Regeling vervallen per 13-04-2018

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 subsidies Regeling Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 subsidies provincie Groningen

Geldend van 06-12-2017 t/m 12-04-2018

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 subsidies Regeling Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 subsidies provincie Groningen

Bekendmaking van het besluit van Gedeputeerde Staten van 2 februari 2016, nr. A.23, tot vaststelling van de Regeling subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 – 2020.

 

Gedeputeerde Staten der provincie Groningen;

 

maken bekend dat door Gedeputeerde Staten in hun vergadering van 2 februari 2016, nr. A.23, zaaknummer 574510, is vastgesteld hetgeen volgt:

 

Gedeputeerde Staten der provincie Groningen;

 

Gelet op:

- Kaderverordening subsidies provincie Groningen 1998;

- Algemene wet bestuursrecht;

- het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3);

- de Verordening (EU) nr.1305/2013 betreffende steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europese Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

 

Besluiten:

 

Vast te stellen hetgeen volgt:

 

Regeling subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 – 2020

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    afschrijvingskosten: kosten van afschrijving zoals bedoeld in artikel 69, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 1303/2013;

  • b.

    bruto jaarloon: in enig jaar aan een werknemer betaalde salaris, inclusief een niet-prestatie gevonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief vergoedingen dan wel overige vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

  • c.

    ELFPO: het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in Verordening (EU) 1305/2013;

  • d.

    grondgebruiker: gebruikgerechtigde van de grond;

  • e.

    inpassingsmaatregelen: maatregelen die noodzakelijk zijn om kavels goed bewerkbaar te maken en eventuele negatieve neveneffecten van de herverkaveling tegen te gaan;

  • f.

    Kaderbesluit nationale EZ-subsidies: Regeling van 1 januari 2009, Stb. 2008, 499;

  • g.

    landbouwer: een natuurlijk persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de verdragen als omschreven in artikel 52 VEU in samenhang met de artikelen 349 en 355 VWEU, en die een landbouwactiviteit uitoefent;

  • h.

    landbouwbedrijf: alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

  • i.

    netto inkomsten: instroom van kasmiddelen die gebruikers genereren door rechtstreeks te betalen voor de door middel van de gesubsidieerde activiteit verstrekte goederen, zaken of diensten, minus alle operationele kosten en de kosten voor de vervanging van uitrusting met een korte levensduur die in de overeenkomstige periode zijn gemaakt. Besparingen op operationele kosten die gerealiseerd worden door de gesubsidieerde activiteit worden als netto inkomsten gerekend, tenzij de besparingen teniet worden gedaan door een evenredige verlaging van een eventuele exploitatiesubsidie;

  • j.

    niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • k.

    Regeling Europese EZ-subsidies: Regeling van 1 juli 2015, Stcrt, 2015, 18094;

  • l.

    Verordening (EU) 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;

  • m.

    Verordening (EU) 1305/2013: Verordening (EU) Nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling uit het ELFPO en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad;

  • n.

    Verordening (EU) 702/2014: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

Artikel 1.2 toepassingsbereik

  • 1  Subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verstrekt voor activiteiten ten behoeve van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden, waarvan de resultaten aantoonbaar ten goede komen aan het platteland van Nederland of de agrarische sector.

  • 2  Tot het platteland van Nederland behoort het gehele grondgebied van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners.

Artikel 1.3 openstelling

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een openstellingsbesluit vaststellen.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen per openstellingsbesluit vast:

    • a.

      één of meerdere subsidieplafonds;

    • b.

      een periode waarbinnen per subsidieplafond een aanvraag om subsidie moet zijn ontvangen.

  • 3. In het openstellingsbesluit kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a.

      de categorieën van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • b.

      de thema’s waarop een activiteit betrekking moet hebben;

    • c.

      de categorieën van begunstigden;

    • d.

      de kostensoorten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • e.

      de territoriale begrenzing van de openstelling;

    • f.

      een drempelbedrag met betrekking tot de subsidiabele kosten;

    • g.

      de minimale of maximale hoogte van de subsidie;

    • h.

      de gegevens of bescheiden die bij de aanvraag om subsidie, voorschot, wijziging of vaststelling overgelegd moeten worden;

    • i.

      de wijze van indienen van een verzoek om subsidie, voorschot, wijziging of vaststelling;

    • j.

      het indienen van een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten;

    • k.

      het verstrekken van voorschotten;

    • l.

      overige verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd. 

Artikel 1.4 POP3 steun

POP3 steun bestaat uit:

  • 1.

    ELFPO middelen en middelen van nationale overheden, tenzij in een openstellingsbesluit anders is bepaald;

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde middelen van nationale overheden bestaan uit:

    • a.

      provinciale middelen, of

    • b.

      middelen van andere overheden.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten stellen in een openstellingsbesluit vast welke gedeelten van de in het eerste lid bedoelde steun met de openstelling beschikbaar worden gesteld.

  • 4.

    De in deze regeling genoemde subsidiepercentages bestaan voor 50% uit steun afkomstig uit het ELFPO en voor 50% uit nationale overheidsfinanciering, tenzij in een openstellingsbesluit anders is bepaald.

Artikel 1.5 doelgroep

Indien op grond van deze regeling subsidie kan worden verstrekt aan landbouwondernemingen wordt de subsidie uitsluitend verstrekt aan ondernemingen die voldoen aan de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als opgenomen in bijlage I bij VO (EU) 702/2014.

Artikel 1.6 samenwerkingsverbanden

  • 1  Indien bij of krachtens deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen in geval van samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid slechts voor subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden:

    • a.

       waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en

    • b.

       die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • 2  Indien een aanvraag namens de deelnemers aan een samenwerkingsverband wordt ingediend bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

       een door alle deelnemende partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst , waarin onder meer door alle partijen wordt verklaard dat iedere partij hoofdelijk aansprakelijk is voor onverschuldigd betaalde subsidiebedragen;

    • b.

       de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen.

    • c.

       gegevens waaruit blijkt dat de penvoerder is aangewezen door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband om de aanvraag om subsidie in te dienen.

  • 3  Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband:

    • a.

       berusten de verplichtingen die daaruit voortvloeien hoofdelijk op iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband;

    • b.

       is de penvoerder verplicht de projectadministratie als bedoeld in artikel 1.17, onder g, te voeren;

    • c.

       kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband. Bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen zal de penvoerder van het project als eerste worden aangesproken.

Artikel 1.7 wijze van indienen van en vereisten aan een subsidieaanvraag

  • 1  Een aanvraag om subsidie:

    • a.

      wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten;

    • b.

      wordt ingediend met gebruikmaking van de meest recente versie van een namens Gedeputeerde Staten beschikbaar gesteld formulier.

  • 2  Een aanvraag om subsidie bevat ten minste:

    • a.

       een begroting van de kosten van de activiteit;

    • b.

       een toelichting op de begroting;

    • c.

       een financieringsplan van de kosten van de activiteit;

    • d.

       een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

       een overzicht van inkomsten die met de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden;

    • f.

       een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      •  de doelstellingen van het project;

      •  een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      •  de wijze van uitvoering van het project;

      •  de wijze waarop de resultaten van het project worden getoetst;

      •  de verwachte realisatietermijn van het project;

      •  de verwachte resultaten van het project.

  • 3  Indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevings-effecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevings-effecten van de investering.

  • 4  Indien de verwachte realisatietermijn van het project langer is dan één jaar bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

       een meerjarenbegroting met een liquiditeitsplanning per jaar;

    • b.

       een overzicht in de tijd van de te onderscheiden fasen van het project.

  • 5  Een aanvraag om subsidie van een onderneming bevat tevens een verklaring waaruit blijkt dat de onderneming geen onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, lid 14, van Verordening (EU) 702/2014.

Artikel 1.7a bewijsstukken

  • 1. Als bewijsstukken van documenten die in het kader van deze regeling moeten worden ingediend, worden geaccepteerd:

    • a.

      originele documenten;

    • b.

      fotokopieën van originelen;

    • c.

      microfishes van originelen;

    • d.

      elektronische versies van originelen.

