Regeling vervallen per 01-02-2011

Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2010

Geldend van 01-02-2011 t/m 31-01-2011

Intitulé

Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2010

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      Verordening:

      de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2010

    • b.

      Het college: het college van burgemeester en wethouders gemeente Gulpen-Wittem.

    • c.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon,- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven.

    • d.

      Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang tot de woning te bereiken.

    • e.

      Collectieve vervoersvoorziening / CVV:

      Vervoer op maat/regiotaxi gemeente Gulpen-Wittem

    • f.

      Norminkomen:

      Bijstandsnorm zoal bedoeld in artikel 21 t/m 29 van de Wet Werk en Bijstand.

    • g.

      Eigen betaling:

      Het ten laste van de aanvrager blijvende deel van de kosten van een voorziening waarvoor een financiele tegemoetkoming wordt verleend

    • h.

      Forfaittaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;

    • i.

      gemaximeerde vergoeding:

      een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;

    • j.

      besparingsbedrag: een door de aanvrager te betalen bedrag, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening geheel of gedeeltelijk vervangt of kan vervangen;

    • k.

      budgetperiode: periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend;

    • l.

      gehuwd:gehuwd zijn voor de burgerlijke stand, een geregistreerd partnerschap of samenwonend met een fiscaal partnerschap

    • m.

      Alfahulp

      hier wordt verwezen naar het pgb in de vorm van een financiele vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de wet op de loonbelasting 1964.

    • n.

      gemeente

      met de gemeente wordt bedoeld de gemeente Gulpen-Wittem danwel een organisatie die door de gemeente gemandateerd is om werkzaamheden die samenhangen met de verstrekking van individuele voorzieningen als bedoeld in de verordening en het besluit uit te voeren.

  • 2.

    Alle begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en welke niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet Maatschappelijk ondersteuning, de Verordening of de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3.

    Alle bedragen die in dit Besluit genoemd worden zijn totaalbedragen.

PARAGRAAF 2 Algemene bepalingen

Artikel 2 Toekenning en weigering van een persoonsgebonden budget

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening , in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Verstrekking van het persoonsgebonden budget, zoals bedoeld in artikel 6 en 7 van de verordening, vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager niet kan voldoen aan lopende financiële verplichtingen.

    • c.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat de verstrekking van het persoonsgebonden budget niet bijdraagt aan een adequate compensatie van de beperking.

Artikel 3 verantwoording van een persoonsgebonden budget en controle op de besteding

  • 1

    • a.

      De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats aan de hand van door de budgethouder te overleggen relevante, originele en gedateerde facturen en/of betaalbewijzen en/of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

    • b.

      Indien de in lid 1a van dit artikel genoemde bescheiden niet, of niet volledig overlegd kunnen worden of indien het persoonsgebonden budget niet aangewend is voor de bestemming waartoe deze is toegekend, kan het college het reeds verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.

  • 2

    • a.

      Alle persoonsgebonden budgetten dienen te worden verantwoord conform artikel 3, lid 1, sub a van dit besluit.

    • b.

      Een additionele intensieve controle van de verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college, zoals bedoeld in artikel 6 onder lid 6 van de Verordening, vindt steekproefsgewijs plaats waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 10% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

Artikel 4 de hoogte van de verstrekking en de eigen bijdrage

  • 1. Voor het persoonsgebonden budget voor individuele voorzieningen, met uitzondering van de hulp in de huishouding, wordt een bruto bedrag beschikbaar gesteld dat 100% is van het bedrag zoals de kosten van de te verstrekken voorziening in natura bedragen. De kosten in natura zijn de kosten zoals door de gemeente overeengekomen met de dienstverlenende organisatie die deze voorziening biedt, dan wel is vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate offerte.

  • 2. Ter bepaling of een aanvrager in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening en / of een eigen bijdrage (aandeel) in de kosten van een woonvoorziening dient te betalen, wordt per categorie de grens van 1,5 maal het norminkomen gehanteerd (zie tabel op bijlage 5).

  • 3. Aan personen aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend,wordt, voor zover deze ondersteuning bestaat uit het verstrekken van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, een eigen bijdrage gevraagd, tenzij anders is bepaald.

  • 4. De maximale eigen bijdrage voor een woningaanpassing bedraagt 25 % van de totale aanpassingskosten van de goedkoopst- adequate oplossing.

  • 5. De eigen bijdrage wordt geïnd in een tijdsbestek van maximaal 39 perioden.

  • 6. de draagkracht wordt in aanmerking genomen bij het berekenen van de verschuldigde eigen bijdrage.

PARAGRAAF 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 5 activiteiten hulp bij het huishouden

  • 1.

    De voorziening Hulp bij het huishouden zoals bedoeld in artikel 8 van de Verordening kan bestaan

    uit de volgende activiteiten:

    • I.

      Activiteiten aan te bieden wanneer verondersteld wordt dat de cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van activiteiten en waaronder de volgende werkzaamheden en taken kunnen vallen:

      • a.

        schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair, keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud)

      • b.

        verzorgen van textiel (wassen,strijken)

      • c.

        onderhoud van kleding en schoeisel;

      • d.

        zorg voor de voeding (voorbereiden, serveren, afwassen, opruimen)

      • e.

        bed opmaken;

      • f.

        beperkte verzorging van huisdieren

    • II.

