Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gouda 2013

Geldend van 02-05-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

De raad van de gemeente Gouda:

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Gouda van 19 maart 2013, met kenmerk 810309;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdelen b en h, en artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand;

besluit vast te stellen de volgende verordening: Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gouda 2013

Hoofdstuk 1 algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

afstemming: verlaging van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

benadelingsbedrag: netto bijstand waarop de belanghebbende aanspraak kan maken doordat hij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond;

wet: Wet werk en bijstand (WWB).

Artikel 2 Besluit tot afstemming

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag of nadien tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de bij beschikking vastgestelde of de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Afzien van het verlagen

  • 1. Het college ziet af van een verlaging indien:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen wordt belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 4 Verlaging van de bijstandsnorm, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand, waaronder de langdurigheidstoeslag, indien:

    a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, waaronder de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. Indien het besluit tot afstemming voor de 15e van een maand bekend wordt gemaakt, kan de verlaging worden toegepast over diezelfde kalendermaand. Wordt het besluit tot afstemming na de 15e aan belanghebbende bekendgemaakt, dan kan de verlaging eerst worden toegepast over de eerstvolgende kalendermaand.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging over voorliggende maanden worden toegepast, voor zover de bijstand over deze maanden nog niet is betaald.

  • 3. Indien de verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd, omdat het recht op bijstand is beëindigd, wordt belanghebbende medegedeeld dat (het resterende deel van) de verlaging ten uitvoer wordt gelegd indien hij binnen een jaar na die mededeling opnieuw recht heeft op bijstand.

Hoofdstuk 2 geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 6 Indeling in categorieën

  • Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1. Eerste categorie: zich niet (tijdig) inschrijven als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2. Tweede categorie:

    a. niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden in algemene zin;

    b. niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden;

  • 3. Derde categorie:

    a. niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet, waaronder begrepen sociale activering;

    b. niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    c. niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet;

    d. gedragingen en houding van de alleenstaande ouder, met een ontheffing op grond van artikel 9a van de wet, waaruit ondubbelzinnig blijkt dat hij zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, niet wil nakomen;

  • 4. Vierde categorie: niet aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden participatiebaan;

  • 5. Vijfde categorie: niet aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde of loonvormende arbeid.

Artikel 7 Hoogte en duur van de verlaging

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    a. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    b. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    c. vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie;

    e. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen van de vijfde categorie.

  • 2. Indien de belanghebbende zich niet (tijdig) bij het UWV heeft laten inschrijven als werkzoekende, of de inschrijving niet (tijdig) heeft verlengd, kan het college besluiten af te zien van een verlaging, en te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij deze gedraging plaatsvindt binnen een jaar nadat eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing of een besluit tot verlaging op grond van een gedraging als bedoeld in artikel 6 is bekendgemaakt.

  • 3. De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 4. Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voor zover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 5. Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging, tot afzien van verlaging wegens dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing, in verband met een gedraging als bedoeld in artikel 6 van deze verordening, artikel 5 van de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Gouda 2013, dan wel de overeenkomstige bepalingen uit de voorgaande verordeningen.

Hoofdstuk 3 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 8 Tekort schietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt de bijstand verlaagd, naar gelang de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging als volgt vastgesteld:

    a. indien de belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt voor kosten waarvoor hij aanspraak had kunnen maken op een voorliggende voorziening: 100 procent van het benadelingsbedrag;

    b. indien de belanghebbende algemene bijstand aanvraagt voor kosten waarvoor hij aanspraak had kunnen maken op een voorliggende voorziening: 100 procent van het benadelingsbedrag, tenzij het inkomen van belanghebbende hierdoor langdurig veel lager zou zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm minus de verlaging die het college zou toepassen;

    c. indien de belanghebbende zijn middelen onverantwoord besteedt: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende de periode dat belanghebbende bij verantwoorde besteding van de middelen nog geen beroep de bijstand had hoeven doen;

    d. indien belanghebbende de hem opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet niet nakomt: 50 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 9 Medewerking aan vestiging zekerheidsrecht

Indien de belanghebbende de hem opgelegde verplichting om zijn medewerking te verlenen aan het vestigen van het recht van pand of hypotheek niet nakomt, wordt de bijstand met 100 procent verlaagd tot het moment dat belanghebbende heeft meegewerkt aan het vestigen van het recht van pand of hypotheek.