  • 2. Bewijsstukken, genoemd in het eerste lid, onder b tot en met d, worden slechts geaccepteerd indien de procedure, bedoeld in Bijlage 1 van de Regeling Europese EZ-subsidies is gevolgd.

Artikel 1.8 weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt een subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

  • a.

    voor dezelfde activiteit op grond van hetzelfde openstellingsbesluit reeds subsidie is aangevraagd;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of subsidiebedrag;

  • c.

    de activiteit niet overwegend plaatsvindt in provincie Groningen, tenzij de activiteit of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komt of komen aan ingezetenen van provincie Groningen, of de activiteit of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Groningen dient of dienen;

  • d.

    met de uitvoering van de activiteit, niet zijnde de uitvoering van voorbereidingshandelingen voor de uitvoering van de activiteit, is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend;

  • e.

    in het opstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

  • f.

    een aanvraag minder scoort dan het minimum aantal punten als bedoeld in artikel 1.15, derde lid, onderdeel c;

  • g.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, veertiende lid, van Verordening (EU) 702/2014;

  • h.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

Artikel 1.9 personeelskosten

  • 1.  Loonkosten worden berekend door het aantal aan het project of de investering bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief:

    • a.

      een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaar loon, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld;

    • b.

      een door de minister goedgekeurde integrale kostensystematiek als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.

  • 2.  Personeelskosten zijn subsidiabel tot maximaal 1.720 uur per persoon per jaar, uitgaande van een 40-urig dienstverband.

  • 3.  In geval van een parttime dienstverband, worden de personeelskosten per uur en het maximale aantal uur per persoon per jaar waarvoor personeelskosten subsidiabel zijn naar rato berekend.

Artikel 1.10 kosten aankoop van gronden

  • 1  Kosten van de aankoop van bebouwde en niet bebouwde gronden zijn subsidiabel tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten.

  • 2  Indien de bebouwde of onbebouwde gronden zijn gelegen in verwaarloosde gebieden of voormalige industriezones, zijn de kosten van de aankoop van de gronden subsidiabel tot maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten, indien dit in een openstellingsbesluit is bepaald.

  • 3  Gedeputeerde Staten kunnen in uitzonderlijke gevallen in een openstellingsbesluit een hoger percentage vaststellen voor de aankoop van bebouwde en niet bebouwde gronden in het kader van activiteiten ten behoeve van milieubehoud. Indien de bebouwde of niet bebouwde gronden zijn gelegen in Natura 2000 gebieden of onderdeel uit maken van Kader Richtlijn Water opgaven buiten de EHS én in het concrete geval ontbreken redelijke alternatieven om de milieudoelen te behalen, kan het subsidiepercentage, mits onderbouwd in de toekenningsbeschikking, verhoogd worden tot 30% van de totale subsidiabele kosten.

Artikel 1.11 berekeningswijze bijdragen in natura

  • 1.  Bijdragen in natura kunnen bestaan uit werken, zaken, diensten, grond en onroerende zaken waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht.

  • 2.  Bijdragen in natura zijn subsidiabel, mits:

    • a.

      de aan de bijdrage in natura toegekende waarde niet hoger is dan de waarde die gewoonlijk op de desbetreffende markt wordt aanvaard;

    • b.

      er een onafhankelijke beoordeling en verificatie van de waarde van de bijdragen in natura mogelijk is.

  • 3.  Indien de bijdrage in natura bestaat uit de verstrekking van gronden of onroerende zaken is de bijdrage, in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, slechts subsidiabel indien de waarde is getaxeerd en gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een hiertoe gemachtigde officiële instantie.

  • 4.  Bijdrage in natura in de vorm van verstrekking van gronden is subsidiabel tot maximaal de percentages genoemd in artikel 1.10.

  • 5.  Indien de bijdrage in natura bestaat uit gronden of ontroerende zaken kan een contante betaling worden gedaan met het oog op een huurovereenkomst voor een nominaal bedrag per jaar dat niet meer bedraagt dan € 1,-.

  • 6.  Indien de bijdrage in natura bestaat uit onbetaalde arbeid is de bijdrage slecht subsidiabel indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden.

  • 7.  De waarde van onbetaalde eigen arbeid wordt gewaardeerd op € 35,- per uur.

  • 8.  De waarde van onbetaalde arbeid van vrijwilligers wordt gewaardeerd op € 22,- per uur.

  • 9. De aan een concrete actie betaalde overheidssteun die bijdragen in natura omvat is aan het einde van de concrete actie niet hoger dan de totale subsidiabele uitgaven, exclusief bijdragen in natura.

Artikel 1.12 subsidiabele kosten

  • 1  Kosten, afschrijvingskosten en bijdragen in natura komen slechts voor subsidie in aanmerking indien zij zijn gemaakt of geleverd nadat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • 2  Indien in het openstellingsbesluit bepaald, komen in afwijking van het eerste lid voorbereidingskosten ook voor subsidie in aanmerking indien zij gemaakt zijn binnen één jaar of een in het openstellingsbesluit vastgelegde termijn voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • 3  De voorbereidingskosten kunnen uitsluitend bestaan uit:

    • a.

       kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • b.

       kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • c.

       kosten van haalbaarheidsstudies;

    • d.

       personeelskosten of inbreng eigen arbeid, voor zover deze kosten betrekking hebben op werkzaamheden als bedoeld onder a, b en c.

Artikel 1.13 niet-subsidiabele kosten

  • 1  Subsidie wordt in ieder geval niet verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

       kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

    • b.

       kosten die reeds uit andere hoofde zijn gesubsidieerd tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

    • c.

       kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, kosten van juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties;

    • d.

       vervangingsinvesteringen;

    • e.

       legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

    • f.

       reguliere investeringen in de onderneming van de subsidieontvanger;

    • g.

       kosten voor de vervaardiging van producten die melk en zuivelproducten imiteren of vervangen;

    • h.

       verrekenbare of compensabele BTW;

    • i.

       kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer als bedoeld in artikel 30 van Verordening (EU) Nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012.

  • 2  Indien de activiteit betrekking heeft op een investering in de landbouw wordt eveneens geen subsidie verstrekt voor de aankoop van:

    • a.

       landbouwproductierechten,

    • b.

       betalingsrechten;

    • c.

       dieren;

    • d.

       zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan.

Artikel 1.14 adviescommissie

  • 1  Gedeputeerde Staten kunnen één of meer adviescommissies instellen.

  • 2  Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden voorgelegd aan een adviescommissie.

Artikel 1.15 honorering subsidieaanvragen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verdelen het beschikbare subsidiebedrag op basis van:

    • a.

      rangschikking op basis van selectiecriteria;

    • b.

      rangschikking op basis een investeringslijst;

    • c.

      een geografisch criterium.

  • 2.

    Aanvragen worden gehonoreerd op volgorde van de rangschikking.

  • 3.

    Indien de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden gerangschikt op basis van selectiecriteria, stellen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit vast:

    • a.

      de wegingsfactor per selectiecriterium;

    • b.

      het minimaal en maximaal te behalen aantal punten per selectiecriterium;

    • c.

      het minimum aantal punten dat een aanvraag op basis van de selectiecriteria moet behalen om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • d.

      het aantal punten van een aanvraag wordt bepaald door toepassing van alle in het openstellingsbesluit vermelde selectiecriteria met de aangegeven weging van die criteria.

  • 4.

    Indien meerdere aanvragen op dezelfde plaats op de prioriteitenlijst worden gerangschikt en door honorering van deze aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt door middel van loting bepaald welke aanvraag als eerste wordt gehonoreerd.

Artikel 1.16 beslistermijn

Gedeputeerde Staten beslissen binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.

