Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet (Beleidsregels IIT)

Geldend van 18-02-2023 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2023

Intitulé

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet (Beleidsregels IIT)

Burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen;

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 36 van de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015;

overwegende dat het gewenst is beleidsregels vast te stellen betreffende het recht op individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet;

BESLUITEN:

vast te stellen de Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet (Beleidsregels IIT).

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      wet : Participatiewet;

    • b.

      IOAW : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

    • d.

      college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen;

    • e.

      belanghebbende : een persoon die een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag indient;

    • f.

      peildatum : datum van aanvraag;

    • g.

      peiljaar : periode van twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • h.

      referteperiode : periode van twee jaar voorafgaand aan de peildatum.

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Beoordeling

  • 1. Het college moet in het individuele geval beoordelen of belanghebbende, naar het oordeel van het college, al dan niet uitzicht op inkomensverbetering heeft en recht heeft op een individuele inkomenstoeslag.

  • 2. Het college dient volgens artikel 36, tweede lid van de wet in ieder geval in de beoordeling mee te nemen:

    • a.

      de krachten en bekwaamheden van belanghebbende; en

    • b.

      de inspanningen die belanghebbende heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

  • 3. Het college stelt het recht op individuele inkomenstoeslag vast met inachtneming van deze beleidsregels.

Artikel 3 Uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Uitzicht op inkomensverbetering heeft de belanghebbende die op de peildatum een opleiding volgt als genoemd in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) dan wel een studie genoemd in de Wet studiefinanciering (WSF 2000) volgt of deze opleiding of studie op enig moment tijdens de referteperiode heeft gevolgd.

  • 2. Belanghebbende als genoemd in het voorgaande lid heeft geen recht op individuele inkomenstoeslag.

  • 3. Wanneer in een andere situatie dan genoemd in het eerste lid door het college kan worden vastgesteld dat sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, dan kan het college eveneens de aanvraag om individuele inkomenstoeslag afwijzen.

Artikel 4 Geen uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Geen uitzicht op inkomensverbetering heeft de belanghebbende die op de peildatum:

    • a.

      een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op basis van volledige arbeidsongeschiktheid;

    • b.

      volledig arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 9, vijfde lid van de wet;

    • c.

      een ontheffing heeft van de arbeidsverplichtingen genoemd in artikel 9, eerste lid met uitzondering van onderdeel c, of tweede lid van de wet dan wel artikel 37a van de IOAW of IOAZ, voor meer dan zes maanden;

    • d.

      op grond van artikel 9a van de wet dan wel artikel 38 IOAW of IOAZ een ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling heeft;

    • e.

      op grond van artikel 6b van de wet dan wel 4b van de IOAW of IOAZ medisch urenbeperkt is, waarbij een vrijlating van inkomsten zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel z van de wet dan wel artikel 8, zevende lid van de IOAW of artikel 8, elfde lid van de IOAZ van toepassing is;

    • f.

      voor zijn arbeidsinschakeling gedurende een periode van meer dan 12 maanden aangewezen is op ondersteuning bij re-integratie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet dan wel artikel 36, eerste lid van de IOAW of IOAZ;

    • g.

      voor de eerste stap om tot arbeidsinschakeling te komen is aangewezen op een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de wet of sociale activering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, sub 7 van de wet dan wel artikel 4a van de IOAW of IOAZ, of voor zijn maatschappelijke participatie is aangewezen op vrijwilligerswerk.

  • 2. Belanghebbende als genoemd in voorgaande lid heeft recht op individuele inkomenstoeslag tenzij artikel 5 van toepassing is. .

  • 3. Wanneer in een andere situatie dan genoemd in het eerste lid door het college kan worden vastgesteld dat geen sprake is van uitzicht op inkomensverbetering en artikel 5 is niet van toepassing, dan kan het college eveneens de aanvraag om individuele inkomenstoeslag toekennen.

Artikel 5 Niet voldoende inspanningen verricht

  • 1. Geen of onvoldoende inspanningen om tot inkomensverbetering te komen heeft de belanghebbende verricht die in het peiljaar een maatregel opgelegd heeft gekregen wegens het niet voldoen aan de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de wet of de artikelen 6 en 7 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.

  • 2. Belanghebbende als genoemd in het voorgaande lid heeft geen recht op individuele inkomenstoeslag.

  • 3. Wanneer in een andere situatie dan genoemd in het eerste lid door het college kan worden vastgesteld geen of onvoldoende inspanningen zijn verricht om tot inkomensverbetering te komen, dan kan het college eveneens de aanvraag om individuele inkomenstoeslag afwijzen.