      Activiteiten aan te bieden wanneer de werkzaamheden die beschreven worden in lid 1 onder a. t/m f. tevens gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden worden vereist, zoals:

      • a.

        planning van het voeren van het huishouden (wie doet wat)

      • b.

        aandacht voor hygiëne in huis

      • c.

        advies en hulp bij het kopen van levensmiddelen

      • d.

        beheer van de levensmiddelenvoorraad

      • e.

        noodzakelijke opvang van thuiswonende kinderen

      • f.

        instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouden, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan informele zorgers van de cliënt

      • g.

        organisatie van het huishouden in verband met chronische ziekte of beperking

      • h.

        specifieke ondersteuning bij een ontregelde huishouding i.v.m. psychische problemen.

  • 2.

    Indien een voorliggende voorziening voorhanden is, wordt verwezen naar deze voorliggende voorziening.

Artikel 6 vaststelling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 1.

    Voor het persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp in de huishouding wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld.

  • 2.

    Er wordt een onderscheid gemaakt tussen:

    • a

      het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden basis

    • b

      het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden plus

    • c

      het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden door een alfahulp,

  • 3.

    Het uurtarief in 2010 bedraagt:

    • a

      € 15,07 voor het het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden basis

    • b

      € 18,82 voor het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden plus

    • c

      € 15,07 voor het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden door een alfahulp

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget ten behoeve van hulp bij het huishouden kent een vrij

    besteedbaar bedrag, waarover geen verantwoording verschuldigd is. Dit bedraagt 1,5% van het totaal toegekende bedrag, met een minimum van € 250,00 en een maximum van € 1.250,00 op jaarbasis.

  • 5.

    voor activiteiten als bedoeld onder artikel 5, I wordt een budget toegekend als bedoeld onder artikel 6 lid 2 sub a of c.

  • 6.

    voor activiteiten als bedoeld onder artikel 5, II, wordt een budget toegekend als bedoeld onder artikel 6 lid 2 sub b.

Artikel 7 verstrekking van het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 1.

    De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van bevoorschotting als volgt uitgekeerd:

    • a.

      tot € 2.500 op jaarbasis in één keer;

    • b.

      tussen € 2.500 en € 5.000 op jaarbasis: per half jaar;

    • c.

      tussen € 5.000 en € 25.000 op jaarbasis: per kwartaal;

    • d.

      d boven € 25.000 op jaarbasis: maandelijks;

  • 2.

    Indien de ondersteuningsbehoevende aanspraak wil maken op een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden door een alfahulp, en deze ondersteuningsbehoevende tevens ondersteuning bij de werkgeverstaken wenst, dient hiertoe door deze ondersteuningsbehoevende een machtiging te worden ondertekend, waarna het budget door de gemeente wordt overgemaakt aan de door de gemeente gecontracteerde bemiddelingsorganisatie.

  • 3.

    De bemiddelingsorganisatie ondersteunt de rechthebbende vervolgens bij het uitvoeren van de werkgeverstaken, waaronder:

    • a.

      bemiddeling tussen rechthebbende en alfahulp

    • b.

      loonbetaling aan alfahulp

    • c.

      loonadminstratie

    • d.

      vervanging bij ziekte en/of vakantie alfahulp

    • e.

      loondoorbetaling tijdens ziekte alfahulp

    • f.

      aansprakelijkheidsverzekering.

  • 4.

    Indien de ondersteuningsbehoevende die een overeenkomst heeft of zal aangaan met een alfahulp geen prijs stelt op de in lid 3 beschreven ondersteuning van werkgeverstaken en zodoende de in lid 2 beschreven machtiging niet ondertekent, wordt een budget toegekend op basis van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden basis.

Artikel 8 verantwoordingstermijnen van het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een ieder die een persoonsgebonden budget in het kader van hulp bij het huishouden toegekend heeft gekregen, legt hier verantwoording over af binnen zes weken na afloop van de verstrekking dan wel conform het onderstaande verantwoordingsritme:

    • a.

      tot € 2.500 op jaarbasis: in één keer;

    • b.

      tussen € 2.500 en € 5.000 op jaarbasis: per half jaar;

    • c.

      boven € 5.000 op jaarbasis: per kwartaal;

Artikel 9 eigen bijdragen en eigen aandeel hulp bij het huishouden

  • 1.

    Het maximum van de verschuldigde eigen bijdrage en eigen aandeel in het kader van de hulp in de huishouding bedraagt:

    • a

      voor ongehuwde personen jonger dan 65:

      • ·

        € 16,60 per vier weken en

      • ·

        15% van het inkomen boven € 16.137,00 gedeeld door dertien

    • b

      voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder:

      • ·

        € 16,60 per vier weken en

      • ·

        15% van het inkomen boven € 14.162,00 gedeeld door dertien

    • c

      voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar:

      • ·

        € 23,80 per vier weken en

      • ·

        15% van het inkomen boven € 20.810,00 gedeeld door dertien

    • d

      Voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn:

      • ·

        € 23,80 per vier weken en

      • ·

        15% van het inkomen boven € 19.837,00 gedeeld door dertien

  • 2.