Artikel 1.17 verplichtingen

  • 1.  De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      de voorschriften uit de Aanbestedingswet 2012 in acht te nemen indien de subsidieontvanger aanbestedingsplichtig is op grond van de Aanbestedingswet 2012;

    • b.

      te voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 808/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) Nr. 1305/2013;

    • c.

      in geval van investeringen de investering op het moment van indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie gebruiksklaar te hebben;

    • d.

      een investering vijf jaar in stand te houden, indien de activiteit een investering in infrastructuur of een productieve investering omvat;

    • e.

      binnen twee maanden na dagtekening van de subsidiebeschikking te starten met de uitvoering van de activiteit als beschreven in het projectplan, tenzij in het openstellingsbesluit of in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • f.

      een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de gesubsidieerde activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat alle inkomsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met de onderliggende bewijsstukken:

      • 1°.

        een sluitende urenadministratie;

      • 2°.

        een deugdelijk en volledig inkoopdossier;

      • 3°.

        bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;

    • g.

      de administratie en de daartoe behorende bescheiden te bewaren tot 31 december 2028;

    • h.

      eenmaal per jaar een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten in te dienen tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • i.

      de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht;

    • j.

      de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen indien niet, niet tijdig of niet geheel zal worden voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn;

    • k.

      medewerking te verlenen aan met het toezicht op deze regeling belaste toezichthouders;

    • l.

      om vervreemding van de onderneming waaraan subsidie is verstrekt op grond waarvan een activiteit waarvoor subsidie is verstrekt betrekking heeft, zo spoedig mogelijk maar uiterlijk de dag van daadwerkelijke vervreemding bij de subsidieverstrekker te melden.

  • 2. Een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder h, bevat ten minste:

    • a.

      de uitgevoerde activiteiten;

    • b.

      de afwijkingen van het projectplan, alsmede de oorzaak daarvan;

    • c.

      de mate waarin de uitgevoerde activiteiten hebben bijgedragen aan de in het projectplan beschreven doelstellingen;

    • d.

      de activiteiten die in het komende jaar uitgevoerd zullen worden;

    • e.

      indien er sprake is van een achterstand, de maatregelen die genomen worden om een achterstand in te lopen;

    • f.

      de financiële voortgang waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        een actueel kostenoverzicht in relatie tot de begroting;

      • 2°.

        een financieringsoverzicht alsmede een overzicht van toegezegde financiering van derden;

      • 3°.

        de financiële planning voor de resterende looptijd van de activiteit.

Artikel 1.18 niet doel gebonden verplichtingen

-

Artikel 1.19 verrekening vermogensvoordeel

  • 1  In de gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd is.

  • 2  De hoogte van de vergoeding is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale inkomsten dat gedurende de laatste tien jaar de subsidie is geweest. Bij de bepaling van de waarde van de vermogensbestanddelen wordt uitgegaan van hun waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.

  • 3  De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer, vastgesteld door een onafhankelijke deskundige, die daartoe door Gedeputeerde Staten in overleg met de subsidieontvanger wordt aangewezen.

  • 4  De waarde van roerende zaken wordt bepaald op basis van hun boekwaarde.

Artikel 1.20 verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 1, 7 of 8 van hoofdstuk 2, of op hoofdstuk 3, worden netto inkomsten die tijdens de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden als bedoeld in artikel 65, achtste lid, van Verordening (EU) 1303/2013, overeenkomstig genoemd artikel in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 1.21 verrekening netto inkomsten na uitvoering

Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 1, 7 of 8 van hoofdstuk 2, of op hoofdstuk 3, worden netto inkomsten die na de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden als bedoeld in artikel 61 van Verordening (EU) 1303/2013, overeenkomstig genoemd artikel in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 1.22 verlaging in verband met het niet voldoen aan de verplichting tot instandhouding van een investering in infrastructuur of een productieve investering

  • 1.

    Indien de subsidie betrekking heeft op een investering in infrastructuur of op een productieve investering verlagen Gedeputeerde Staten de vastgestelde subsidie indien binnen vijf jaar na vaststelling van de subsidie:

    • a.

      de productieactiviteit wordt beëindigd of wordt verplaatst naar een locatie buiten het grondgebied van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden; of

    • b.

      een verandering in de eigendom van een infrastructuurvoorziening plaatsvindt waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt; of

    • c.

      een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden plaatsvindt waardoor de oorspronkelijke doelstelling of doelstellingen van de investering of investeringen worden ondermijnd.

  • 2.

    De verlaging van de subsidie wordt naar rato berekend op basis van de periode waarvoor niet aan de vereisten wordt voldaan.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de productiecapaciteit wordt beëindigd wegens een niet-frauduleus faillissement.

  • 4.

    De in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaar kan worden verkort tot drie jaar, bij behoud van investeringen of door het MKB gecreëerde banen.

Artikel 1.23 bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betalingen)

  • 1  Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag voorschotten op basis van realisatie verlenen.

  • 2  Het voorschot wordt verleend op basis van werkelijke kosten en betalingen.

  • 3 Een aanvraag om een voorschot bevat ten minste facturen en betaalbewijzen, een verslag omtrent de voortgang als bedoeld in artikel 1.17, eerste lid, onderdeel h, en voor zover van toepassing:

    • a.

      bewijsstukken inzake de gemaakte personeelskosten;

    • b.

      bewijsstukken inzake geleverde inbreng in natura;

    • c.

      bewijsstukken inzake afschrijvingskosten.

  • 4 De aanvraag om een voorschot heeft betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000,-. Bij projecten onder Hoofdstuk 3 heeft de aanvraag om een voorschot betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 25.000,-. 

  • 5  Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken op een aanvraag om voorschot.

Artikel 1.24 verlagen voorschot (sanctie)

  • 1  Gedeputeerde Staten stellen bij een verzoek om voorschot als bedoeld in artikel 1.23 vast welk bedrag op grond van deze regeling, het openstellingsbesluit of de beschikking tot subsidieverlening kan worden verstrekt.

  • 2  Indien het gevraagde bedrag aan voorschot meer dan 10% hoger is dan het onder het eerste lid berekende bedrag, wordt het onder het eerste lid berekende bedrag verlaagd.

  • 3  De verlaging is gelijk aan het verschil tussen het gevraagde bedrag aan voorschot en het onder het eerste lid berekende bedrag.

  • 4  Het voorschot wordt maximaal verlaagd tot nihil.

  • 5  Het voorschot wordt niet verlaagd indien de subsidieontvanger aantoont dat het verzoek om voorschot buiten zijn schuld facturen, betaalbewijzen of bewijsstukken bevat van kosten die niet subsidiabel zijn of indien Gedeputeerde Staten anderszins van oordeel is dat de betrokken begunstigde geen schuld treft.

Artikel 1.25 voorschotten vooruitlopend op realisatie

  • 1  Indien dit in een openstellingsbesluit is bepaald, kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek voorschotten vooruitlopend op de realisatie verlenen.

  • 2  Een voorschot vooruitlopend op realisatie kan slechts worden verleend indien er sprake is van investeringsgerelateerde steun of subsidie op grond van paragraaf 3.4.

  • 3  Gedeputeerde Staten kunnen een voorschot verlenen voordat kosten zijn gemaakt en betaald door subsidieontvanger, indien er een bankgarantie of een gelijkwaardige garantie voor 100% van het voorschot is gesteld.

  • 4  Een door een overheidsinstantie ter beschikking gestelde garantiefaciliteit wordt beschouwd als gelijkwaardig aan de in het derde lid bedoelde garantie, indien de instantie zich ertoe verbindt het door die garantie gedekte bedrag te betalen wanneer er geen recht op betaling van het voorschot wordt vastgesteld.

  • 5  Een voorschot kan maximaal 50% van de oorspronkelijk verleende subsidie bedragen.

  • 6  Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken op een verzoek om een voorschot.

Artikel 1.26 wijzigingsverzoeken

  • 1  Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de beschikking tot subsidieverlening wijzigen.

  • 2  Een wijzigingsverzoek kan niet worden gehonoreerd indien de wijziging

    • a.

       leidt tot een activiteit die op grond van het openstellingsbesluit niet subsidiabel is;

    • b.

       leidt tot een lager behaald aantal punten op basis van de selectiecriteria dan het minimum aantal punten om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • c.

       zou leiden tot een lagere plaats op de prioriteitenlijst dan de plaats waarop het subsidieplafond is bereikt.

