Beleidsregels verlagingen Participatiewet

Geldend van 01-01-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels verlagingen Participatiewet

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda;

Gelet op artikel 27 en 28 van de Participatiewet alsmede artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t:

vast te stellen de navolgende beleidsregels:

Beleidsregels verlagingen Participatiewet

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

gehuwdennorm: de norm als genoemd in artikel 21 onderdeel b van de wet;

wet: Participatiewet;

woonkosten: structurele huur- of hypotheeklasten of een op basis van een schriftelijke overeenkomst verschuldigde commerciële kostgangersvergoeding.

Artikel 2 Toepasselijkheid

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden deze beleidsregels alleen

als beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

Artikel 3 Woonsituatie

Indien de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, als bedoeld in artikel 27 van de wet, zal:

  • 1.

    de norm worden verlaagd met 20% van de gehuwdennorm indien belanghebbende geen woonkosten verschuldigd is;

  • 2.

    de norm worden verlaagd met 20% van de gehuwdennorm indien belanghebbende geen woning aanhoudt.

Artikel 4 Schoolverlaters

Indien de belanghebbende recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, als bedoeld in artikel 28 van de wet, zal de norm tot zes maanden na het tijdstip waarop belanghebbende van het onderwijs of de beroepsopleiding is uitgeschreven worden verlaagd met het verschil tussen de van toepassing zijnde algemene bijstandsnorm en het van toepassing zijnde bedrag voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 33, tweede lid van de wet bij aanvang van de bijstandsverlening.

Artikel 5 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

Artikel 6 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels verlagingen Participatiewet.

Gouda, 9 december 2014

Het college van burgemeester en wethouders,

de burgemeester de secretaris

M.Schoenmaker L. Bakker

TOELICHTING BELEIDSREGELS VERLAGINGEN PARTICIPATIEWET

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

Vanaf 1 januari 2015 komt de verplichting van de gemeenteraad om een toeslagenverordening vast te stellen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet werk en bijstand, te vervallen. In artikel 20, 21 en 22 van de wet wordt immers de toeslag in verband met het niet kunnen delen van de kosten in de basisnorm voor een alleenstaande (ouder) opgenomen. Artikel 22a van de wet (kostendelersnorm) zorgt ervoor dat de bepalingen over verlaging wegens het kunnen delen van de kosten ook overbodig zijn. Alleen artikel 27 (verlaging wegens lagere woonkosten) en artikel 28 (schoolverlatersverlaging) van de wet blijven bestaan. Met betrekking tot deze twee artikelen behouden burgemeester en wethouders de discretionaire bevoegdheden, derhalve kan hier beleid op geformuleerd worden. In dit beleid zal de lijn van de Toeslagenverordening Gouda 2013 voorlagere woonkosten en schoolverlaters aangehouden worden qua doelgroepen en hoogte van de verlagingen.

De toeslagenverordening blijft ingevolge artikel 78z, zesde lid, van de wet gelden tot 6 maanden na de dag van de inwerkingtreding op grond van artikel 8a van de wet. Met ingang van 1 juli 2015 vervalt de Toeslagenverordening van rechtswege. De gemeenteraad is daarom niet gehouden deze verordening in te trekken per 1 juli 2015.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2

Deze beleidsregels met betrekking tot het verlagen van de bijstandsnorm zijn niet van toepassing op belanghebbenden tot 21 jaar. De normen voor deze jongeren zijn al dusdanig laag, dat het toepassen van een verlaging er snel toe zal leiden dat de jongere niet meer in noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien. In veel gevallen zou dit tekort op grond van artikel 12 van de wet aangevuld moeten worden met bijzondere bijstand.

De beleidsregels zijn ook niet van toepassing op belanghebbenden in de pensioengerechtigde leeftijd. Dit volgt uit de wet voor wat betreft de lagere woonlasten en, voor wat betreft de schoolverlaters, uit de Wet op de studiefinanciering 2000 en Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 3

Naast het kunnen delen van de algemene bestaanskosten met een ander, zoals wordt geregeld in artikel 22a van de wet, kunnen er aanzienlijk lagere algemene kosten van het bestaan zijn als gevolg van het ontbreken van bepaalde woonkosten. Dit is opgenomen in artikel 27 van de wet. Bij de algemene bijstandsverlening dient met deze lagere kosten van het bestaan rekening te worden gehouden.

1.In dit lid wordt bepaald dat de norm met 20% wordt verlaagd indien belanghebbende een woning bewoont waaraan geen woonkosten verbonden zijn als bedoeld in art. 1 onderdeel e van dit gemeentelijk beleid. Van lagere kosten van het bestaan als gevolg van lagere woonkosten kan sprake zijn:

  • -

    In het geval van krakers;

  • -

    Indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten van de woning betaalt.

Burgemeester en wethouders kunnen, indien noch in het kader van artikel 27 van de wet noch in het kader van artikel 33 lid 1 van de wet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan de belanghebbende de woonkosten betaalt, de algemene bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 van de wet.

2.In dit lid is bepaald dat de norm met 20% wordt verlaagd indien belanghebbende geen woning aanhoudt. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere kosten van het bestaan hebben.

Artikel 4

Bij de toepassing van de verlaging van schoolverlaters is het volgende van belang. Om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het onderwijs of de beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Van belang is dat belanghebbende daadwerkelijk recht heeft gehad op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op artikel 28 van de wet. Daarnaast is het van belang dat belanghebbende zijn recht op de studiefinanciering ontleent aan de WSF 2000 of de WTOS, hiervoor is inschrijving als student vereist.

Op de algemene bijstandsnorm van schoolverlaters vindt een maandelijkse verlaging plaats ter hoogte van het verschil tussen de van toepassing zijnde algemene bijstandsnorm en het van toepassing zijnde bedrag voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 33, tweede lid van de wet bij aanvang van de bijstandsverlening. De reden om de schoolverlater een lagere norm te geven is dat hij tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen en zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe zullen nemen op het moment dat de studie wordt beëindigd en de schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. De verlaging wordt toegepast gedurende een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop belanghebbende zich uitschreven heeft van het onderwijs of de beroepsopleiding.

Artikel 5

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.