Artikel 10 Zeer ernstige misdragingen

Gedragingen van de belanghebbende waarmee deze zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Eerste categorie:

a. verbaal geweld (schelden);

b. discriminatie;

Tweede categorie:

a. intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

b. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

Derde categorie:

a. mensgericht fysiek geweld;

b. combinatie van agressievormen.

Artikel 11 Hoogte en duur van de verlaging

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    a. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    b. vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    c. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2. De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 3. Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voor zover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 4. Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging of tot afzien van verlaging wegens dringende redenen, in verband met een gedraging als bedoeld in artikel 10 van deze verordening of artikel 7 van de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Gouda 2013 dan wel de overeenkomstige bepalingen uit de voorgaande verordeningen.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 12 Intrekken oude verordening

De Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gouda 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgende op de dag van bekendmaking en werkt terug 1 januari 2013.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gouda 2013.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Gouda in de openbare vergadering van 23 april 2013.

De raad van de gemeente voornoemd,

, voorzitter

, griffier

Artikelgewijze toelichting op de afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gouda 2013

Artikel 1 Begripsomschrijving

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2 Besluit tot afstemming

Eerste lid

Dit lid bepaalt onder welke voorwaarden de bijstandsuitkering kan worden afgestemd, namelijk als de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijk betoont, zich ernstig misdraagt of een van zijn aan de bijstand verbonden verplichtingen niet nakomt. Het gaat hierbij met name om verplichtingen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling.

Deze verordening geldt niet voor schendingen van de inlichtingenplicht; daar is het wettelijke boeteregime op van toepassing.In deze verordening is evenmin voorzien in een verlaging wegens schending van de medewerkingsverplichting ingevolge artikel 17, tweede lid, WWB en de identificatieplicht ingevolge artikel 17, vierde lid, WWB. Een schending van deze verplichtingen, bijvoorbeeld het niet meewerken aan een huisbezoek, betekent vrijwel altijd ook een schending van de inlichtingenplicht, waarvoor het college een boete dient op te leggen. Daarnaast zal een schending van de identificatieplicht of het niet meewerken aan een huisbezoek leiden tot het weigeren of beëindigen van de bijstand.

Tweede lid

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd dat de verlaging wordt afgestemd op ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of de bijstand moet worden verlaagd, en zo ja hoe, telkens drie stappen moet doorlopen:

Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

Stap 2: vaststellen van de mate van verwijtbaarheid.

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

De beoordeling van de ernst van de gedraging is in deze verordening geobjectiveerd door voor een groot aantal gedragingen een standaardverlaging voor te schrijven. Dit neemt uiteraard niet weg dat indien individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven, ten voor- of ten nadele van de belanghebbende, een andere dan de standaardverlaging kan worden opgelegd. Voor de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de omstandigheden waaronder de belanghebbende zijn verplichtingen niet is nagekomen of de mate waarin belanghebbende bekend verondersteld kan worden met de hem opgelegde verplichtingen.

Toetsing van de mate van verwijtbaarheid kan in individuele gevallen leiden tot een grotere of een mindere verlaging dan de standaardverlaging. Indien de gedraging in het geheel niet verwijtbaar is, wordt geen verlaging opgelegd. Zie hiervoor artikel 3, eerste lid, onder a van deze verordening en de toelichting hierop. Bij de vaststelling van de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert kan gedacht worden aan financiële en sociale aspecten. Hierbij kan onder meer aandacht worden besteed aan eventuele bijzondere lasten, bijvoorbeeld hoge woonlasten of aflossingsverplichtingen, de gezinssamenstelling, of het effect van een opeenstapeling van verlagingen.

