

In 2003 heeft de Vernieuwingsimpuls in het kader van de dualisering een voorbeeld voor de nieuwe financiële verordening ex artikel 212 Gemeentewet gepresenteerd. Veel gemeenten hebben het voorbeeld van de Vernieuwingsimpuls als leidraad voor het opstellen van de eigen financiële verordening gebruikt. Ook de gemeente Goes heeft het voorbeeld gevolgd.

In de afgelopen vier jaar is veel ervaring opgedaan met de werking van de financiële verordening. Daarbij zijn gemeenten tegen vragen en problemen opgelopen. Veel gemeenten hebben het model van de vernieuwingsimpuls nagenoeg integraal overgenomen. Ze hebben daarmee meer verplichtingen in huis gehaald dan noodzakelijk. Er zijn onnodige administratieve lasten ontstaan. Ook is hiermee de kans op problemen bij de rechtmatigheidcontrole van de accountant onnodig vergroot.

Dit heeft geleid tot de behoefte de verordening aan te passen. Om dit te ondersteunen heeft de VNG een nieuwe versie van de modelverordening ex artikel 212 Gemeentewet ontwikkeld. Er is gesproken met verschillende partijen uit het veld. Naast gemeenten (griffiers, financiële ambtenaren en raadsleden) waren dit de provinciale toezichthouders, financiële consultants, medewerkers van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en leden van de commissie BBV. Het resultaat is tenslotte voor een laatste toets voorgelegd aan onder andere accountants. Dit nieuwe model is thans gebruikt voor de invulling van de hier voorliggende gewijzigde financiële verordening gemeente Goes.

Indeling en inhoud van de gewijzigde financiële verordening

Voor de indeling van de verordening is de inhoud van artikel 212 Gemeentewet gevolgd. Dit artikel zegt in lid 1 dat de financiële verordening de uitgangspunten voor het financieel beleid en regels voor het financieel beheer en de inrichting van de financiële organisatie moet bevatten. Deze elementen komen terug in respectievelijk de hoofdstukken 3, 4 en 5 van deze gewijzigde verordening.

Het eerste lid van artikel 212 Gemeentewet stelt vervolgens aanvullende eisen aan de inhoud van de verordening. Er moet worden gewaarborgd dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en interne controle wordt voldaan. Ook deze eisen zijn terug te vinden in de indeling van de verordening. Zo behandelt hoofdstuk 2 de verantwoording over de uitvoering van de begroting. In hoofdstuk 3 zijn kaders voor het financieel beleid en in hoofdstuk 5 kaders voor de financiële organisatie opgenomen. Deze kaders maken tezamen de interne controle waaronder de controle op de rechtmatigheid van de (financiële) beheershandelingen mogelijk. Regels over interne controle zelf staan in hoofdstuk 4, het hoofdstuk over het financieel beheer. De interne controle richt zich mede op de rechtmatigheid van de (financiële) beheershandelingen.

Het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet geeft aan welke regels in elk geval in de verordening moeten zijn opgenomen. De verordening moet in elk geval regels bevatten voor waardering en afschrijving van vaste activa, grondslagen voor de berekening van tarieven en prijzen en de algemene doelstellingen en te hanteren richtlijnen en limieten voor de financieringsfunctie. Deze regels zijn opgenomen in het hoofdstuk 3, het hoofdstuk over het financieel beleid.

Artikel 1. Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Alleen de definitie over het begrip "administratie" is in de genoemde stukken niet opgenomen, vandaar dat deze in artikel 1 is weergegeven (overeenkomstig de definitie zoals opgenomen in de "oude" financiële verordening).

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat de bepaling dat de indeling van de programma’s bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad wordt vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst. Hiermee wordt niet gezegd dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken overhoop moeten worden gehaald. In de meeste gevallen is dat om beheertechnische redenen niet raadzaam. Als de indeling de vorige raadsperiode goed is bevallen, kan deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet). De raad stelt budgetten beschikbaar per programma.