    De bedragen genoemd onder lid 1 zijn gekoppeld aan de bedragen vermeld in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur). Indien de bedragen in dit Besluit Maatschappelijke Ondersteuning worden gewijzigd, worden de bedragen genoemd onder lid 1 geacht op gelijke wijze te zijn gewijzigd.

  • 3.

    Bij verstrekking van een voorziening welke genoemd wordt in artikel 8 van de Verordening, wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht ter hoogte van:

    • a.

      Indien aan de ondersteuningsbehoevende de voorziening ‘hulp bij het huishouden’ in natura wordt geleverd, geldt het uurtarief dat de zorgaanbieder, die bij de ondersteuningsbehoevende de voorziening ‘hulp bij het huishouden’ levert, aan het college in rekening brengt, rekening houdend met het bepaalde in artikel 9.1 van dit Besluit. Deze uurtarieven zijn opgenomen in bijlage 7 van dit Besluit;

    • b.

      Indien aan de ondersteuningsbehoevende de voorziening ' hulp bij het huishouden' in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, als bedoeld in artikel 6 lid 2 sub a en sub c, geldt een tarief van € 15,07 per uur, rekening houdend met het bepaalde in artikel 9.1 van dit Besluit;

    • c.

      Indien aan de ondersteuningsbehoevende de voorziening ' hulp bij het huishouden' in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt als bedoeld in artikel 6 lid 2 sub b, geldt een tarief van € 18,82 per uur rekening houdend met het bepaalde in artikel 9.1 van dit Besluit .

PARAGRAAF 4 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 10 algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • 1.

    Conform het gestelde in artikel 2 , lid 2 sub b van de Verordening worden de volgende

    woonvoorzieningen tenminste als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

    • a.

      toiletpot en verhoogd/hangend toiletpot

    • b.

      toiletgelegenheid op de eerste etage

    • c.

      airconditioning woonruimte

    • d.

      kooktoestellen algemeen

    • e.

      zonwering (binnen en buiten)

    • f.

      alle vormen van kranen (eenhendel, mengkranen, thermostaatkranen en glijstangset)

    • g.

      badkamer renovatie (vervangen lavet door douche)

    • h.

      waterbed

    • i.

      aanleg centrale verwarming

    • j.

      douchecabine, douchecel, douchewand, seniorendouchebak

    • k.

      intercom

    • l.

      mechanische ventilatie (beluchten woning)

    • m.

      afzuigkap boven kooktoestel

    • n.

      beugels

  • 2.

    In individuele gevallen kan een in lid 1 genoemde voorziening, die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Van een uitzondering is in ieder geval sprake:

    • a.

      indien ten gevolge van een plotseling optredende beperking zaken die nog niet zijn afgeschreven moeten worden vervangen;

    • b.

      als het inkomen van de aanvrager, mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het voor hem geldende bijstandsniveau zal komen.

Artikel 11 vaststelling hoogte financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen en persoonsgebonden budget woonvoorzieningen

  • 1.

    • a.

      De hoogte van de financiële tegemoetkoming, zoals bedoeld in artikel 13. onder d van de Verordening, minus het eventuele eigen aandeel voor de woonvoorziening, wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte .

    • b.

      De hoogte van of het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in artikel 13. onder c van de Verordening minus de eventuele eigen bijdrage voor de woningvoorziening, wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte

    • c.

      De hoogte van de door het college vast te stellen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 13 van de Verordening, bedraagt bij inkomens tot en met de inkomensgrenzen zoals genoemd in artikel 4 lid 2 van het Besluit, 100% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.

    • d.

      De hoogte van de vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 13 van de Verordening bij inkomens boven de inkomensgrenzen zoals genoemd in artikel 4 lid 2 van het Besluit, wordt de subsidie bepaald door de draagkracht in mindering te brengen op de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

      e.Indien de stijging van de huur- of woonlasten als gevolg van hetgeen in artikel 11 lid 1 onder d is bepaald de draagkracht van betrokkene de gehandicapte te boven gaat, dan wordt de financiële tegemoetkoming zodanig verhoogd, dat de draagkracht niet wordt overschreden

  • 2. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 onder a van de Verordening (verhuis- en herinrichtingskosten) bedraagt € 1360,-

  • 3. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie ten behoeve van een verstrekte voorziening zoals bedoeld in artikel 15 van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning onder b, c en d wordt verstrekt indien;

    • a.

      de woonvoorziening nog in het kader van de verordening Wet Voorzieningen Gehandicapten is verleend of;

    • b.

      de woonvoorziening in het kader van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2007 is verleend;

    • c.

      de woonvoorziening in het kader van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2010 is verleend

    • d.

      en de woonvoorziening voorkomt op de in bijlage 2 genoemde voorzieningen;

    • e.

      en de aanvrager ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.

  • 4.

    • a.

      Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken van de woonruimte, zoals bedoeld in artikel 19 lid 4 van de Verordening bedraagt € 3.000,00.

    • b.

      De financiële tegemoetkoming kan worden toegekend voor het bezoekbaar maken van maximaal één woning.

  • 5. Bij de toekenning van het persoonsgebonden budget of de financiele tegemoetkoming wordt de economische levensduur van de voorziening in aanmerking genomen.

