Regeling vervallen per 01-01-2012

Toeslagenverordening wet investeren in jongeren Gouda 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Toeslagenverordening wet investeren in jongeren Gouda 2010

De raad van de gemeente Gouda

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Gouda van 13 oktober 2009;

Gelet op artikel 12, eerste lid, onderdeel e en artikel 35 van de Wet investeren in jongeren;

Overwegende dat deze verordening een zodanig karakter dient te hebben dat de belanghebbenden daaruit concreet kunnen aflezen voor welke categorieën de landelijke norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de omvang van die verhoging of verlaging wordt bepaald;

besluit:

vast te stellen de volgende Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren Gouda 2010.

Hoofdstuk 1 - algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven in deze verordening en de toelichting, hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren (WIJ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet investeren in jongeren;

    • b.

      norm: het bedrag per maand bedoeld in de artikelen 26, 27 en 28 WIJ;

    • c.

      inkomensvoorziening: het bedrag als bedoeld onder onderdeel b, vermeerderd of verminderd met de op grond van de artikelen 30 tot en met 34 van de wet en deze verordening door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • d.

      gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d, van de wet;

    • e.

      verzorgingsbehoeftige: diegene die, indien hij niet samen met een ander persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op verzorging in een verzorgingstehuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging;

    • f.

      woning: onder een woning wordt mede verstaan een wooneenheid, woonwagen en een woonschip;

    • g.

      woonkosten: - indien een huurwoning wordt bewoond, de geldende huurprijs; - indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de rente die verschuldigd is in verband met een lening die is aangegaan voor de aanschaf van de woning, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud; - onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, zakelijke verontreinigingsheffing (eigenaarsdeel), de onroerendzaakbelasting (eigenaarsdeel), de brand/opstalverzekering, waterschapslasten (eigenaarsaandeel) en kosten voor groot onderhoud;

    • h.

      dakloze: degene die niet beschikt over, of niet langdurig gebruik maakt van, zelfstandige of residentiële huisvesting of onderdak bij familie of vrienden. Hij leidt gedurende langere tijd een zwervend bestaan en brengt dan: - de nacht door op straat, in parken, openbare gebouwen en al die plaatsen die enige beschutting tegen weer en wind bieden; - een beperkt aantal nachten door in opvangcentra;

    • i.

      thuisloze: degene die niet beschikt over, of niet langdurig gebruik maakt van, zelfstandige reguliere huisvesting, maar gebruik maakt van residentiële huisvesting (waaronder ook sociale pensions etc. worden gerekend);

    • j.

      instelling voor maatschappelijke opvang: een instelling die tijdelijk onderdak biedt en begeleiding, informatie en advies aan personen geeft die door één of meerdere problemen al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Hoofdstuk 2 - Categorieën

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar zijn.

  • 2. Voor belanghebbenden aan wie een inkomensvoorziening kan worden verleend, geldt de volgende categorieaanduiding:

    • a.

      alleenstaanden;

    • b.

      alleenstaande ouders;

    • c.

      gehuwden.

Hoofdstuk 3 - Criteria voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Artikel 3

  • 1. De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op 20% van de gehuwdennorm.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, 10% van de gehuwdennorm indien:

    • a.

      een woning wordt bewoond waarin één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben;

    • b.

      de alleenstaande of alleenstaande ouder zijn woonadres heeft in een instelling voor maatschappelijke opvang.

  • 4. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor een bij zijn ouders inwonende alleenstaande of alleenstaande ouder 5% van de gehuwdennorm.

  • 5. In afwijking van het derde en het vierde lid, wordt de toeslag bepaald op 20% van de gehuwdennorm indien in de woning van de alleenstaande of de alleenstaande ouder voorts slechts het hoofdverblijf hebben:

    • a.

      asielzoekers met geen ander inkomen dan een toelage op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) 1997 en het Zelf Zorg Arrangement, of;

    • b.

      degenen die de belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt of die als verzorgingsbehoeftige door de belanghebbende wordt verzorgd.

Artikel 4 Ontbreken woonkosten

  • 1. In afwijking van het in artikel 3, eerste lid, gestelde wordt de norm niet verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of alleenstaande ouder geen woonkosten heeft als gevolg van:

    • a.

      het niet bewonen van een woning;

    • b.

      het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de belanghebbende die bij zijn ouders inwoont.

Artikel 5 Schoolverlaters

  • 1. In afwijking van het in artikel 3 gestelde wordt voor de schoolverlater de norm en/of de toeslag verlaagd met 25% van de gehuwdennorm.