Uitgangspunt is dat het college vaststelt of er sprake is van een gedraging waarvoor verlaging van de bijstand gepast is en dossieronderzoek doet naar de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Daarnaast kan het college, indien het zich nog niet voldoende geïnformeerd acht, de belanghebbende uitnodigen zijn visie te geven op het voornemen om de bijstand te verlagen.

Artikel 3 Afzien van het verlagen

Eerste lid

Het afzien van het verlagen van de bijstand ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB. Het ontbreken van iedere verwijtbaarheid kan niet snel worden aangenomen en het om deze reden afzien van het verlagen zal dus tot de uitzonderingen behoren.

Een andere reden om af te zien van het verlagen van de bijstand is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik-op-stuk’) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad wordt opgelegd. Om deze reden wordt in artikel 3, onder b, geregeld dat het college geen verlagingen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het college geheel of gedeeltelijk kan afzien van het verlagen van de bijstand indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Van dringende redenen is slechts sprake als het verlagen van de bijstand onaanvaardbare gevolgen heeft voor de belanghebbende.

Duidelijk is dat slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van dringende redenen. Wat concreet een dringende reden kan opleveren is op voorhand niet vast te leggen. Gedacht kan worden aan financiële en sociaal/psychische omstandigheden.

Derde lid

Indien het college afziet van een verlaging wegens dringende redenen, telt deze gedraging wel mee voor de vraag of sprake is van recidive, zodat het van belang is om belanghebbende hiervan schriftelijk mededeling te doen.

Artikel 4 Verlaging van bijstandsnorm, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

Eerste lid

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de landelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

Tweede lid

Onderdeel a: de 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de verlaging alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.

Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat het college de bijzondere bijstand, waaronder tevens de langdurigheidstoeslag valt, verlaagt. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand.

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak

Eerste lid

Het afstemmen van de bijstand vindt plaats door het verlagen van de bijstandsnorm. Verlaging van de bijstandsnorm kan in beginsel op twee manieren:

1. met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de bijstandsnorm; of

2. door middel van verlaging van het bijstandsbedrag in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de bijstandsnorm die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Het college hoeft in dat geval niet over te gaan tot herziening van de bijstand en het te veel betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een verlaging ten uitvoer wordt gelegd naar de toekomst toe.

Om een beter ‘lik-op-stuk’ beleid te kunnen voeren is bepaald dat de verlaging wordt opgelegd met ingang van de lopende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm, mits het besluit tot verlaging bekend is gemaakt voor de 15e van de lopende maand. Wordt het besluit verlaging na de 15e van de maand bekend gemaakt, dan is het redelijk om, gezien de korte termijn tot de betaling van de bijstand, de verlaging in te laten gaan met ingang van de eerstvolgende maand.

Tweede lid

Wanneer een bijstandsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de bijstandsnorm toe te passen op het bedrag dat nog uitbetaald zou moeten worden. Van deze mogelijkheid zal met name gebruik gemaakt worden bij aanvraagprocedures.

Derde lid

Indien de verlaging niet (geheel) kan worden uitgevoerd omdat het recht op bijstand wordt beëindigd, wordt het resterende deel van de verlaging ten uitvoer gelegd indien de belanghebbende met ingang van een datum binnen een jaar na de bekendmaking van het besluit tot verlaging opnieuw bijstand wordt toegekend.

In de beëindigingsbeschikking zal dan aangekondigd worden dat belanghebbende een maatregel kan krijgen indien hij binnen een jaar opnieuw een uitkering gaat ontvangen. Deze aankondiging is geen besluit. Als belanghebbende binnen een jaar opnieuw uitkering gaat ontvangen, zal in de toekenningsbeschikking tevens een afstemmingsbesluit genomen worden.

Wordt aan belanghebbende niet per een datum gelegen binnen een jaar na bekendmaking van het afstemmingsbesluit, opnieuw bijstand toegekend, dan komt de verlaging (of het restant daarvan) te vervallen.

