Regeling vervallen per 01-01-2021

BELEIDSREGELS BESTUURLIJKE BOETEN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN

Geldend van 02-03-2012 t/m 31-12-2020

Intitulé

BELEIDSREGELS BESTUURLIJKE BOETEN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GRONINGEN;

(DI 12.2940437);

gelet op hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 231, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

vast te stellen de Beleidsregels bestuurlijke boeten gemeentelijke belastingen.

Artikel 1 Reikwijdte

De Beleidsregels bestuurlijke boeten gemeentelijke belastingen bevatten beleidsregels voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van de hondenbelasting en logiesbelasting.

Artikel 2 Belanghebbende

Onder de belanghebbende wordt voor de toepassing van deze beleidsregels verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

Artikel 3 Toerekening

Een handeling of nalatigheid van een derde die voor of namens de belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.

Artikel 4 Beboetbaar feit

Indien de belanghebbende de aangifte voor de hondenbelasting of de logiesbelasting niet dan wel niet tijdig heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de heffingsambtenaar hem een boete oplegt. De heffingsambtenaar legt geen boete op bij afwezigheid van alle schuld. Indien bij bezwaar blijkt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, vernietigt de heffingsambtenaar de boete. De belanghebbende dient afwezigheid van alle schuld te stellen en te bewijzen.

Artikel 5 Gelijktijdigheid

  • 1. De vaststelling van een belastingaanslag en de vaststelling van een met deze belastingaanslag samenhangende boetebeschikking vinden in beginsel gelijktijdig plaats.

  • 2. Een afzonderlijke boetebeschikking wordt gegeven in de gevallen waarin een boete kan worden opgelegd terwijl geen belasting verschuldigd is dan wel geen belastingaanslag wordt of kan worden vastgesteld.

Artikel 6 Ambtshalve vermindering

  • 1. Indien de belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op kan komen, gaat de heffingsambtenaar na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de boete tot de juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de heffingsambtenaar blijkt dat de boete op een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete.

  • 2. De termijn waarbinnen de belanghebbende kan verzoeken om vermindering van de boete bedraagt één jaar, te rekenen vanaf de dag na het onherroepelijk worden van de boetebeschikking.

  • 3. De heffingsambtenaar vermindert in elk geval ambtshalve een opgelegde boete indien deze als gevolg van een wijziging van de grondslag voor de berekening van de boete voor verlaging in aanmerking komt.

Artikel 7 Karakter boete

  • 1. Het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

  • 2. De aan de belanghebbende, in verband met het opleggen van boeten, toekomende waarborgen gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem een boete is of zal worden opgelegd.

Artikel 8 Straftoemeting

Bij het opleggen van de boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen, vermeld in artikel 16 van deze beleidsregels. Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de heffingsambtenaar vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden als bedoeld in de artikelen 17 en 18 van deze beleidsregels.

Artikel 9 Redelijke termijn

Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot vermindering van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van de belanghebbende en de wijze waarop de heffingsambtenaar de zaak behandelt.

Artikel 10 Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 67j van de AWR)

Indien de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende niet langer verplicht ter zake van dit gedrag een verklaring af te leggen voor zover het de boeteoplegging betreft. Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boeteoplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.

Artikel 11 Recht op inzage (artikel 67m van de AWR)

Het aan de belanghebbende in artikel 67m van de AWR toegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de heffingsambtenaar de belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een boete is opgelegd. Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.

Artikel 12 Mededelingsplicht (artikel 67g van de AWR)

  • 1. De in artikel 67g, tweede lid, van de AWR bedoelde mededeling geschiedt schriftelijk.

  • 2. Bij het opleggen van een boete vermeldt de mededeling het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de voor de berekening van de boete gehanteerde uitgangspunten.

  • 3. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens de bijzondere omstandigheden te vermelden van artikel 17 of 18 van deze regeling die tot een vermindering van de boete hebben geleid.

Artikel 13 Begrijpelijke taal (artikel 67g, derde lid van de AWR)

Indien de heffingsambtenaar weet dat de belanghebbende noch zijn gemachtigde de Nederlandse taal voldoende begrijpt, vult hij de mededeling aan met een vertaling daarvan, althans een korte weergave in een voor de belanghebbende of zijn gemachtigde begrijpelijke taal.

Artikel 14 Termijnoverschrijding

Indien de belanghebbende niet binnen de in de wet gestelde termijn in bezwaar is gekomen tegen de boete en hij gemotiveerd stelt dat de termijnoverschrijding niet aan hem of zijn gemachtigde kan worden toegerekend, verklaart de heffingsambtenaar hem ontvankelijk in zijn bezwaar, tenzij de heffingsambtenaar aantoont dat deze stelling van de belanghebbende niet juist is.

Artikel 15 Overlijden van belanghebbende (artikel 67i van de AWR)

Indien de heffingsambtenaar binnen één jaar na het tijdstip van overlijden van de belanghebbende daarvan op de hoogte raakt en hem geen verzoek heeft bereikt om de boetebeschikking te vernietigen, dan wel de boete te verminderen, past hij artikel 67i, tweede en derde lid, van de AWR ambtshalve toe.

Artikel 16 Hoogte boete

  • 1. Indien de belanghebbende de aangifte voor de hondenbelasting niet dan wel niet tijdig heeft gedaan, legt de heffingsambtenaar een boete op van € 150.

  • 2. Indien de belanghebbende de aangifte voor de logiesbelasting niet dan wel niet tijdig heeft gedaan, legt de heffingsambtenaar een boete op van 150% van de aanslag voor een volledig belastingjaar met een minimum van € 150 en een maximum van € 4.920.

Artikel 17 Verzachtende omstandigheden

Indien het verzuim als bedoeld in artikel 4 van deze regeling het gevolg is van omstandigheden die buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen, kan de boete worden verminderd.

Artikel 18 Financiële omstandigheden

Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot vermindering van de boete leiden.

Artikel 19 Slotbepaling

  • 1. Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels bestuurlijke boeten gemeentelijke belastingen.

  • 2. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking. Op die dag vervalt de Regeling bestuurlijke boetes belastingen, vastgesteld bij B&W-besluit van 6 maart 2001, nr. 8b, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op beboetbare feiten die zich daarvoor hebben voorgedaan.

Ondertekening

Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 21 februari 2012.
 
 
De burgemeester,                                             De secretaris,
 
 
 
 
 
dr. J.P. (Peter) Rehwinkel.                                  drs. M.A. (Maarten) Ruys.