Regeling vervallen per 01-05-2013

Maatregelenverordening (4.1a)

Geldend van 01-03-2012 t/m 30-04-2013

Intitulé

Maatregelenverordening (4.1a)

 

Onderwerp :    Maatregelenverordening

 

  •  

    Samenvatting

    Deze verordening geeft aan in welke gevallen op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), maatregelen worden opgelegd.

     

 

 

 

De gemeenteraad van Haaksbergen;

 

voorstel van het college van:       17 januari 2012

 

wettelijke basis:                       

bepalingen van de Wet werk en bijstand  (artikel 8), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 35) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 35), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht

 

 

 

besluit:

 

 

vast te stellen de

 

 

Maatregelenverordening

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Begripsomschrijvingen

Artikel 1

Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

  • b.

    uitkering: de uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3 en hoofdstuk 4, paragraaf 1 van de WWB en de bijzondere bijstand bedoeld in artikel 12 WWB inclusief vakantiegeld en inclusief de gemeentelijke toeslag en zonder aftrek van inkomsten of de uitkering (bruto grondslag) als bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

  • c.

    uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm dan wel de netto grondslag als bedoeld in artikel 5, lid 3 tot en met 5 IOAW/IOAZ;

  • d.

    werk-/trajectplan: een individueel plan, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces of deelname aan sociale activiteiten;

  • e.

    plan van aanpak: het plan, zoals bedoeld in artikel 44a van de wet;

  • f.

    uitkeringsgerechtigde: degene die een uitkering ontvangt of heeft ontvangen in de periode waarop de maatregelenwaardige gedraging betrekking heeft;

  • g.

    verlaging uitkering: de verlaging van de volledige uitkeringsnorm waar de uitkeringsgerechtigde tezamen met eventuele andere gezinsleden recht op heeft. Ook wanneer slechts één van de gezinsleden zich verwijtbaar heeft gedragen wordt de verlaging toegepast op de volledige gezinsnorm.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid (arbeidsverplichtingen)

1e categorie

Artikel 2

Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand verlaagd met 5% van de bijstand gedurende een maand:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig verlengen;

  • b.

    het niet binnen de gestelde termijn retourneren van het sollicitatieformulier.

2e categorie

Artikel 3

Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand verlaagd met 10% van de bijstand gedurende een maand:

  • a.

    het later terugkeren van vakantie dan ingevolge artikel 13, eerste lid, onder e, van de

    WWB, dan wel artikel 6, eerste lid, onderdeel a van de IOAW, dan wel artikel 6, derde lid, onderdeel b van de IOAZ is toegestaan;

  • b.

    het niet binnen de gestelde termijn ondertekenen of aan het college retourneren van een exemplaar van het werk-/trajectplan.

3e categorie

Artikel 4

Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand verlaagd met 20% van de bijstand gedurende een maand:

  • a.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd verschijnen;

  • b.

    het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

  • c.

    gedragingen die de inschakeling in de algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

  • d.

    het later terugkeren van vakantie dan ingevolge artikel 13, eerste lid, onder e, van de WWB, dan wel artikel 6, eerste lid, onderdeel a van de IOAW, dan wel artikel 6, derde lid, onderdeel b van de IOAZ is toegestaan en waarbij het reïntegratie- en integratietraject wordt geschaad;

  • e.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • f.

    het weigeren het sollicitatieformulier in te leveren;

  • g.

    het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak door een uitkeringsgerechtigde jonger dan 27 jaar;

  • h.

    het niet voldoen aan de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft als hem een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend;

  • i.

    het niet of niet tijdig meewerken aan de verplichting zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

4e categorie

Artikel 5

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 50% gedurende een maand:

  • a.

    bij het in onvoldoende mate nakomen van de verplichting gebruik te maken van de geboden voorzieningen gericht op re-integratie en integratie van de belanghebbende;

  • b.

    het niet voldoen aan de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen;

  • c.

    het door de uitkeringsgerechtigde jonger dan 27 jaar in de vier weken voorafgaand aan zijn uitkeringsaanvraag onvoldoende verrichten van aantoonbare inspanningen om werk

    dan wel onderwijs te vinden.