Artikel 6 Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder hier ook wordt begrepen om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, worden in vijf categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV en ingeschreven te blijven.

De tweede categorie, onder a, noemt de verplichting om naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden in algemene zin, dat wil zeggen voorzover de gedragingen niet specifiek worden genoemd in een hogere of lagere categorie. Dit is dus een restbepaling, waaronder bijvoorbeeld geschaard kan worden: onvoldoende solliciteren, negatief gedrag tijdens sollicitatiegesprekken, of niet ingeschreven staan bij uitzendbureaus; kortom: een inactieve opstelling op de arbeidsmarkt. Ook als de belanghebbende langer dan een week dan de toegestane periode in het buitenland verblijft kan hij zich niet actief opstellen op de arbeidsmarkt en is een verlaging gepast.

Voorts valt onder de tweede categorie, onder b, het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder c van de wet.

De derde categorie betreft het niet meewerken aan een voorziening of een onderzoek dat nodig is om een voorziening vast te stellen.

Onder a) is opgenomen het niet voldoende meewerken aan een voorziening. Hieronder valt bijvoorbeeld het zonder geldige reden niet verschijnen op afspraken in verband met bijvoorbeeld een cursus, een (schuld)hulpverleningstraject, of een leerwerkplek. Ook het niet of niet tijdig melden van een op zich geoorloofde afwezigheid is een reden om de bijstand te verlagen. Uiteraard vallen in deze categorie ook het verwijtbaar niet afmaken van een cursus of schuldhulpverleningstraject.

Onder b) is opgenomen het niet voldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Naast het niet verschijnen op intake- of voortgangsgesprekken met het re-integratiebedrijf of de consulent van de gemeente, valt hier onder het niet thuis zijn bij een ziektecontrole na een ziekmelding.

Het kan nodig blijken een medisch/psychisch onderzoek te doen voordat een voorziening kan worden aangeboden of een plan van aanpak kan worden opgesteld. Niet meewerken aan zo’n onderzoek frustreert in een vroeg stadium het vaststellen van voorziening en is daarom ingedeeld in dezelfde categorie als niet meewerken aan de voorziening zelf. Ook bij een lopend re-integratietraject kan het nodig zijn dat de belanghebbende meewerkt aan een (medisch) onderzoek. Indien de belanghebbende niet verschijnt dient de bijstand te worden verlaagd.

Onder c) is opgenomen het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet.

Onder d) is uitvoering gegeven aan artikel 8, eerste lid, onder h van de wet. Dit artikel bepaalt dat de raad regels dient te stellen met betrekking tot het verlagen van de bijstand van de alleenstaande ouder met kinderen onder de vijf jaar, die op verzoek een gedeeltelijke vrijstelling van de arbeidsverplichting is verleend met toepassing van artikel 9a van de wet en de ontheffing vervolgens wordt ingetrokken omdat uit houding en gedrag van de alleenstaande ouder blijkt dat hij zijn verplichtingen om mee te werken aan een voorziening niet wil nakomen.

De vierde categorie betreft het niet aanvaarden of behouden van een door het college aangeboden participatiebaan/leerwerkplek. Van het niet behouden van een participatiebaan is sprake als belanghebbende zelf de baan opzegt, of als door gedragingen van belanghebbende (werkweigering, diefstal, herhaald niet of te laat verschijnen) de inlener geen gebruik meer wenst te maken van de diensten van belanghebbende.

De vijfde categorie betreft het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Hieronder valt ook het niet aanvaarden van gesubsidieerde betaalde arbeid.

Omdat een korting van honderd procent voor twee maanden ingrijpende gevolgen kan hebben voor een belanghebbende en zijn gezin, wordt met nadruk gewezen op de mogelijkheden om de verlaging te matigen. De verlaging dient steeds in verhouding te staan tot de gedraging van belanghebbende. Hiervoor kan bijvoorbeeld worden gekeken naar de gevolgen voor het gezin, vooral als er kinderen zijn, of naar de achtergronden van een ontslag (ontslag op staande voet is verwijtbaarder dan ontslag na een conflict waaraan werkgever en werknemer beiden schuld hebben).