Artikel 1.27 subsidievaststelling

  • 1  Subsidieontvanger is verplicht de aanvraag tot subsidievaststelling binnen drie jaar na verzending van de beschikking tot subsidieverlening of, indien dat eerder mogelijk is, uiterlijk op 1 april 2023 in te dienen, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

  • 2  De aanvraag om vaststelling bevat ten minste:

    • a.

       een inhoudelijk en financieel verslag;

    • b.

       facturen en betaalbewijzen;

  • 3  Bij een aanvraag tot subsidievaststelling wordt mededeling gedaan van alle aan het project gelieerde inkomsten, waaronder mede begrepen eventueel toegekende andere subsidies die op de gesubsidieerde activiteit of activiteiten betrekking hebben.

  • 4  Bij de rekening en verantwoording, bedoeld in artikel 4:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de subsidieontvanger een onderverdeling naar de onderscheiden subsidiabele kosten.

  • 5  Het inhoudelijk verslag bevat ten minste:

    • a.

       een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • b.

       een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c.

       de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan, en

    • d.

       de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, ingeval is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

  • 6  Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling.

  • 7  Indien de aanvraag tot vaststelling tevens een verzoek om uitbetaling van de subsidie op basis van facturen en betaalbewijzen, gemaakte personeelskosten of geleverde inbreng in natura bevat, is artikel 1.24 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.28 wettelijke rente bij terugvordering.

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente. De rente wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de in de terugvorderingsopdracht voor de begunstigde vastgestelde betalingstermijn, die niet meer dan 60 dagen mag bedragen, en de datum van de terugbetaling dan wel verrekening.

Artikel 1.29 verlagingen

  • 1  Gedeputeerde Staten verlagen de verleende of vastgestelde subsidie indien er onregelmatigheden zijn geconstateerd bij de uitvoering van controles als bedoeld in artikel 48 en 49 van de Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden.

  • 2  Onder onregelmatigheid wordt elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht verstaan die bestaat uit een handeling of een nalaten van een subsidieontvanger waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.

Hoofdstuk 2 Maatregelen

§ 1 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties

Artikel 2.1.1 subsidiabele activiteit

  • 1  Subsidie kan worden verstrekt voor demonstraties en het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan een groep van landbouwondernemers.

  • 2  De activiteiten hebben als doel het informeren over innovaties en modernisering, en de toepassing ervan te bevorderen rond één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

       verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

       beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • c.

       maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • d.

       klimaatmitigatie;

    • e.

       klimaatadaptatie;

    • f.

       verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • g.

       behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

  • 3  Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit nadere regels stellen omtrent:

    • a.

       de doelgroep;

    • b.

       het minimale aantal deelnemende landbouwers;

    • c.

       een maximumbedrag dat per deelnemer zal worden vergoed.

Artikel 2.1.2 aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert.

Artikel 2.1.3 aanvraag

  • 1  Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 bevat de aanvraag om subsidie een omschrijving van de organisatie waaruit blijkt dat de organisatie beschikt over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel om de activiteit uit te voeren.

  • 2  Indien het voornemen is om voor deelname aan een kennisoverdrachtsactiviteit bij de deelnemers een bijdrage in rekening te brengen dan dient dit inzichtelijk gemaakt te worden bij de subsidieaanvraag.

Artikel 2.1.4

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      personeelskosten van bij de uitvoering van de activiteit betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

    • b.

      kosten en reiskosten van procesbegeleiders en adviseurs;

    • c.

      materiaalkosten;

    • d.

      huur van ruimten en gebruik bijbehorende faciliteiten;

    • e.

      kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;

    • f.

      kosten van afschrijving, huur of lease voor fysieke investeringen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit;

    • g.

      bijdrage in natura.

  • 2.

    De mate waarin bijdragen in natura subsidiabel zijn, kan in een openstellingsbesluit worden beperkt.

Artikel 2.1.5 niet subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.13 zijn de navolgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

     kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

     kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

     Inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Artikel 2.1.6 hoogte subsidie

  • 1  De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten voor de thema’s zoals benoemd onder artikel 2.1.1, tweede lid, onder a, b en e.

  • 2  De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten voor de thema’s zoals benoemd onder artikel 2.1.1., tweede lid, onder c, d, f en g.

  • 3  Indien er bij een subsidieaanvraag sprake is van een combinatie van thema’s, als benoemd onder artikel 2.1.1., tweede lid, geldt het percentage van het thema met het laagste subsidiepercentage zoals bepaald in de leden 1 en 2.

Artikel 2.1.7 rangschikking

  • 1.

    Indien de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      kosteneffectiviteit;

    • b.

      haalbaarheid/Kans op succes;

    • c.

      mate van effectiviteit van de activiteit.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen tevens de mate van innovativiteit als selectiecriterium hanteren.

  • 3.

    Voor ieder van de in het eerste of tweede lid bedoelde criteria kunnen 1 tot en met 4 punten worden behaald.

  • 4.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft een wegingsfactor 2;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • d.

      het criterium bedoeld in het tweede lid, heeft een wegingsfactor 1.

  • 5.

    Indien een aanvraag minder dan 55% van het totaal aantal te behalen punten behaald, wordt de aanvraag geweigerd.

Artikel 2.1.8 verplichting

Indien een prijs moet worden betaald om de kennisoverdrachtsactiviteit te kunnen bezoeken of aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen, dient hiervan melding te worden gemaakt in de subsidieaanvraag.

§ 2 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen

Artikel 2.2.1 subsidiabele activiteit

  • 1  Subsidie kan worden verstrekt voor fysieke investeringen:

    • a.

       die nodig zijn voor het ontwikkelen, beproeven of demonstreren van innovaties in agrarische ondernemingen;

    • b.

       voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector.

  • 2  Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op ten minste één van de volgende thema’s:

    • a.

       verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

       beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • c.

       maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid);

    • d.

       klimaatmitigatie (vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door een zuiniger energiegebruik, reductie van het gebruik van fossiele energie door omschakeling op hernieuwbare energie, productie van hernieuwbare energie);

    • e.

       klimaat adaptatie (door het tegen gaan van dan wel het verminderen van de effecten van grotere watertekorten en -overschotten en toenemende verzilting);

    • f.

       verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • g.

       behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Artikel 2.2.2 aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan landbouwers.

Artikel 2.2.3 subsidiabele kosten

  • 1. Subsidie wordt verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      de kosten van de bouw-, of verbetering, dan wel verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • b.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • d.

      de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • e.

      de kosten van haalbaarheidsstudies. 

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • b.

      de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • c.

      personeelskosten;

    • d.

      bijdragen in natura;

    • e.

      de kosten van tweedehands zaken tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • f.

      afschrijvingskosten zoals bedoeld in artikel 69, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 1303/2013;

    • g.

      niet verrekenbare of niet compensabele BTW.

Artikel 2.2.4 hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 40 % van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.2.5 rangschikking

  • 1.

    Indien de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      kosteneffectiviteit;

    • b.

      haalbaarheid/kans op succes;

    • c.

      mate van effectiviteit van de activiteit;

    • d.

      mate van innovativiteit.

  • 2.

    Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 1 tot en met 4 punten worden behaald.

  • 3.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft een wegingsfactor 1 of 2;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, heeft een wegingsfactor 1 of 2.

  • 4.

    Indien een aanvraag minder dan 55% van het totaal aantal te behalen punten behaald, wordt de aanvraag geweigerd.

Paragraaf 3 fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers

Artikel 2.3.1 lijst van investeringen

In aanvulling op artikel 1.3 stellen Gedeputeerde Staten een lijst op van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven. Deze lijst bevat geen investeringen die alleen of hoofdzakelijk gericht zijn op de verbetering van de rentabiliteit van een landbouwbedrijf.