Artikel 2a. Planning en controlcyclus

Het artikel bepaalt dat het college ieder jaar aan de raad een overzicht aanbiedt met daarin de data waarop belangrijke financiële stukken in de raad worden geagendeerd. Het overzicht is bij wijze van spreken het spoorboekje voor de raad en het college voor de financiële jaarplanning.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn in aanvulling op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Zo wordt in het eerste lid het college opgedragen de productenraming bij de begroting te voegen. En zo wordt ook bepaald dat het college de productrealisatie bij het jaarverslag dient te voegen. Dit zijn geen standaard verplichting in het BBV. Wel moet men opletten dat de productrealisatie inderdaad bij het jaarverslag wordt gevoegd en niet bij de jaarrekening. Anders gaat deze onderdeel uitmaken van de accountantscontrole, hetgeen niet de bedoeling van de wet is. In lid twee wordt de verplichting in het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er per programma de daarbij behorende nieuwe investeringen in meerjarenperspectief worden opgenomen en bij de uiteenzetting van de financiële positie een totaaloverzicht van de investeringen wordt gegeven. Ten slotte wordt bepaald dat in de jaarrekening een overzicht van de kapitaalskredieten wordt verstrekt waarin wordt weergegeven de oorspronkelijke raming, de lasten en baten tot op heden en de restantraming.

Artikel 4. Autorisatie begroting en kapitaalskredieten

Artikel 4 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en kapitaalskredieten. In de primitieve begroting vindt autorisatie van de baten en lasten plaats op programmaniveau (lid 1). Voor begrotingswijzigingen doet het college gedurende het jaar voorstellen aan de raad (lid 3). Dit kan via aparte raadsvoorstellen en -besluiten die inhoudelijk een bepaald onderwerp behandelen met de (eventueel) daarbij behorende begrotingswijziging of via de bestuursrapportages. Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. Ook hiervoor geldt dat deze in beginsel per programma, via het meerjareninvesteringsprogramma (zie art 3 lid 2), in de primitieve begroting worden geautoriseerd (dit geldt alleen voor de eerste jaarschijf van het meerjareninvesteringsprogramma). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke kapitaalskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan. Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel die bij het opstellen van de ontwerp-begroting nog niet waren voorzien. Het laatste lid van het artikel regelt de autorisatie van de kapitaalskredieten voor deze investeringen.

Artikel 5. Tussentijdse rapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de raad zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en kapitaalskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. In de in artikel 2a genoemde planning en controlcyclus wordt aangegeven op welke momenten in het volgende jaar de bestuursrapportages zullen worden opgesteld en behandeld. De raad bepaalt de frequentie en de momenten (peildata) van het aantal rapportages. Gekozen kan worden voor twee rapportagemomenten per jaar. De eerste bijvoorbeeld in juni (peildatum 1 mei) waarin zowel de jaarrekening van jaar t-1, als de eerste bestuursrapportage van jaar t en de perspectiefnota van jaar t+1 wordt behandeld. De rapportage scope betreft dan de ontwikkelingen in de periode september jaar t-1 tot en met februari jaar t met daarbij de verwachtingen tot en met december jaar t. De tweede tussenrapportage kan bijvoorbeeld in november in de raad (peildatum 1 september) en moet dan worden gezien als een voorlopige jaarrekening. De rapportage scope is in dit geval januari tot en met december jaar t. Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage.

Artikel 5a. Informatieplicht

Dit artikel gaat over een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad en betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente. In het artikel verzoekt de raad het college om informatie vooraf aan het aangaan van rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in het artikel genoemde bedrag overschrijden. De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen. Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vooraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.

Artikel 6. Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 6 invulling gegeven. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Het eerste lid, waarin ten opzichte van de oude verordening het minimum bedrag van activering wordt opgehoogd van € 10.000,00 naar € 25.000,00, is hier een concrete uitwerking van. In lid 2 tot en met 7 zijn nadere bepalingen opgenomen over de afschrijvingsmethoden en afschrijvingstermijnen. Voor de vaste activa (met economisch nut) zijn daarbij de maximale afschrijvingstermijnen als kader opgenomen (Bijlage I). Vaste activa met een maatschappelijk nut worden alleen geactiveerd als de raad hiertoe besluit (lid 8).