5e categorie

Artikel 6

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 100% van de uitkering gedurende een maand:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c.

    het weigeren gebruik te maken van de aangeboden voorzieningen tot arbeidsintegratie of de aangeboden ondersteuning gericht op arbeidsintegratie.

IOAW- en IOAZ-uitkering: ontslag

Artikel 7

  • 1.

    Een IOAW/IOAZ-uitkering wordt blijvend of tijdelijk verlaagd als de uitkeringsgerechtigde

    • a.

      op staande voet is ontslagen of

    • b.

      zelf ontslag heeft genomen.

  • 2.

    De hoogte van deze maatregel is gelijk aan het verloren netto inkomen.

  • 3.

    Als de uitkeringsgerechtigde is ontslagen en hiermee heeft ingestemd of hiertegen geen verweer heeft gevoerd wordt de uitkering verlaagd met 100% gedurende een maand.

IOAW-uitkering: nalaten werkaanvaarding

Artikel 8

  • 1.

    Een IOAW-uitkering wordt blijvend of tijdelijk verlaagd als de uitkeringsgerechtigde:

    • a.

      nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of

    • b.

      door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen bruto

    inkomen uit deze arbeid.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingen- en medewerkingplicht

Te laat verstrekken van gegevens

Artikel 9

  • 1.

    Als een uitkeringsgerechtigde de verplichting op grond van artikel 17 van de WWB danwel artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet tijdig is nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van 5% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

Artikel 10

  • 1.

    Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB dan wel artikel 13 van de IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De maatregel wordt afgestemd op de volgende wijze:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 3.

    De maatregel zoals bedoeld in dit artikel vindt, indien men een uitkering ontvangt, direct en volledig plaats met de eerstvolgende uitbetaling.

  • 4.

    Als de maatregel niet of niet volledig kan worden opgelegd omdat men niet langer een uitkering ontvangt, wordt deze maatregel opgelegd op het toekomstige recht op uitkering tot twee jaar na het besluit tot het opleggen van een maatregel.

Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering (nulfraude)

Artikel 11

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB dan wel artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, bedraagt de verlaging 5% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Artikel 12

  • 1.

    Indien de uitkeringsgerechtigde anderszins blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB dan wel artikel 20 van de IOAW/IOAZ wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De maatregel wordt afgestemd op de volgende wijze:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de uitkeringsnorm gedurende minimaal een maand.

Intering vermogen

Artikel 13

Indien de uitkeringsgerechtigde door het op een onverantwoorde wijze interen van het vermogen blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (met andere woorden: onverantwoord interen van het vermogen, terwijl te voorzien was dat men op korte termijn uitkeringsafhankelijk zou worden), wordt de uitkering gedurende een periode van maximaal drie jaar met maximaal 10% verlaagd.

Ernstige misdragingen

Artikel 14

Indien een uitkeringsgerechtigde zich naar het oordeel van het college ernstig misdraagt tegenover de leden van het college en medewerkers van de gemeente, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet

wordt onverminderd artikel 15, eerste lid, en afhankelijk van de ernst van de gedraging, een maatregel opgelegd van 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij de eerste misdraging en 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij de tweede en volgende misdraging.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Afwijking van de bedoelde percentages

Artikel 15

  • 1. Van de in de artikelen 2 tot en met 14 genoemde percentages kan naar beneden of naar boven worden afgeweken op grond van de ernst van de gedraging, de mate waarin de uitkeringsgerechtigde de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert.

  • 2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten af te zien van het opleggen van een maatregel.

    Recidive en samenloop van gedragingen

Artikel 16

  • 1.

    De periode van verlaging van de uitkering, zoals bedoeld in de artikelen 2 tot en met 14, wordt verdubbeld, indien de uitkeringsgerechtigde zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde of ernstiger verwijtbare gedraging.

  • 2.

    Als een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen als genoemd in dit hoofdstuk, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Volharding en heroverweging

Artikel 17

  • 1. Indien de uitkeringsgerechtigde na de recidive bedoeld in artikel 16 volhardt in de gedraging, kan de uitkering voor onbepaalde tijd verlaagd worden. Er dient dan telkens na uiterlijk 3 maanden een heroverweging van de verlaging plaats te vinden.