  • 2. De verlaging van de norm en/of de toeslag bedoeld in het eerste lid vindt plaats tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip van beëindiging van de opleiding.

  • 3. De in lid 1 en 2 bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 6 Alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 3 wordt verlaagd met een bedrag gelijk aan de toeslag, met een maximum van 15% van de gehuwdennorm, indien de belanghebbende een alleenstaande van 21 of 22 jaar is.

  • 2. Het vorige lid is niet van toepassing ten aanzien van belanghebbenden op wie artikel 5 van toepassing is.

Hoofdstuk 4 - Criteria voor gehuwden

Artikel 7

  • 1. De norm wordt verlaagd met 10% van de gehuwdennorm indien:

    • a.

      de gehuwden hun hoofdverblijf hebben in een woning waar tevens een ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      de gehuwden hun woonadres hebben in een instelling voor maatschappelijke opvang.

  • 2. Het eerste lid onder a is niet van toepassing voor gehuwden in wiens woning voorts slechts het hoofdverblijf hebben:

    • a.

      asielzoekers met geen ander inkomen dan een toelage op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) 1997 en het Zelf Zorg Arrangement; of

    • b.

      degenen die de belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt of die als verzorgingsbehoeftige door de belanghebbende wordt verzorgd.

Artikel 8 Ontbreken woonkosten

  • 1. De norm wordt verlaagd met 20% van de gehuwdennorm indien de gehuwden geen woonkosten hebben als gevolg van:

    • a.

      het niet bewonen van een woning;

    • b.

      het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op gehuwden die inwonen bij de ouders van een van de partners.

Artikel 9 Schoolverlaters

  • 1. De norm wordt verlaagd met 25% van de gehuwdennorm indien minstens één van de partners schoolverlater is.

  • 2. De verlaging in het eerste lid vindt plaats tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip van beëindiging van de opleiding.

Hoofdstuk 5 – Anti-cumulatiebepaling

Artikel 10

  • 1. Toepassing van een combinatie van verlagingen op grond van de artikelen 4, 5, 6, 7, 8 en 9 geschiedt zodanig dat de inkomensvoorziening voor de belanghebbende tenminste bedraagt:

    • a.

      voor een alleenstaande: 25% van de gehuwdennorm;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder: 45% van de gehuwdennorm;

    • c.

      voor gehuwden: 65% van de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 6 – Slotbepalingen

Artikel 11 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan het college afwijken van de bepalingen van de verordening als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt per 1 januari 2010 in werking

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren Gouda 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 9 december 2009.
De raad van de gemeente voornoemd,
, voorzitter
, griffier
bekendgemaakt 3 februari 2010
inwerking getreden 1 januari 2010

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

Eerste lid

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven in deze verordening en de toelichting, hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren (WIJ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat uit de verordening moet blijken waar belanghebbenden recht op hebben, zijn hieronder in de toelichting een aantal begrippen uit de wet nader omschreven.

a. gehuwden

Hieronder worden ook ongehuwd samenlevenden, al dan niet met een geregistreerd partnerschap, verstaan. Dit betekent dat ongehuwd samenlevenden bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de bijstand worden behandeld als waren zij gehuwd. Alleen bloedverwanten in de eerste graad (ouder en kind) en bloedverwanten in de tweede graad (grootouder en kleinkind; broers en zussen), indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte, vallen niet onder het begrip gehuwden.

b. alleenstaande ouder

Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen (jonger dan 18 jaar), kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder, die niet de volledige zorg heeft, noch als alleenstaande noch als alleenstaande ouder kan worden aangemerkt. Aangenomen mag worden dat het individualiseringsartikel 17, eerste lid, WIJ, dat betrekking heeft op het werkleeraanbod, ook ziet op de inkomensvoorziening, zodat met toepassing hiervan de toepasselijke norm voor de co-ouder dient te worden vastgesteld.

c. kind

Het gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren). Geadopteerde kinderen worden eveneens hieronder begrepen. Pleegkinderen vallen niet onder het begrip "kind"; zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand.

d. ten laste komend kind

Hieronder wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwden aanspraak op kinderbijslag kunnen maken. Niet vereist is dat het kind bij de ouders inwoont. Woont het kind echter in het buitenland, dan kan het niet worden aangemerkt als een ten laste komend kind in de zin van de WIJ, aangezien de werkingssfeer van deze wet zich niet uitstrekt tot degenen die buiten Nederland woonachtig zijn.