  • 6. Indien de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag minder dan 5 jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de hoogte van de aanpassingskosten de werkelijke kosten met een maximum van € 2.500,00. Indien de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag meer dan 5 jaar is, dan bedragen de maximale aanpassingskosten € 13.650,-

    Het in artikel 21 van de Verordening genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt: terugbetaling: in het eerste jaar 100% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het tweede jaar 90% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het derde jaar 80% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het vierde jaar 70% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het vijfde jaar 60% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het zesde jaar 50% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het zevende jaar 40% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het achtste jaar 30% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het negende jaar 20% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het tiende jaar 10% van de meerwaarde van de woning na subsidie

  • 7.

    • a.

      Indien de kosten van de woningaanpassing € 13.650,- of meer bedragen, dient de betrokkene te verhuizen naar een voor hem/haar geschikte aangepaste woning. Een en ander conform artikel 16 lid 1 van de Verordening.

    • b.

      De tegemoetkoming als bedoeld in artikel 11 lid 2 van dit Besluit(verhuiskostenvergoeding) wordt

      alsdan verstrekt.

    • c.

      De tegemoetkoming in artikel 11 lid 2 van dit Besluit kan ook worden verstrekt indien de kosten van

      de woningaanpassing lager zijn dan € 13.650,-.

    • d.

      bij gelijkblijvende beperkingen geldt het onder artikel 11, lid 7 sub a vermelde bedragen voor een periode van 3 jaar.

    • e.

      van deze periode kan afgeweken worden indien een aanpassing noodzakelijk is, zonder dat deze vooraf voorzien kon worden.

Artikel 12 verstrekking van de financiële tegemoetkoming in de kosten van dewoonvoorzieningen en persoonsgebonden budget woonvoorzieningen

De financiële tegemoetkoming in de kosten van de woonvoorzieningen en het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt in één keer vooraf na toekenning van het persoonsgebonden budget verstrekt.

;

Artikel 13 wijze van verantwoording van de financiële tegemoetkoming in de kosten van dewoonvoorzieningen en persoonsgebonden budget woonvoorzieningen

De financiële tegemoetkoming in de kosten van de woonvoorzieningen en persoonsgebonden budget woonvoorzieningen wordt verantwoord na ontvangst van de verstrekking of afronding van de aanpassing

PARAGRAAF 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 14 vaststelling persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Bij de verstrekking of toekenning van een algemene of individuele vervoersvoorziening geniet de voorziening in natura, zoals bedoeld in artikel 22, onder a (collectief vervoer) en b (scootermobiel) van de Verordening, altijd het primaat boven de verstrekking van een persoonsgebonden budget. Uitzondering hierop zijn de vervoersvoorzieningen die om een medische reden en/of andere zwaarwegende redenen niet ingevuld kunnen worden door de verstrekking van een collectieve vervoersvoorziening en scootmobielen.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor een scootermobiel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst- adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

  • 3.
    • a.

      De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van een eigen auto wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte dan wel het door het college voor dergelijke voorziening vastgesteld maximum.

    • b.

      De vergoeding wordt eenmaal per 5 jaar verstrekt.

    • c.

      Indien als gevolg van toepassing van dit artikel extra verzekeringskosten en hogere kosten i.v.m.

      de motorrijtuigenbelasting ontstaan, komen deze meerkosten voor vergoeding in aanmerking.

    • d.

      Bij tussentijdse hernieuwde aanvraag (aanschaf andere auto) wordt naar rato van de verstreken tijd een vergoeding verleend. Op de vergoeding wordt dan een mindering toegepast gebaseerd op de eerdere vergoeding voor hetzelfde type uitvoering van de auto.

    • e.

      De korting wordt niet toegepast indien de hernieuwde aanvraag een gevolg is van een calamiteit.

  • 4.
    • a.

      Het bedrag dat verstrekt wordt voor het gebruik van vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 22 onder c van de Verordening bedraagt voor het gebruik van een eigen auto per kilometer een vergoeding die gelijk aan het huidige algemeen gehanteerde bedrag voor reiskostenvergoeding werkverkeer (per 2007 € 0,28 per km.) met een maximum van 2.000 kilometer per jaar.

    • b.

      b Dit bedrag zal, indien van toepassing , jaarlijks worden aangepast aan de wettelijke fiscale bepalingen.

  • 5.

    Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt bij een voorziening zoals bedoeld onder artikel 22 onder c van de Verordening, niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding zoals genoemd in dit besluit onder artikel 15 lid 4 toegekend

Artikel 15 verstrekking persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor rolstoelen, scootmobielen en andere verplaatsingsvoorzieningen wordt op basis van de maandelijkse huurprijs van de leverancier verstrekt.

Artikel 16 verantwoording persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor rolstoelen, scootmobielen en andere verplaatsingsvoorzieningen wordt maandelijks na ontvangst van de verstrekking verantwoord.

Artikel 17 eigen bijdragen

  • 1.

    Indien het inkomen, zoals bedoeld onder artikel 1 lid t van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2007 van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen, meer bedraagt dan 1,5 maal de in artikel 4 lid 8 van dit Besluit voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt de aanvrager geacht de kosten van het lokaal vervoer of het bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen en derhalve algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

  • 2.