  • 2. Wanneer er ingevolge de artikelen 2 tot en met 14 een verlaging van de uitkering plaatsvindt gedurende een langere periode dan drie maanden, dient elke drie maanden te worden nagegaan of de hoogte en de duur van de verlaging op basis van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde dienen te worden aangepast.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Nadere regels

Artikel 18

Het college kan voor de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

Onvoorziene situaties

Artikel 19

In gevallen, die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening

niet voorziet, beslist het college.

Inwerkingtreding

Artikel 20

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2012.

  • 2.

    Op het moment dat deze verordening in werking treedt, wordt de op 19 december 2007 vastgestelde Afstemmingsverordening ingetrokken.

Citeertitel

Artikel 21

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 22 februari 2012

mr. G. Raaben dr. H. Gerritsen

griffier voorzitter

Toelichting behorende bij de Maatregelenverordening

Algemeen

Op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) moet een gemeente een verordening vaststellen voor de verlaging van de uitkering bij het niet nakomen van verplichtingen. In de Maatregelverordening legt de gemeente vast in welke situaties en op welke wijze het college de uitkering verlaagt. De bepalingen in de Maatregelverordening zijn van toepassing op de WWB, de Ioaw en de Ioaz.

Als wordt geconstateerd dat de uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de uit de wet voortvloeiende verplichtingen (inclusief de verplichtingen die de uitkeringsgerechtigde door middel van een beschikking zijn opgelegd) of anderszins onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont, kan de uitkering tijdelijk worden verlaagd. Dit houdt ook in dat als de uitkeringsgerechtigde geen juiste informatie verstrekt de uitkering lager, dan wel tijdelijk op nihil kan worden vastgesteld.

Bij het vaststellen van de verlaging dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen. Dit kan inhouden dat op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van verlagen van de uitkering. Benadrukt wordt dat in ieder geval van een verlaging van de uitkering wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt (bijvoorbeeld overmacht).

De eigen verantwoordelijkheid voor de zelfstandige bestaansvoorziening houdt in, dat aan het verkrijgen van uitkering verplichtingen zijn verbonden. Deze verplichtingen gelden vanaf de melding, dus al voordat het recht op uitkering is vastgesteld.

Het college kan de verlaging voor een bepaalde periode opleggen of totdat de uitkeringsgerechtigde de tekortkomingen heeft hersteld. Het college beoordeelt uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van de uitkeringsgerechtigde aanleiding geven de beslissing te herzien.

De normering van de verlagingen bestaat uit een categorisering van gedragingen die betrekking hebben op het niet nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen.

Naargelang de ernst van het verwijtbaar handelen, worden verschillende gestandaardiseerde verlagingen van de uitkering voorgeschreven. De categorisering van de gedragingen corresponderend met de aan de uitkering verbonden verplichtingen, brengt in samenhang met de genormeerde verlaging van de uitkering tot uitdrukking welk gewicht aan het niet voldoen van een bepaalde verplichting wordt toegekend. Daarnaast wordt bij uitkeringsfraude een verlaging toegepast die is afgestemd op de hoogte van de ten onrechte ontvangen bruto-uitkering.

Aan de indeling in categorieën ligt het criterium ten grondslag dat de ernst van het feit toeneemt, naarmate het niet nakomen van een verplichting concretere gevolgen heeft voor het verkrijgen van betaalde arbeid. Bij de beoordeling van de ernst van het feit is derhalve onder meer van belang of er sprake is van onvoldoende eigen initiatief en de kansen op arbeidsinschakeling door eigen toedoen worden verminderd of zelfs teniet worden gedaan.

Door de normering van de verlaging in deze verordening wordt beoogd rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te bevorderen, zonder dat hierbij afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid tot individualisering, door altijd te kijken of de situatie van de uitkeringsgerechtigde aanleiding kan geven om af te wijken van de standaard verlaging.

Deze verordening regelt ook de maatregelen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz).