Artikel 2.3.2 activiteiten

  • 1  Subsidie kan worden verstrekt voor investeringen die zijn opgenomen in de lijst als bedoeld in artikel 2.3.1.

  • 2 In aanvulling op artikel 1.3 kunnen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit het aantal investeringen waarop een aanvraag voor subsidie betrekking heeft beperken.

  • 3  Indien de fysieke investering een onroerende zaak betreft, wordt uitsluitend subsidie verstrekt indien:

    • a.

       de investering op eigen grond van hetlandbouwbedrijf plaats vindt; of

    • b.

       er voor de investering het recht van opstal is verleend indien een derde eigenaar is van de grond waarop de investering plaats vindt.

Artikel 2.3.3 aanvrager

  • 1  Subsidie wordt verstrekt aan jonge landbouwers.

  • 2  Een jonge landbouwer is een persoon die bij het indienen van de aanvraag om subsidie niet ouder is dan 40 jaar, een erkende landbouwkundige opleiding of een gelijkwaardige opleiding afgerond heeft of over ten minste drie jaar werkervaring op een landbouwbedrijf beschikt en die:

    • a.

       zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigt; en

    • b.

       hetzij alleen hetzij gezamenlijk met andere landbouwers daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over het landbouwbedrijf heeft wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico’s worden genomen.

  • 3  Van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap als bedoeld in het tweede lid, onder b, is sprake als de jonge landbouwer:

    • a.

       op basis van de statuten of een schriftelijke door alle maten of vennoten ondertekende overeenkomst tenminste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-; en

    • b.

       ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.

  • 4  Van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap als bedoeld in het tweede lid, onder b, is geen sprake indien:

    • a.

       de jonge landbouwer een commanditaire vennoot van het betreffende landbouwbedrijf is; of

    • b.

       de schriftelijke overeenkomst als bedoeld in het derde lid, onder a, door elk der partijen eenzijdig kan worden opgezegd.

  • 5  Indien de investering waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt gedaan om te voldoen aan de normen van de Unie voor landbouwproductie, wordt in afwijking van het eerste lid subsidie verstrekt aan jonge landbouwers die zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen, uiterlijk 24 maanden na de datum waarop de betrokken landbouwer zich als bedrijfshoofd heeft gevestigd.

Artikel 2.3.4 aanvraag

  • 1  In aanvulling op artikel 1.7, tweede lid, bevat de aanvraag om subsidie:

    • a.

       de gemaakte keuze voor de wijze waarop de subsidie berekend wordt;

    • b.

       KVK nummer van het landbouwbedrijf;

    • c.

       de notariële akte van overdracht van aandelen of van de oprichting van de bv en het aandelenregister of de door alle maten getekende maatschapsakte met vermelding van alle maten;

    • d.

       een projectplan als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onder f, waarin opgenomen een beschrijving van de investeringen per categorie waaruit blijkt dat de betreffende investering voldoet aan de omschrijving van de categorie genoemd in de lijst.

  • 2  Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van het landbouwbedrijf onder de verschillende bedrijfshoofden bevat de aanvraag om subsidie tevens een controleverklaring.

  • 3  Gedeputeerde Staten kunnen in aanvulling op artikel 1.3 nadere regels stellen omtrent de in het tweede lid bedoelde controleverklaring.

Artikel 2.3.5 weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd indien er op grond van deze paragraaf reeds subsidie is verstrekt voor het landbouwbedrijf of er op grond van hoofdstuk 2, titel 6, paragraaf 2, van de Regeling LNV subsidies of de Subsidieregeling jonge Agrariërs van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit reeds een subsidie is verstrekt aan de aanvrager.

Artikel 2.3.6 subsidiabele kosten

  • 1  Subsidie wordt verstrekt voor:

    • a.

       de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • b.

       de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

       de kosten van architecten en ingenieurs;

    • d.

       de kosten van adviseurs duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • e.

       de kosten van haalbaarheidsstudies.

  • 2  In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

       de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • b.

       de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • c.

       bijdragen in natura;

    • d.

       niet verrekenbare BTW of niet compensabele BTW; of

    • e.

       personeelskosten.

Artikel 2.3.7 hoogte subsidie

  • 1  De subsidie bedraagt 30% van de subsidiabele kosten indien het landbouwbedrijf volledig bestaat uit jonge landbouwers.

  • 2  Indien er naast jonge landbouwers ook niet- jonge landbouwers bedrijfshoofd zijn in het landbouwbedrijf wordt de subsidie bedoeld in het eerste lid verlaagd met 20% per niet-jonge landbouwer, de verlaging bedraagt maximaal 80%.

  • 3  Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van het landbouwbedrijf, bedraagt de subsidie in afwijking van het eerste lid , 30% van de subsidiabele kosten vermenigvuldigd met het percentage eigen vermogen van het landbouwbedrijf dat in eigendom is van jonge landbouwers.

  • 4  De subsidie bedraagt maximaal € 20.000,-.

  • 5  Indien toepassing van dit artikel er toe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 10.000,- wordt de subsidie niet verstrekt.

  • 6  In aanvulling op artikel 1.3 kunnen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit een minimum bedrag per investering vaststellen.

Artikel 2.3.8 rangschikking

  • 1  Gedeputeerde Staten stellen per fysieke investering op de lijst als bedoeld in artikel 2.3.1 een puntenaantal vast.

  • 2  Gedeputeerde Staten hanteren het puntenaantal als bedoeld in het eerste lid voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15.

  • 3  Voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 kunnen Gedeputeerde Staten tevens de bijdrage aan een in een openstellingsbesluit nader omschreven beleidsdoel hanteren.

  • 4 Indien twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking is zodanig dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt door middel van loting bepaald welke aanvraag als eerste wordt gehonoreerd.

§ 4 investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven

Artikel 2.4.1 subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

     de verbetering van de verkavelingsstructuur van landbouwbedrijven;

  • b.

     de verplaatsing van landbouwondernemingen gericht op verbetering van de landbouwinfrastructuur.

Artikel 2.4.2 aanvrager

Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.1 wordt verstrekt aan:

  • a.

     landbouwers;

  • b.

     grondeigenaren die geen landbouwer zijn;

  • c.

     pachters;

  • d.

     stichtingen voor kavelruil;

  • e.

     landbouworganisaties;

  • f.

     provincies;

  • g.

     waterschappen;

  • h.

     gemeenten;

  • i.

     natuur- en landschapsorganisaties.

Artikel 2.4.3 subsidiabele kosten verbetering van de verkavelingsstructuur

Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.1, onder a, wordt verstrekt voor:

  • a.

     proceskosten verkaveling;

  • b.

     procedurekosten verkaveling;

  • c.

     kosten van investeringen om kavels beter bewerkbaar en bereikbaar te maken;

  • d.

     kosten van investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen.

Artikel 2.4.4 subsidiabele kosten verplaatsing van landbouwbedrijven

Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.1, onder b, wordt verstrekt voor:

  • a.

     procedurekosten bedrijfsverplaatsing;

  • b.

     kosten van investeringen op de nieuwe bedrijfslocatie;

  • c.

     kosten van investeringen om kavels beter bereikbaar te maken;

  • d.

     kosten van investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen.

Artikel 2.4.5 subsidiabele kosten van investeringen

De kosten van investeringen voor verbetering van de verkavelingsstructuur of verplaatsing van landbouwbedrijven kunnen bestaan uit:

  • a.

     de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • b.

     de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

     tweedehands installatiezaken, indien noodzakelijk voor het project en de kosten aantoonbaar de marktwaarde niet overstijgen;

  • d.

     bijdragen in natura;

  • e.

     algemene kosten met betrekking tot investeringen;

  • f.

     plan- en advieskosten;

  • g.

     leges voor vergunningen en procedures;

  • h.

     haalbaarheidsstudies;

  • i.

     personeelskosten.

Artikel 2.4.6 hoogte subsidie verbetering verkavelingsstructuur van landbouwbedrijven

De subsidie voor kosten als bedoeld in artikel 2.4.3 bedraagt:

  • a.

     100% van de subsidiabele kosten van investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen;

  • b.