Artikel 5a Ambtshalve toekenning

De individuele inkomenstoeslag kan ambtshalve worden verstrekt indien het college beschikt over de daarvoor benodigde informatie.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2016.

Artikel 7 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels IIT.

Ondertekening

Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 8 december 2015.
De burgemeester,
Peter den Oudsten.
De secretaris,
Peter Teesink.

Toelichting

De individuele inkomenstoeslag is een extra tegemoetkoming voor belanghebbenden die langdurig moeten rondkomen van een laag inkomen en geen (uit)zicht hebben op inkomensverbetering. Daarmee is deze toeslag de opvolger van de langdurigheidstoeslag.

Het verlenen van een individuele inkomenstoeslag is geen gebonden bevoegdheid meer zoals de langdurigheidstoeslag maar een discretionaire bevoegdheid van het college. Daarbij komt dat de toeslag niet langer een categoriaal karakter heeft, maar dat het college in het individuele geval moet beoordelen of recht bestaat op de toeslag.

In de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 is onder meer vastgelegd wanneer sprake is van 'langdurig' van een laag inkomen moeten rondkomen en wat moet worden verstaan onder 'laag' inkomen. In deze beleidsregels wordt een kader gegeven voor de beoordeling in welke gevallen sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'.

Bij de beoordeling of sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moeten de omstandigheden van de persoon worden betrokken (art. 2). De wetgever heeft hierover in het tweede lid van artikel 36 van de wet aangegeven dat tot de omstandigheden in ieder geval moeten worden gerekend:

  • a.

    de krachten en bekwaamheden van de persoon; en

  • b.

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

In artikel 3, eerste lid worden gevallen geschetst waarin het college ervan uitgaat dat uitzicht is op inkomensverbetering. Dat is het geval bij scholieren en studenten. Aangezien het uitzicht op inkomensverbetering niet meteen wegvalt nadat zij hun opleiding of studie hebben voltooid is ook van uitzicht op inkomensverbetering sprake als belanghebbende in de referteperiode de opleiding of studie heeft beëindigd.

Er is in die gevallen geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Het betreft echter geen limitatieve opsomming. Ook in andere gevallen kan het college tot de conclusie komen dat sprake is van uitzicht op inkomensverbetering (derde lid). Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als belanghebbende een werkervaringsplaats met baangarantie is aangeboden en hij daar aan de slag is gegaan.

In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het college ervan uitgaat dat geen uitzicht op inkomensverbetering aanwezig is. In het eerste lid wordt een uitwerking gegeven aan de krachten en bekwaamheden van de persoon ofwel het gebrek daaraan. Het betreft belanghebbenden die:

  • -

    duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn;

  • -

    een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen hebben (zij hebben nog wel een

  • -

    re-integratieplichtl);

  • -

    niet hoeven te solliciteren omdat ze als alleenstaande ouder voor hun jonge kinderen willen zorgen;

  • -

    weliswaar deeltijdbaan hebben maar door een medische urenbeperking met meer uren kunnen werken;

  • -

    langer dan een jaar ondersteuning bij hun re-integratie nodig hebben;

  • -

    door hun grote afstand tot de arbeidsmarkt (vooralsnog) zijn aangewezen op een participatiebaan of sociale activering of vrijwilligerswerk.

Het betreft hier evenmin een limitatieve opsomming. Ook hier geldt dat het college in andere gevallen tot de conclusie kan komen dat geen uitzicht is op inkomensverbetering (derde lid).

Belanghebbende heeft in deze gevallen recht op individuele inkomenstoeslag, tenzij artikel 5 van toepassing is. In het tweede lid worden namelijk de inspanningen die belanghebbende heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen in de beoordeling betrokken. In sommige van de gevallen als bedoeld m het eerst lid kan belanghebbende bijvoorbeeld nog wel de plicht hebben om te re-mtegreren.

Artikel 5 gaat (inhoudelijk) over de omstandigheid dat belanghebbende niet voldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Belanghebbende heeft m ieder geval met voldoende inspanningen verricht als hij een maatregel opgelegd heeft gekregen die te maken heeft met zijn arbeidsverphchtmgen.

Belanghebbende heeft dan geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Evenals bij de voorgaande artikelen betreft het ook hier geen limitatieve opsomming.

Een andere situatie waarin met voldoende inspanningen zijn verricht, zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn dat belanghebbende in deeltijd werkt en er voor kiest om hetzelfde aantal uren te blijven werken, ook al zijn er mogelijkheden om zijn inkomen te verbeteren door langer te gaan werken.

In afwijking van artikel 36, eerste lid van de Participatiewet zal de individuele inkomenstoeslag zoveel mogelijk ambtshalve worden toegekend.