Tweede lid

Een aantal begrippen worden hieronder nader toegelicht.

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    norm: de landelijke basisnorm;

  • c.

    inkomensvoorziening: de norm + de gemeentelijke toeslag/verlaging;

  • d.

    verzorgingsbehoeftige: deze omschrijving is ontleend aan het voormalige Bijstandsbesluit Landelijke Normering.

  • e.

    woning: Het in deze verordening vastgelegde beleid heeft mede betrekking op bewoners van een wooneenheid, woonwagen en een woonschip. Onder wooneenheid wordt verstaan een gedeelte van een woongebouw, dat geschikt en bestemd is voor bewoning maar niet een woning is. Deze omschrijving is ontleend aan de voormalige Huursubsidiewet.

  • f.

    woonkosten: Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de per maand geldende huurprijs als ontleend aan voormalige Huursubsidiewet. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen rente (in het geval van een woonhuis de hypotheekrente) en de zakelijke lasten die aan de eigen woning verbonden zijn.

    Een bijdrage aan een beheersvereniging of stichting wordt niet gerekend tot de woonkosten, met dien verstande dat het deel dat wordt afgedragen aan de eigenaar of verhuurder wel als zodanig wordt aangemerkt.

  • g.

    dakloze: de dakloze zonder adres kan aanspraak maken op bijstand indien hij ingeschreven staat op een door burgemeester en wethouders ter beschikking gesteld briefadres.

  • h.

    thuisloze: de thuislozen beschikt - in tegenstelling tot de dakloze - over een woonadres.

  • i.

    instelling voor maatschappelijkeopvang: Enkele voorbeelden van instellingen voor maatschappelijke opvang in Gouda zijn het Vrouwen Opvang Centrum en de crisisopvang van het Leger des Heils.

Artikel 2

De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar.

Artikel 35 van de wet schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de norm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is gebaseerd op de wet.

De norm bedraagt voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder en de gehuwden respectievelijk 50%, 70% en 100% van de gehuwdennorm. Alleenstaanden en alleenstaande ouders kunnen in aanmerking komen voor een toeslag van ten hoogste 20% van de gehuwdennorm. De norm voor gehuwden kan in bepaalde omschreven omstandigheden verlaagd worden.

Artikel 3

Eerste lid

Bij de vaststelling van de norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat belanghebbende de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de norm verhoogd met een toeslag.

Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijk huishouding voert.

Tweede lid

Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er sprake is van kosten die niet kunnen worden gedeeld en dat derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de inkomensvoorziening uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. De aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

Artikel 35, tweede lid, WIJ schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in de artikelen 32, 33 en 34 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 30, tweede lid, WIJ. De maximale toeslag bedraagt 20% van de gehuwdennorm.

Derde lid

Artikel 30, eerste lid, WIJ schrijft voor dat de norm verhoogd moet worden met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van die kosten met een ander. In dit artikel wordt bepaald dat op belanghebbenden die de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan niet geheel kunnen delen met een ander een toeslag van 10% van toepassing is. Van deze situatie kan sprake zijn indien in de woning van belanghebbende een ander zijn hoofdverblijf heeft (artikel 3, derde lid, onderdeel a van deze verordening), of indien belanghebbende als thuisloos kan worden aangemerkt en zijn woonadres heeft in een instelling voor maatschappelijke opvang (artikel 3, derde lid, onderdeel b).

Aangezien in dergelijke situaties sprake is van schaalvoordelen als gevolg van het kunnen delen van diverse kosten (huur,stookkosten, voeding, gebruiksgoederen, verzekeringen), is gekozen voor een toeslag van 10%.

Belanghebbenden in deze situaties hebben minder schaalvoordelen dan een bij de ouders inwonend kind. De toeslag is voor deze belanghebbenden dan ook hoger vastgesteld.

Vierde lid

Aangezien de bij zijn ouders inwonende alleenstaande of alleenstaande ouder schaalvoordelen heeft als gevolg van het kunnen delen van diverse kosten en hij lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft als bijvoorbeeld kamerhuurders, is gekozen voor een toeslag van 5%.

Vijfde lid

In het derde en vierde lid is bepaald dat in geval van inwoning van uitsluitend de in dit lid genoemde personen, de toeslag toch wordt vastgesteld op het maximale bedrag.