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen toelichting

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid (arbeidsverplichtingen)

Artikel 2 1e categorie

Dit artikel behoeft geen toelichting

Artikel 3 2e categorie

a. Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij tijdig terugkeert van vakantie, zodat er een doelmatige controle van de uitkering kan plaatsvinden.

b. De uitkeringsgerechtigde is verplicht om zijn individuele werk-/trajectplan te ondertekenen en tijdig te retourneren, zodat geen misverstand kan ontstaan over de verplichtingen die over en weer gelden. Het gaat hier om de termijn waarbinnen het trajectplan moet zijn ingeleverd en ondertekend.

Artikel 4 3e categorie

a. De uitkeringsgerechtigde dient tijdig te verschijnen op een afspraak die hij heeft bij bijvoorbeeld het UWV WERKbedrijf, de gemeente, een reïntegratiebedrijf of een medisch adviseur.

b. Dit onderdeel behoeft geen toelichting.

c. Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij geen belemmeringen opwerpt die de inschakeling in de arbeid bemoeilijken. Het betreft zgn. normafwijkend gedrag, d.w.z. afwijkend van de norm binnen de branche. Hierbij dient onder meer gedacht te worden aan de houding van de uitkeringsgerechtigde tijdens het sollicitatiegesprek, het aanvoeren van steeds nieuwe argumenten waarom hij/zij niet ingeschakeld kan worden in het arbeidsproces, het aangeven van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de arbeid, het consequent weigeren om zich in te schrijven bij het UWV WERKbedrijf en het aangeven dat de uitkeringsgerechtigde geen gebruik wil maken van de mogelijkheden om te reïntegreren op de arbeidsmarkt.

d. Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij tijdig terugkeert van vakantie, zodat het reïntegratietraject niet geschaad wordt en beoordeeld kan worden of betrokkene voldoende activiteiten heeft ondernomen gericht op inschakeling in de arbeid.

e. Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij activiteiten verricht die zijn gericht op een zo snel mogelijke inschakeling in het arbeidsproces, zoals het op eigen initiatief voldoende solliciteren naar algemeen geaccepteerde arbeid, het inschrijven bij diverse uitzendbureaus en aldaar regelmatig informeren naar werk. Daartoe ontvangt elke uitkeringsgerechtigde bij de toekenningsbeschikking de bijlage rechten en plichten.De uitkeringsgerechtigde dient een controleerbaar overzicht van de ondernomen sollicitatieactiviteiten bij te houden op het door het college daartoe verstrekte sollicitatieformulier. De genoemde activiteiten met betrekking tot de arbeidsmarkt worden eveneens van de cliënt verwacht bij de entree van de bijstand.

f. Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij het sollicitatieformulier op de aangegeven tijd volledig ingevuld en ondertekend inlevert op het aangegeven adres.

g. Van de uitkeringsgerechtigde jonger dan 27 jaar wordt verwacht dat hij alle medewerking verleent aan het opstellen van een plan van aanpak voor de inschakeling in de arbeid of een opleiding en ook meewerkt aan onderzoek naar de mogelijkheden om een arbeidsplaats of opleidingsplek te verwerven. Dit geldt ook voor een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van medische beperkingen. Indien zich een medisch probleem voordoet is de jongere verplicht mee te werken aan een medisch onderzoek en zich te laten behandelen.

h. Een alleenstaande ouder met jonge kinderen kan een ontheffing krijgen van de arbeidsplicht, maar zal wel moeten voldoen aan de opgelegde re-integratieverplichtingen, zodat hij, als het jongste kind vijf jaar is geworden, zo spoedig mogelijk kan deelnemen aan het arbeidsproces.

i.Ingevolge artikel 55 WWB kan een verplichting, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard om een eventuele arbeidsbelemmering te kunnen opheffen. Hierbij moet gedacht worden aan professionele hulp bij verslavingsziekte of psychische problematiek. Het gaat hierbij dus om een verplichte behandeling op medisch gebied in het kader van een actief traject om een belanghebbende naar de arbeidsmarkt toe te leiden. De uitkeringsgerechtigde zal het voor bijvoorbeeld de medisch deskundige ook mogelijk moeten maken om informatie in te winnen bij zijn huisarts of medische specialisten, waarbij de uitkeringsgerechtigde onder behandeling staat.