     40% van de subsidiabele kosten van investeringen ten behoeve van een betere bereikbaarheid en bewerkbaarheid van kavels.

Artikel 2.4.7 hoogte subsidie verplaatsing van landbouwbedrijven

De subsidie voor kosten als bedoeld in artikel 2.4.4 bedraagt:

  • a.

     100% van de subsidiabele kosten ten behoeve van een bedrijfsverplaatsing voor zover dit niet leidt tot een verhoging van de productiecapaciteit, de waarde of rentabiliteit van de onderneming;

  • b.

     40% van de subsidiabele kosten ten behoeve van een bedrijfsverplaatsing, voor zover dit leidt tot een verhoging van de productiecapaciteit, de waarde of rentabiliteit van de onderneming.

Artikel 2.4.8 hoogte subsidie voor juridische en algemene kosten in het kader van verbetering verkavelingsstructuur of verplaatsing van landbouwbedrijven

De subsidie voor juridische en algemene kosten bedoeld in artikel 2.4.3, onder a en b, en in artikel 2.4.4, onder a, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.4.9 rangschikking

  • 1.

    Indien de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      kosteneffectiviteit;

    • b.

      haalbaarheid/kans op succes;

    • c.

      mate van effectiviteit van de activiteit;

    • d.

      urgentie.

  • 2.

    Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 1 tot en met 4 punten worden behaald.

  • 3.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft een wegingsfactor 3;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft een wegingsfactor 2;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, heeft een wegingsfactor 1 of 2.

  • 4.

    Indien een aanvraag minder dan 55% van het totaal aantal te behalen punten behaald, wordt de aanvraag geweigerd.

§ 5 niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen PAS

Artikel 2.5.1 subsidiabele activiteit

  • 1  Subsidie kan worden verstrekt voor niet productieve hydrologische maatregelen PAS en niet-productieve investeringen voor herstel- of inrichtingsmaatregelen voor natuur, landschap, biodiversiteit.

  • 2  Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor niet productieve hydrologische maatregelen PAS en niet-productieve investeringen als bedoeld in het eerste lid, met een aangetoonde directe link met de landbouw.

Artikel 2.5.2 aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

     landbouwers;

  • b.

     grondeigenaren;

  • c.

     grondgebruikers;

  • d.

     landbouworganisaties;

  • e.

     natuur- en landschapsorganisaties;

  • f.

     provincies;

  • g.

     waterschappen;

  • h.

     gemeenten;

  • i.

     samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 2.5.3 subsidiabele kosten

  • 1.  Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • b.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

      de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • d.

      de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • e.

      de kosten van haalbaarheidsstudies.

  • 2.  In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • b.

      de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • c.

      afschrijvingskosten zoals bedoeld in artikel 69, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 1303/2013;

    • d.

      de kosten van tweedehands installaties tot maximaal de marktwaarde;

    • e.

      niet verrekenbare of niet compensabele BTW;

    • f.

      personeelskosten.

Artikel 2.5.4 hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.5.5 rangschikking

  • 1.

    Indien de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      kosteneffectiviteit;

    • b.

      haalbaarheid/kans op succes;

    • c.

      mate van effectiviteit van de activiteit;

    • d.

      urgentie.

  • 2.

    Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 1 tot en met 4 punten worden behaald.

  • 3.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft een wegingsfactor 1;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, heeft een wegingsfactor 1 of 2.

  • 4.

    Indien een aanvraag minder dan 55% van het totaal aantal te behalen punten behaald, wordt de aanvraag geweigerd.

§ 6 niet-productieve investeringen water

Artikel 2.6.1 subsidiabele activiteit

  • 1  Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen die betrekking hebben op de inrichting, herinrichting of transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen.

  • 2  Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor niet-productieve investeringen als bedoeld in het eerste lid, met een directe link met de landbouw.

Artikel 2.6.2 aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

     landbouwers;

  • b.

     grondeigenaren;

  • c.

     grondgebruikers;

  • d.

     landbouworganisaties;

  • e.

     natuur- en landschapsorganisaties;

  • f.

     provincies;

  • g.

     waterschappen;

  • h.

     gemeenten

  • i.

     samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 2.6.3 subsidiabele kosten

  • 1  Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

       de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • b.

       de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

       de kosten van tweedehands installaties tot maximaal de marktwaarde;

    • d.

       de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • e.

       de kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • f.

       de kosten van haalbaarheidsstudies.

  • 2  In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

       de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • b.

       de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • c.

       afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Verordening (EU) Nr. 1303/2013;

    • d.

       niet verrekenbare of niet compensabele BTW;

    • e.

       personeelskosten.

Artikel 2.6.4 hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.6.5 rangschikking

  • 1.

    Indien de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      kosteneffectiviteit;

    • b.

      haalbaarheid/kans op succes;

    • c.

      mate van effectiviteit van de activiteit;

    • d.

      urgentie.

  • 2.

    Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 1 tot en met 4 punten worden behaald.

  • 3.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft een wegingsfactor 1 of 2;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, heeft een wegingsfactor 1 of 2.

  • 4.

    Indien een aanvraag minder dan 55% van het totaal aantal te behalen punten behaald, wordt de aanvraag geweigerd.

§ 7 Samenwerking voor innovaties

Artikel 2.7.1 subsidiabele activiteit

  • 1  Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

       de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, of

    • b.

       het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie of

    • c.

       de uitvoering van een innovatieproject.

  • 2  De activiteiten zijn gericht op het praktijkrijp maken van kennis en innovatie alsmede één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

       verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

       beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • c.

       maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • d.

       klimaatmitigatie;

    • e.

       klimaatadaptatie;

    • f.

       verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • g.

       behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

  • 3  Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6, tweede lid en artikel 2.7.2. kunnen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit nadere regels stellen omtrent:

    • a.

       deelnemende partijen in het samenwerkingsverband;

    • b.

       het minimale aantal bij het samenwerkingsverband betrokken partijen;

    • c.

       het thema waarop de activiteit betrekking heeft.

Artikel 2.7.2 samenwerkingsverband

Het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid, bestaat tenminste uit twee partijen die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van de projectvraag en bevat tenminste één landbouwer of een organisatie die hun vertegenwoordigt.

Artikel 2.7.3 aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers van het samenwerkingsverband of de initiatiefnemer van het samenwerkingsverband in wording.

Artikel 2.7.4 aanvraag

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 bevat de aanvraag:

  • a.

     een beschrijving van het te ontwikkelen, te testen, aan te passen of uit te voeren innovatieve project;

  • b.

     een beschrijving van de verwachte resultaten en van de bijdrage aan de doelstelling om de productiviteit en het duurzame beheer van hulpbronnen te verbeteren;

  • c.

     een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding van de resultaten met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

  • d.

     een beschrijving van de interne procedures van het samenwerkingsverband waarmee transparante werking en besluitvorming gegarandeerd wordt en waarmee belangenconflicten worden voorkomen.

Artikel 2.7.5 weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:

  • a.

    indien er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds op grond van hoofdstuk 3 van deze regeling (LEADER) subsidie is verstrekt;

  • b.

    voor kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten;

  • c.

    indien de steun niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw- de voedings- of de bosbouwsector;

  • d.

    indien de aanvraag niet wordt gedaan door een pas opgericht samenwerkingsverband of netwerk, of het niet gaat om een activiteit die nieuw is voor een reeds bestaand samenwerkingsverband of netwerk.

Artikel 2.7.6 subsidiabele kosten

  • 1  Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

       de kosten voor het werven van deelnemers en het schrijven van een projectplan;

    • b.

       de coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband;

    • c.

       de kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • d.

       de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

    • e.

       de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • f.

       de kosten van tweedehands zaken tot maximaal de marktwaarde;

    • g.

       de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • h.

       de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • i.

       haalbaarheidsstudies;

    • j.

      operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk.

  • 2  In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

       de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • b.

       de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • c.

       bijdragen in natura;

    • d.

       afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Verordening (EU) Nr. 1303/2013;

    • e.

       personeelskosten.