De reden hiervan is dat het van asielzoekers, gezien hun inkomen, niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, zodat er geen sprake is van het kunnen delen van deze kosten (zie hiervoor CRvB, JABW, 2003,129).

De uitzondering onder b is opgenomen om te voorkomen dat de belanghebbende vanwege de financiële consequenties zou afzien van het in huis nemen van een verzorgingsbehoeftige, of de verzorgingsbehoeftige belanghebbende zou afzien van het in huis nemen van een ander als verzorger. De belanghebbende of de ander zou dan op verzorging in een verzorgingstehuis, verpleeg- of andere inrichting zijn aangewezen, hetgeen vele malen meer geld zou kosten. Daarbij komt dat dit in strijd zou zijn met het Rijksbeleid om verzorgingsbehoeftigen zo lang mogelijk thuis te laten wonen.

Artikel 4 Ontbreken woonkosten

De inkomensvoorziening dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien de betrokkene geen woonkosten heeft, omdat aan de bewoning geen kosten zijn verbonden dan wel omdat de betrokkene geen woning heeft, wordt de norm niet verhoogd met een toeslag. Dit betekent dat de alleenstaande (ouder), die geen woonkosten heeft, slechts recht heeft op de basisnorm.

Daklozen maken deel uit van deze categorie belanghebbenden, zij hebben immers geen woonkosten.

Artikel 5 Schoolverlaters

Eerste lid

Op de inkomensvoorziening van schoolverlaters vindt een verlaging plaats van 25% van de gehuwdennorm. De korting is (gedeeltelijk) gerelateerd aan het bedrag dat in de studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. De reden om de schoolverlater een lagere inkomensvoorziening te geven is dat hij tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen en zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe zullen nemen op het moment dat de studie wordt beëindigd en de schoolverlater op bijstand aangewezen raakt.

Eerste en tweede lid

De korting wordt toegepast gedurende een half jaar, te rekenen vanaf de beëindiging van de opleiding. De verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 6 Alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Eerste lid

De normsystematiek in de WIJ kent geen afzonderlijke normen voor 21-en 22-jarige alleenstaanden.

Om te voorkomen dat de inkomensvoorziening hoger is dan het wettelijk minimumloon voor deze groep is bepaald dat de toeslag afwijkend vastgesteld wordt. De hoogte van de verlaging wordt gelijkgesteld aan de hoogte van de toeslag. De hoogte van de verlaging mag maximaal 15% bedragen, zodat een alleenstaande die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan geheel niet kan delen met een ander een hogere inkomensvoorziening uitkering zal ontvangen dan de belanghebbende die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet geheel kan delen met een ander.

Tweede lid

Met het tweede lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 35, tweede lid, onder b, WIJ om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen.

Artikel 7

Eerste lid

In dit artikel wordt bepaald dat de norm voor gehuwden die de kosten geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander verlaagd wordt met 10% van de gehuwdennorm. Hiervan kan sprake zijn indien in de woning van de gehuwden een ander zijn hoofdverblijf heeft, of indien de gehuwden hun woonadres hebben in een instelling voor maatschappelijke opvang.

Tweede lid

Zie de toelichting op artikel 3, vijfde lid.

Artikel 8 Ontbreken woonkosten

Zie de toelichting op artikel 4.

Artikel 9 Schoolverlaters

Zie de toelichting op artikel 5.

Artikel 10

Alleenstaande (ouders), niet zijnde schoolverlaters, hebben met toepassing van deze verordening minstens recht op de basisnorm als bedoeld in de artikelen 26 en 27 van de wet.

Voor gehuwden geldt dat onverkorte toepassing van de diverse verlagingen voor schoolverlaters zou betekenen dat de inkomensvoorziening dermate laag wordt vastgesteld, dat er feitelijk geen sprake meer is van adequate inkomensondersteuning. Daarom is de inkomensvoorziening voor gehuwden vastgesteld op 65% van de gehuwdennorm. Voor niet-schoolverlaters zal de anti-cumulatiebepaling niet van toepassing zijn.

Dit artikel laat onverlet dat de belanghebbende minder dan de inkomensvoorziening kan ontvangen, wanneer deze wordt verlaagd met toepassing van de Afstemmingsverordening.

Artikel 11 Hardheidsclausule

De gemeente behoudt de bevoegdheid om de inkomensvoorziening afwijkend vast te stellen als de individuele omstandigheden van de jongere daartoe aanleiding geven. Deze individualiseringsbevoegdheid is in dit artikel opgenomen.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt per 1 januari 2010 in werking.