Artikel 5 4e categorie

a. De uitkeringsgerechtigde dient in voldoende mate mee te werken aan bijvoorbeeld een sollicitatietraining, een werkstage, inburgeringcursus of een beroepsopleiding, voor zover deze noodzakelijk worden geacht. Ook dient de uitkeringsgerechtigde gemaakte afspraken na te komen en voldoende mee te werken aan de uitvoering van het trajectplan.

b. De uitkeringsgerechtigde dient de verplichting om een tegenprestatie naar vermogen te leveren (algemeen maatschappelijk nuttige activiteiten) na te komen.

c. Van de uitkeringsgerechtigde jonger dan 27 jaar wordt verwacht dat deze aantoont welke inspanningen er zijn verricht om werk dan wel onderwijs te vinden. De bedoeling van de vier weken wachttijd is dat een jongere actief op zoek gaat naar werk of scholing, zodat hij geen beroep hoeft te doen op een bijstandsuitkering.

Artikel 6 5e categorie

a. De uitkeringsgerechtigde is, om in aanmerking te komen voor een uitkering, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Met het begrip algemeen geaccepteerde arbeid wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. De arbeid die wordt aangeboden hoeft met andere woorden niet beperkt te blijven tot de arbeid die voor de betrokken persoon gangbaar is. De affiniteit die hij of zij met een bepaalde vorm van arbeid heeft, omdat deze bijvoorbeeld in het verleden werd uitgeoefend, is in beginsel niet ter zake doende. Onder algemeen geaccepteerde arbeid valt zowel de regulier betaalde arbeid, als de gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van een dienstbetrekking in het kader van de WSW (Wet sociale wetgeving). Tenslotte wordt nog opgemerkt dat werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie en werken in een coffeeshop, worden uitgesloten. Er kunnen door de uitkeringsgerechtigde geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en beloningsniveau. Ook arbeid van tijdelijke aard dient geaccepteerd te worden. Indien ten gevolge van werkaanvaarding de reistijd erg lang gaat worden, kan zelfs een verhuizing aan de orde komen.

b. Tot deze categorie wordt gerekend de situatie waarin betrokkene op verwijtbare wijze door eigen toedoen voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag, dan wel tijdens de bijstand, als het gaat om deeltijdwerk, betaalde arbeid niet behouden heeft. Hierbij moet gedacht worden aan verwijtbaar ontslag, zelf genomen ontslag en het niet verlengen van een arbeidscontract op basis van de opstelling van de uitkeringsgerechtigde

c. Indien de uitkeringsgerechtigde aangeeft dat hij niet van plan is gebruik te maken van de reïntegratiemogelijkheden die de het college biedt, dan kan dit als zeer verwijtbaar aangemerkt worden. Het niet willen ondertekenen van een werk-/trajectplan wordt hiertoe ook gerekend.

Artikel 7 Ioaw- en Ioaz-uitkering: ontslag

De Ioaw- en Ioaz-uitkering kent een aparte maatregel, die inhoudt, dat een uitkering verlaagtd kan worden met de hoogte van het inkomen, dat verloren is gegaan als gevolg van ontslag op staande voet of het zelf ontslag nemen. Deze verlaging kan blijvend of tijdelijk zijn.

Of een uitkering blijvend of tijdelijk wordt verlaagd is afhankelijk van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden, waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert.

Deze maatregel kan wel tot gevolg hebben, dat de uitkeringsgerechtigde een beroep moet doen op de WWB, waar de vermogenstoets geldt.

Als de uitkeringsgerechtigde niet heeft geprotesteerd tegen een ontslag wordt de uitkering gedurende één maand geheel geweigerd.