    De hoogte van de eigen bijdrage voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 22, onder b van de Verordening (een scootermobiel) bedraagt € 45,-

Artikel 18 besparingsbijdrage

Het bedrag dat door de aanvrager ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen, wordt niet in mindering gebracht op de hoogte van de financiële tegemoetkoming danwel bij de aanvrager in rekening gebracht.

PARAGRAAF 6 Verplaatsen in en om de woning

Artikel 19 vaststellen van het persoonsgebonden budget of de financiele tegemoetkoming

Indien de rolstoelvoorziening of een hulpmiddel in de vorm van een persoongebonden budget verstrekt wordt, wordt de hoogte van de vergoeding bepaald door het gestelde zoals opgenomen in artikel 4 lid 1 van dit besluit, uitgaande van de goedkoopste adequate voorziening.

Artikel 20 Verstrekking vna het persoonsgebonden budget of de financiele tegemoetkoming

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor rolstoelen, scootmobielen en andere verplaatsingsvoorzieningen wordt maandelijks op grond van de huurprijs van de leverancier verstrekt.

  • 2.

    Het wederom verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een reeds eerder verstrekte soortgelijke rolstoelvoorziening of (verplaatsings)hulpmiddel, kan slechts dan geschieden indien de economische afschrijvingstermijn, zoals deze gelden bij het verstrekken van een voorziening in natura, aan de betreffende rolstoelvoorziening of hulpmiddel verstreken is.

  • 3.

    In uitzondering op het gestelde in artikel 2 van dit besluit wordt een sportrolstoel altijd als financiële tegemoetkoming/persoonsgebonden budget verstrekt. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming/persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 27 onder c, van de Verordening, is een vaste financiële tegemoetkoming en bedraagt € 2120, per 3 jaar.

Artikel 21 Verantwoording van het pgb of de financiele tegemoetkoming

Het persoonsgebonden budget voor rolstoelen, scootmobielen en andere verplaatsingsvoorzieningen: wordt maandelijks na ontvangst van de verstrekking verantwoord.

PARAGRAAF 7 ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING

Artikel 22 Advisering

  • 1. Het bedrag waarboven ingevolge artikel 32 onder lid 2 van de Verordening, advisering moet worden gevraagd bedraagt: € 25.000,00.

  • 2. De advisering dient te geschieden door een onafhankelijk extern medisch adviesorgaan.

Artikel 23 Samenhang en afstemming

  • 1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek ex artikel 33 van de Verordening, indien van toepassing aandacht besteed aan:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de beperkingen die de aanvrager in zijn of haar functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

    • c.

      de woning en woonomgeving van de aanvrager;

    • d.

      de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

    • e.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager.

  • 2. Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

PARAGRAAF 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 24 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: 'Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2010’

Het besluit wet maatschappelijke ondersteuning treedt in werking op 1 januari 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van de Gemeente Gulpen-Wittem op 22 december 2009
De Burgemeester,
Drs. A.R.B. van den Tillaar
De secretaris,
mr. L.P.M. Keulemans

Bijlage I ICF Schema

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2

Vergoeding voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie ingevolge artikel 8 lid 3.

Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) en reparatie (niet expliciet gebonden aan een maximum) aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.

  • a.

    stoelliften;

  • b.

    rolstoel- of sta-plateauliften;

  • c.

    woonhuisliften;

  • d.

    hefplateauliften;

  • e.

    balansliften;

  • f.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • g.

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren.

De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:

Keuringen onderhoud

Soorten liften

Frequentie

keuring

Kosten excl. BTW

Frequentie onderhoud

Kosten excl. BTW

Stoellift

1x per 4 jaar

€ 216,20

1x per jaar

€ 443,30

Rolstoel-plateaulift

1x per 4 jaar

€ 263,40

1x per jaar

€ 443,30

Woonhuisliften

1 x per 1,5 jaar

€ 263,40

2x per jaar

€ 886,60

Hefplateaulift

1x per 1,5 jaar

€ 267,20

2x per jaar

€ 886.60

Balanslift *

1x per 1,5 jaar

€ 76,50

1x per jaar

€ 443,30

*Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Het lifteninstituut berekent de kosten voor periodieke keuring van balansliften op grond van een uurtarief van € 76,50

maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven;

  • -

    50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

  • -

    50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

  • -

    50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of

    afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.

Bijlage 3

Tabel norminkomens ( per 01-01-2010)

< 65 jaar

Bijstandsnorm netto per maand

Inkomensgrens netto per maand

Echtpaar

€ 1.299,04

€ 1.948,56

Één ouder

€ 1.169,36

€ 1.754,04

Alleenstaand

€ 909,33

€ 1.364,00

Instelling gehuwd

€ 449,92

€ 674,88

Instelling alleen

€ 289,26

€ 429,39

> 65 jaar

Bijstandsnorm netto per maand

Inkomensgrens netto per maand

Alleenstaand

€ 999,17

€ 1.498,76

Één ouder

€ 1.255,47

€ 1.883,21

Gehuwd beide ouder dan 65 jaar

€ 1.374,32

€ 1.811,54

Gehuwd één ouder dan 65+

€ 1.374,32

€ 2.061,48

Bijlage 5 Cumulatie van eigen bijdragen

In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo is aangegeven dat de regering de extramurale eigen bijdrageregeling AWBZ en de regeling Wmo goed op elkaar wil laten aansluiten om een mogelijke stapeling van eigen bijdragen voor individuen te beperken.

