Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Toeslagen- en verlagingen Wet werk en bijstand 2011

Geldend van 04-04-2012 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening Toeslagen- en verlagingen Wet werk en bijstand 2011

De Raad van de gemeente Grave,

gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 4 oktober 2011, en

gelet op de artikelen 8, eerste lid sub c en 30 van de Wet werk en bijstand

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen,

Besluit:

vast te stellen de:

Verordening Toeslagen- en verlagingen Wet werk en bijstand 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder de wet; de Wet werk en bijstand

    • a.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      WIJ: Wet investeren in jongeren.

  • 2. Aan de begrippen die in deze verordening worden vermeld wordt dezelfde betekenis toegekend als in de wet is aangegeven.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 2 Verhogen van de norm

  • 1. De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft bepaald op de maximale toeslag zoals vermeld in artikel 25 van de wet oftewel 20% van het netto wettelijk minimumloon.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning een of meer anderen hun hoofdverblijf hebben, bepaald op 10% van het netto wettelijk minimumloon.

    Dit geldt tevens bij thuisinwonende kinderen van 18 jaar en ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 4. De toeslag wordt eveneens bepaald op 20% van het netto wettelijk minimumloon als een van onderstaande situaties van toepassing is:

    • a.

      de alleenstaande of alleenstaande ouder is als inwonende een commerciële prijs verschuldigd en er is geen sprake van medebewoning van een of meerdere kinderen met een inkomen hoger dan de normbedragen genoemd in artikel 26 onder a van de WIJ;

    • b.

      er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen die een inkomen hebben lager dan de normbedragen genoemd in artikel 26 onder a van de WIJ en deze kinderen hebben inkomsten uit vakantie werkzaamheden welke niet hoger zijn dan het in het Inkomensbesluit van de Algemene kinderbijslagwet genoemde bedrag.

  • 5. Van een commerciële prijs als bedoeld in het vierde lid, sub a is sprake, indien de belanghebbende als inwonende een reële prijs voor woonkosten verschuldigd is, zijnde tenminste een bedrag dat overeenkomt met 20% van het netto wettelijk minimumloon.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 3 Verlagen van de norm

  • 1. De norm wordt lager vastgesteld indien gehuwden waarvan beide partners 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaarzijn lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op 10% van het netto wettelijk minimumloon

    Dit geldt tevens voor thuisinwonende kinderen van 18 jaar en ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 3. De norm of toeslag wordt lager vastgesteld indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

  • 4. De verlaging als bedoeld in het derde lid wordt bepaald op 20% van het netto wettelijk minimumloon.

  • 5. De verlaging als bedoeld in het eerste lid van dit artikel vervalt als een van onderstaande situaties van toepassing is:

    • a.

      gehuwden zijn als inwonende een commerciële prijs verschuldigd en er is geen medebewoning van een of meerdere kinderen met een inkomen hoger dan de normbedragen genoemd in in artikel 26 onder a van de WIJ;

    • b.

      er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen die een inkomen hebben lager dan de normbedragen genoemd in artikel 26 onder a van de WIJ en deze kinderen hebben inkomsten uit vakantie werkzaamheden welke niet hoger zijn dan het in het Inkomensbesluit van de Algemene kinderbijslagwet genoemde bedrag.

  • 6. Van een commerciële prijs als bedoeld in het vijfde lid, sub a is sprake, indien de belanghebbende als inwonende een reële prijs voor woonkosten verschuldigd is, zijnde tenminste een bedrag dat overeenkomt met 20% van het netto wettelijk minimumloon.

Hoofdstuk 3a Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012.

Artikel 3a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012. In dat hoofdstuk worden de hierna volgende artikelen ingevoegd.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 3b Wijziging verwijzingen

Waar in deze verordening wordt verwezen naar artikel 26, onder a van de WIJ moet voor die verwijzing vanaf 1 januari 2012 worden gelezen: artikel 20, eerste lid, onderdeel a, van de wet.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4

Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 2 en een verlaging op grond van artikel 3 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto wettelijk minimumloon.

Artikel 5

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 6

Deze verordening kan worden aangehaald als:

Verordening Toeslagen- en verlagingen Wet werk en bijstand 2011.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op 1 december 2011.

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de verordening Toeslagen- en verlagingen Wet Werk en bijstand, zoals vastgesteld op 17 december 2009, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Grave van 15 november 2011.
De griffier, De voorzitter

Algemene Toelichting

Hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand (Wwb) kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Algemene Bijstandswet(Abw)

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 3, in de artikelen 21 tot en met 24 Wwb.

Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen. Dit is geregeld in de artikelen 25 tot en met 29 Wwb. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden. Voor bijstandsgerechtigden ouder dan 27 jaar doch jonger dan 65 jaar bestaan een drietal basisnormen (artikel 21 Wwb), te weten:

  • 1.

    gehuwden 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders 70% van het wettelijk minimumloon

  • 3.

    alleenstaanden 50% van het wettelijk minimumloon

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder, indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de betreffende belanghebbende nog een of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant e.d. gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • ·

    alleenstaande ouders 90% van het wettelijk minimumloon

  • ·

    alleenstaanden 70% van het wettelijk minimumloon

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van het wettelijk minimumloon, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 2 van de verordening.

De verlagingen zijn geregeld in artikel 3 van de verordening. De verlaging wordt toegepast in de volgende situaties:

  • ·

    verlaging bij gehuwden in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met een ander

  • ·

    verlaging in verband met de woonsituatie

    Artikelsgewijze toelichting

    Artikel 1:

    Er is voor gekozen om, begrippen die reeds zijn omschreven in de Wwb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van de definities in de Wwb ook de verordening moet worden gewijzigd.

    Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

    Artikel 2 Verhogen van de norm

    Artikel 30 van de wet schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de norm wordt verlaagd of verhoogd. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 30, lid 1 van de wet geeft de gemeenteraad de criteria aan voor het verhogen of verlagen van de norm. Op grond van lid 2 van dit artikel is de toeslag voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, vastgesteld op het bedrag dat de minister in artikel 25 van de wet heeft bepaald. Het college is dus verplicht om in deze situaties de norm met 20% te verhogen.

    Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur- en stookkosten). Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de Verordening is daarom voor deze gevallen gekozen voor een toeslag van 10%.

    In het vierde lid is geregeld dat er een toeslag van 20% wordt verleend indien in geval van medebewoning een commerciële prijs wordt betaald.

    De hoogte van deze commerciële prijs wordt bepaald door uit te gaan van 20% van het netto wettelijk minimumloon. Indien de belanghebbende derhalve een prijs betaald welke overeenkomt met 20% van het netto wettelijk minimumloon dan komt hij in aanmerking van de toeslag van 20%. De hoogte van de toeslag is dus gelijk aan de feitelijke woonkosten die de belanghebbende verschuldigd is. (Ter indicatie: op basis van de normensystematiek van 1 januari 2011 wordt uitgegaan van een commerciële prijs van 20% van € 1313,85 = € 262,77.)

    In het vierde lid wordt eveneens geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die wel in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als persoon die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Aangezien de betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of deze situatie van toepassing is.

    Voor wat betreft het inkomen van deze kinderen wordt aangesloten bij de WIJ-norm van een 18,- 19-, of 20-jarige + 10% van het wettelijk minimumloon.

    Reden hiervoor is dat uit de praktijk is gebleken dat als het inkomen voor levensonderhoud uit studiebeurs van thuisinwonende kinderen hoger is dan de WIJ-norm van een 18-19- of 20 jarige op de bijstandsuitkering van de ouder(s) een verlaging wordt toegepast. Dit wordt als ongewenst beschouwd. Een kleine overschrijding zal in de praktijk immers tot een onevenredige hoge verlaging leiden. Door de grens te verhogen naar de WIJ-norm van een 18-, 19- of 20 jarige plus 10% van het wettelijk minimumloon wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat alle inkomsten binnen een gezin betrokken worden bij de voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan.

    De situatie van lid 4 sub b heeft betrekking op medebewoning van kinderen die gedurende een relatief korte periode hogere inkomsten genieten als gevolg van het verrichten van vakantiewerk. Het wordt als redelijk geacht om indien het louter om vakantiewerk gaat deze inkomsten buiten beschouwing te laten. Wel is hieraan een maximum verbonden. Voor dit maximum is aangesloten bij het bedrag dat vermeld is inhet inkomensbesluit van deAlgemene kinderbijslagwet

    Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

    Artikel 3 Verlagen van de norm

    Indien in de woning naast de gehuwden nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten van het bestaan gedeeld worden niet van belang. Gekozen is voor een verlaging van 10%. In lid 3 worden een aantal situaties opgesomd waarbij geen verlaging wordt toegepast.

    Voor de commerciële prijs wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2,

    Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

    Artikel 4

    Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in artikel 3, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien.