Artikel 7. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 7 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Lid 1 van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen. Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van betrokken activa en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt. De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.

Artikel 8. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijke besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet). Het college kan de hoogte van haar tarieven, heffingen een prijzen baseren op het “oude” tarief verhoogd met een inflatiepercentage, op benchmarking van haar tarieven met de markt (marktoriëntatie) of door detailberekening van haar kostprijs. Om te voorkomen dat er na verloop van tijd een te grote marge ontstaat tot gehanteerde tarieven en werkelijke kosten dient het college minimaal eens per vier jaar een kostprijsberekening uit te voeren van de door de gemeente te verstrekken diensten.

Daar waar bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de raad om het publiek belang te definiëren en het college kaders mee te geven voor het afwijken van marktconforme prijzen.

Artikel 9. Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In artikel 9 wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven. In artikel 1 worden de kaders van de financieringsfunctie aangegeven. In het tweede lid is aangegeven dat nadere richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie door het college in een treasurybesluit worden opgenomen.

Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Indien er via de Wet Fido een verbod komt op het verstrekken van hypothecaire geldleningen aan eigen personeel, dient het college de hypotheekregeling hierop aan te passen.

Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen , maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerp-besluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen. Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen. Dit laatste is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als bij een gemeente wordt aangeklopt voor bijvoorbeeld een lening of garantiestelling dan kan dit een signaal zijn dat banken in voortkomende gevallen wellicht onvoldoende vertrouwen hebben in de financiële gezondheid van de aanvrager.

Artikel 10. Administratie

Onder artikel 10 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

Artikel 11. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 11 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen. In het tweede lid is opgenomen dat jaarlijks wordt gecontroleerd of de administratie van waardepapieren e.d. overeenkomt met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit en eens in de 4 jaar wordt gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit.

Artikel 12. Financiële organisatie

Artikel 12 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder letter a, b, c, d en e van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten.

Artikel 12a. Inkoop en aanbesteding

Artikel 12a draagt het college op een inkoopreglement op te stellen. Bij een inkoopreglement kan men denken aan bijvoorbeeld het uitvaardigen van de regel dat de afdelingen hun bureauartikelen moeten inkopen bij de leverancier bij wie de gemeente een raamcontract heeft afgesloten. De regels in een dergelijk inkoopreglement moeten natuurlijk wel Europa-proof zijn. Europese aanbestedingsregels maar ook nationale aanbestedingsregels moeten worden nageleefd en vormen het kader waarbinnen een dergelijk inkoopreglement moet worden opgesteld.

Artikel 12b. Subsidieverstrekking en steunverlening

Voor de steunverlening en subsidieverstrekking aan ondernemingen en instellingen (die volgens het Europees mededingingsrecht als onderneming worden aangemerkt) zijn de Europese staatssteunregels (artikel 87, 88 en 89 EG-verdrag), de Europese regels voor diensten van algemeen economisch belang (artikel 86 EG-verdrag), de regels uit de Algemene Wet Bestuursrecht en de eigen subsidieverordening van de gemeente van toepassing. Het artikel stelt dat het college beheersmaatregelen neemt, die er voor zorgen dat deze regelgeving wordt nageleefd.

Artikel 13. Inwerkingtreding

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren. De jaarstukken van het vorig begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening.

Artikel 13a. Overgangsbepalingen

Afwijkingen in afschrijvingstermijnen zoals in bijlage I van deze verordening opgenomen ten opzichte van de termijnen zoals die worden gehanteerd voor de bestaande activa worden niet aangepast. De termijnen zoals opgenomen in bijlage I gelden voor alle nieuwe investeringen vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 14. Citeertitel

Artikel 14 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.

Vaststelling Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (artikel 75, lid 1 Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c Gemeentewet). Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet). De financiële verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.