Met de extramurale eigenbijdragen AWBZ worden bedoeld de eigen bijdragen die op grond van de AWBZ zijn verschuldigd voor persoonlijke verzorging en verpleging, zonder dat er sprake is van verblijf in een AWBZ-instelling. Er is voor gekozen om de grenzen voor de eigenbijdrage Wmo te enten op grenzen van de eigenbijdrage die geldt voor de extramurale AWBZ. Behalve regels met betrekking tot de eigen bijdrage in het kader van de Wmo, wijzigt het onderhavige besluit daarom ook de extramurale eigen bijdrage AWBZ. De begrenzing aan de stapeling is geregeld door het anticumulatiebeding zoals dat onder de Wvg gold, ook voor de Wmo te regelen. Anders dan bij de Wvg gaat de Wmo-bijdrage thans voor op de AWBZ. dit betekent dat burgers die voor een bepaalde Wmo-voorziening reeds een eigen bijdrage betalen, maar daarvoor het maximum nog niet hebben bereitk, voor de AWBZ slechts een eigen bijdrage betalen tot dat voor hen geldende maximum. Dit geldt ook voor de eigen bijdrage die in mindering wordt gebracht op het persoonsgebonden budget op grond van de AWBZ. In de AWBZ is een anticumulatie voor de eigen bijdrage voor extramurale zorg met de zorg ingeval er sprake is van zorg met verblijf in een AWBZ-instelling. Een samenloop kan vooral aan de orde zijn indien een van de partners verblijft in een AWBZ –instelling en de ander thuis AWBZ-zorg ontvangt. Hoewel de anticumulatie ingeval van verblijf in een AWBZ-instelling niet kende, is een dergelijke anticumulatie met dit besluit ook geregeld voor de Wmo. Dat lag alleen al voor de hand omdat de huishoudelijke verzorging per 1 januari 2007 is overgegaan naar de Wmo. Ook hiervoor is geregeld dat de Wmo voorgaat.

Tot nu toe was het bedrag dat maximaal aan eigen bijdrage moest worden betaald gemaximeerd tot een bepaald nominaal bedrag per vier weken. Dit bedrag bedroeg in 2006 € 544,20. Dit maximum is komen te vervallen. Daarmee is op dit punt eveneens aangesloten bij de eigen bijdrageregeling op grond van de Wvg, die een dergelijk maximum ook niet kende. De vaststelling en de inning van de extramuraleeigen bijdragen AWBZ wordt gedaan door het Centraal Administratiekantoor Zorgkosten(CAK).Het CAK heeft derhalve ervaring en deskundigheid ten aanzien van het berekenen, vaststellen en innen van eigen bijdragen Wmo te geven(Kamerstukken II 2005/05, 30313, nr 36)

Bijlage 6

Collectief vraagafhankelijk vervoer

Collectief vraagafhankelijk vervoer is een vorm van openbaar vervoer waarvan iedereen binnen het vervoersgebied gebruik kan maken en dat tevens voorziet in het deur tot deur vervoer van betrokkenen al dan niet gebruik makend van een rolstoel.

Het CVV kent beperkingen die inherent zijn aan het systeem. Het collectief vraagafhankelijk vervoersysteem kan doorgaans niet garanderen dat iemand stipt op tijd wordt opgehaald. Het gezamenlijk reizen met anderen kan voor sommige cliënten een belasting zijn. Met deze kenmerken moet rekening gehouden worden bij het vaststellen of een CVV systeem voor de gehandicapte een adequate oplossing biedt.

Elke reiziger, ook de WMO-geïndiceerde reiziger is in het CVV een reizigersbijdrage verschuldigd.

De prijs die de gehandicapte in het CVV betaalt is evenwel aanmerkelijk lager dan de prijs die de niet WMO-geïndiceerde gebruiker moet betalen. De verschuldigde bijdrage per openbaar vervoer zone komt overeen met het blauwe strippenkaarttarief in het reguliere openbaar vervoer.

De niet WMO-geïndiceerde reiziger in het CVV betaalt een hogere prijs maar krijgt daarvoor vervoer van deur tot deur aangeboden.

Op grond van het gestelde in artikel 22 onder a van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem kan de gehandicapte tegen het gereduceerde tarief onbeperkt reizen binnen het geldende vervoersgebied.

In het algemeen wordt een vervoersvoorziening getroffen als het verplaatsingsgedrag van de gehandicapte in belangrijke mate is verstoord vanwege de ondervonden belemmeringen. Van een dergelijke verstoring is geen sprake als slechts incidenteel verplaatsingsmoeilijkheden optreden.

Algemeen.

De belangrijkste oorzaak van het mobiliteitsprobleem is het gegeven dat het openbaar vervoer onvoldoende toegankelijk is voor gehandicapten. Om deze reden is het noodzakelijk dat er aan gehandicapten een alternatief wordt aangeboden om zich te kunnen verplaatsen. Een mogelijkheid die in het WMO-beleid bestaat is de collectieve aanpak, waarbij opgemerkt dient te worden dat voorkomen moet worden dat WMO-middelen indirect worden ingezet om de problemen op te lossen waar het openbaar vervoer in algemene zin mee kampt.