  • Toelichting i.v.m. samenvoeging WWB en WIJ

    ALGEMENE TOELICHTING

    Achtergrond

    Op 1 januari 2012 treedt de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kortweg: Wet Aanscherping WWB) in werking. Uitgangspunten van deze wetswijziging zijn:

    •    Grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid burger in de voorziening in het bestaan;

    •    Versterking van het activerende karakter en de vangnetfunctie van de Wet werk en bijstand (WWB);

    •    Aanscherping van de verplichtingen voor bijstandsgerechtigden; •    Beperking van de doelgroep voor het gemeentelijk minimabeleid. Deze uitgangspunten leiden ertoe dat het wettelijk bijstandsregime substantieel van inhoud verandert. Zo gaat voor jongeren een wettelijke zoektijd van vier weken gelden en hebben zij, anders dan onder het regime van de Wet investeren in jongeren (WIJ), geen recht meer op een werkleeraanbod, maar op begeleiding bij de vormgeving van hun eigen verantwoordelijkheid op weg naar economische zelfstandigheid. Een belangrijke wijziging in de regelgeving betreft voorts het afschaffen van de bijstand voor inwonende meerderjarige kinderen en ouders en de creatie van een toets op het huishoudinkomen. Voorts worden enkele nieuwe verplichtingen in de WWB opgenomen en wordt de doelgroep voor het minimabeleid beperkt tot de groep minima met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm. Het verlenen van individuele bijzondere bijstand boven 110% blijft wel een bevoegdheid van de gemeente. Daarnaast is een verordeningsplicht gecreëerd voor de maatschappelijke participatie van kinderen.  Consequenties voor gemeentelijk beleid Mede vanwege intrekking van de WIJ per 1 januari 2012 hebben de genoemde ontwikkelingen aanzienlijke consequenties voor het gemeentelijk beleid. Deze consequenties kunnen als volgt worden gecategoriseerd:

    •    De WIJ-verordeningen vervallen per 1 januari 2012. Doordat de WIJ wordt ingetrokken, vervallen de daarop gebaseerde verordeningen eveneens per 1 januari 2012 . Jongeren vallen door de wetswijziging voortaan onder het WWB-regime (overgangssituaties daargelaten). Dit roept de vraag op of de huidige WWB-verordeningen adequaat voorzien in het regeltechnisch kader voor jongeren, of dat in die verordeningen nog aanpassingen nodig zijn. Dit is een vraag van regeltechnische maar ook van beleidsinhoudelijke aard;

    •    Door herdefiniëring van de leefvormen die als afzonderlijk bijstandssubject voor bijstand in aanmerking komen alsmede de totstandkoming van de huishoudtoets wordt de kring van rechthebbenden kleiner, hebben meerderjarige kinderen en ouders nog slechts gezamenlijk recht op bijstand  en treffen misdragingen van deze belanghebbenden het gezamenlijk inkomen. Dit heeft gevolgen voor het gemeentelijk toeslagenbeleid, het afstemmingsbeleid en het minimabeleid en roept de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

    •    De nieuwe verplichtingen voor bijstandsgerechtigden hebben gevolgen voor het afstemmingsbeleid en het re-integratiebeleid en roepen evenzeer de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