Artikel 8 Ioaw-uitkering: nalaten werkaanvaarding

Een Ioaw-uitkering kan blijvend of tijdelijk worden verlaagd met het inkomen, dat verkregen had kunnen worden als de uitkeringsgerechtigde algemeen geaccepteerde arbeid had kunnen aanvaarden, maar dit niet heeft gedaan of onvoldoende meewerkt om arbeid te verkrijgen. Ook deze verlaging kan blijvend of tijdelijk zijn. Of een uitkering blijvend of tijdelijk wordt verlaagd is afhankelijk van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden, waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingen- en medewerkingplicht

Artikel 9 Te laat verstrekken van gegevens

Een uitkeringsgerechtigde moet de door de gemeente gevraagde informatie,zoals de inkomstenverklaring, tijdig inleveren. De gemeente moet kunnen beoordelen of er recht op uitkering is en of het recht op uitkering voortgezet kan worden.

Artikel 10 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

De uitkeringsgerechtigde moet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op uitkering. Wanneer een uitkeringsgerechtigde als gevolg van het schenden van zijn inlichtingenverplichting teveel uitkering ontvangt wordt een maatregel opgelegd.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bruto uitkering.

Indien de maatregel niet of niet volledig geeffectueerd kan worden door bijvoorbeeld korting van deeltijdinkomsten op de uitkering, kan de maatregel over een toekomstig recht, tot twee jaar na het besluit tot het opleggen van de maatregel, worden opgelegd. Dit geldt ook als de uitkering wordt beëindigd. Indien betrokkene op een later tijdstip opnieuw een uitkering aanvraagt, kan de maatregel alsnog worden uitgevoerd.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

Eerste lid

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Voorbeelden: het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk.

Tweede lid

De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het te laat verstrekken van informatie.

Hoofdstuk 4 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Artikel 12 Tekortschietend besef

Met het in dit artikel genoemde benadelingsbedrag wordt bedoeld de omvang van de uitkering die niet verstrekt zou zijn indien er geen sprake zou zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan gedacht worden aan de situatie dat de uitkeringsgerechtigde heeft nagelaten zich te verzekeren tegen ziektekosten, brand, inbraak en dergelijke. Evenzeer mag in redelijkheid gevergd worden dat men zich niet nodeloos in bijstandsbehoevende omstandigheden brengt, bijvoorbeeld door het doen van bepaalde onverantwoorde uitgaven, het niet meewerken aan een schuldhulpverleningstraject, het te snel interen van vermogen, het verkopen van de woning beneden de marktwaarde, onderbedeling bij echtscheiding, het niet instellen van alimentatievordering of het geen of te laat aanvragen van een voorliggende voorziening. Het aangehaalde is uiteraard niet limitatief en slechts als voorbeeld gegeven ter verduidelijking. Er kunnen zich meerdere situaties voordoen die hier ook onder vallen.

Arikel 13 Interen van vermogen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 14 Ernstige misdragingen

Onder de term ‘ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet. Het gaat hier dan ook om agressief gedrag, gericht tegen de leden van het college en medewerkers van de gemeente die belast zijn met de uitvoering van de wet.

Er is in deze gekozen om niet één specifieke maatregel te noemen. De maatregel is 50% van de uitkeringsnorm bij de eerste gedraging en 100% van de uitkeringsnorm bij de tweede en volgende gedraging. Het agressieve gedrag kan bestaan uit: discriminatie naar geslacht, geloof of ras, dreiging met geweld, verbaal geweld (schreeuwen), intimidatie, sexuele intimidatie, vernieling, stalking, het dragen van wapens of gevaarlijke voorwerpen en alle vormen van fysiek geweld.

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie en eventuele andere ordemaatregelen.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 15 Afwijking van de genoemde percentages

De uitkeringsgerechtigde zal het ontbreken van verwijtbaarheid of eventuele verzachtende omstandigheden aannemelijk moeten maken. Het uitgangspunt hierbij is dat de bewijslast bij de uitkeringsgerechtigde ligt.

Eerste lid

Bij het verlagen van de uitkering dient er een belangenafweging plaats te vinden. Hierbij dient onder meer aan de orde te komen of er zich in de persoon of anderszins omstandigheden voordoen die aanleiding geven om van de bevoegdheid af te zien en een minder hoge verlaging te realiseren, dan wel een hogere verlaging te realiseren. Hierbij kan gedacht worden aan de duur van de gedragingen, de zwaarte en de omvang van de gevolgen. Overigens dient bij dit lid opgemerkt te worden dat het enkele feit dat een klant de Nederlandse taal niet machtig is, op zichzelf nooit een verzachtende omstandigheid kan zijn om af te wijken van de standaardverlaging.