De in het kader van de WMO te verstrekken vervoersvoorziening dient in ieder geval adequaat te zijn en te voldoen aan een aantal kwaliteitseisen, waarbij er sprake is van verminderen van mobiliteitsproblemen en niet van het wegnemen daarvan.

De selectie van de goedkoopst adequate vervoersvoorziening hangt af van:

  • -

    de ondervonden belemmeringen;

  • -

    het verplaatsingsmotief van de gehandicapte;

  • -

    de verplaatsingsbestemming;

  • -

    de frequentie van verplaatsingen;

  • -

    de wijze van verplaatsen.

Hoewel tot op zekere hoogte verwacht mag worden dat een gehandicapte zijn verplaatsingspatroon aanpast aan de handicap (de handicap op zich dwingt hiertoe), zal een WMO-voorziening verstrekt worden teneinde de deelname aan het maatschappelijk verkeer te bevorderen en waar mogelijk de belemmeringen en beperkingen ten gevolge van de handicap te compenseren,

Het leven van alle dag.

Met het verstrekken van een vervoersvoorziening wordt beoogd te bereiken dat de aanvrager in staat wordt gesteld in ieder geval datgene te doen wat mensen van dag tot dag plegen te doen. Voor het grootste deel zijn dat routine-verplaatsingen (dagelijkse boodschappen, bezoeken van familie en kennissen, het zomaar buiten zijn). Dergelijke verplaatsingen bevinden zich in de regel in de directe woon- en leefomgeving van de gehandicapte.

De voorziening is er op gericht gehandicapten de mogelijkheid te bieden nog in zo’n volledig mogelijke mate deel te nemen aan het leven van alle dag. De vervoersvoorziening heeft betrekking op de directe woon- en leefomgeving van de gehandicapte, tenzij het gaat om wezenlijk contact buiten dat gebied dat alleen onderhouden kan worden door persoonlijk bezoek van de gehandicapte en wanneer het wegvallen van dat contact zou leiden tot vereenzaming.

Voor verplaatsingen buiten het vervoersgebied van 5 OV zones is er een algemene voorziening in de vorm van het landelijk systeem voor bovenregionaal vervoer “Valys”. Mensen met een WMO indicatie voor vervoer of voor een rolstoel, kunnen na aanmelding gebruik maken van dat systeem.

Recreatieve bestemming kan onderdeel vormen van het dagelijkse patroon van het leven van alle dag, in welk geval met het treffen van een WMO-vervoersvoorziening dan ook rekening wordt gehouden. Een hulpmiddel dat aangevraagd wordt met het oog op recreatie en ontspanning alleen, wordt niet in het kader van de WMO verstrekt.

Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt niet onder de WMO. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen in het algemeen van dag tot dag plegen te doen.

Individuele invulling van het leven van alle dag.

De gemeente dient een zorgvuldig onderzoek te doen naar het verplaatsingspatroon van de gehandicapte om vast te stellen welke verplaatsingen voor de gehandicapte van belang zijn voor het onderhouden van de voor hem noodzakelijke sociale contacten. Zijn de door de gehandicapte regelmatig af te leggen afstanden uitzonderlijk hoog en/of is de frequentie waarmee die afstanden worden afgelegd uitzonderlijk hoog, dan wordt daarmee bij het vaststellen van de goedkoopst-adequate voorziening rekening gehouden.

Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de betrokkene tijdelijk vanwege familie-omstandigheden extra verplaatsingen over grotere afstanden moet maken, bijvoorbeeld van opname van een naaste in een bepaald ziekenhuis of in een AWBZ-instelling. In zo’n geval kan tijdelijk een verhoging van de omvang van de te verstrekken vervoersvoorziening/vergoeding aan de orde zijn.

Ook kan de situatie zich voordoen dat het verplaatsingsgedrag van de gehandicapte uitzonderlijk laag is, waarmee dan ook rekening gehouden kan worden. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als iemand woonachtig is in een woonomgeving waar in de zeer directe nabijheid de meest noodzakelijke voorzieningen en dagbesteding aanwezig zijn, bv een verzorgingstehuis met de nodige faciliteiten. Een beperking van de omvang van de voorziening kan dan ook gemotiveerd zijn.

Openbaar vervoer niet kunnen bereiken en/of gebruiken.

Een gehandicapte kan voor een WMO-vervoersvoorziening in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken. Hierbij wordt in de praktijk uitgegaan van de toegankelijkheid van de (stads-) bus. In de regel is de loopafstand tussen de woning en de bushalte bepalend, waarbij gebruiksmogelijkheden van fiets, brom- of snorfiets mede van invloed zijn.

Het betreft niet alleen lichamelijke, functionele belemmeringen. Ook psychische beperkingen kunnen aanleiding zijn voor het verstrekken van een WMO-vervoersvoorziening.

Psychische stoornissen kunnen alleen dan een criterium zijn om in aanmerking te komen voor een WMO-voorziening als de cliënt voor de stoornis onder specialistische behandeling is (geweest) die tot nu toe zonder resultaat is.

Primaat bij het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.

Binnen de gemeente Gulpen-Wittem is in het verstrekkingenbeleid het primaat gelegd bij het Collectief VraagafhankelijkVervoer (CVV).