Deze bepaling in de verordening laat onverlet dat indien een belanghebbende die jonger is dan 27 jaar er ondubbelzinnig blijk van geeft zijn verplichtingen niet te willen nakomen, de bijstandsverlening ook met toepassing van artikel 13, tweede lid, onder d, van de wet wordt beëindigd.

Artikel 7 Hoogte en duur van de verlaging

Eerste lid

Deze bepaling bevat de standaardverlagingen voor de vijf categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt dat indien de belanghebbende op enig moment niet stond ingeschreven bij het UWV, in eerste instantie volstaan kan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

Derde lid

Indien de belanghebbende binnen één jaar nadat een verlaging is bekendgemaakt opnieuw zijn arbeidsverplichting niet nakomt, is er sprake van recidive en wordt de grotere mate van verwijtbaarheid van de tweede schending van de arbeidsplicht tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging.

Vierde lid

Op grond van het derde lid heeft het college de mogelijkheid om de verlaging te verhogen en/of de duur ervan te verlengen als de belanghebbende volhardt in zijn schending van de arbeidsverplichtingen. Namens het college zijn richtlijnen opgesteld hoe van deze mogelijkheid gebruik gemaakt moet worden. Uitgangspunt hierbij is dat bij een derde schending van de verplichting het percentage wordt verdubbeld en bij een vierde gedraging tevens de periode wordt verdubbeld. Is verhoging van het percentage niet meer mogelijk, dan zal bij een herhaalde schending van de verplichting de periode van de verlaging worden verlengd.

Vijfde lid

Van recidive is alleen sprake als de belanghebbende tweemaal dezelfde soort verplichtingen schendt, in dit geval de verplichtingen die moeten leiden tot inschakeling in de arbeid. Dus: komt belanghebbende eerst zijn inlichtingenverplichting en vervolgens zijn arbeidsverplichting niet na, dan is er geen sprake van recidive.

Besluiten om op grond van dringende redenen af te zien van een verlaging, schriftelijke waarschuwingen en verlagingen opgelegd wegens schending van de re-integratieplicht uit de IOAW/Z, tellen ook mee voor de recidiveregeling.

Bijvoorbeeld: staat de belanghebbende binnen een jaar nadat hem een schriftelijke waarschuwing is gegeven opnieuw niet ingeschreven bij het UWV, dan dient de duur van de verlaging te worden verdubbeld. Als belanghebbende in het afgelopen jaar eerder een besluit tot (afzien van) verlaging heeft gehad, kan hij geen waarschuwing meer krijgen, maar dient een verlaging met toepassing van de recidivebepaling te worden opgelegd. Of: indien belanghebbende zijn arbeidsplicht op grond van de WWB schendt en in het afgelopen jaar is reeds besloten om vanwege dringende zijn uitkering op grond van de IOAW niet te verlagen, ondanks dat hij de arbeidsverplichtingen van de IOAW niet is nagekomen, dan is er nu sprake van recidive.

Artikel 8 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Eerste lid

Indien de belanghebbende voor aanvang van of tijdens de bijstandsverlening onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan, dient het college de bijstand te verlagen. De hoogte van de verlaging wordt afgestemd op het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is in dit verband de netto bijstand waarop de belanghebbende aanspraak kan maken doordat hij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

Tweede lid

In het tweede lid wordt voor een aantal specifieke gevallen aangegeven hoe het bedrag van de verlaging moet worden bepaald.

Onder a) is geregeld die gevallen waarin de belanghebbende geen aanspraak meer kan maken op een voorliggende voorziening, maar hier wel aanspraak op had kunnen maken, indien de belanghebbende bijvoorbeeld een (basis)ziektekostenverzekering had afgesloten. Omdat er geen voorliggende voorziening meer is, kan de aanvraag niet op die grond worden afgewezen, maar dient een verlaging te worden toegepast van 100 procent.