Artikel 2.7.7 niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.12, tweede lid, wordt geen subsidie verstrekt voor voorbereidingskosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Artikel 2.7.8 hoogte subsidie

  • 1 Indien de activiteit betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van subsidie:

    • a.

      70% van subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, eerste lid onderdelen b en c, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid onderdeel e;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, eerste lid onderdeel d tot en met j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid, voor zover het kosten van niet-productieve investeringen betreft;

    • c.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, eerste lid onderdeel d tot en met j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid, voor zover het kosten van productieve investeringen betreft;

    • d.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, eerste lid onderdeel a, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid onderdeel e, voor zover het kosten betreft voor de oprichting van een projectmatige samenwerking en het gezamenlijk formuleren van een projectplan.

  • 2 Indien de activiteit geen betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van subsidie:

    • a.

      25% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, onderdeel a tot en met h en j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid, indien de subsidieontvanger een grote onderneming is;

    • b.

      35% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, onderdeel a tot en met h en j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid, indien de subsidieontvanger een middel grote onderneming is;

    • c.

      45% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, onderdeel a tot en met h en j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid, indien de subsidieontvanger een kleine onderneming is;

    • d.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6 onderdeel i.

  • 3 De percentages genoemd in het tweede lid, onder a tot en met c kunnen worden verhoogd met 15% indien:

    • a.

      het samenwerkingsverband bestaat uit ten minste één kleine- of middelgrote onderneming als omschreven in Bijlage I van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt, en

    • b.

      een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan het samenwerkingsverband deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

Artikel 2.7.9 rangschikking

  • 1.

    Indien de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      kosteneffectiviteit;

    • b.

      haalbaarheid/kans op succes;

    • c.

      mate van effectiviteit van de activiteit;

    • d.

      mate van innovativiteit.

  • 2.

    Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 1 tot en met 4 punten worden behaald.

  • 3.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft een wegingsfactor 2;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, heeft een wegingsfactor 2 of 3.

  • 4.

    Indien een aanvraag minder dan 55% van het totaal aantal te behalen punten behaald, wordt de aanvraag geweigerd.

Artikel 2.7.10 verplichtingen aanvrager

De subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden via de geëigende netwerken.

§ 8 Samenwerking in het kader van het EIP

Artikel 2.8.1 begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

     EIP: het Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw;

  • b.

     operationele groepen: samenwerkingsverbanden die deel uitmaken van EIP, de groep bestaat uit minimaal twee actoren, waarvan minimaal één landbouwer deel uitmaakt of een organisatie die hun vertegenwoordigt en de groep is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties.

Artikel 2.8.2 subsidiabele activiteit

  • 1  Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

       de oprichting van een operationele groep of

    • b.

       het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie of

    • c.

       de uitvoering van een project door de operationele groep.

  • 2  De activiteiten zijn gericht op het praktijkrijp maken van kennis en innovatie alsmede één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

       verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde- strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

       beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • c.

       maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • d.

       klimaatmitigatie;

    • e.

       klimaatadaptatie;

    • f.

       verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • g.

       behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

  • 3  Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit nadere regels stellen omtrent:

    • a.

       deelnemende partijen in het samenwerkingsverband;

    • b.

       het minimale aantal partijen;

    • c.

       het thema waarop de activiteit betrekking heeft.

Artikel 2.8.3 aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers aan de operationele groep of de initiatiefnemer van de operationele groep in wording.

Artikel 2.8.4. aanvraag

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 bevat de aanvraag:

  • a.

     een beschrijving van het te ontwikkelen, te testen, aan te passen of uit te voeren innovatieve project;

  • b.

     een beschrijving van de verwachte resultaten en van de bijdrage aan de doelstelling om de productiviteit of het duurzame beheer van hulpbronnen te verbeteren;

  • c.

     een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding van de resultaten met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

  • d.

     Een beschrijving van de interne procedures van het samenwerkingsverband waarmee transparante werking en besluitvorming gegarandeerd wordt en waarmee belangenconflicten worden voorkomen.

Artikel 2.8.5 weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:

  • a.

    indien er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds op grond van hoofdstuk 3 van deze regeling (LEADER) subsidie is verstrekt;

  • b.

    voor kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten;

  • c.

    de steun niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw- de voedings- of de bosbouwsector;

  • d.

    de aanvraag niet wordt gedaan door een pas opgericht samenwerkingsverband of netwerk, of het niet gaat om een activiteit die nieuw is voor een reeds bestaand samenwerkingsverband of netwerk.

Artikel 2.8.6 subsidiabele kosten

  • 1  Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

       de kosten van het werven van deelnemers en het schrijven van een projectplan;

    • b.

       de coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband;

    • c.

       de kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • d.

       de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • e.

       de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • f.

       de kosten van tweedehands zaken tot maximaal de marktwaarde;

    • g.

       de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • h.

       adviezen over duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • i.

       haalbaarheidsstudies;

    • j.

      operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk.

  • 2  In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

       de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • b.

       de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • c.

       bijdragen in natura;

    • d.

       afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 1303/2013;

    • e.

       personeelskosten.

Artikel 2.8.7 niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.12, tweede lid, wordt geen subsidie verstrekt voor voorbereidingskosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Artikel 2.8.8 hoogte subsidie

  • 1 Indien de activiteit betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van subsidie:

    • a.

      70% van subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, eerste lid onderdelen b en c, en de kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, tweede lid onderdeel e;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, eerste lid onderdeel d tot en met j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, tweede lid, voor zover het kosten van niet-productieve investeringen betreft;

    • c.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, eerste lid onderdeel d tot en met j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, tweede lid, voor zover het kosten van productieve investeringen betreft;

    • d.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, eerste lid onderdeel a, en de kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, tweede lid onderdeel e, voor zover het kosten betreft voor de oprichting van een projectmatige samenwerking en het gezamenlijk formuleren van een projectplan.

  • 2 Indien de activiteit geen betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouw producten bedraagt de hoogte van subsidie:

    • a.

      25% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, onderdeel a tot en met h en j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, tweede lid, indien de subsidieontvanger een grote onderneming is;

    • b.

      35% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, onderdeel a tot en met h en j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, tweede lid, indien de subsidieontvanger een middel grote onderneming is;

    • c.

      45% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, onderdeel a tot en met h en j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.8.6, tweede lid, indien de subsidieontvanger een kleine onderneming is;

    • d.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.6 onderdeel i.

  • 3 De percentages genoemd in het tweede lid, onder a tot en met c kunnen worden verhoogd met 15% indien:

    • a.

      het samenwerkingsverband bestaat uit ten minste één kleine- of middelgrote onderneming als omschreven in Bijlage I van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt, en

    • b.

      een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan het samenwerkingsverband deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

Artikel 2.8.9 rangschikking

  • 1.

    Indien de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      kosteneffectiviteit;

    • b.

      haalbaarheid/kans op succes;

    • c.

      mate van effectiviteit van de activiteit;

    • d.

      mate van innovativiteit.

  • 2.

    Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 1 tot en met 4 punten worden behaald.

  • 3.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft een wegingsfactor 2 of 3;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft een wegingsfactor 2;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, heeft een wegingsfactor 2 of 3.

  • 4.

    Indien een aanvraag minder dan 55% van het totaal aantal te behalen punten behaald, wordt de aanvraag geweigerd.

Artikel 2.8.10 Verplichtingen aanvrager

De subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken via het EIP-netwerk (Artikel 57, derde lid, van VO (EU) 1305/2013) en andere geëigende netwerken.

Hoofdstuk 3 Leader

§ 1 algemeen

Artikel 3.1.1 algemeen

  • 1  In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

       LAG: locale actiegroep als bedoeld in artikel 34 van VO (EU) 1303/2013;

    • b.

       Lokale ontwikkelingsstrategie (LOS): een vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkelingsstrategie als bedoeld in artikel 33 van VO (EU) 1303/2013.

  • 2  In een openstellingsbesluit inzake Leader kan door Gedeputeerde Staten afgeweken worden van de artikelen 1.2 en 1.15 van deze regeling.