Gehandicapten die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, kunnen in aanmerking worden gebracht voor het collectief vervoersysteem. Wanneer dat systeem niet de goedkoopst-adequate oplossing biedt, dan kan de gehandicapte voor een van de andere vervoersvoorzieningen in aanmerking komen.

Algemeen gebruikelijk.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” wordt bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen ingevuld door voor enkele voorzieningen een inkomensgrens te stellen. Heeft men een inkomen onder de inkomensgrens, dan kan men in principe in aanmerking komen voor deze voorzieningen. Heeft men een inkomen boven de inkomensgrens, dan wordt gesteld dat met de voorziening samenhangende kosten algemeen gebruikelijk zijn.

Voorzieningen die niet algemeen gebruikelijk zijn, zoals aanpassingen van een auto of een speciaal voertuig voor gehandicapten, worden wel verstrekt aan gehandicapten met een inkomen boven de inkomensgrens.

Verder zijn in relatie tot vervoersvoorzieningen als algemeen gebruikelijk aan te merken de volgende hulpmiddelen: Bromfietsen, rijwielen en rijwielen met hulpmotor. Eventuele kosten van aanpassing van voornoemde voorzieningen zijn mogelijk wel voor rekening van de WMO te nemen.

Een aangepaste driewielfiets wordt, gezien het depotkarakter c.q. herverstrekkingsmogelijkheden, als verstrekking in bruikleen gegeven zonder toepassing van een algemeen gebruikelijke factor.

Ten aanzien van een tandem is, gezien de incidentele verstrekking, uit te gaan van meerkosten t.o.v. een algemeen gebruikelijke, vergelijkbare fiets.

De achtergrond van de omvang van de voorziening in relatie tot het compensatiebeginsel.

Ten aanzien van de omvang van de voorziening is in het algemeen te stellen dat de gemeente Gulpen- Wittem een relatie legt tussen de vervoersbehoefte van betrokkene en a. de leeftijd en b. het gebruik van andere vervoersvoorzieningen.

Ad a:

Binnen de gemeente wordt beleid betreffende de relatie tussen de vervoersbehoefte en de leeftijd als volgt gehanteerd:

Indien in individuele gevallen het tegendeel niet blijkt wordt ervan uitgegaan dat:

  • -

    er bij kinderen jonger dan 5 jaar geen sprake is van vervoersproblemen, omdat de ouders hen meenemen, zoals ook gebruikelijk is bij niet-gehandicapte kinderen;

  • -

    kinderen van 5 tot 12 jaar een geringe zelfstandige vervoersbehoefte hebben, omdat zij veelal door hun ouders worden begeleid, zoals ook gebruikelijk is met niet-gehandicapte kinderen;

  • -

    kinderen van 12 tot 15 jaar zich ontwikkelen in de richting van volwassen verplaatsingsgedrag;

  • -

    kinderen vanaf 15 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte hebben die overeenkomt met die van volwassenen.

Voornoemde uitgangspunten hebben tot gevolg dat in de regel:

  • -

    aan gehandicapte kinderen tot 5 jaar geen PGB-vervoersvoorziening wordt verstrekt;

  • -

    aan gehandicapte kinderen van 5 tot 12 jaar een halve PGB-vervoersvoorziening wordt verstrekt;

  • -

    aan gehandicapte kinderen van 12 tot 15 jaar een ¾ PGB- vervoersvoorziening wordt verstrekt;

  • -

    aan gehandicapte kinderen van 15 tot 18 jaar een volledige PGB- vervoersvoorziening wordt verstrekt.

Deze beperkingen gelden niet bij de toekenning van het CVV, wel bij andere individuele vervoersvoorzieningen.

Ad b:

Binnen de gemeente wordt beleid betreffende de relatie tussen de vervoersbehoefte en het gebruik

van andere en/of meerdere voorzieningen als volgt gehanteerd:

  • -

    Indien de gehandicapte een substantiële vervoersbehoefte heeft in de directe woonomgeving en daarvoor een open elektrische buitenwagen (elektrische rolstoel, scootermobiel e.d.) ter beschikking heeft gekregen vanuit de WMO of de AAW, is afhankelijk van de handicap, situatie en vervoersbehoefte een gedeeltelijke verstrekking van een andere vervoersvoorziening (o.a. CVV, individuele voorziening, overgangsregeling) aan de orde. De bedoelde andere voorziening wordt dan gekort met 25%.

  • -

    Samenloop van korting vanwege voornoemde is per gehandicapte te bepalen op maximaal 25%.

-Verstrekking van een voorziening(-en) in de vorm van een elektrische buitenrolstoel met bediening achterop (specifiek bedoeld voor de begeleider), een tandem, een aangepaste driewielfiets, een handbike, een handbewogen rolstoel/duwwandelwagen, aangepaste buggy leiden niet tot een korting.

Bijlage 7 tarieventabel

Zorg in Natura

Groene Kruis Domicura

€ 23,45

Orbis (onderaannemer Thuis voor Mensen)

€ 23, 50

Ambulante Thuiszorg

€ 23,20

Alfahulp

Alfahulp

€ 15,07

Persoonsgebonden budeget

Basis

€ 15,07

Plus

€ 18,82