Van onderdeel b) kan gebruik gemaakt worden indien de belanghebbende een sanctie krijgt op een andere uitkering dan de bijstand en hierdoor een inkomen heeft onder de bijstandsnorm. In dergelijke gevallen is het niet de bedoeling dat het college dit inkomen aanvult. Dit lijdt slechts uitzondering als de belanghebbende met zijn inkomen langdurig onder de bijstandsnorm minus de verlaging die het college zou hebben toegepast dreigt te raken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een WW-uitkering blijvend wordt geweigerd omdat de belanghebbende zijn sollicitatieverplichting niet nakomt: in dat geval is bijstandsverlening met een tijdelijke verlaging onvermijdelijk.

Onderdeel c) ziet op het onverantwoord besteden van middelen, bijvoorbeeld door het te snel interen van vermogen. Ook in het geval van schenkingen, verkoop van een eigen woning beneden de marktprijs of onderbedeling bij de boedelscheiding zal veelal sprake zijn van het onverantwoord besteden van middelen. In dergelijke gevallen zal berekend worden hoelang men bij verantwoorde besteding van zijn middelen buiten de bijstand zou zijn gebleven. Verantwoord houdt in een besteding van 1 1/2 maal de toepasselijke bijstandsnorm vermeerderd met de kosten van een particuliere ziektekostenverzekeringspremie minus de nominale premie voor zover deze daadwerkelijk betaald is.

Onderdeel d) ziet op het niet nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet. Artikel 55 betreft de nadere verplichtingen die het college kan opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, danwel verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand. De belanghebbende kan in dit verband verplicht worden zich te onderwerpen aan een medische behandeling. Aangezien dergelijke verplichtingen veelal zullen worden opgelegd in het kader van een re-integratietraject, wordt voor het niet nakomen van deze verplichting dezelfde verlaging opgelegd als voor het niet gebruik maken van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 9 Medewerking aan vestiging zekerheidsrecht

Op grond van artikel 48, derde lid, van de wet kan het college aan de bijstandsverlening de verplichting verbinden dat de belanghebbende meewerkt aan het vestigen van een recht van pand of hypotheek. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat de belanghebbende de hypotheekakte bij de notaris moet ondertekenen. Indien de belanghebbende deze verplichting niet nakomt, dient een verlaging van 100 procent te worden opgelegd totdat de belanghebbende wel zijn medewerking heeft verleend aan de vestiging van het recht van pand of hypotheek.

Artikel 10 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Hieronder vallen ook medewerkers van een re-integratiebedrijf, omdat ook deze personen werken in opdracht van het college, aldus Rb. Rotterdam in de uitspraak van 26 maart 2008, LJN: BC884. Overigens zal in het geval van een misdraging jegens een medewerker van een re-integratiebedrijf vrijwel altijd ook sprake zijn van het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 6, derde lid, van deze verordening).

Bij het afstemmen van de bijstand in de situatie dat een belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging is in dit artikel een aantal categorieën onderscheiden waarbij de ernst van de gedraging toeneemt naarmate er meer sprake is van fysiek en persoonsgericht geweld.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Naast een verlaging van de bijstand kan het college besluiten de belanghebbende een gebouwverbod op te leggen en kunnen het college en de betrokken medewerker aangifte doen bij de politie. Voor deze mogelijkheden wordt verwezen naar het Agressieprotocol.

Artikel 11 Hoogte en duur van de verlaging

Eerste lid

Deze bepaling bevat de standaardverlagingen voor de drie categorieën van zeer ernstige misdragingen.

Tweede en derde lid

Deze leden regelen de hoogte en de duur van de verlaging in geval van recidive en herhaald verwijtbaar gedrag. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 7, derde, vierde en vijfde lid.

Artikel 12

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 13

De verordening werkt terug tot 1 januari 2013 omdat de wetswijziging op grond waarvan de schending van de inlichtingenplicht niet meer bestraft wordt door middel van een afstemming van de uitkering, eveneens per die datum in werking is getreden.

Artikel 14

Dit artikel spreekt voor zich.