Tweede lid

Op grond van dringende redenen kan worden afgezien van het verlagen van de uitkering. Uitzonderingen moeten mogelijk zijn indien voor de uitkeringsgerechtigde onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Er moet wel iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Bij dringende reden is niet primair of uitsluitend aan financiële redenen gedacht, zoals hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is. Ook immateriële (sociale) omstandigheden kunnen een rol spelen. Gedacht kan worden aan de situatie dat de uitkeringsgerechtigde reeds door samenloop van diverse calamiteiten zodanig in de problemen is geraakt dat het niet verantwoord is om ook nog eens de uitkering te verlagen. Ook kan hierbij gedacht worden aan een net gestarte schuldregeling die door de verlaging van de uitkering kan worden gefrustreerd. Ook wanneer wordt afgezien van het verlagen van de uitkering op grond van een dringende reden moet een gemotiveerd besluit worden genomen, dat wordt vastgelegd in een beschikking en er dient een recidiveregistratie plaats te vinden.

Artikel 16 Recidive en samenloop van gedragingen

1. Indien er binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Een verwijtbare gedraging is de gedraging waarbij een verlaging heeft plaatsgevonden, de gedraging waarbij een waarschuwing is gegeven, dan wel de gedraging waarbij op grond van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde of wegens dringende reden geen verlaging plaatsvindt.

2. Dit artikel ziet op verschillende gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. Als hier sprake van is wordt bij het opleggen van een maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Ook als sprake is van verwijtbare gedragingen door verschillende gezinsleden, in geval van een gezinsuitkering, wordt in het algemeen alleen een verlaging uit de hoogste categorie getroffen.

Artikel 17 Volharding en heroverweging

Wanneer de uitkeringsgerechtigde volhardt in zijn verwijtbare gedragingen dan kan er een verlaging van de uitkering plaatsvinden die langer duurt dan drie maanden. Er zal dan telkens binnen drie maanden een heroverweging van de verlaging plaats dienen te vinden. Bij deze heroverweging hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen en alle feiten en omstandigheden hoeven niet opnieuw beoordeeld te worden. Een marginale beoordeling volstaat. Er dient slechts beoordeeld te worden of het redelijk is om de vastgestelde verlaging te continueren. Hierbij dient allereerst gekeken te worden of de uitkeringsgerechtigde thans wel aan zijn verplichtingen voldoet. Wanneer dit het geval is kan besloten worden om af te zien van continuering van de verlaging van de uitkering. Wanneer de uitkeringsgerechtigde nog steeds niet voldoet aan zijn verplichtingen dan zal alsnog gekeken dienen te worden naar de omstandigheden waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert. In een dergelijke situatie kan ook overwogen worden om het percentage waarmee de uitkering verlaagd wordt te verhogen, omdat de reeds toegepaste verlaging kennelijk niet het gewenst effect heeft.

Zoals al eerder genoemd kan de heroverweging ook leiden tot een herziening van de periode van de verlaging. Dit dient dan op verzoek van de uitkeringsgerechtigde te geschieden. De verlaging kan dan heroverwogen worden omdat het gedrag van uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk veranderd is. Dit kan dan resulteren in een beëindiging of matiging van de verlaging. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen indien er een verlaging is opgelegd naar aanleiding van het meerdere keren niet voldoende solliciteren. In casu recidive, dus verlaging 10% van de norm gedurende twee maanden. Uitkeringsgerechtigde komt na twee weken na ontvangst van het besluit bij de gemeente om aan te geven dat zijn gedrag veranderd is en laat aantoonbare en verifieerbare sollicitaties zien.

De verlaging wordt dan heroverwogen omdat het gedrag van de uitkeringsgerechtigde zichtbaar veranderd is. Dit kan dan resulteren in een beëindiging van de verlaging.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikelen 18 tot en met 21

Deze behoeven geen nadere toelichting.