§ 2 capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming

Artikel 3.2.1 subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming in het kader van de voorbereiding en de uitvoering van de LOS.

Artikel 3.2.2 aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

     de penvoerder van een nieuw op te richten LAG;

  • b.

     de penvoerder van een LAG die in de periode 2007-2013 een Leaderstatus had;

  • c.

     rechtspersonen;

  • d.

    ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 3.2.3 subsidiabele kosten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

     de kosten van opleidingen van plaatselijke belanghebbenden;

  • b.

     kosten van haalbaarheidsstudies of studies over het betreffende gebied;

  • c.

     de kosten voor het opstellen van een LOS;

  • d.

     kosten van adviseurs voor het opstellen van de LOS;

  • e.

     kosten voor het raadplegen van belanghebbenden voor het opstellen van de LOS.

Artikel 3.2.4 hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.2.5 selectiecriteria

Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 één of meerdere van de volgende criteria:

  • a.

     aantal en diversiteit van de betrokken samenwerkingspartners waarmee aangetoond kan worden dat er voldoende draagvlak is voor het initiatief;

  • b.

     kwaliteit van het bijgevoegde procesplan waarmee aangetoond kan worden dat de aanvrager in staat is tot het opstellen van een LOS en het oprichten van een LAG;

  • c.

     de mate waarin de aangedragen thema’s bijdragen aan de doelen van POP3;

  • d.

     de mate waarin de aangedragen thema’s bijdragen aan de doelen van het provinciaal beleid.

§ 3 Uitvoering van LEADER-projecten

Artikel 3.3.1 subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van concrete acties die passen binnen de LOS.

Artikel 3.3.2 aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan

  • a.

     publieke rechtspersonen,

  • b.

     private rechtspersonen,

  • c.

    ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid.

  • d.

     een LAG

  • e.

     de penvoerder van een LAG;

  • f.

    samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 3.3.3 subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.12 kan subsidie worden verstrekt voor alle kosten gemaakt ter voorbereiding of uitvoering van projecten die passen binnen de LOS.

Artikel 3.3.4

De hoogte van de subsidie wordt bepaald door Gedeputeerde Staten, op basis van een advies daarover door de LAG en passend binnen de van toepassing zijnde staatssteun-begrenzingen. Het advies van de LAG dient te zijn gebaseerd op de berekeningsmethode als vastgelegd in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Artikel 3.3.5 weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:

  • a.

     indien voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie op grond van hoofdstuk 2 is verstrekt;

  • b.

     indien het project niet past binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Artikel 3.3.6 selectiecriteria

Selectie van de subsidie vindt plaats door de LAG op basis van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS. De selectiecriteria zijn daarbij in ieder geval uitgewerkt op basis van de volgende vier aspecten:

  • a.

     de mate waarin het project bijdraagt aan de doelen van de LOS;

  • b.

     de mate waarin het project past binnen de werkwijze van LEADER (bottom-up, integraal, innovatief, samenwerkend, gebiedsgericht);

  • c.

     de mate waarin het project haalbaar is vanuit financieel en organisatorisch oogpunt;

  • d.

     de mate van efficiency en doelmatigheid van het project.

§ 4 Voorbereiding en uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de lokale groep

Artikel 3.4.1 subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

     de voorbereiding van samenwerkingsactiviteiten met het oog op het opstellen van een samenwerkingsproject en het zoeken van geschikte partners en gebieden daarvoor;

  • b.

     de uitvoering van samenwerkingsactiviteiten;

  • c.

     de onder a en b bedoelde samenwerkingsactiviteiten kunnen plaatsvinden binnen Nederland (interterritoriale samenwerking) of tussen gebieden in verschillende lidStaten of met gebieden in derde landen (transnationale samenwerking).

Artikel 3.4.2 aanvrager

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan:

  • a.

     de penvoerder van de LAG;

  • b.

     rechtspersonen;

  • c.

    ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid;

  • d.

    samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 3.4.3. weigeringsgrond

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd indien het samenwerkingsproject niet past binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Artikel 3.4.4 subsidiabele kosten

  • 1  Subsidie in verband met de voorbereiding van samenwerkingsactiviteiten wordt verstrekt voor:

    • a.

       de kosten van haalbaarheidsstudies voor inter-territoriale of transnationale samenwerking;

    • b.

       de kosten voor het opstellen van een projectplan;

    • c.

       operationele kosten en personeelskosten voor de organisatie van een samenwerkingsproject;

    • d.

       reis- en verblijfkosten;

  • 2  Subsidie in verband met de uitvoering van samenwerkingsactiviteiten wordt verstrekt voor:

    • a.

       uitvoeringskosten;

    • b.

       operationele kosten en personeelskosten voor de organisatie van een samenwerkingsproject;

    • c.

       reis- en verblijfkosten;

Artikel 3.4.5 hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie wordt bepaald door Gedeputeerde Staten, op basis van een advies daarover door de LAG. Het advies van de LAG dient te zijn gebaseerd op de berekeningsmethode als vastgelegd in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Artikel 3.4.6 selectiecriteria

Selectie van de subsidie vindt plaats door de LAG op basis van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS. De selectiecriteria zijn daarbij in ieder geval uitgewerkt op basis van de volgende vier aspecten:

  • a.

     de mate waarin het project bijdraagt aan de doelen van de LOS;

  • b.

     de mate waarin het project past binnen de werkwijze van LEADER (bottom-up, integraal, innovatief, samenwerkend, gebiedsgericht);

  • c.

     de mate waarin het project haalbaar is vanuit financieel en organisatorisch oogpunt;

  • d.

     de mate van efficiency en doelmatigheid van het project.

§ 5 lopende kosten, promotie en voorlichting

Artikel 3.5.1 subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

     beheer van de uitvoering van de LOS;

  • b.

     promotie en voorlichting van de LOS.

Artikel 3.5.2 aanvrager

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan:

  • a.

     de penvoerder van de LAG;

  • b.

     rechtspersonen;

  • c.

    ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 3.5.3. weigeringsgrond

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd indien het project niet past binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Artikel 3.5.4 subsidiabele kosten

  • 1  Subsidie in verband met beheer van de uitvoering van de LOS kan worden verstrekt voor:

    • a.

       operationele kosten en personeelskosten;

    • b.

       opleidingskosten;

    • c.

       kosten voor public relations;

    • d.

       in afwijking van het bepaalde in artikel 1.13, eerste lid, onder c: kosten voor financiële diensten, waaronder begrepen kosten voor bankdiensten en financieringen;

    • e.

       kosten voor monitoring en evaluatie.

  • 2  Subsidie in verband met promotie en voorlichting wordt verstrekt voor:

    • a.

       kosten voor het faciliteren van de uitwisseling tussen belanghebbenden;

    • b.

       kosten voor het promoten van en verstrekken van informatie over de LOS;

    • c.

       kosten voor de ondersteuning van potentiële begunstigden bij de ontwikkeling van concrete projecten en het voorbereiden van aanvragen.

Artikel 3.5.5 hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van 25% van de totale publieke uitgaven voor de ontwikkelingsstrategie.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1

  • 1.  Met het toezicht op deze regeling zijn belast aangewezen ambtenaren van RVO.nl en de NVWA.

  • 2.  Met het toezicht op deze regeling zijn daarnaast belast andere aangewezen ambtenaren van het Rijk, de provincie, de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen naast de toezichthouders als bedoeld in het eerste en tweede lid, andere toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de besteding van de verstrekte subsidies en de naleving van aan subsidieontvangers opgelegde verplichtingen.

Artikel 4.2

De Regeling POP 3 subsidies provincie Groningen wordt ingetrokken.

Artikel 4.3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij is geplaatst.

Artikel 4.4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 subsidies provincie Groningen

Ondertekening

Groningen, 2 februari 2016.
 
Gedeputeerde Staten voornoemd:
 
M.J. van den Berg, voorzitter.
 
H.J. Bolding, secretaris.