    •    De normering van gemeentelijk minimabeleid tot maximaal 110% van de bijstandsnorm kan gevolgen hebben voor de doelgroepomschrijving in de verordening langdurigheidstoeslag  De normering kan tevens consequenties hebben voor andere delen van het minimabeleid. Waarom een Raadsbesluit met tijdelijke regels? De wetswijziging leidt, zoals gezegd, tot de noodzaak om het gemeentelijk beleid op tal van terreinen te heroverwegen. Gelet op de zeer korte invoeringstermijn was het echter uitermate lastig om reeds voor 1 januari 2012 dit indringende heroverwegingsproces adequaat af te ronden én vorm te geven. Daarbij komt dat de aanscherping van de WWB per 1 januari 2012 niet op zichzelf staat maar een stap is in een proces dat in 2012 vermoedelijk tot nog een aantal wijzigingen in de WWB zal leiden die nopen tot wijziging van het gemeentelijk beleid. Gedacht moet ondermeer worden aan het wetsvoorstel ‘Toevoeging van de eis tot beheersing van de Nederlandse taal aan de Wet werk en bijstand’ (w.o. 32 328’), de plannen van het kabinet betreffende “Aanpak fraude” (Handhavingsprogramma 2011-2014) en uiteraard de Wet werken naar vermogen. Mede gelet op de uitvoeringstechnische complicaties die kunnen optreden als op beleidsmatig vlak keuzes worden gemaakt die tot aanpassingen in de uitvoeringspraktijk leiden, is een keus om de overgang naar de nieuwe WWB per 2012 zoveel mogelijk ‘beleids- en uitvoeringsarm’ te laten plaatsvinden een logische. Met ‘beleidsarm’ wordt bedoeld dat het huidige gemeentelijk beleid zoveel mogelijk in stand wordt gelaten dan wel dat slechts het minimaal noodzakelijke aan nieuw of gewijzigd beleid wordt vastgesteld. Een en ander in afwachting van een diepgaander integrale heroverweging in 2012. Onder ‘uitvoeringsarm‘ wordt verstaan dat daar waar noodzakelijke aanpassingen in het beleid plaatsvinden, dit op de minst belastende wijze voor wat betreft de uitvoering plaatsvindt. Bij deze uitgangspunten past dat thans niet alle WWB-verordeningen separaat worden gewijzigd en in een bestuurlijk wijzigingstraject worden geplaatst, maar dat slechts daar waar dat strikt noodzakelijk is aanpassingen aan de verordeningen plaatsvinden die middels één Raadsbesluit worden geëffectueerd. Met het thans voorliggende Raadsbesluit wordt dat beoogd. Wat is de status van het tijdelijk Raadsbesluit? Het Raadsbesluit heeft formeel gezien het karakter van een wijzigingsverordening, dwz. zij brengt met haar vaststelling door de gemeenteraad een wijziging in de inhoud en betekenis van een aantal verordeningen teweeg. Met de term ‘besluit’ wordt in dit Raadsbesluit overigens niet gedoeld op het begrip ‘besluit’, bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit Raadsbesluit bevat algemeen verbindende voorschriften. Het Raadsbesluit is tijdelijk van aard, dwz. gericht op het faciliteren van de met de genoemde wetswijziging minimaal noodzakelijke aanpassingen in de gemeentelijke verordeningen. De intentie is erop gericht om in 2012 het gemeentelijk bijstandsbeleid integraal te heroverwegen. De verwachting is dat dit in mei 2012 zal leiden tot een inhoudelijke aanpassing van de betreffende verordeningen. Bij de vormgeving van dit Raadsbesluit is ernaar gestreefd om zoveel mogelijk recht te doen aan de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving van de VNG. Gelijkstellingsbepaling In dit Raadsbesluit wordt bij elke te wijzigen verordening een bepaling voorgesteld die regelt dat de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ per 1 januari 2012 in die verordening dezelfde betekenis hebben als in de gewijzigde WWB. Uit een oogpunt van duidelijkheid is dit opgenomen. Vervolgens is bepaald dat voor ‘gehuwden’ en ‘gehuwdennorm’ moet worden gelezen en ‘gezin’ resp. ‘gezinsnorm’, om daarmee te verduidelijken dat onder het nieuwe regime niet meer de gehuwden maar het gezin de norm is waarmee gewerkt moet worden. Geen voorstel voor aanpassing Verordening Handhaving WWB, WIJ, IOAW en IOAZ 2011 Hoewel het denkbaar is dat door intrekking van de WIJ de Verordening Handhaving WWB, WIJ, IOAW en IOAZ 2011 worden geraakt, is binnen het kader van dit Raadsbesluit voor die verordening geen wijzigingsbesluiten genomen. Met betrekking tot de handhaving van de WIJ geldt dat er geen afwijkende regeling gold ten opzichte van de handhaving van de WWB. Omdat er slechts enkele algemeen verbindende voorschriften voorkomen en deze inhoudelijk geen wijziging ondergaan als gevolg van intrekking van de WIJ, is het evenzeer verantwoord om eerst in 2012 tot een herziening van de verordening over te gaan.

    Algemeen

    Voor de systematiek van het toeslagen- en verlagingenmodel in de WWB geldt dat dit ongewijzigd blijft. Zo blijft het een verplichting om een alleenwonende alleenstaande bijstandsgerechtigde een maximale toeslag toe te kennen (art. 25, eerste lid WWB) en blijven de mogelijkheden om verlagingen vast te stellen onaangetast. Niettemin leidt de wijziging van de begrippen met betrekking tot de bijstandssubjecten en de invoering van de huishoudtoets ertoe dat een beleidsmatige en wetstechnische heroverweging van het toeslagen- en verlagingenbeleid op zijn plaats is. De beleidsmatige heroverweging kan evenwel ook op een later tijdstip plaatsvinden en mocht de onverkorte toepassing van het toeslagen- en verlagingenbeleid vanaf 1 januari 2012 in bepaalde gevallen onredelijke uitkomsten geven, dan kan altijd, individualiserend, een hogere toeslag worden verleend of afgezien van verlaging. Wat wel wijzigt is de doelgroep: door intrekken van de WIJ vallen jongeren voortaan onder de Toeslagenverordening WWB.

    Onderdelen A en B

    De onderdelen A en B zijn reeds toegelicht in het algemene deel.

    Onderdeel C

    Omdat de wetswijziging ook leidt tot een herpositionering van de normen in de WWB, is voorzien in een gelijkstellingsbepaling, zodat ondubbelzinnig duidelijk is welke norm bedoeld wordt.